Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat duurzame vervoer van 31 januari 2024, over de uitrol van (logistieke) laadinfrastructuur op verzorgingsplaatsen
31 305 Mobiliteitsbeleid
Nr. 462
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2024
Mede naar aanleiding van een toezegging aan het lid Veltman in het debat duurzame
mobiliteit van 31 januari jl. (Kamerstuk 31 305, nr. 448)wordt de Kamer in deze brief, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, geïnformeerd over de uitrol van (logistieke) laadinfrastructuur op
verzorgingsplaatsen. Tegelijk wordt de Kamer over de moties van de leden Koerhuis/Van
der Plas (motie 31 305, nr. 400 en motie 31 305, nr. 401) geïnformeerd.
1. De uitrol van laadinfrastructuur voor (vracht)auto’s op verzorgingsplaatsen onder
het huidige vergunningenbeleid
Tijdens het debat duurzame mobiliteit vroeg het lid Veltman aan de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat hoe verwacht wordt dat het vraagstuk van het laden
van het vrachtverkeer uiteindelijk samenkomt met het nieuwe voorzieningenbeleid voor
verzorgingsplaatsen. Bij de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van het huidige
beleid. Het nieuwe beleid voor het voorzieningenbeleid op verzorgingsplaatsen is controversieel
verklaard door de Kamer en de besluitvorming ligt daarom stil.1
Volgens de inschatting van Elaad zal het vrachtvervoer voor ongeveer 7% van de laadsessies
aangewezen zijn op verzorgingsplaatsen.2 Het gaat dan met name om langeafstands- en internationaal vervoer. Verder maken chauffeurs
met name gebruik van private laadinfrastructuur bij het bedrijf. Voor de realisatie
van private laadinfrastructuur wordt op dit moment een subsidieregeling voorbereid
die naar verwachting rond de zomer van dit jaar zal worden opengesteld. Voor publiek
toegankelijke logistieke laadinfrastructuur is er ook een subsidieregeling in ontwikkeling.
De basisvoorziening e-laden
Op verzorgingsplaatsen kunnen vergunningen voor laadpalen aangevraagd worden. Het
huidige beleid kent geen specifieke vergunning voor laadpalen voor zwaar vervoer.
Het beleid maakt wel onderscheid tussen basis- en aanvullende voorzieningen. De meeste
laadpunten langs het hoofdwegennet zijn gerealiseerd als basisvoorziening. Het gaat
om laadpunten op ruim 130 verzorgingsplaatsen.3 Nederland is daarmee koploper in Europa. Deze laadpunten zijn echter met name aangelegd
met het oog op personenauto’s. De lopende vergunningen voor een zogenaamde basisvoorziening
e-laden (een zelfstandig laadstation) zijn in 2012 toegekend aan exploitanten door
middel van een loting. De eerste vergunningen die volgens dit systeem zijn toegekend
verlopen in 2028, vanaf dat moment kunnen ze worden toegewezen aan een nieuwe aanbieder.
Laden als aanvullende voorziening
Andere partijen dan de exploitant van het zelfstandige laadstation (de houder van
de vergunning basisvoorziening e-laden) kunnen eveneens laadpalen plaatsen onder het
huidige beleid. Ze moeten hiervoor een vergunning aanvragen bij Rijkswaterstaat voor
een «aanvullende voorziening». Deze laadpunten worden veelal op het voorterrein van,
of naast, een tankstation geplaatst.
Voor vrachtverkeer zijn aanvullende voorzieningen vaak lastiger veilig in te passen.
Dit gezien de grootte van vrachtwagens. Rijkswaterstaat beoordeelt aanvragen van vergunningen
op veiligheid en doelmatigheid en heeft enkele vergunningen afgegeven om bijvoorbeeld
een dieselstraat om te bouwen tot een laadpunt. Waar vergunningsaanvragen zijn afgewezen,
hangt dat dus vaak samen met de veilige inpassing op de verzorgingsplaatsen.
Daarnaast zijn aanvullende voorzieningen specifiek bedoeld als toevoeging op de hoofdactiviteit,
zoals tanken of eten en drinken aanbieden en is de looptijd van aangevraagde vergunningen,
in afwachting van het nieuwe beleid, gelijkgetrokken met de afloop van een eventuele
basisvoorziening laden.4 Hier geldt dus dat de mogelijkheid om nieuwe laadpunten te realiseren beperkt mogelijk
is volgens het bestaande vergunningenbeleid.
Omdat in 2028 de meeste vergunningen voor e-laden verlopen, is dat een moment waarop
alles samenkomt: de e-laadvergunningen moeten herverdeeld worden, daar is nieuw beleid
voor nodig. Maar er is ook een aantal praktische randvoorwaarden dat dan vervuld moet
zijn: zo moet er een voldoende net- en transportcapaciteit zijn en is meer regie nodig
op de inrichting van de verzorgingsplaats om deze veilig en doelmatig te houden. Zo
kan laadinfrastructuur, juist ook voor vracht, beter ingepast worden op bestaande
verzorgingsplaatsen. Voor dit nieuwe beleid is een wetsvoorstel nodig dat dan tijdig
door de Kamer behandeld dient te worden. Op dit moment is dit dossier controversieel
verklaard door de Kamer.
2. De moties Koerhuis/Van der Plas en Van der Plas/Koerhuis
In december 2022 heeft de Kamer de beleidsvisie «Verzorgingsplaats van de toekomst»
ontvangen.5 Tijdens het tweeminutendebat Update «Verzorgingsplaats van de Toekomst» zijn onderstaande
moties aangenomen. Omdat de laatste Kamerbrief over het onderwerp controversieel verklaard
is, ligt de besluitvorming over het nieuwe voorzieningenbeleid op het moment stil.6 Onderstaande maatregelen kunnen worden meegenomen bij de uitwerking van een wetsvoorstel.
A. Motie over de positie van het mkb op de (kleine) verzorgingsplaatsen en het verbeteren
van verkeersveiligheid en het tegengaan van overlast
De motie-Koerhuis/Van der Plas (motie 31 305, nr. 400) heeft twee onderdelen. Het eerste onderdeel ziet op het meenemen van de verkeersveiligheid
en het voorkomen van overlast. Het tweede deel ziet op de positie van mkb-partijen
op kleine verzorgingsplaatsen bij de uitwerking van het beleid.
I. De verkeersveiligheid en terugdringen van verkeersoverlast in het nieuwe beleid
In de visie «Verzorgingsplaats van de toekomst» is opgenomen dat Ministerie van IenW
wil gaan werken met inrichtingsplannen. Dit om een integrale inrichting (en daarmee
de veiligheid van weggebruikers) van de verzorgingsplaatsen te borgen. Zo kan de overheid
zelf bepalen wat de optimale plek op de verzorgingsplaats is om de voorzieningen voor
weggebruikers aan te leggen. Het Rijk is hiervoor niet langer enkel afhankelijk van
de markt. In de motie-Koerhuis/Van der Plas verzoekt de Kamer het ministerie om hierbij
extra aandacht te geven aan de verkeersveiligheid op verzorgingsplaatsen en het terugdringen
van overlast.
Naar aanleiding van de motie is allereerst gekeken naar de actuele stand van zaken
omtrent de verkeersveiligheid op verzorgingsplaatsen. Data over het aantal verkeersgewonden
en -doden worden geregistreerd in het Bestand geregistreerde Ongevallen in Nederland
(BRON). In de data van 2020 t/m 2022 op verzorgingsplaatsen waar het Rijk wegbeheerder
is, zijn geen ongevalsdata bekend waarbij de betrokkene(n) in het ziekenhuis moest
worden opgenomen.7
Dat neemt niet weg dat er de nodige aandachtspunten zijn bij de inrichting van verzorgingsplaatsen
en mogelijkheden om via de inrichting de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit te
meer omdat de forse groei aan laadinfrastructuur nodig is om de weggebruiker in de
toekomst te kunnen blijven bedienen. Er is extern onderzoek uitgevoerd door Arcadis
(rapport meegezonden met deze Kamerbrief) naar mogelijke maatregelen. Het advies is
onder meer om bij een herinrichting van verzorgingsplaatsen onder het nieuwe beleid
parkeerplaatsen en laadplekken op het voorterrein van het tankstation niet meer toe
te staan. Dit om te zorgen voor voldoende wachtruimte in de buurt van laadpunten en
te zorgen voor duidelijke en verharde looppaden tussen voorzieningen op de verzorgingsplaats.
Deze maatregelen worden nader uitgewerkt in een aantal voorbeeld inrichtingsplannen.
Immers is het voornemen om per verzorgingsplaats een integraal inrichtingsplan vast
te stellen. Iedere verzorgingsplaats is anders, qua omvang, ligging en gebruik door
de (vrachtwagen)chauffeurs. Hoewel iedere verzorgingsplaats anders is, moeten zij
wel zo veel mogelijk op uniform ingericht worden. Dit o.a. om de voorspelbaarheid
en daarmee de veiligheid voor de weggebruiker te borgen. Om de voorgestelde inrichtingsmaatregelen
te nemen, zijn er middelen nodig. Aan de hand van de voorbeeld inrichtingsplannen
kan beter worden ingeschat welke maatregelen haalbaar en betaalbaar zijn.
II. De positie van het mkb op kleine verzorgingsplaatsen
Het tweede deel van de motie Koerhuis/Van der Plas (motie 31 305, nr. 400) ziet op de positie van mkb-partijen op kleine verzorgingsplaatsen bij de uitwerking
van het beleid.
Een belangrijk doel van het beleid op de verzorgingsplaatsen is dat het voor kleine
ondernemers mogelijk blijft diensten aan te bieden op verzorgingsplaatsen. De ondernemers
die op dit moment actief zijn (of willen zijn) op de verzorgingsplaats vormen een
diverse groep. Deze groep bestaat uit grote multinationale ondernemingen, maar ook
uit kleinere (familie-)bedrijven. Sommige ondernemers zijn actief in een enkele markt,
bijvoorbeeld elektrisch laden of het aanbieden van eten en drinken, anderen bieden
juist een breed pakket van verschillende diensten aan.
In de beleidsvisie «verzorgingsplaatsen van de toekomst» is opgenomen dat Ministerie
van IenW voornemens is om de voorzieningen laden en tanken als separate kavels in
de markt te zetten. Een belangrijke reden hiervoor is dat de separate voorzieningen
voor een bredere groep ondernemers bereikbaar zijn. Dit verbetert markttoegang voor
kleinere partijen, nieuwe toetreders en innovatieve partijen. Een aandachtspunt bij
de uitwerking van een nieuw beleid is dat de administratieve lasten zo laag mogelijk
worden gehouden. Dit komt alle ondernemers ten goede maar met name kleinere partijen.
Daarnaast wijst de evaluatie van de Benzinewet uit dat het feit dat ondernemers hun
bieding op een kavel in een keer moeten betalen, een drempel voor mkb-partijen kan
vormen. Bij de uitwerking van het beleid kan worden onderzocht of dit aangepast kan
worden. Besluitvorming hierover en over het verdere voorzieningenbeleid is aan een
nieuw kabinet. De Kamer wordt bij de behandeling van het wetsvoorstel geïnformeerd
over de uitwerking van deze maatregelen.
B. Motie Van der Plas/Koerhuis (31 305, nr. 401) die ziet op het doen van onderzoek naar de koppelkansen met grootschalige opwek
en opslag per verzorgingsplaats
De verwachting is dat de toenemende elektrificatie van het wegverkeer resulteert in
een aanzienlijk grotere laadbehoefte op verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet.
Dit geldt in het bijzonder op locaties waar zwaar vervoer moet laden. Om op verzorgingsplaatsen
te voorzien in deze toekomstige laadbehoefte, is hier de realisatie van grotere netaansluitingen
noodzakelijk. In het geval dat deze grotere netaansluiting (en/of transportcapaciteit)
niet tijdig verkregen kan worden, is een koppeling met grootschalige opwek en opslag
in theorie een mogelijke oplossing voor de vermogensvraag op verzorgingsplaatsen.
Daarbij is een koppeling met grootschalige opwek en opslag ook een kans om de laadinfrastructuur
(deels) te voorzien van duurzame elektriciteit en het elektriciteitsnet te ontlasten.
Er is sprake van een koppelkans met grootschalige opwek en opslag op een verzorgingsplaats
als zich binnen een hemelsbrede afstand van 5 km van een verzorgingsplaats een RES-zoekgebied
voor «zon op land» of «wind op land» bevindt. Conform de voorgenoemde definitiebepaling
voorzie ik op dit moment op 163 verzorgingsplaatsen mogelijke koppelkansen met grootschalige
opwek en opslag. Op deze verzorgingsplaatsen is het mogelijk en enigszins aannemelijk
dat in de toekomst op beperkte afstand (< 5 km) een duurzaam opwekproject gerealiseerd
kan worden. Een lijst van deze verzorgingsplaatsen met mogelijke koppelkansen is bijgevoegd
als bijlage aan deze beantwoording. Het is nadrukkelijk aan de markt om de koppelkans
al dan niet te benutten.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat