Brief regering : Landenbeleid Irak
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 3252
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2024
Op 3 november 2023 bracht het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw ambtsbericht
uit over de (veiligheids)situatie in Irak. Het nieuwe ambtsbericht beschrijft de situatie
over de periode oktober 2021 tot en met september 2023 en is een actualisering van
het algemene ambtsbericht van oktober 2021. Het nieuwe ambtsbericht is aanleiding
om het huidige landgebonden asielbeleleid voor Irak1 te herzien.
De veiligheidssituatie in Irak wordt in het ambtsbericht beschreven als gefragmenteerd
en volatiel maar ook als de meest stabiele in jaren, zeker na het aantreden van de
regering Sudani in oktober 2021. Nergens in Irak, noch federaal Irak noch in de Koerdische
Autonome Regio (KAR), is er sprake van dermate hoog niveau van willekeurig geweld
dat er een reëel risico dreigt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, onder
c van de Europese Kwalificatierichtlijn. De mate willekeurig geweld reikt niet het
niveau van de uitzonderlijke situatie noch de minder uitzonderlijke situaties die
in relatie tot de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling
kunnen leiden tot een zogeheten 15c-risico.
Uit het ambtsbericht maak ik verder op dat gesteld kan worden dat er voor geen enkele
groep geldt dat zij in algemene zin bescherming kunnen krijgen van de Iraakse autoriteiten
en/of internationale organisaties, ook niet in de KAR. Zeker voor risicogroepen2 zal worden uitgegaan dat het inroepen van bescherming in de regel niet mogelijk zal
zijn. Voor andere zaken zal op individuele basis, op grond van de algemene beleidsregels3 worden beoordeeld of er al dan niet sprake kan zijn van bescherming door de autoriteiten.
In het huidige beleid zijn christenen, mandeeërs, jezidi’s, joden, shabak, kaka’i,
Turkmenen, bahai, Palestijnen aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Dit is in
belangrijke mate ingegeven door het feit dat de strijders van ISIS zich keerden tegen
elke groep die niet dezelfde geloofsovertuiging hadden als zij. Deze groepen liepen
daardoor in grote mate risico om slachtoffer te worden van algemeen geweld. Inmiddels
is ISIS al geruime tijd verslagen en acht ik de (veiligheids)situatie bestendig genoeg
om op grond van de informatie in het ambtsbericht te oordelen dat niet langer nodig
is om deze groepen aan te merken als kwetsbare minderheidsgroepen. In het beleid komt
dit derhalve te vervallen. Hierbij is de aangekondigde aanpassing in het groepenbeleid,
zoals verwoord in mijn brief van 5 maart jl.4, meegewogen.
Voor shabak, kaka’i en bahai geldt dat deze religies niet officieel erkend worden
in Irak. Zij worden daardoor ook niet erkend als religieuze minderheid en kunnen hun
geloof daardoor niet vrij uitoefenen. Ook kunnen zij niet rekenen op bescherming van
de autoriteiten. Om die reden heb ik besloten om shabak, kaka’i en bahai wel aan te
merken als risicogroep. Deze risicogroepen zullen zodra het nieuwe risicoprofielenbeleid
in werking treedt gewijzigd worden tot risicoprofielen.
Voor christenen, mandeeërs, joden en jezidi’s geldt dat deze religies in Irak worden
erkend als officiële religies. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat personen die deze
religies aanhangen op grote schaal te maken krijgen met ernstige beperkingen in het
uiten en belijden van hun geloof, noch dat zij bij terugkeer in algemene zin en op
grote schaal te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade vanwege hun religie.
Voor jezidi’s geldt wel dat zij, als gevolg van de misdaden van ISIS in het verleden,
het nog steeds lastig hebben in Irak en de KAR. Velen leven nog steeds in opvangkampen
met zeer sobere leefomstandigheden. Velen zijn ook getraumatiseerd door de ontberingen
die zij van de zijde van ISIS hebben moeten ondergaan. Aan de andere kant zijn er
van de zijde van de federale autoriteiten initiatieven om de jezidi’s terug te laten
keren naar Sinjar en voor herstelbetalingen aan ISIS-slachtoffers. Evenmin lijkt er
dus sprake te zijn van vervolging in algemene zin ten aanzien van jezidi’s. Voor christenen,
mandeeërs, joden en jezidi’s zie ik derhalve geen aanleiding om hen als risicogroep,
noch op basis van het nieuw te voeren beleid als risicoprofiel, aan te merken.
Op dit moment geldt in het landgebonden asielbeleid voor Irak voor LHBT personen dat
groepsvervolging wordt aangenomen. Uit het nieuwe ambtsbericht komt naar voren dat
de situatie voor deze personen niet is verbeterd. Ik zie dan ook geen reden om het
beleid ten aanzien van deze groep aan te passen. Wel zal ik de koepelterm wijzigen
in LHBTI met het oog op uniformiteit in het beleid.
In het huidige landgebonden beleid Irak is een bepaling opgenomen waaruit volgt dat
alleenstaande vrouwen uit Irak in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming.
Op basis van de informatie in het ambtsbericht volgt dat de positie van alleenstaande
vrouwen in Irak nog steeds zeer kwetsbaar is. Ik heb besloten om alleenstaande vrouwen
aan te merken als groep die in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning onder
vluchtelingschap.
Hiermee wordt het beleid tevens in lijn met het Hof arrest van 16 januari jl. gebracht.
Hoewel de positie van alleenstaande vrouwen kwetsbaar is, dient een gegronde vrees
nog wel steeds in het individuele geval door de asielzoekster aannemelijk gemaakt
te worden.
In het ambtsbericht wordt aangegeven dat er zeker twintig staatsweeshuizen zijn in
Irak. Er zijn in elk van de 15 provinciale hoofdsteden, die onder het gezag staan
van de federale Iraakse overheid, staatsweeshuizen voor verschillende leeftijdscategorieën.
Daarnaast zijn er enkele private weeshuizen.
De staatsweeshuizen bieden nachtopvang, zouden in de regel beschikken over een kleine
ruimte voor medische zorg en zouden wekelijks bezocht worden door een dokter. De kinderen
in deze opvangtehuizen volgen verplicht de zes klassen van het primair onderwijs,
in theorie vanaf de leeftijd van zes jaar. Daarna volgt optioneel secundair, en in
sommige gevallen vervolgonderwijs.
Op grond van de informatie in het ambtsbericht concludeer ik dat er in Irak sprake
is van adequate opvang.
Voor de overige bepalingen in het landgebonden asielbeleid voor Irak zie ik in het
ambtsbericht geen aanleiding om die aan te passen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid