Brief regering : Reactie op de motie van het lid Van Vroonhoven over een voorstel om de toekomstige benoemingsprocedure van de vicepresident van de Raad van State meer openbaar en transparant te maken (Kamerstuk 36410-VI-53)
36 410 IIB Vaststelling van de begrotingsstaat van de overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en de Kiesraad (IIB) voor het jaar 2024
Nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2024
Op 13 februari jl. heeft uw Kamer de motie van het lid Van Vroonhoven aangenomen inzake
de benoemingsprocedure van de Vice-President van de Raad van State (Kamerstuk 36 410 VI, nr. 53). Daarin wordt de regering verzocht met een voorstel te komen de toekomstige benoemingsprocedure
van de Vice-President van de Raad van State meer openbaar en transparant te maken.
Dit voorstel zou volgens de tekst van de motie en het debat daarover in de Kamer tot
doel moeten hebben om sterkere waarborgen te bieden voor de onafhankelijkheid van
de rechterlijke macht. Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid informeer
ik u als volgt.
De benoemingsprocedure voor de Vice-President is vastgelegd in artikel 2 van de Wet
op de Raad van State. Dit artikel is voor het laatst gewijzigd in 2010 in verband
met de herstructurering van de Raad van State.1 De procedure van benoemingen bij de Raad van State, inclusief die van de Vice-President,
is toen gewijzigd juist met het doel om deze transparanter en meer openbaar te maken.
Sindsdien worden vacatures in de Staatscourant gepubliceerd en wordt informatie in
openbare bronnen gedeeld over het gezochte profiel van kandidaten.2 In de vacature wordt bijvoorbeeld duidelijk aangegeven welke deskundigheid en kwaliteiten
gevraagd worden om voor de functie in aanmerking te komen. Het staat iedereen vrij
om te solliciteren. In aanvulling hierop voert uw Kamer ten minste een keer per jaar
een gesprek met de Vice-President over de vacatures bij de Raad van State op grond
van artikel 2, eerste lid, Wet op de Raad van State. Dat kan ook een vacature voor
de positie van de Vice-President zelf betreffen. De Vice-President kan in deze gesprekken
met de Kamer een toelichting geven op de komende vacatures, de prioriteiten in de
bezetting daarvan en de richting waarin naar kandidaten wordt gezocht.3
Wanneer een vacature open staat voor de positie van de Vice-President, wordt de zogenoemde
«grondwettelijke» Raad van State gehoord door de regering. Deze grondwettelijke Raad
bestaat naast de Koning als voorzitter uit de Vice-President en ten hoogste tien leden.
Zoals blijkt uit het jaarverslag 2022 van de Raad van State, streeft de Raad in de
samenstelling van de leden van de grondwettelijke Raad van State naar een evenwicht
tussen de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak.4 Wanneer de grondwettelijke Raad van State gehoord wordt door de regering over een
vacature voor de positie van de Vice-President worden dus ook enkele rechtsprekende
leden van de Afdeling bestuursrechtspraak gehoord. Ik hecht eraan dit punt te benadrukken
aangezien de motie van het lid Van Vroonhoven voortkomt uit een wens om sterkere waarborgen
te bieden voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak. De rechtsprekende leden van
de grondwettelijke Raad van State zijn in de huidige benoemingsprocedure al betrokken
in het proces. Overigens geldt voor alle leden van de grondwettelijke Raad van State
dat zij voor het leven benoemd worden, identiek aan de benoeming voor het leven van
leden van de rechterlijke macht. Dit is een van de belangrijkste waarborgen om te
garanderen dat alle leden van de grondwettelijke Raad van State, inclusief de Vice-President
en de uit de Afdeling advisering afkomstige leden, op onafhankelijke wijze kunnen
functioneren zonder politieke inmenging.
In het verlengde hiervan wil ik in navolging van de Raad van State zelf benadrukken
dat de grondwettelijke Raad van State en de Afdelingen advisering en bestuursrechtspraak
naast elkaar staan en dat er tussen hen geen hiërarchische relatie bestaat.5 De Vice-President is voorzitter van de Afdeling advisering maar hij vormt geen onderdeel
van de Afdeling bestuursrechtspraak. Hij heeft geen enkele bemoeienis met de inhoud
van de bestuursrechtspraak. Ook komt aan de stem van de Vice-President in zijn rol
als lid van de grondwettelijke Raad van State geen groter gewicht toe dan aan die
van de andere leden. Verder is in artikel 14, eerste lid, Wet op de Raad van State
expliciet bepaald dat het voorstel dat de Vice-President doet voor het regelen van
de werkzaamheden van de grondwettelijke Raad van State niet ziet op aangelegenheden
die uitsluitend de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan. Slechts de voorzitter van
de Afdeling bestuursrechtspraak is op grond van artikel 30a, vijfde lid, Wet op de
Raad van State bevoegd om de werkzaamheden voor die afdeling te regelen. Op verschillende
onderdelen bestaan er dus effectieve waarborgen om te garanderen dat de Vice-President
zich niet kan mengen in het onafhankelijke functioneren van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Nadat een vacature in de Staatscourant is gepubliceerd, kandidaten zich hebben gemeld
en de grondwettelijke Raad van State is gehoord, wordt de nieuwe Vice-President bij
koninklijk besluit benoemd op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid.
Noch uit de motie noch uit het daaraan voorafgaande debat blijkt hoe de procedure
volgens de Kamer meer transparant en openbaar gemaakt zou moeten worden, wat dat zou
bijdragen aan de rechterlijke onafhankelijkheid en wat er zou schorten aan de huidige
procedure. Een richting die de Kamer in ieder geval niet lijkt op te willen gaan is
een grotere betrokkenheid van de Kamer zelf. De motie stelt immers dat er in het benoemingsproces
geen zweem mag bestaan van mogelijke politieke betrokkenheid. Die stelling onderschrijft
het kabinet. Verschillende van mijn ambtsvoorgangers hebben dit punt in het verleden
ook gemaakt in brieven waarin zij benadrukten dat benoemingen van ambtsdragers in
ons staatsrecht een bestuursbevoegdheid is.6 Op nationaal niveau berust deze bevoegdheid bij de regering. In de Grondwet is op
deze hoofdregel slechts in drie gevallen een uitzondering gemaakt en heeft de Tweede
Kamer een rol in de benoemingsprocedure. De leden van de Hoge Raad en de Algemene
Rekenkamer worden door de regering benoemd op voordracht van de Tweede Kamer en de
Nationale ombudsman wordt door de Tweede Kamer zelf benoemd. De grondwetgever zag
in al deze gevallen een bijzondere reden om af te wijken van de hoofdregel: de Hoge
Raad is tevens aangewezen als forum privilegiatum voor ambtsmisdrijven van Ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal
(artikel 119 Grondwet) en de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman vervullen
hun taken vooral ten behoeve van het parlement. Voor de benoeming van de leden van
de Raad van State, inclusief de Vice-President, zag de grondwetgever zo’n reden niet.
De regering kan uiteraard wel door het parlement op de gebruikelijke wijze aangesproken
worden op de uitoefening van haar bestuursbevoegdheid.
Gezien het bovenstaande acht het kabinet de huidige benoemingsprocedure voor de Vice-President
van de Raad van State voldoende transparant en openbaar. Ook in de huidige waarborgen
voor de onafhankelijkheid van de rechtsprekende leden van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State ziet het kabinet geen aanleiding om de benoemingsprocedure voor
de Vice-President aan te passen.
Wel heeft het kabinet nog de aanbevelingen in beraad van de Venetië-commissie inzake
sterkere waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, die deels
zien op de Raad van State.7 Daarover informeert het kabinet u op een later moment.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties