Brief regering : Aanvullende informatie t.b.v. plenair debat over de Energiewet (Kamerstuk 36378)
36 378 Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)
Nr. 43 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2024
Allereerst wil ik mijn dank uitspreken aan de Tweede Kamer voor de uitgebreide en
diepgaande wetgevingsoverleggen (WGO's) over de Energiewet op 8 en 15 april jongstleden.
Ik heb met plezier deelgenomen aan de uitgebreide gedachte-uitwisseling over uiteenlopende
thema's in het wetsvoorstel, waaronder versterking van de positie van consumenten,
bedrijven en maatschappelijke instellingen, aanpak van netcongestie, aanscherping
van taken van systeembeheerders (thans: «netbeheerders») en modernisering van gegevensuitwisseling.
Ik kijk terug op een doorwrochte en constructieve inhoudelijke behandeling en ik zie
uit naar de plenaire behandeling op korte termijn.
Tijdens de WGO’s heb ik toegezegd op een aantal onderwerpen per brief terug te komen
en tegelijkertijd ook nadien ingediende amendementen te appreciëren. Dit betreft tot
op heden:
→ De mogelijkheid van een maximumprijs voor levering aan kwetsbare afnemers; van de
leden Grinwis (ChristenUnie) en Flach (SGP).1
In deel I ga ik in op de vierde nota van wijziging, die ik uw Kamer vandaag toestuur
(Kamerstuk 36 378, nr. 44). In deze nota van wijziging zorg ik voor de wettelijke verankering van het Nationaal
Plan Energiesysteem (NPE). Het initiatiefwetsvoorstel van het lid Erkens (VVD), Wet
energieonafhankelijkheid2, past goed bij het NPE en de inhoudelijke elementen uit dat initiatiefwetsvoorstel
neem ik over in deze nota van wijziging.
In deel II ga ik in op systemen. Ik behandel twee onderwerpen die ter sprake kwamen
tijdens het tweede WGO; ten eerste de mogelijkheid tot een specifieke afwijking van
het groepsverbod en ten tweede de bevoegdheden van decentrale overheden.
In deel III ga ik in op gebruikers. Ik bespreek de mogelijkheden voor energie delen,
de verkoop van energiecontracten aan de deur of telefonisch, en overheidsingrijpen
in de prijsstelling voor elektriciteit en gas («sociaal tarief»). Tot slot ga ik in
op enkele overige thema’s zoals de vangnetregeling, een waarborgfonds en faillissementen
van energieleveranciers. Voor de gedane toezeggingen rondom energiearmoede en de «kwetsbare
afnemer» verwijs ik u graag naar de brief «Tussentijdse update interdepartementale
aanpak van energiearmoede», welke op 25 april jl. door de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen is verzonden.3
Tot slot ga ik in deel IV kort in op andere Kamerbrieven die het kabinet in voorbereiding
heeft en waar ik tijdens de twee WGO’s naar verwezen heb.
Ik hoop hiermee een gedegen basis te bieden voor wederom een goede gedachte-wisseling
over het wetsvoorstel tijdens de plenaire behandeling.
I. Integreren Nationaal Plan Energiesysteem in Energiewet (verzoek lid Erkens, door
middel van 4e nota van wijziging)
Het lid Erkens (VVD) heeft mij tijdens het tweede WGO gevraagd of ik het Nationaal
Plan Energiesysteem (NPE) wettelijk kan verankeren met een nota van wijziging. Daar
voldoe ik graag aan met de vierde nota van wijziging die ik uw Kamer vandaag toestuur.
Zoals in het debat besproken, past het initiatiefwetsvoorstel van het lid Erkens (VVD)
inzake de Wet energieonafhankelijkheid4, goed bij het NPE.
In deze nota van wijziging neem ik daarom de inhoudelijke elementen van het initiatiefwetsvoorstel
van het lid Erkens (VVD) over in het deel van de Energiewet dat over het NPE gaat.
Het gaat concreet om beleid ten aanzien van de nationale productie van energie, de
infrastructuur voor energie, de aard, omvang en inzet van eventuele opslag of reserves
voor verschillende energiedragers en de omzetting van energiedragers en beleid ten
aanzien van de diversificatie van energiebronnen en van de import van energiedragers.
Naast het vijfjaarlijkse verschijnen van het Nationaal plan energiesysteem zal ik
uw Kamer jaarlijks uiterlijk op 1 november de Energienota toezenden, waarin het kabinet
een appreciatie van de voortgang geeft en verantwoording aflegt over het gevoerde
energiebeleid. Ook in de jaarlijkse Energienota komen leveringszekerheid en energieonafhankelijkheid
terug, ik neem deze thema’s mee bij de verdere uitwerking van de gehele cyclus. De
eerste Energienota ontvangt uw Kamer dit najaar.
Graag verwijs ik u verder naar de toelichting bij de nota van wijziging voor nadere
details over de inhoud en totstandkoming van het NPE.
II. Beheren van systemen
Tijdens het WGO op 15 april hebben we een inhoudelijk debat gevoerd over het beheer
en gebruik van de systemen voor elektriciteit en gas, alsmede de wettelijke taken
van systeembeheerders. Tijdens het debat is een groot aantal uiteenlopende onderwerpen
de revue gepasseerd, van de taken van de systeembeheerder en het recht op aansluiting
tot de verdeling van kosten tijdens de energietransitie. Op de meeste onderwerpen
voel ik brede steun bij de Kamer voor het wetsvoorstel. Ik ga op twee onderwerpen
in waarover tijdens het WGO discussie was, namelijk ten eerste de mogelijkheid tot
een specifieke afwijking van het groepsverbod en ten tweede de bevoegdheden van decentrale
overheden. Zoals toegezegd tijdens het WGO, ga ik in deze brief ook op enkele overige
thema’s in, te weten: het «klant sluit zichzelf aan» principe (als onderdeel van right to challenge), het recht op aansluiten, het kostenveroorzakersprincipe en de kosten voor het verwijderen
van gasafsluitingen en de erkenning van gesloten systemen (GDS).
1. Groepsverbod in relatie tot netcongestie – Ik heb uw Kamer toegezegd voor het plenaire debat schriftelijk terug te komen op
het groepsverbod, ook in relatie tot netcongestie.5 Hieronder licht ik verschillende elementen nader toe.
Het groepsverbod
Het zogenaamde groepsverbod was onderdeel van het wetsvoorstel onafhankelijk netbeheer
dat in 2006 door uw Kamer is aangenomen, en per 1 januari 2011 in werking is getreden.6 Dit wetsvoorstel vereiste een volledige splitsing van energiebedrijven in een productie-,
handels- en leveringsdeel enerzijds en een systeembeheerdeel anderzijds. Deze wetswijziging
sloot ook aan bij het zogenaamde «derde pakket», een Europees wetgevingspakket dat
onder andere de marktinrichting voor elektriciteit en gas regelde en hier ook regels
over bevatte die sindsdien in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn geïmplementeerd.
De belangrijkste doelstelling van deze wetswijziging was om de onafhankelijkheid van
systeembeheerders te garanderen, zodat zij iedereen op gelijke wijze toegang bieden
tot de energiemarkt, zonder prikkel om aan zichzelf gelieerde producenten of leveranciers
oneigenlijke voordelen toe te kennen. Elke burger, energiegemeenschap of onderneming
is op deze manier verzekerd van eerlijke procedures voor toegang tot het elektriciteitssysteem.
Het groepsverbod voorkomt daarnaast dat commerciële partijen de verliezen van hun
activiteiten binnen de groep zouden kunnen afwentelen op het systeembeheer en deze
zouden blootstellen aan daarmee verband houdende financiële risico's. Tot slot is
op deze manier het beste geborgd dat systeembeheerders zich richten op hun kerntaak:
hun systemen onderhouden en uitbreiden. Binnen de groep wordt immers, in tegenstelling
tot bij een geïntegreerd energiebedrijf, geen afweging gemaakt of de inzet van mensen,
middelen of euro's niet meer zou renderen wanneer zij ingezet worden voor commerciële
productie & leveringsactiviteiten.
Ruimte voor aanpassing van het groepsverbod
De regels in het derde pakket eisten dat alle lidstaten de transmissiesysteembeheerders
(hierna ook: TSB’s) en distributie-systeembeheerders (hierna ook: DSB’s) in vergaande
mate zouden ontvlechten van de productie, levering en handel in elektriciteit en gas.
De regels boden lidstaten daarbij een keuze voor verschillende ontvlechtingsmodellen.
Daarbij golden (en gelden) verschillende regels voor enerzijds transmissie-systeembeheerders
en anderzijds distributiesysteembeheerders. Voor transmissiesysteembeheerders kon
gekozen worden voor drie ontvlechtingsmodellen. Nederland heeft met de Wet onafhankelijk
netbeheer gekozen voor volledige eigendomsontvlechting van TSB’s en DSB's. Een keuze
voor de twee alternatieve ontvlechtingsmodellen voor TSB's – ontvlechting van het
systeembeheer zonder eigendom van het systeem of juridische ontvlechting – stond slechts
open tot eind 2009. Voor dit type systeembeheerders is het dus niet mogelijk het groepsverbod
af te schaffen of af te zwakken. In Nederland zijn de transmissiesysteembeheerders
TenneT (elektriciteit) en GTS (gas).
De Europese ontvlechtingsvereisten ten aanzien van distributiesysteembeheerders zijn
minder vergaand. Voor dit type systeembeheerders staat het Europese kader twee vormen
van ontvlechting toe: volledige eigendomsontvlechting of juridische ontvlechting van
de eigenaar van het distributiesysteem van de andere activiteiten binnen de groep.
Juridische ontvlechting is een minder vergaand ontvlechtingsmodel waarbij het is toegestaan
dat het beheer van distributiesystemen enerzijds en productie, handel en levering
anderzijds plaatsvindt binnen eenzelfde groep. Het beheer van het distributiesysteem
moet echter wel organisatorisch en financieel afgebakend zijn binnen de groep. Omdat
de risico’s voor aantasting van onafhankelijk systeembeheer en kruissubsidiëring in
een dergelijk model zo veel groter zijn, verplicht het Europees kader lidstaten in
dit scenario een groot aantal aanvullende regels te stellen over bijvoorbeeld de inrichting
van de organisatie, de effectieve bevoegdheden voor onafhankelijke besluitvorming
over het systeembeheer en de daartoe benodigde activa, financiële of personele middelen.
Ook moet een nalevingsprogramma worden opgesteld en een nalevingsfunctionaris worden
aangewezen die jaarlijks verslag uitbrengt aan de toezichthouder. In Nederland zijn
zes distributiesysteembeheerders: drie grote (Enexis, Liander en Stedin) en drie kleinere
(Coteq, Rendo en Westland Infra).
Voor distributiesysteembeheerders is het dus eveneens niet mogelijk om het groepsverbod
af te schaffen. Binnen de Europese kaders kan dit slechts vervangen worden door een
iets lichtere ontvlechtingsvariant, in combinatie met een groot aantal aanvullende
regels om het onafhankelijk netbeheer te waarborgen. Een dergelijke radicale wijziging
vraagt om het aanpassen van een groot aantal van de bestaande artikelen in het wetsvoorstel
en om een nieuwe uitvoerings- en handhavingstoets van de Autoriteit Consument en Markt
(hierna: de ACM) en opnieuw advies van de Raad van State. In de praktijk zou dit neerkomen
op een geheel nieuw wetsvoorstel met bijbehorende termijnen en wetgevingsprocessen.
Hier ben ik niet toe bereid. De argumenten voor eigendomsontvlechting zijn niet minder
relevant geworden. De congestieproblematiek benadrukt dat (snelle) toegang tot de
elektriciteitssystemen niet vanzelfsprekend is. Veel bedrijven moeten jaren wachten
op een aansluit & transportcontract. Zij mogen op zijn minst hopen op een onbevooroordeelde
systeembeheerder die hun toegang biedt onder eerlijke voorwaarden. Ook benadrukt de
congestieproblematiek dat het noodzakelijk is dat systeembeheerders zich focussen
op hun kerntaak: uitbreiding van de systemen. Naast deze inhoudelijke argumenten wijs
ik er ook op dat een dergelijk nieuw wetsvoorstel enorm vertragend zou werken voor
andere onderdelen van het wetsvoorstel. Het betreft daarnaast een dusdanig fundamentele
reorganisatie van de marktinrichting dat het marktpartijen vele jaren zal kosten om
zich hier op aan te passen.
Binnen de Europese Unie
Nederland is niet de enige lidstaat die bij de implementatie van het derde pakket
of op een later moment heeft gekozen voor eigendomsontvlechting van het transmissiesysteembeheer.
Ook in België, Tsjechië, Ierland, Denemarken, Finland, Italië, Noorwegen, Polen, Slowakije,
Portugal, Spanje, Zweden, Slovenië, Oostenrijk, Letland, Litouwen, Estland, Roemenië
geldt een groepsverbod voor één of meerdere van de daar aanwezige transmissiesysteembeheerders.
Nederland is wel de enige lidstaat die ook voor distributiesysteembeheerders voor
eigendomsontvlechting heeft gekozen.
Mogelijkheden voor productie en opslag
Graag wil ik uw Kamer wijzen op alle mogelijkheden die transmissie- en distributiesysteembeheerders
en daarmee verbonden bedrijven (infrastructuurbedrijven) al hebben om, al dan niet
in samenwerking met marktpartijen, gebruik te maken van productie- en opslagfaciliteiten
bij de uitvoering van hun taken of activiteiten.
Ten eerste kent het wetsvoorstel aan transmissie- of distributiesysteembeheerders
voor elektriciteit de taak toe om flexibiliteitsdiensten in te kopen om congestieproblemen
te adresseren en een efficiënter beheer van hun systemen te realiseren. In dit verband
wordt door deze systeembeheerders, de ACM en marktpartijen aan verschillende nieuwe
vormen van individuele en groepstransportcontracten gewerkt. Ik heb uw Kamer hier
regelmatig over geïnformeerd in het kader van de congestieproblematiek.7 Ook wordt onder deze noemer gewerkt aan de juridische inbedding van zogenaamde flextenders:
tenders waarbij transmissie- of distributiesysteembeheerders voor elektriciteit (regelbaar)
vermogen contracteren bij marktpartijen om congestieproblemen te voorkomen of te verhelpen.
Stedin onderzoekt momenteel hoe zij dit middel kan inzetten om de problemen in de
FGU regio (provincies Flevoland, met uitzondering van de Noordoostpolder, Gelderland
en Utrecht) te adresseren.8
De wettelijke basis voor het afroepen van flextenders is opgenomen in het wetsvoorstel
en is implementatie van Europese regels. Er is in de praktijk echter nog weinig ervaring
met de inzet van flextenders. Ook geven veel marktpartijen aan dat het voor hen onduidelijk
is waar en wanneer systeembeheerders flexibiliteit nodig gaan hebben. Het is belangrijk
dat systeembeheerders hier transparanter in worden, zodat marktpartijen weten waar
ze aan toe zijn en meer concurrerende aanbiedingen kunnen doen om hen te helpen met
congestie- en flexibiliteitsproblemen. Het is daarnaast ook wenselijk dat de systeembeheerders
en de ACM zo snel mogelijk een gedetailleerd kader uitwerken voor de inzet van flextenders
in de methoden en voorwaarden, conform het Europese kader. Ondertussen onderzoek ik
de ruimte voor TSB’s en DSB’s om zelf te investeren in regelbaar vermogen met het
oog op het verhelpen of voorkomen van congestieproblemen indien het niet mogelijk
is om deze bij marktpartijen in te kopen. Stedin onderzoekt nu de mogelijkheid om
zelf één of twee gasgeneratoren te realiseren, uitsluitend om congestieproblemen in
de FGU-regio te verhelpen. Deze generatoren zouden dan alleen ingezet worden totdat
de netuitbreiding gereed is en een relatief beperkt aantal uren per jaar draaien,
slechts wanneer dat nodig is om netcongestie te verhelpen. De ruimte hiervoor is er,
gelet op het Europese kader, alleen wanneer duidelijk is vastgesteld dat marktpartijen
dit niet oppakken. Het uitgangspunt blijft dan ook dat transmissie- of distributiesysteembeheerders
eerst een uitvraag doen bij marktpartijen voor het oplossen van congestieproblemen.
Parallel aan het onderzoek van Stedin verken ik samen met de ACM of, en zo ja op welke
wijze, het wettelijk kader aangepast zou moeten worden om ruimte te geven voor deze
optie.
Infrastructuurbedrijven en overheidsexceptie
Het is daarnaast belangrijk om ook oog te hebben voor het pakket aan toegestane activiteiten
van infrastructuurbedrijven. Infrastructuurbedrijven zijn bedrijven die actief zijn
in dezelfde groep als een transmissie- of distributiesysteembeheerder. Infrastructuurbedrijven
voeren geen wettelijke systeembeheerderstaken uit, maar verrichten diverse aan infrastructuur
gerelateerde activiteiten en handelingen.
In tegenstelling tot transmissie- en distributiesysteembeheerders, voeren infrastructuurbedrijven
hun activiteiten uit in concurrentie met marktpartijen. In tegenstelling tot de wettelijke
taken en verplichtingen van systeembeheerders geldt hiervoor dus geen wettelijk monopolie.
Doordat infrastructuurbedrijven zijn verbonden met een TSB of DSB en in overheidshanden
zijn, bestaat een risico dat zij oneigenlijke concurrentievoordelen hebben ten opzichte
van andere partijen. Dat kan marktpartijen ervan weerhouden om nieuwe activiteiten
in de energiemarkt te ondernemen of nieuwe producten te ontwikkelen. Daarnaast moet
worden voorkomen dat de commerciële activiteiten te groot worden ten opzichte van
de activiteiten van de systeembeheerder in de groep, omdat daardoor financiële risico's
kunnen ontstaan die kunnen terugslaan op het systeembeheer. Om deze reden vereisen
de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en het wetsvoorstel dat een infrastructuurgroep
zich in de kern richt op infrastructurele activiteiten en is het toegestane pakket
van handelingen en activiteiten van infrastructuurbedrijven wettelijk ingekaderd (zie
artikel 3.19 en verder van het wetsvoorstel).
Tegelijkertijd beschikken infrastructuurbedrijven over specifieke kennis die vaak
ingezet kan worden voor aanpalende activiteiten in de energiesector en ten behoeve
van de energiesector. Daarom biedt het wetsvoorstel bijvoorbeeld ruimte voor infrastructuurbedrijven
om een groot aantal activiteiten uit te voeren gerelateerd aan de infrastructuur van
verschillende energiedragers. Eén van de toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven
is bijvoorbeeld dat zij in opdracht van marktpartijen ook productie- en opslaginstallaties
mogen aanleggen. In bijzondere situaties mag een infrastructuurbedrijf zelfs een productie-
of opslaginstallatie aanleggen en in eigen beheer en eigendom houden. Het is dan echter
noodzakelijk dat het infrastructuurbedrijf de exploitatie van de installatie volledig
overdraagt aan een marktpartij en geen direct financieel belang heeft bij de exploitatie.
Het groepsverbod verbiedt immers productie van elektriciteit en gas in de gehele groep
waar de systeembeheerder toe behoort. In dit soort situaties kan een infrastructuurbedrijf
zijn kennis en kunde inzetten om een marktpartij vergaand te ontzorgen bij eventuele
ambities rond de productie van energie.
Bij dergelijke activiteiten bestaat wel een risico dat zij de onafhankelijkheid van
TSB’s en DSB’s ondermijnen en inmenging riskeren van overheidsdeelnemingen in de markten
voor productie, levering en handel. Daarom is deze ruimte in het wetsvoorstel ingekaderd
en vereist dit een specifieke ontheffing van de Minister of toewijzing van ruimte
voor deze activiteit via aanpassing van het beoogde Energiebesluit.
Tot slot merk ik in dit verband, en voor de volledigheid, nog op dat het groepsverbod
niet in de weg staat aan overheidsdeelname in de productie, handel of levering van
energie. Hiervoor bevat het Europese recht en het wetsvoorstel namelijk een uitzondering:
het groepsverbod wordt niet overtreden wanneer twee afzonderlijke overheidsorganen
aandeelhouder zijn van respectievelijk een systeembeheerder en een productie-, handel-
of leveringsbedrijf voor elektriciteit of gas.
2. Bevoegdheden decentrale overheden (artikel 6.8) – Het lid Flach (SGP) heeft in het tweede WGO toegelicht dat, gelet op de aanwezige
netcongestie, het wenselijk kan zijn om lokaal regels te stellen om congestieproblemen
te voorkomen. Gelet op de onorthodoxe maatregelen die nu al uitgewerkt worden voor
de zogenoemde FGU-regio (Flevopolder, Gelderland en Utrecht) vind ik het van belang
dat er duidelijkheid is voor gemeenten en provincies waar zij een bijdrage kunnen
leveren en welke aanvullende instrumenten gewenst kunnen zijn. In verband hiermee
ben ik voornemens om samen met het Ministerie van BZK en met betrokkenheid van VNG,
IPO, de DSB’s en de ACM dit jaar nader onderzoek te doen naar mogelijkheden voor overheden
om binnen het omgevingsrecht rekening te houden met de gevolgen van netcongestie.
Om goed uitwerking te geven aan de terechte aanscherpingen in het amendement van het
lid Flach (SGP), lijkt de meest geëigende route om per AMvB voor specifieke situaties
af te bakenen waar en binnen welke kaders wel ruimte is voor gemeentelijke of provinciale
regels die raken aan het energiedomein. Dan kan per geval worden beoordeeld wat de
ruimte voor decentrale regels is en kan consistentie en verenigbaarheid met andere
wettelijke voorschriften worden gewaarborgd. Ik ga dan met de VNG en het IPO op zoek
naar concrete gevallen waar decentraal gestelde regels gewenst kunnen zijn en waar
afwijking van artikel 6.8 gewenst en mogelijk is, gelet op het nationale en Europese
wettelijk kader en de exclusieve bevoegdheden van de ACM.
3. Enkele overige thema’s (klant sluit zich zelf aan, recht van aansluiten, kostenveroorzakingsprincipe
en erkenning GDS)
Als laatste onderdeel van het thema systemen, ga ik in op enkele technische onderwerpen
waarover veel vragen zijn gesteld tijdens het WGO en waarover ik de Kamer heb toegezegd
nadere uitleg en duiding te geven.
Right-to-challenge en klant sluit zichzelf aan
Er wordt door marktpartijen gezocht naar mogelijkheden om de bouw van een aansluiting
te versnellen. Een van de opties is het «right to challenge» waarbij een deel van de werkzaamheden door een derde partij wordt overgenomen. Right-to-challenge is een generiek concept, breed toepasbaar en dus niet enkel relevant binnen werkzaamheden
aan het elektriciteitssysteem.
Voor elektriciteitsaansluitingen wordt het right-to-challenge op dit moment in twee vormen toegepast.
De eerste vorm is zelfaanleg, waarbij de marktpartij in eigen beheer een (grote) aansluitleiding
realiseert en deze vervolgens overdraagt aan de TSB of DSB voor elektriciteit. De
TSB of DSB stelt (beperkt) de technische eisen, maar heeft geen rol in de uitvoering.
Pas nadat de werkzaamheden gereed zijn, koppelt de TSB of DSB de aangelegde aansluitleidingen
met zijn systeem en wordt het daar onderdeel van. Dit is alleen mogelijk voor grote
aangeslotenen, vanaf 10 MVA.
Tijdens de voorbereidingen van het wetsvoorstel Energiewet is onderzocht of het wenselijk
is om deze ondergrens te verruimen, zodat ook kleinere partijen zelf een aansluitleiding
kunnen aanleggen en vervolgens kunnen laten koppelen met het systeem van de TSB of
DSB. De ervaringen in de praktijk leren dat zelfaanleg ook een aantal nadelen kent.
Zo vraagt zelfaanleg een intensieve begeleiding door de TSB of DSB, dit om zeker te
stellen dat aan alle eisen voor kwaliteit en veiligheid wordt voldaan. Ook is standaardisatie
belangrijk: elk onderdeel van het transmissie- of distributiesysteem moet op dezelfde
manier worden vormgegeven om efficiënt onderhoud mogelijk te maken. Dit alles vraagt
dus een intensieve begeleiding, waardoor zelfaanleg soms leidt tot meer kosten of
meer inzet van personeel.
De tweede vorm is «klant sluit zichzelf aan» (KSZA), waarbij een marktpartij de mogelijkheid
krijgt om zelf een (door de DSB erkende) installateur te selecteren die voor hem een
aansluiting op het middenspanningsdistributiesysteem kan realiseren. Alle werkzaamheden,
inclusief de aansluiting op het elektriciteitssysteem, kunnen dan door dezelfde installateur
gedaan worden en dit zorgt voor efficiëntie, lagere kosten en een snellere aansluiting
voor de klant. De werkzaamheden voor de aansluitleiding en de koppeling met het systeem
van de distributiesysteembeheerder vinden echter plaats in opdracht van en onder verantwoordelijkheid
van de DSB. Ik vind het wenselijk dat de DSB’s de werkmethode van «klant sluit zichzelf
aan» breder gaan toepassen. Dit vraagt geen wijziging van het wetsvoorstel, omdat
dit geregeld wordt in de methoden en voorwaarden rondom aansluiten; hiervoor is de
ACM exclusief bevoegd.
Zoals toegezegd aan het lid Erkens in het tweede wetgevingsoverleg op 15 april, geef
ik tevens een update over de pilot die DSB Liander in 2023 heeft gedaan, waarbij de
marktpartij die een aansluiting wenst zelf aan een gecertificeerde installateur vraagt
om een aansluiting op het middenspanningsdistributiesysteem te realiseren.9 De pilot was succesvol; de conclusie is dat «klant sluit zichzelf aan» geschikt is
om breder uit te rollen. Liander wil de aanpak opschalen en nog eens 10 à 15 extra
bedrijven (installateurs) certificeren om aansluitingen op het middenspannings- en
laagspanningsdistributiesysteem te realiseren. Iedere partij die aan de voorwaarden
voldoet kan in aanmerking komen voor certificering. Op dit moment is de samenwerking
gestart voor certificering en het opleiden van personeel van deze aannemers en installateurs.
Daarmee zal het aantal gecertificeerde technici groeien dat kan worden gecontracteerd.
Zij mogen immers na certificering niet alleen in opdracht van marktpartijen die een
aansluiting willen, maar ook in opdracht van Liander werkzaamheden uitvoeren. Ook
de DSB’s Enexis en Westland Infra zijn gestart met een eerste pilot.
Een concreet voorbeeld van KSZA betreft een exploitant van een snellaadplein, die
de komende jaren door het gehele land snellaadpleinen gaat realiseren en hiervoor
aansluitingen nodig heeft op het middenspanningsdistributiesysteem van diverse DSB’s.
Via KSZA kan deze marktpartij zelf een erkende installateur selecteren die zowel het
klantstation met de eigen installatie (mogelijk zelfs inclusief het plaatsen van de
snelladers) als de gereguleerde aansluiting op het distributiesysteem kan realiseren.
Omdat deze werkzaamheden maximaal gecombineerd kunnen worden, kan dit in één arbeidsgang
worden ontwikkeld, voorbereid, ingepland en uitgevoerd. De DSB blijft hierbij te allen
tijde opdrachtgever en verantwoordelijk voor de aansluiting op het distributiesyteem
en de klant betaalt gewoon het gereguleerde tarief voor de aansluiting. Maar de installateur
krijgt maximale vrijheid om, binnen de gestelde technische en veiligheidskaders, de
werkzaamheden voor de aansluiting uit te voeren.
Recht van aansluiten (vragen PVV en NSC)
In het tweede WGO zijn door de leden Kops (PVV) en Postma (NSC) vragen gesteld over
de mogelijkheden om een aansluiting op het elektriciteitssysteem te weigeren.
In artikel 3.38, eerste lid, van het wetsvoorstel is het principe vastgelegd dat iedereen
recht heeft op een aansluiting op het transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit.
De TSB of DSB mag een aansluiting alleen weigeren indien en voor zo lang er voor die
aansluiting onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem. De TSB
of DSB is dan verplicht om zijn systeem uit te breiden om ervoor te zorgen dat de
verzoeker zo spoedig mogelijk alsnog een aansluiting kan krijgen. De TSB of DSB moet
de daartoe benodigde investeringen ook opnemen in zijn investeringsplan. Dit betreft
(her)implementatie van de Elektriciteitsrichtlijn (zie met name artikel 6, eerste
en tweede lid richtlijn 2019/944) en is vastgelegd in artikel 3.38, derde lid, en
artikel 3.34, derde lid, onderdeel e, van het wetsvoorstel.
Zoals besproken in het WGO biedt het wetsvoorstel in artikel 3.38, vierde lid, de
mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur situaties aan te wijzen waarin
een transmissie- of distributiesysteem niet op economische voorwaarden kan worden
beheerd, ontwikkeld en onderhouden. Alleen in die situaties geldt de aansluittaak
niet en kan een TSB of DSB een aansluiting definitief weigeren. Deze mogelijkheid
bestaat op dit moment al in het gasdomein waar de ACM in de gebiedsindelingscode gas
dergelijke gebieden kan aanwijzen en hiervan ook gebruik heeft gemaakt. Bij gas is
dat nu bijvoorbeeld in gebieden buiten de bebouwde kom waar weinig gas wordt gebruikt.
Daar zijn woningen voorzien van een propaantank in plaats van een gasaansluiting.
In dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd om in lagere regelgeving (algemene
maatregel van bestuur) ook voor elektriciteit dergelijke gebieden aan te kunnen wijzen,
wanneer dat in de toekomst noodzakelijk zou zijn.
Het gaat dan nadrukkelijk niet om reguliere aansluitingen voor huishoudens of bedrijven
maar bijvoorbeeld om een kleine aansluiting middenin een groot meer of natuurgebied,
waarbij de maatschappelijke kosten van de infrastructuur onredelijk hoog zouden zijn.
Het kabinet heeft nu niet het voornemen om dergelijke gebieden aan te wijzen. Wanneer
dat in de toekomst wel het geval zou zijn, zal het kabinet de Kamer eerst informeren
voordat het kabinet een dergelijk gebied aanwijst.
Maatschappelijke prioritering (vragen NSC)
Het lid Postma (NSC) vroeg hoe het maatschappelijk belang («maatschappelijke kosten
en baten analyse») een rol speelt bij de vraag wie wanneer wordt aangesloten. Zoals
toegelicht in de vorige alinea is het behoudens de genoemde uitzondering niet mogelijk
om aanvragers een aansluiting te onthouden, bijvoorbeeld op basis van maatschappelijke
belangen. Wel zijn er twee prioriteringskaders ontwikkeld om, waar de geschetste Europese
kaders ruimte bieden, maatschappelijke belangen een plaats te geven.
Ten eerste het prioriteringskader voor de volgorde van uitvoering van uitbreidingsinvesteringen
in het systeem. Hierover worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld
(zie artikel 3.36, eerste lid, onderdeel f, van het wetsvoorstel). Daarin wordt bijvoorbeeld
een prioriterend afwegingskader voor TSB's en DSB's opgenomen, waarmee de uitvoering
van uitbreidingsinvesteringen met een grote maatschappelijke impact, zoals bijvoorbeeld
investeringen die zijn opgenomen in een nationaal of regionaal MIEK (Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie & Klimaat), naar voren kan worden gehaald.
Ten tweede het prioriteringskader voor aansluiten en transport. Dit is onderdeel van
de exclusieve bevoegdheid van de ACM voor methoden of voorwaarden, bedoeld in artikel 3.118
van het wetsvoorstel. De ACM heeft onlangs het codebesluit prioriteringsruimte bij
transportverzoeken gepubliceerd.10 Onder dit kader vallen de volgende categorieën:
1. Congestieverzachters – partijen waarvan de TSB of DSB vaststelt dat het toekennen
van transportcapaciteit ertoe leidt dat de transportcapaciteit voor andere partijen
toeneemt;
2. Veiligheidsfuncties – Noodhulp, politie en defensie, veiligheidsdiensten, justitie
en gevangeniswezen, waterbeheer en acute gezondheidszorg;
3. Basisbehoeften – Openbare drinkwatervoorziening, onderwijs, woonbehoefte, warmtevoorziening
en gasnetten.
Hiermee wordt het mogelijk om in congestiegebieden aan transportverzoeken van individuele
partijen die een groot maatschappelijk belang dienen, prioriteit te geven.
Kostenveroorzakingsprincipe en de kosten voor het verwijderen van gasafsluitingen
(vragen D66)
In het tweede WGO is door het lid Rooderkerk (D66) aandacht gevraagd voor de verdeling
van de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen. Het is niet wenselijk dat
individuele gasnetverlaters eenmalig een relatief hoge prijs moeten betalen voor het
verwijderen van de gasaansluiting. Tegelijk is het ook niet wenselijk dat de groep
die als laatste aan de beurt is, de totale kosten voor het verwijderen gezamenlijk
voor zijn rekening moet nemen. Om dit te voorkomen is in het wetsvoorstel Gemeentelijke
Instrumenten Warmtetransitie (Wgiw) verduidelijkt dat de ACM kan besluiten om netbeheerders
nu al een spaarpotje op te laten bouwen voor deze kosten. De Energiewet laat daarnaast
ook andere opties voor de kostenverdeling open voor de ACM. Tot slot is het ook mogelijk
om systeembeheerders een subsidie te geven voor de verwijderkosten, de Energiewet
staat dat niet in de weg. Uiteraard vraagt dat een kabinetsbesluit en financiële dekking.
In het WGO heb ik toegezegd om in te gaan op de vraag of er bij de beoogde oplossing
voor de verwijderkosten van gasaansluitingen voldoende rekening wordt gehouden met
het kostenveroorzakingsbeginsel.11 Het opbouwen van een spaarpotje is niet in strijd met het kostenveroorzakingsbeginsel.
Doordat we afstappen van aardgas is nu al te voorzien dat gasnetten waarschijnlijk
minder lang worden gebruikt en er kosten gemaakt moeten gaan worden voor het buiten
gebruik stellen en verwijderen van gasnetten. Om deze reden is het redelijk om nu
al rekening te houden met deze kosten in de nettarieven. Het College van Beroep voor
het bedrijfsleven heeft op 4 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:316) geoordeeld dat de reeds
gemaakte keuze van ACM om gasnetten degressief af te schrijven is toegestaan met het
oog op een gelijkere verdeling van kosten over de gebruikers.
Erkenning gesloten systeem (GDS) (vragen SGP)
Tijdens het tweede WGO heb ik toegezegd u te informeren over de wijze waarop gesloten
systemen onder het wetsvoorstel worden erkend en hoe dat geregeld is in andere lidstaten.12 Een gesloten systeem (Gesloten Distributiesysteem, GDS) is een particulier elektriciteitsnet
dat binnen een geografisch afgebakend gebied valt, bijvoorbeeld een ziekenhuis dat
zijn eigen gebouwen verbonden heeft met een eigen stroomnetwerk of een bedrijventerrein.
Om aangewezen te worden als beheerder van een gesloten systeem moet dat systeem eerst
een erkenning van de ACM krijgen. De eisen die in het wetsvoorstel zijn gesteld aan
erkenning als gesloten systeem sluiten nauw aan bij de omschrijving van gesloten distributiesystemen
in artikel 38 van de reeds genoemde Elektriciteitsrichtlijn en artikel 28 van richtlijn
2009/73 (de Gasrichtlijn). Er is weinig ruimte voor nationale invulling of afwijking
van de richtlijn. Beoordeling van een erkenningsaanvraag en toetsing op de criteria
behoort tot de exclusieve bevoegdheden van de ACM. Voor de volledigheid merk ik op
dat de eisen opgenomen in het wetsvoorstel beleidsneutraal zijn overgenomen uit de
Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Het is op korte termijn niet mogelijk om een uitgebreide vergelijking te maken tussen
de wettelijke criteria die gelden voor erkenning als gesloten systeem in Nederland
en die in andere lidstaten. Dit vereist specialistisch juridisch onderzoek. Mijn verwachting
is niettemin dat de verschillen klein zullen zijn. Het Europees-wettelijk kader laat
immers weinig ruimte voor nationale invulling. Een vergelijking met het Vlaamse en
Duitse kader laat in elk geval zien dat de verschillen inderdaad klein zijn.13
Het is bovendien de vraag of een dergelijke vergelijking volledig inzicht zou geven
in eventuele nationale verschillen. Het is namelijk mogelijk dat toezichthouders in
verschillende lidstaten de wettelijke criteria in enige mate verschillend toepassen
of interpreteren. Hier heb ik zelf echter geen direct inzicht in. Ik zal daarom de
ACM vragen of zij in Europees verband navraag kan doen bij een aantal collega-toezichthouders
om te bezien of er belangwekkende verschillen bestaan in de wijze waarop erkenningsaanvragen
worden beoordeeld.
III. Versterken positie eindafnemers («gebruikers»)
In het eerste WGO heb ik met uw Kamer uitgebreid gesproken over het onderwerp «gebruikers».
Het wetsvoorstel versterkt de positie van de gebruiker op diverse aspecten. Voor een
aantal onderwerpen heb ik toegezegd u nader te informeren. In het hiernavolgende gedeelte
ga ik in op:
1. Energie delen;
2. Werving – verkoop van energiecontracten aan de deur of telefonisch;
3. Overheidsingrijpen in prijsstelling voor elektriciteit en gas («sociaal tarief»);
4. Enkele overige thema’s (vangnetregeling, waarborgfonds / faillissementen).
Voor de gedane toezeggingen rondom energiearmoede en de «kwetsbare afnemer» verwijs
ik u naar onderdeel IV.
1. Energie delen – De fracties van GroenLinks-PvdA, D66 en VVD hebben tijdens het eerste WGO vragen
gesteld over het zogeheten energie delen. Hierbij deelt de ene eindafnemer zijn opgewekte
elektriciteit met een andere eindafnemer die deze elektriciteit op dat moment verbruikt.
Het gaat hier om administratieve verrekeningen binnen een tijdsinterval van 15 minuten.
Indien de Kamer de wens heeft om energie delen in de Energiewet op te nemen, zie ik
wel een mogelijkheid in het regelen van energie delen bij deelnemende afnemers met
dezelfde leverancier. Dit is ten opzichte van energie delen met vrije leverancierskeuze
een relatief eenvoudige situatie en vraagt minder uitwerking. Ook noopt dit niet tot
aanpassing van belastingwetgeving en gegevensdeling, immers de leverancier heeft alle
gegevens en heeft de verantwoordelijkheid om energiebelasting te betalen. Een dergelijke
bepaling zou op relatief korte termijn in werking kunnen treden.
Energie delen tussen eindafnemers met verschillende leveranciers is complex, en vraagt
zorgvuldige uitwerking van rollen en verantwoordelijkheden en vervolgens aanpassing
van wetgeving waaronder belastingwetgeving en van administratieve processen. Dat zal
onderdeel zijn van het aankomende wetstraject ter implementatie van het Electricity Market Design (EMD-pakket).
2. Werving – verkoop van energiecontracten aan de deur of telefonisch – Tijdens het eerste WGO is door de meerderheid van de Commissieleden gevraagd naar
de mogelijkheid om telemarketing en/of colportage bij de verkoop van energiecontracten
in te perken. Dit gelet op de breed gedeelde zorgen over misstanden bij agressieve
werving en misleiding en de diverse voorbeelden van media-aandacht hiervoor bij verkoop
van energiecontracten. Bij de beantwoording van de vragen over de mogelijkheden om
telemarketing en colportage in relatie tot energiecontracten in te perken of nader
te reguleren, heb ik aangegeven dat ik hier sympathiek tegenover sta, maar dat de
Europees juridische kaders een geheel of sectoraal verbod op telemarketing en colportage
helaas nog niet toelaten.14 Ik heb tijdens het eerste WGO twee amendementen ten aanzien van dit thema positief
geapprecieerd en oordeel Kamer gegeven die wel binnen de Europees-juridische kaders
passen.
Dit betreft ten eerste het amendement van het lid Grinwis (ChristenUnie) over de mogelijkheid
voor de ACM tot het instellen van een tijdelijke wervingsstop als energieleveranciers
zich niet aan de regels over misleiding houden.15 De ACM heeft zich op mijn verzoek ingespannen om op zeer korte termijn een toets
op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid (U&H-toets) uit te voeren. Deze is als bijlage
bijgesloten (bijlage A). De ACM beoordeelt het amendement als een uitbreiding van
haar instrumentarium. In de toets adviseert de ACM om het ingediende amendement over
de mogelijkheid om een wervingsstop op te leggen te verbreden, zodat zij ook een wervingsstop
kan opleggen aan leveranciers die de vergunningsaanvraag hebben gedaan met verkeerde
gegevens of aan leveranciers waarvan de ACM verwacht dat ze zich niet aan de regels
kunnen houden. Bij een eventuele verbreding van het amendement geldt, voor het behoud
van een positieve appreciatie, de kanttekening dat het duidelijk moet zijn wanneer
en met welk doel de ACM dit instrument mag inzetten en dat het tot oneigenlijke of
onduidelijke situaties zou leiden als de inzet van dit instrument interfereert met
de formele intrekkings- of wijzigingsprocedure van de vergunning.
Daarnaast heb ik het amendement van het lid Flach (SGP)16, over verbieden van telefonische verkoop van energiecontracten met behulp van gegevens
van oude en bestaande klantrelaties zonder voorafgaande toestemming van de consument,
oordeel Kamer gegeven. Dit biedt een stap richting minder ongewenste telefonische
verkoop.
Ook heb ik benoemd dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), verantwoordelijk
voor generiek telemarketing- en colportagebeleid, de Kamer zou informeren over de
mogelijkheden rondom het reguleren van telemarketing en colportage. Op 22 april jl.
heeft de Minister van EZK de Kamer, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,
geïnformeerd met haar brief over de stand van zaken aangaande colportage en telemarketing.17 In haar brief gaat de Minister van EZK in op wat juridisch mogelijk is. Daarnaast
geeft zij aan wat zij ten behoeve van duidelijkheid en handhaafbaarheid generiek gaat
regelen tegen colportage en telemarketing.
De Minister van EZK heeft in haar Kamerbrief de voorbereiding van nieuwe wetgeving
aangekondigd die een bedenktijd regelt bij colportage. Het voorstel zal uitgaan van
een bedenktijd van ten minste drie werkdagen, waardoor de consument na het eerste
gesprek de tijd krijgt om het aanbod rustig te bestuderen en te overwegen. Als de
consument op het aanbod ingaat, heeft hij op grond van al bestaande wetgeving ook
nog 14 dagen de tijd om zonder opgaaf van redenen van het contract af te zien. Ten
aanzien van telemarketing geeft de Minister van EZK aan dat zij wil dat consumenten
niet langer zomaar voor telemarketingdoeleinden gebeld mogen worden op grond van een
klantrelatie, zoals ook bedoeld in het hiervoor genoemde amendement van Flach (SGP)
dat specifiek voor het energiedomein is ingediend. Zij zal met een voorstel komen
over hoe dit op te pakken.
3. Ingrijpen in de prijsstelling voor elektriciteit en gas («sociaal tarief»)
In dit onderdeel ga ik nader in op het thema «sociaal tarief» en geef ik aan het einde
tevens mijn appreciatie van het amendement van de leden Grinwis (ChristenUnie) en
Flach (SGP) inzake «de mogelijkheid van een maximumtarief voor levering aan kwetsbare
afnemers».
Inleiding op dit onderwerp
In uw Kamer voeren we met elkaar al langer het gesprek over het voorkomen van energiearmoede
en het betaalbaar houden van de energierekening voor iedereen. Het is belangrijk om
een fundamentele discussie te blijven voeren over hoe we energie betaalbaar houden
voor iedereen. Ik begrijp de wens van de Kamer om bij plotselinge prijsstijgingen
gerichter de energierekening te kunnen dempen voor kwetsbare huishoudens. Dit staat
los van de noodzaak om de betaalbaarheid gedurende de energietransitie scherp te monitoren.
Hier zal ik onder andere bij stilstaan in reactie op de motie Postma (NSC) over het
voorkomen van energiearmoede tijdens de energietransitie.18
Een zogeheten »sociaal tarief» is slechts één van de mogelijke instrumenten om te
sturen op de betaalbaarheid voor een specifieke doelgroep bij een prijscrisis.
Tijdens de energiecrisis zijn de verschillende opties voor gerichte compensatie op
korte termijn reeds intensief onderzocht.19 Al deze instrumenten hebben hun eigen overwegingen omtrent wenselijkheid, haalbaarheid
en uitvoerbaarheid. De meest relevante informatie uit deze inventarisatie, met betrekking
tot een inkomensafhankelijke prijsinterventie, is opgenomen in de bijlage bij deze
brief (Bijlage B).20
Binnen het kader van de voorliggende Energiewet ziet het ingrijpen in de leveringstarieven
alleen op de tarieven van elektriciteit en gas. Uiteraard zijn ook warmtetarieven
een aandachtspunt van dit kabinet. Warmte is echter nadrukkelijk geen onderdeel hiervan
omdat daarvoor een apart wettelijk kader geldt.
Een «sociaal tarief» als instrument op de energiemarkt
De meerwaarde van een dergelijke prijsinterventie is dat deze directe compensatie
op de energierekening kan bieden aan een specifieke groep huishoudens, voor zover
die niet afdoende bereikt kunnen worden via het bestaande instrumentarium. Het voordeel
is dat deze groep direct een verlichting op de energierekening ervaart en dat deze
steun meebeweegt met het individuele energieverbruik. Huishoudens zonder individuele
aansluiting zullen met een sociaal tarief echter niet bereikt kunnen worden. Daarnaast
leidt een sociaal tarief tot meer stabiliteit en zekerheid voor kwetsbare huishoudens
in het geval dat energieprijzen tijdens een prijscrisis volatiel zijn. Tot slot zorgt
een sociaal tarief ervoor dat deze groep huishoudens niet zelf op zoek hoeft te gaan
naar de leverancier waar zij profiteren van het meest gunstige tarief. Dit is een
voordeel omdat huishoudens in financiële stress niet altijd meer goed in staat zijn
om weloverwogen afwegingen te maken voor het beste resultaat op lang(ere) termijn.
De ACM stelt ook dat kwetsbare huishoudens minder vaak toekomen aan overstappen21. Tegelijkertijd zorgt de mogelijkheid tot overstappen er juist voor dat de marktdynamiek
en concurrentie tussen energieleveranciers in stand blijft, met lagere prijzen voor
alle consumenten als gevolg.
De energierekening is slechts een van de relevante factoren bij bestaanszekerheidsproblematiek
en de energieprijzen spelen op dit moment een steeds minder grote rol in de inflatie22. Daarom heeft het meerwaarde om als kabinet en Kamer met een brede blik te kijken
naar keuzes over koopkrachtvraagstukken en het armoedebeleid en hoe een sociaal tarief
mogelijk in een stelsel van inkomensondersteuning past. Het huidige kabinet heeft
er in 2024 dan ook voor gekozen om kwetsbare huishoudens met name te ondersteunen
via gerichte koopkrachtmaatregelen, sociale zekerheidsinstrumenten en inzet op verdere
verduurzaming van de gebouwde omgeving. Hierbij is gekozen voor het verlengen van
de steun aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, om gerichte compensatie te kunnen geven
aan huishoudens met een laag (midden) inkomen en een hoge energierekening (hoger dan
8 tot 10% van het brutoinkomen per maand).
De invoering van een vorm van een «sociaal tarief» voor een specifieke doelgroep zou
een verstrekkende ingreep op de markt zijn. Er komen complexe vraagstukken bij kijken
als het gaat om afbakening van de doelgroep, verantwoordelijkheid voor de uitvoering,
betrouwbaarheid en effectiviteit. Het invoeren van deze maatregel vraagt daarom om
een politieke weging, waarbij de te verwachten effecten moeten worden gewogen in combinatie
met aandachtspunten rondom de uitvoerbaarheid en juridische haalbaarheid van dit instrument.
De eerste stap voor een toekomstig sociaal tarief kan zijn het wettelijk afbakenen
van de groep die hier in aanmerking voor zou moeten komen. Het ligt het meest voor
de hand om die doelgroep af te bakenen op basis van inkomen, eventueel in combinatie
met andere factoren zoals energieverbruik. Het is echter ook denkbaar om de doelgroep
af te bakenen op basis van andere criteria, gerelateerd aan andere onderliggende factoren
van energiearmoede of kwetsbaarheid, zoals gezondheidsaspecten of het energielabel
van de woning. In dat geval kan ook gekeken worden naar verbetering van bestaande
instrumenten in bijvoorbeeld de zorg- of huursector. Op het bepalen van de definitie
van «kwetsbare afnemers» in de Energiewet, dat de basis zou kunnen vormen voor de
afbakening van het instrument «sociaal tarief», wordt ingegaan in de Kamerbrief «Tussentijdse update interdepartementale aanpak energiearmoede»23. In de eerdergenoemde inventarisatie van crisismaatregelen is uitsluitend gekeken
naar een koppeling met inkomen. Daarom richt de rest van deze reflectie zich op een
dergelijke afbakening.
«Sociaal tarief» – Zes aandachtspunten rondom uitvoerbaarheid
De Europese richtlijnen voor prijsinterventie vereisen dat een wettelijke grondslag
om in te grijpen in de prijs voor elektriciteit of gas tijdelijk is en beperkt wordt
tot een afgebakende groep energiearme of kwetsbare huishoudens. Als hieraan wordt
voldaan, dan is een dergelijk instrument toegestaan. De vormgeving in de praktijk
kent echter aanvullende juridische stappen en brengt uitvoeringsrisico’s met zich
mee.
De zes belangrijkste aandachtspunten bij een «sociaal tarief»:
1. Er is op dit moment geen wettelijke basis voor het delen van inkomensgegevens. Het
delen van inkomensgegevens door overheidspartijen zoals de Belastingdienst met een
(private) uitvoerende partij is momenteel niet mogelijk vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht;
2. Of iemand in aanmerking komt, kan pas twee jaar later definitief worden vastgesteld.
De aangifte inkomensbelasting van iedere Nederlander die belastingplichtig is, wordt
twee jaar na het kalenderjaar in kwestie definitief vastgesteld;
3. Een inkomensafhankelijk tarief via het energiecontract bereikt niet alle kwetsbare
huishoudens bijvoorbeeld bij blokaansluiting, collectief warmtenet of een andere contracthouder;
4. Prijsinterventie is alleen toegestaan voor huishoudens, de implementatie vereist dus
dat zakelijke afnemers met kleinverbruikersaansluiting uitgesloten kunnen worden;
5. De implementatie moet plaatsvinden in de systemen van de energieleveranciers en de
regeling moet voor alle leveranciers uitvoerbaar zijn om non-discriminatoir te zijn;
6. Iedere vorm van prijsinterventie brengt risico’s op marktverstoring met zich mee en
is daarom bij voorkeur tijdelijk. Daarnaast is controle op eventuele overwinsten pas
achteraf mogelijk.
Deze aandachtspunten zijn nader uitgewerkt in de bijlage. Hierbij is tevens ook aangegeven
wat het handelingsperspectief is per aandachtspunt.
Appreciatie van het amendement Grinwis en Flach: ontraden
De leden Grinwis (ChristenUnie) en Flach (SGP) hebben recent een amendement ingediend
inzake de mogelijkheid van het stellen van een maximumprijs voor de levering aan kwetsbare
afnemers bij een plotselinge nieuwe prijsstijging voor elektriciteit en gas.24 Zoals afgesproken geef ik hier middels deze brief mijn appreciatie van.
Appreciatie amendement leden Grinwis (ChristenUnie) en Flach (SGP)
Het belang om de energievoorziening betaalbaar te houden voor huishoudens en kwetsbare
groepen is evident, dit wordt gedeeld door het Kabinet. Niet alleen bij normale marktomstandigheden,
maar ook tijdens een prijscrisis zoals in 2022 en 2023. Daarvoor zijn de voorbije
jaren diverse koopkrachtmaatregelen en gerichte instrumenten ingezet binnen en buiten
het energiedomein. Daarnaast kan gedacht worden aan andere instrumenten of ingrepen
binnen het energiedomein, die niet direct ingrijpen in de prijsstelling en daardoor
de nadelen die hiermee samenhangen (deels) niet kennen.25 Het invoeren van een maatregel waarin wordt ingegrepen in de marktprijs bij een nieuwe
prijscrisis vraagt om een politieke weging, waarbij de te verwachten effecten moeten
worden gewogen in combinatie met aandachtspunten rondom de uitvoerbaarheid en tijdige
inzetbaarheid van dit instrument. In deze Kamerbrief heb ik geschetst dat er praktische
aandachtspunten en nadelen zijn die zwaarder wegen dan de toegevoegde waarde voor
gericht armoedebeleid ten aanzien van de bestaande koopkrachtinstrumenten en de crisismaatregelen
op energiegebied uit 2022 en 2023. Het ingrijpen in de prijs verstoort de concurrentie,
vereist het betalen van een compensatie door de overheid aan de energieleveranciers
en brengt het risico met zich mee dat de prikkel om energie te besparen wordt verminderd.
Ten slotte schrijven de indieners van het amendement voor dat het mechanisme niet
bedoeld is voor ondersteuning van kwetsbare huishoudens bij normale marktomstandigheden,
maar enkel bedoeld is om in werking te treden als crisismaatregel bij sterk stijgende
prijzen. De complexiteit van de uitvoering van een sociaal tarief vereist echter een
intensieve voorbereiding om de benodigde gegevens te kunnen uitwisselen en actualiseren,
een referentietarief vast te stellen en de benodigde compensatie in te richten. Ondanks
het voornemen van de indieners om de werking van dit amendement te beperken tot een
toekomstige prijscrisis, zal daarom in het geval van het opnemen hiervan in de Energiewet
sprake moeten zijn van een jarenlange inzet om een dergelijk systeem tijdig gebruiksklaar
te laten zijn in geval van een plotselinge stijging van de prijzen. De tijd en inzet
die dit vereist kan dan niet besteed worden aan het vormgeven van structureel beleid
voor het monitoren en borgen van een betaalbare energierekening voor alle huishoudens
de komende jaren.
4. Enkele overige thema’s (vangnetregeling, waarborgfonds/faillissementen) –
Op het vlak van het versterken van de positie van de eindafnemers zijn in het eerste
WGO enkele overige onderwerpen aan de orde gekomen waarbij om verduidelijking is gevraagd.
Vangnetregeling
Het lid Kröger (GroenLinks-PvdA) heeft verduidelijking gevraagd met betrekking tot
de bestaande «vangnetregeling» en de juridische ruimte om een vorm van vangnetregeling
te maken voor kwetsbare gebruikers.26 Onder de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet mag de ACM in het kader van de
vangnetregeling een maximumtarief opleggen; dit strookt echter niet langer met het
uitgangspunt van vrije prijsvorming uit de Europese richtlijnen. Het is onder de Europese
richtlijnen uitsluitend mogelijk om onder bepaalde voorwaarden in te grijpen in de
prijsstelling (hierna: prijsinterventie). Dit is naar aard en doel een ander type
ingrijpen, namelijk in de vorm van een sociaal tarief. Hier ben ik eerder in deze
brief uitgebreid op ingegaan. De vormgeving van de huidige bevoegdheid van de ACM
om in het kader van het tarieftoezicht bij overtreding een maximumprijs op te leggen,
heeft echter betrekking op de prijs die één leverancier voor een bepaalde contractvorm
hanteert.
De huidige bevoegdheid van de ACM om een maximumprijs op te leggen knoopt aan bij
het constateren van een specifieke overtreding van de eis van een redelijke prijs,
begaan door een individuele leverancier bij een specifiek tarief. Of er sprake is
van een redelijke leveringsprijs wordt door de ACM getoetst aan objectieve (economische)
criteria, te weten de verhouding van de prijs tot de kosten (van die individuele leverancier)
en de vergelijking met tarieven van andere marktdeelnemers. Bij de beoordeling van
de redelijkheid van een prijs in het kader van het prijstoezicht worden dus niet zozeer
de betaalbaarheid en de sociaaleconomische situatie van bepaalde groepen van afnemers
(consumenten) betrokken. Dit instrument kent naar aard en werking dus een ander doel
dan het gericht beschermen van kwetsbare afnemers.
Faillissementen
In het eerste WGO zijn er door meerdere fracties vragen gesteld over het faillissement
van een energieleverancier en wat dit voor (financiële) gevolgen heeft voor consumenten.
Daarbij werd aangegeven dat bescherming aan de voorkant, door beter financieel toezicht
en strenge vergunningseisen, een verbetering is, maar dat ook gezocht moet worden
naar mogelijk aanvullende waarborgen in geval van een faillissement voor de financiële
schade die de consument hiervan ondervindt. Gelet op mijn toezegging infomeer ik uw
Kamer graag nader over de uitvoerbaarheid van een fonds.27 Het inrichten van een fonds, zoals een waarborgfonds, zou klanten die niet worden
overgenomen en een nieuw contract krijgen, bijvoorbeeld zekerheid kunnen bieden in
de vorm van een collectieve voorziening die voorziet in het terugkrijgen van reeds
betaalde voorschotten. Hierop zijn twee amendementen ingediend, die door mij tijdens
het eerste WGO negatief zijn geapprecieerd.28
Uit een eerder met uw Kamer gedeelde onderzoeksrapport29 bleek dat maatregelen die energieleveranciers financieel robuuster maken effectiever
zijn in het beschermen van consumenten, dan maatregelen die direct gericht zijn op
(het versterken van) de positie van de consument in geval van een faillissement. Het
inrichten, beheren en uitvoeren van een waarborgfonds zou veel financiële kosten met
zich meebrengen; deze kosten zullen uiteindelijk, daar ze gedragen moeten worden door
de sector, leiden tot een verhoging van de energierekening van alle consumenten.
Mogelijke vormgeving waarborgfonds
Juridisch gezien is het mogelijk dat in de Energiewet wordt voorgeschreven dat leveranciers
verplicht zijn tot het treffen van een voorziening voor het schadeloos stellen van
consumenten die door het faillissement van een energieleverancier hun betaalde voorschotten
kwijt zijn. Deze wettelijke verplichting voor vergunninghoudende energieleveranciers
om ervoor te zorgen dat consumenten betaalde voorschotten terugbetaald krijgen, zou
daarmee de grondslag bieden voor het oprichten van een waarborgfonds. Dit waarborgfonds
wordt achteraf gevuld door de energieleveranciers. Doordat een waarborgfonds afhankelijk
is van de sector en vooraf niet bekend is of iedere leverancier een bijdrage kan opbrengen
op het moment dat een leverancier failliet dreigt te gaan, acht ik de kans op een
domino-effect aannemelijk. Omdat niet duidelijk is wat de omvang van een fonds zou
moeten zijn, wil dit genoeg zijn om de financiële schade voor consumenten bij het
wegvallen van een grote energieleverancier volledig te kunnen vergoeden, laat ik aanvullend
onderzoek in de vorm van een quick scan uitvoeren door een externe partij naar de
geschatte omvang van de benodigde voorziening (bijvoorbeeld in de vorm van een collectief
garantie of waarborgfonds voor de sector) wanneer een leverancier wegvalt en alle
tegoeden van consumenten uit dat fonds betaald moeten worden. Een eerste inschatting
laat zien dat de benodigde omvang in de ordegrootte van honderden miljoenen zou moeten
bedragen om de financiële schade voor getroffen consumenten volledig af te dekkenbij
het wegvallen van één grote leverancier. Dit betekent ook dat de consument de kosten
voor het vullen van dit fonds krijgt doorberekend, indien een dergelijke verplichting
wordt opgelegd aan de sector. Ik zal uw Kamer informeren zodra het onderzoek is afgerond,
zo mogelijk voor de plenaire behandeling plaatsvindt.
Vergelijking met andere EU-lidstaten
Op dit moment zijn mij geen voorbeelden bekend uit andere EU-lidstaten van een waarborgfonds
of een dergelijk compensatiefonds voor de energiesector. In andere EU-lidstaten, te
weten het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, zijn wel verschillen te zien in de wettelijke
bepalingen waarmee de leveringszekerheid wordt geborgd voor eindafnemers bij het eventueel
wegvallen van hun energieleveranciers. In het Verenigd Koninkrijk is de inzet dat
klanten worden overgenomen door één leverancier, middels het uitbrengen van een bod
op het klantenbestand van de failliete leverancier. Doordat deze leverancier alle
oude verplichtingen van de failliete leverancier moet overnemen, kan deze nettoverlies
maken op de overgenomen klanten en kan het voorkomen dat er een negatief bod wordt
uitgebracht in het veilingproces. Deze kosten worden uiteindelijk weer doorberekend
aan alle afnemers in het VK door middel van een toeslag op de energierekening. Een
belangrijk verschil met de Nederlandse markt is hierbij dat de Britse overheid bewust
ingezet heeft op het verlagen van toetredingsdrempels tot de markt en accepteert dat
hiertegenover staat dat er vaker sprake zal zijn van faillissementen, terwijl we in
Nederland een uitgebreider regime van vergunningen en toezicht kennen waarmee faillissement
zoveel mogelijk voorkomen wordt. Een kanttekening is daarnaast dat niet in alle gevallen
een veilingmechanisme ingezet is – bij het grootste faillissement in de recente geschiedenis
koos de overheid vanwege de impact en mogelijke financiële gevolgen voor een nationalisatie.
In Duitsland bestaat het mechanisme waarmee leveringszekerheid geborgd wordt uit een
regionaal aangewezen «basisleverancier» die ook als noodleverancier optreedt op het
moment dat er een andere leverancier failliet gaat. Door een wetswijziging in 2022
mag deze noodleverancier een hoger noodtarief bepalen voor deze na een faillissement
overgenomen klanten van de oude leverancier, dan het basistarief dat hij voor eigen
klanten hanteert.30
De mechanismes in beide EU-lidstaten zijn dusdanig afwijkend van het Nederlandse systeem
dat het lastig is om deze maatregelen uit deze lidstaten over te nemen. Daarbij is
niet gebleken dat deze maatregelen een betere bescherming bieden aan de Nederlandse
consumenten dan de SLR-procedure (supplier of last resort) die nu in de Besluiten Leveringszekerheid staat en die in de Energiewet verbeterd
is.
IV. In voorbereiding: andere Kamerbrieven
Tijdens de twee WGO’s heb ik op verschillende momenten verwezen naar Kamerbrieven
die het kabinet op dat moment in voorbereiding had. Graag zet ik deze brieven kort
voor u op een rijtje.
A. Brief interdepartementale aanpak van energiearmoede
De in het tweede WGO aangekondigde brief over onder andere energiearmoede en de positie
van kwetsbare afnemers is inmiddels naar uw Kamer verzonden. Het gaat om de brief
«Tussentijdse update interdepartementale aanpak van energiearmoede», welke op 25 april
jl. door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is verzonden.31 Hiermee doe ik gestand aan mijn gedane toezegging.32
B. Brief netcongestie en brief Investeringsplannen
Tijdens het tweede WGO is het thema netcongestie uitgebreid ter sprake gekomen. In
juni 2024 stuur ik een nieuwe Kamerbrief over netcongestie en de voortgang van het
Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Inmiddels is de door het lid Erkens (VVD)
ingediende motie om een Kenniscentrum op te richten dat ondernemers ondersteunt in
het doen van een correcte aanvraag ten behoeve van het realiseren van een energiehub,
aangenomen.33 Komende periode ga ik onderzoeken in welke vorm een dergelijk Kenniscentrum de meeste
waarde kan toevoegen. Eind 2024 zal ik uw Kamer nader informeren; de genoemde brief
in juni 2024 is daarvoor te vroeg.
Daarnaast vroeg het lid Grinwis (ChristenUnie) mij om te zorgen dat provincies weten
hoe zij invloed kunnen hebben op de investeringsplannen.34In mijn brief over de investeringsplannen van de TSB’s en DSB’s, welke ik uw Kamer
in mei 2024 doe toekomen, ga ik in op de rol van de provincies en de energyboards bij de totstandkoming van deze plannen en de prioritering via het provinciale MIEK.
C. IBO-onderzoek «Bekostiging elektriciteitsinfrastructuur»
Het lid Bontenbal (CDA) vroeg mij in relatie tot netverliezen of het niet mogelijk
is om de inkoop van deze energie via de energieleveranciers te laten lopen. Ik heb
toegezegd om deze suggestie mee te nemen35 en dat zal gedaan worden via het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar
de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. In de recent gepubliceerde voorjaarsnota
is de taakopdracht van dit onderzoek ook opgenomen.36 Het onderzoek start in mei 2024 en zal uiterlijk in februari 2025 afgerond zijn.
D. Brief waterstofbeleid
Het lid Rooderkerk (D66) vroeg mij tijdens het tweede WGO naar de rol van Gasunie
bij waterstofopslagterminals, dit naar aanleiding van de eerdere aanpassing via nota
van wijziging. Ter opvolging van mijn reactie tijdens dit WGO, zal ik in een voortgangsbrief
over het waterstofbeleid nader ingaan op de rol van netwerkbedrijven in waterstofterminals.
Deze brief zal voorafgaand aan het Commissiedebat over waterstof, groen gas en andere
energiedragers van 29 mei aanstaande met uw Kamer worden gedeeld.
Tot slot
Na jarenlange voorbereidingen om tot een integrale Energiewet te komen die recht doet
aan de positie van TSB’s, DSB’s bedrijven, huishoudens en maatschappelijke organisaties
binnen de uitdagingen van de energietransitie, is de plenaire behandeling de kroon
op het werk. De uitvoerigheid waarmee gesprekken over deze Energiewet in uw Kamer
en met betrokken partijen worden gevoerd, onderstreept voor mij de maatschappelijke
waarde van het wetsvoorstel. Met vertrouwen zie ik er daarom naar uit het debat over
dit belangwekkende wetsvoorstel met uw Kamer te hervatten.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Bijlage A – ACM-toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid amendement wervingsstop
Het amendement Grinwis (Kamerstuk 36 378, nr. 14) geeft de ACM de mogelijkheid om een wervingsstop op te leggen aan een leverancier
die zich niet aan de regels houdt. Met een wervingsstop kan een leverancier tijdelijk
geen nieuwe klanten aannemen. Zo voorkomt de ACM dat andere consumenten gedupeerd
worden door een leverancier die zich niet aan de regels houdt. De ACM ziet de wervingsstop
daarom als een nuttig extra instrument.
Om een wervingstop op te leggen moet de ACM eerst vaststellen dat de leverancier in
overtreding is. Denk daarbij aan misleidende of agressieve verkoop, of aan een leverancier
die rekeningen te laat stuurt of met veel fouten erin. Om een overtreding vast te
stellen, doet de ACM eerst onderzoek. Blijkt uit ons onderzoek dat een leverancier
de regels overtreedt? Dan spreken we het bedrijf hierop aan. En geven we de leverancier
vaak eerst de kans om het zelf op te lossen. Doen ze dat niet? Dan gaan we ingrijpen.
Nadat de ACM besluit een wervingsstop op te leggen, deelt de ACM het besluit met de
leverancier. De leverancier kan vooraf de bij de rechter vragen om schorsing van het
besluit, of van het bekend maken ervan. Bij bekendmaking van het besluit, gaat de
wervingsstop direct in.
Leveranciers met een wervingsstop mogen geen nieuwe klanten aannemen, ook niet via
tussenpersonen. De stop op nieuwe klanten geldt tot de datum die door de ACM is vastgelegd
in het besluit tot opleggen van de wervingsstop. Een leverancier moet eerst laten
zien dat hij zich aan de regels houdt. Waar nodig moet de leverancier hiervoor bedrijfsprocessen
aanpassen, bijvoorbeeld wanneer de overtreding over misleidende of agressieve verkoop
gaat. De ACM kan met een nieuw besluit de termijn voor de wervingsstop verkorten of
verlengen.
Waar nodig zet de ACM de wervingsstop in. De ACM verwacht dat de mogelijkheid van
een wervingsstop leveranciers afschrikt om regels te overtreden.
De werklast voor de ACM voor het opleggen van een wervingsstop is vergelijkbaar met
andere wettelijke instrumenten, zoals de last onder dwangsom en een bindende aanwijzing.
De verwachting is dat de wervingstop effectiever bescherming biedt aan consumenten
dan het huidig instrumentarium. De ACM zal een dossier moeten opbouwen waaruit blijkt
dat de leverancier de betreffende regels niet nakomt. Zo onderbouwt de ACM waarom
zij een wervingsstop oplegt. Daarnaast zal de ACM de naleving van de wervingsstop
moeten controleren. De ACM kan binnen de bestaande capaciteit het nieuwe instrument
inzetten.
Het amendement beschrijft dat de ACM een wervingsstop kan opleggen op basis van de
onderdelen a en c van lid 1, artikel 2.19. De ACM adviseert om ook onderdelen d en
e als grond voor een wervingsstop op te nemen. Dan kan de ACM ook een wervingsstop
opleggen aan een leverancier die de vergunningsaanvraag heeft gedaan met verkeerde
gegevens. Of aan een leverancier waarvan de ACM verwacht dat deze zich niet aan de
regels kan houden. Een wervingsstop voorkomt dat leveranciers die geen toekomst hebben
tot op het laatste moment nog klanten werven.
Bijlage B – Aanvullende informatie sociaal tarief
In deze bijlage is aanvullende informatie opgenomen met betrekking tot ingrijpen in
de prijsstelling middels een sociaal tarief. Ten eerste is een verdere uitwerking
opgenomen van de aandachtspunten zoals kort benoemd in de Kamerbrief Energiewet –
aanvullende informatie t.b.v. plenair debat en indiening vierde nota van wijziging
d.d. 15 mei 2024. Ten tweede zijn de Europeesrechtelijke randvoorwaarden geschetst
waaraan moet worden voldaan bij het vormgeven van een prijsinterventie voor energiearme
of kwetsbare huishoudelijke afnemers in Nederland. Ten derde is een uitwerking van
de mogelijkheid van het invoeren van een sociaal tarief zoals is onderzocht tijdens
de energiecrisis opgenomen in de vorm van een fiche. Met deze bijlage wordt, in aanvulling
op de hiervoor benoemde Kamerbrief, de beschikbare informatie met betrekking tot het
sociaal tarief gedeeld, conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie
in het wetgevingsoverleg Energiewet van 15 april 2024.
1. Uitwerking aandachtspunten rondom uitvoerbaarheid
Wanneer wordt voldaan aan de kaders van de Europese richtlijnen voor prijsinterventie,
is het creëren van een wettelijke grondslag om tijdelijk en voor een afgebakende groep
energiearme of kwetsbare huishoudens in te grijpen in de prijs voor elektriciteit
of gas juridisch mogelijk. De vormgeving in de praktijk kent, binnen de Europeesrechtelijke
randvoorwaarden, ook nationale juridische obstakels en uitvoeringsrisico’s.
Tijdens de energiecrisis zijn de verschillende opties voor gerichte compensatie op
korte termijn reeds intensief onderzocht. Deze inventarisatie is in 2023 gedeeld met
uw Kamer37. Deze informatie is – hoewel nu niet vanuit een crisissituatie gehandeld hoeft te
worden – nog steeds relevant en onderstaande passage is mede op basis hiervan opgesteld.
De beschikbare achtergrondinformatie in de vorm van een fiche vanuit de eerdere verkenning
is online te vinden.38 Daarnaast heeft in februari 2023 een digitaal ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen
Nederland en België aangaande het Belgische sociaal tarief op gas en elektriciteit,
bevindingen uit dit gesprek zijn verwerkt in onderstaande uitwerking.
In de Kamerbrief zijn de belangrijkste aandachtspunten reeds kort benoemd, hieronder
worden de aandachtspunten verder uitgewerkt.
Aandachtspunt 1: Er is op dit moment geen wettelijke basis voor het delen van inkomensgegevens
Het delen van inkomensgegevens door overheidspartijen zoals de Belastingdienst met
een (private) uitvoerende partij is momenteel niet mogelijk vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht.
Hierop kan met aanvullende wetgeving een uitzondering gemaakt worden, maar het druist
in tegen het huidige beleid, doel en strekking van de fiscale geheimhoudingsplicht
om privacygevoelige gegevens te verstrekken aan commerciële partijen, zoals energieleveranciers.
Naast de fiscale geheimhoudingsplicht moet ook rekening gehouden worden met de eisen
die voortvloeien uit de privacywetgeving.
Handelingsperspectief – De doorlooptijd van een wetswijziging om dit mogelijk te maken is minimaal 9 maanden
en zou een herprioritering vragen ten aanzien van andere beleidsvoornemens van de
Belastingdienst. Het vraagt ook om een keuze over welke uitvoerder39 hiervoor aangewezen kan en gaat worden. Voor de Belastingdienst zou dit een zogenoemde
niet-fiscale taak (NFT)40 zijn. De aanpassing van IT-systemen om gegevens te kunnen delen heeft naar verwachting
een doorlooptijd van enkele jaren.
Mogelijk kan bereikt worden dat er minder gegevens gedeeld hoeven te worden over waarom
iemand als kwetsbaar aangemerkt wordt, door het introduceren van een «vinkjes-systeem».
De ACM heeft gewezen op de mogelijkheid om alleen aan te geven of een huishouden wel
of niet in aanmerking komt voor de criteria, via een zogeheten «vinkje». Dit «afgeven
van een vinkje« (zoals door de ACM gesuggereerd) kwalificeert ook als het delen van
privacygevoelige informatie, waarop de AVG van toepassing zal zijn. Dit vereist aan
de voorkant wel een uitgebreidere investering in nieuwe infrastructuur voor het structureel
inbouwen van deze systematiek. De Belastingdienst is namelijk in staat om de inkomensgegevens
op BSN-niveau beschikbaar te stellen, maar een systematiek waarbij het genoemde «vinkje»
vereist is, vergt veel meer in het proces en heeft implicaties voor de rechtsbescherming.
Een sociaal tarief vraagt daarnaast ook de om de keuze wie de hoofduitvoerder wordt en de uitvoering coördineert. Dit hoeft niet noodzakelijk de verstrekker
van de inkomensgegevens te zijn. In België is er vanwege het sociaal tarief sprake
van uitwisseling van informatie tussen verschillende uitvoeringsinstanties, maar is
de hoofduitvoerder van het sociaal tarief belegt bij het Ministerie van Economische
Zaken (FOD economie).
Aandachtspunt 2: Of iemand in aanmerking komt, kan pas twee jaar later definitief
worden vastgesteld
De aangifte inkomensbelasting van iedere Nederlander die belastingplichtig is, wordt
twee jaar na het kalenderjaar in kwestie definitief vastgesteld. Dit vereist de afweging
tussen ofwel accepteren dat niet getoetst kan worden of rechthebbenden in het huidige
jaar aan de criteria voldoen, ofwel accepteren dat verstrekte compensatie achteraf
(dus na twee jaar) teruggevorderd kan worden. In het laatste geval is er sprake van
vergelijkbare systematiek als in het huidige toeslagenstelsel. Door de ervaren uitvoeringsproblemen
bij andere inkomensafhankelijke instrumenten, zoals de toeslagen, heeft dit kabinet
de ambitie gesteld om de toeslagen af te schaffen in reactie op de toeslagenaffaire41.
Handelingsperspectief – Accepteren dat op basis van het inkomen van twee jaar eerder bepaalde consumenten
met recht op een gereduceerd tarief dit mislopen en anderen dit onterecht ontvangen,
of accepteren dat er met twee jaar vertraging compensatie achteraf teruggevorderd
kan worden.
Aandachtspunt 3: Een inkomensafhankelijk tarief via het energiecontract bereikt niet
alle kwetsbare huishoudens bijvoorbeeld bij blokaansluiting, collectief warmtenet
of een andere contracthouder
Het doel van een inkomensafhankelijk compensatie instrument is om alle consumenten
binnen de bepaalde afbakening te bereiken. Wanneer gekozen wordt voor het energiecontract
als aangrijpingspunt voor de verstrekking van de gerichte compensatie (via de energieleverancier),
dan zal echter per definitie een deel van de mogelijke doelgroep worden gemist.
Er is niet altijd een een-op-een koppeling tussen degene die het energiecontract met
de leverancier afsluit en degene die in aanmerking komt voor een sociaal tarief. Het
kan simpelweg zo zijn dat een kwetsbare afnemer, die recht heeft op een sociaal tarief,
niet zelf de contracthouder is omdat het contract is afgesloten door een andere bewoner
of de verhuurder.
Daarnaast is de Belastingdienst in staat om de inkomensgegevens op BSN-niveau beschikbaar
te stellen, terwijl dit niet altijd correspondeert met het inkomen van het volledige
huishouden. Dit roept de vraag op welk (samengesteld) inkomen als «huishoud» inkomen
getoetst zou moeten worden.
Afnemers met een collectieve (blok)aansluiting kunnen niet individueel worden bereikt
via een dergelijke regeling. Ditzelfde geldt voor mensen in onzelfstandige woonruimte
(bijv. kamerverhuur). Hiervoor zou opnieuw een aparte tegemoetskomingsregeling moeten
worden opgetuigd. Naar schatting zitten 700.000 huishoudens achter een blokaansluiting.
Naar verwachting hebben deze huishoudens gemiddeld een lager inkomen. Het Ministerie
van Financiën laat onderzoek doen naar het aantal situaties waarin sprake is van blokverwarming
en/of blokelektriciteit en naar de aard en andere kenmerken van contracthouders en
eindverbruikers. De resultaten worden verwacht in augustus 2024.»
Dit vereist de keuze om alle rechthebbenden achter een blokaansluiting uit te sluiten
van de regeling, of om alle huishoudens achter een blokaansluiting het recht op levering
tegen een sociaal tarief toe te kennen, zodra er één afnemer gerechtigd is (Belgisch
model). Hier schuilt een risico op forse overcompensatie. Er ontstaat dan ongelijkheid
tussen mensen die hierdoor wel in aanmerking komen vanwege van hun woonsituatie terwijl
hun individuele situatie dat niet rechtvaardigt, of andersom. Het leidt ook tot extra
kosten voor het compenseren van de leveranciers voor de lagere tarieven voor deze
groep afnemers.
Ten slotte is het belangrijk om te benoemen dat met een compensatie op het leveringstarief
van gas en elektriciteit (in de Energiewet) afnemers van warmtenetten niet worden
bereikt. Deze contracthouders vallen onder de aparte regulering voor warmtetarieven
die volgt uit de Warmtewet. Aanpassing van deze wet is eveneens nodig om ook huishoudens
met een warmteaansluiting te compenseren.
Handelingsperspectief – Er zal een keuze moeten worden gemaakt voor een bepaalde afbakening die doelmatig
en uitvoerbaar is door de gekozen uitvoeringsorganisatie. Dit geldt voor de toetsing
van inkomen binnen een (samengesteld) huishouden en het bereiken van bewoners achter
een blokaansluiting.
Met betrekking tot blokverwarming is het mogelijk om te kiezen voor het al dan niet
toepassen van het sociaal tarief op de levering aan een collectieve gasaansluiting
ten behoeve van alle bewoners in een bepaald blok, met bijvoorbeeld de huur situatie
(sociale huur of particulier) als bepalende factor (zoals in België). Hiermee wordt
echter niet ieder individueel geval afzonderlijk beoordeeld. Eventueel kan er flankerend
beleid worden opgesteld, zoals het instellen van een tegemoetkomingsregeling voor
alle kwetsbare afnemers op wie het sociaal tarief niet kan worden toegepast, in lijn
met de Tijdelijke Teruggave Blokaansluitingen (TTB) onder het Tijdelijk Prijsplafond
Energie in 2023. Ten slotte zal een binnen de wetgeving voor Collectieve Warmte een
soortgelijke regeling moeten worden opgetuigd om de consumenten in blokaansluiting
daar ook te kunnen bedienen.
Aandachtpunt 4: Prijsinterventie is alleen toegestaan voor huishoudens, de implementatie
vereist dus dat zakelijke afnemers met kleinverbruikersaansluiting uitgesloten kunnen
worden.
Bij de invoering van het Tijdelijk Prijsplafond Energie 2023 was het niet mogelijk
om de afbakening van de doelgroep te beperken tot huishoudelijke afnemers. Als gevolg
hiervan was de toenmalige regeling niet in lijn met de huidige EU richtlijn die alleen
voorziet in gerichte compensatie aan huishoudens. Dit komt omdat in de Nederlandse
wet- en regelgeving geen onderscheid gemaakt wordt naar type afnemer, maar naar type
aansluiting, waardoor huishoudens praktisch niet als aparte groep afnemers zijn af
te bakenen. Ook binnen de Energiebelasting kan op dit moment geen onderscheid gemaakt
worden tussen huishoudens en bedrijven/organisaties. Daardoor bestaat het risico van
het overtreden van de Europese staatsteun regels, door verlening van compensatie aan
ondernemingen, bijvoorbeeld zelfstandigen of MKB gevestigd op het woonadres waar compensatie
verleend wordt.
Handelingsperspectief – Het uitvoeren van een staatsteuntoets en eventueel in de implementatie inbouwen
dat onderscheid gemaakt kan worden tussen huishoudens en zakelijke afnemers. Deze
mogelijkheid moet nog nader worden onderzocht.
Aandachtpunt 5: De implementatie moet plaatsvinden in de systemen van de energieleveranciers
en de regeling moet voor alle leveranciers uitvoerbaar zijn om non-discriminatoir
te zijn
Net als het Tijdelijk Prijsplafond Energie 2023 moet een prijsinterventie op tarieven
voor alle leveranciers op de Nederlandse markt uitvoerbaar zijn om non-discriminatoir
te zijn en om alle Nederlandse huishoudens te kunnen bereiken. Ook in België wordt
daarom het sociaal tarief uitgevoerd door alle energieleveranciers. Dit brengt een
uitvoeringslast bij de energieleveranciers met zich mee, ook bij kleine spelers op
de markt.
Energiebedrijven staan op dit moment niet welwillend tegenover uitvoering van een
vorm van een sociaal tarief. Zij bepleiten in plaats daarvan de voortzetting van een
publieke variant op het bestaande Noodfonds42 als gerichte interventie. Hierbij is het belangrijk om te benoemen dat deze vorm
van inkomensafhankelijke compensatie ook een aantal dezelfde uitdagingen met zich
mee kan brengen. De opgedane lessen uit 2023 en 2024 kunnen worden meegenomen bij
een toekomstige uitvoering, maar een publieke variant van het huidige private initiatief
kent op dezelfde vlakken dezelfde uitdagingen die gelden voor een sociaal tarief,
waarbij er ook nog geen publieke uitvoerder beschikbaar is.
Handelingsperspectief – Uitvoering van een sociaal tarief kan via wetgeving worden afgedwongen bij alle
vergunninghoudende leveranciers op de energiemarkt. Er zal voldoende tijd moeten worden
genomen om een zorgvuldige implementatie in de systemen van energieleveranciers mogelijk
te maken.
Aandachtspunt 6: Iedere vorm van prijsinterventie brengt risico’s op marktverstoring
met zich mee en is daarom bij voorkeur tijdelijk. Daarnaast is controle op eventuele
overwinsten pas achteraf mogelijk.
In het geval dat er gewerkt wordt met een gereduceerd leveringstarief, is het aannemelijk
dat energieleveranciers net als in België moeten worden gecompenseerd voor het bedrag
tussen het reguliere leveringstarief (of een referentietarief) en het vastgestelde
«sociale tarief». Dit resulteert in subsidieregeling met een open einde. Een controle
op overwinsten is in dat geval noodzakelijk, maar kan net als bij het prijsplafond
pas achteraf plaatsvinden. Er zal gekozen moeten worden tussen een open einde regeling
of een regeling waarbij een uitgavenplafond vooraf wordt getoetst in de Kamer (Comptabiliteitswet).
Daarnaast leidt ingrijpen in de prijs per definitie tot verminderde concurrentie en
marktverstoring, bijvoorbeeld doordat overstappen minder interessant is voor een deel
van de afnemers.43 Er is een risico op onbedoelde neveneffecten voor alle huishoudens, doordat leveranciers
de prijzen toe zouden kunnen laten bewegen naar het gereguleerde of referentietarief
en de uitvoeringskosten kunnen doorberekenen in de prijs voor alle niet-gereguleerde
afnemers.44 Het effect op de marktconcurrentie en de prijszetting is afhankelijk van de grootte
van de groep die het sociaal tarief ontvangt. De ACM heeft aangegeven eventueel bij
te kunnen dragen aan het monitoren van de marktconcurrentie45, mocht er een sociaal tarief komen.
Tot slot is er een risico dat de implementatie van een dergelijke tariefregulering
verstorend werkt op het aanbod aan contracten op de markt. Zo heeft 4% van de huishoudens
een dynamisch contract. Het gebruik van deze contractvorm heeft een flinke stijging
laten zien in het afgelopen jaar46. Een correcte compensatieregeling op leveringstarieven zou voor deze contractvorm
op dagelijkse basis of zelfs op uurbasis moeten worden doorberekend. Bij het prijsplafond
is dit vermeden door te werken met een gewogen gemiddelde tarief van minimaal een
maand. Leveranciers van dynamische energiecontracten gaven echter aan dat dit nadelig
uitpakte voor mensen met een dergelijk contract. Mede om deze redenen vereist de Europese
richtlijn dat een dergelijke interventie altijd een tijdelijk karakter heeft.47 Zo dient de Belgische overheid ook jaarlijks opnieuw aan te tonen op welke grond
zij de regeling tijdig van aard beschouwen en zal de Europese Commissie dit ook opnieuw
herzien per 2025.
Handelingsperspectief – Een strakke afbakening van de doelgroep voor een gereduceerd tarief minimaliseert
de mate van marktverstoring en verminderde concurrentie. Daarnaast kan worden ingezet
op het beperken van het marktverstorende effect door slechts een basisdeel van het
volume onder het sociaal tarief te laten vallen, vergelijkbaar met de volumegrenzen
gehanteerd in het Tijdelijke Prijsplafond 2023. Daarnaast kan ook worden onderzocht
of een prijsinterventie kan worden toegepast op een van de andere componenten van
de energierekening: het netwerktarief of de energiebelasting. In januari 2024 vormden
het netwerktarief en de energiebelasting gezamenlijk 45% van de rekening voor elektriciteit
en gas die de afnemer betaalde.48
2. Europeesrechtelijke randvoorwaarden bij de vormgeving van een prijsinterventie
voor energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers in Nederland
Het creëren van de wettelijke grondslag voor overheidsingrijpen in de prijsstelling
voor elektriciteit en gas aan energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers is
op nationaal niveau juridisch toegestaan voor Europese Lidstaten, mits wordt voldaan
aan de voorwaarden die de Europese richtlijnen voor elektriciteit en gas stellen aan
een dergelijke prijsinterventie.
De Europese richtlijnen maken het alleen mogelijk om in afwijking van het uitgangspunt
van vrije prijsvorming onder bepaalde voorwaarden in te grijpen in de prijsstelling
voor elektriciteit en gas (hierna: prijsinterventie).49 Dit is vanwege het marktverstorende effect alleen toegestaan in bepaalde gevallen,
dient tijdelijk van aard te zijn en alleen ten behoeve van een afgebakende groep energiearme
of kwetsbare huishoudelijke afnemers. De richtlijn stelt dat lidstaten de bescherming
van kwetsbare afnemers in beginsel realiseren door middel van sociaal beleid of andere
maatregelen die niet ingrijpen in prijsstelling.50 De inzet van het huidige kabinet ging uit van ondersteuning die niet zozeer ingrijpt
in de prijs, maar wel bijdraagt aan het ondersteunen van de kwetsbare consument bij
een hoge energierekening. Hierbij valt te denken aan maatregelen in het sociale- en
inkomensdomein, energiekosten gerelateerde vergoedingen vanuit het zorgdomein en maatregelen
gericht op het verduurzamen van woningen en in het bijzonder de (sociale) huursector.51
Een eventuele wettelijke bevoegdheid hiervoor in de Nederlandse Energiewet zou aan
de volgende Europese voorwaarden moeten voldoen:
• Het ingrijpen streeft een algemeen economisch belang na en gaat niet verder dan wat
nodig is voor het (proportionaliteit);
• Het ingrijpen is duidelijk omschreven, transparant, niet-discriminerend en verifieerbaar;
• Het garandeert elektriciteits- en gasbedrijven gelijke toegang tot de afnemer (het
kan daarom alleen als openbare dienstverplichting aan alle vergunninghoudende leveranciers
worden opgelegd, anders krijgt immers slechts een deel van de leveranciers toegang
tot klanten die recht hebben op een sociaal tarief);
• Het is van beperkte duur en staat in verhouding tot de begunstigden ervan (de tijdelijkheid
van de maatregel moet worden onderbouwd);
• Het leidt niet op discriminerende wijze tot extra kosten voor marktdeelnemers.
Lidstaten zijn verplicht de Europese Commissie in kennis te stellen binnen één maand
na goedkeuring van dergelijke maatregelen. De kennisgeving moet vergezeld gaan van
uitleg waarom andere instrumenten de beoogde doelstelling in onvoldoende mate konden
verwezenlijken, hoe de maatregel voldoet aan de gestelde vereisten en wat het effect
is op de mededinging. Hierbij moet een omschrijving worden gegeven van het toepassingsgebied
van de begunstigden, de duur van de maatregel en het aantal huishoudelijke afnemers
dat er mee te maken heeft, daarnaast moet worden uitgelegd hoe de gereguleerde prijzen
zijn bepaald. Tevens moeten de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 een verslag indienen
over de tenuitvoerlegging van het betreffende richtlijnartikel, de noodzaak en evenredigheid
van het ingrijpen in de prijsstelling en een beoordeling van de vooruitgang die is
geboekt op weg naar doeltreffende mededinging tussen leveranciers en de overgang naar
marktgebaseerde prijzen.
De groep huishoudelijke afnemers die in aanmerking zou moeten komen kan op basis van
verschillende factoren worden afgebakend. Hierbij valt te denken aan een bepaald inkomensniveau,
de energie-efficiëntie van huizen, leeftijd of gezondheidsredenen. De richtlijn maakt
prijsinterventie mogelijk voor energiearme of kwetsbare huishoudens en biedt lidstaten
de ruimte om kwetsbare afnemers te definiëren op grond van verschillende, niet-limitatieve
factoren. De richtlijn voorziet echter niet in de mogelijkheid om kleine zakelijke
afnemers hierin mee te nemen, wat betekent dat bij een toepassing in Nederland een
onderscheid gemaakt zou moeten kunnen worden om zakelijke afnemers met een kleine
aansluiting uit te sluiten.
Het is relevant hierbij op te merken dat de Europese Commissie binnen afzienbare tijd
de noodzaak van het bieden van de mogelijkheid tot het hanteren van gereguleerde prijzen
zal evalueren. Het evaluatieverslag voor elektriciteit moet de Europese Commissie
uiterlijk 31 december 2025 indienen bij het Europees Parlement en de Raad. Dit evaluatie
verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel met daarin een einddatum voor
gereguleerde prijzen.
Ten slotte wordt in overweging meegegeven de vooruitblik dat uit recentelijk uitonderhandelde
EU regelgeving (het Elektricity Market Design (EMD) en decarbonisatiepakket) een Europese grondslag voor het uitroepen van een
prijscrisis volgt, welke ingrijpen in de prijsstelling voor alle huishoudelijk afnemers
mogelijk maakt. Een prijsinterventie voor een bredere groep (huishoudelijke, dus niet
alleen kwetsbare afnemers) is alleen mogelijk, indien er door de Europese Raad na
een voorstel van de Commissie een prijscrisis wordt uitgeroepen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie