Brief regering : Kabinetsappreciatie rapport studiegroep ECB en herziening operationele raamwerk ECB
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2037 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2024
Hierbij bied ik u de kabinetsreactie aan op het rapport «Economische en juridische
                  aspecten van de ECB-opkoopprogramma’s: Een vervolg» van de studiegroep ECB, dat op
                  8 februari 2024 is gepubliceerd.1 Dit rapport is opgesteld in opdracht van de vaste commissie voor Financiën van de
                  Tweede Kamer en is een update van het eerste rapport van de studiegroep ECB dat in
                  januari 2021 is verschenen.2
Het rapport bespreekt de ontwikkelingen met betrekking tot de ECB-opkooppprogramma’s
                  sinds de publicatie van het eerste rapport. In het bijzonder is de studiegroep ECB
                  gevraagd om de verenigbaarheid van de EU-verdragen te beoordelen met de maatregelen
                  die de ECB heeft genomen om fragmentatie in de eurozone tegen te gaan: 1) het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) en 2) het Transmission Protection Instrument (TPI). Tot slot gaat het rapport in op de gevolgen van het verkrappende monetaire
                  beleid op de winstgevendheid en kapitaalpositie van de ECB en de nationale centrale
                  banken (NCB’en).
               
In deze brief zal eerst een korte samenvatting worden gegeven van het rapport, gevolgd
                  door een appreciatie. Tot slot gaat de brief ook in op de uitkomsten van de recente
                  herziening van het operationele raamwerk van de ECB van 13 maart jl.3
Samenvatting rapport studiegroep ECB
Na de publicatie van het eerste rapport in 2021 is de inflatie wereldwijd fors opgelopen
                  en heeft de ECB de belangrijkste beleidsrente, de zogenoemde depositorente, in snel
                  tempo omhoog gebracht van –0,5% naar 4%. Tegelijkertijd zijn zowel de overheidsschulden
                  als de particuliere schulden hoog gebleven. Zoals de studiegroep schetst in het rapport
                  uit 2021, kan een dergelijke situatie het risico met zich meebrengen dat er spanning
                  ontstaat tussen het handhaven van monetaire en financiële stabiliteit.
               
De studiegroep merkt op dat de inflatie inmiddels flink is teruggelopen, maar dat
                  nog zal moeten blijken of de ECB bereid is de rente lang genoeg voldoende hoog te
                  houden om de inflatie duurzaam terug te brengen naar de doelstelling van 2%. Waar
                  er vaak vooral aandacht is voor het risico dat hoge overheidsschulden het monetaire
                  beleid zouden kunnen beïnvloeden, benoemt de studiegroep dat dit ook zou kunnen gelden
                  voor de hoge particuliere schulden. Op dit moment ziet de studiegroep echter geen
                  gevaar voor zogenoemde financiële dominantie, de situatie waarin een fragiele financiële
                  sector de maximale beleidsrente van de ECB bepaalt. Wel wordt benadrukt dat waakzaamheid
                  voor financiële stabiliteitsrisico’s geboden blijft in de huidige verkrappingscyclus,
                  en dat structurele versterking van het bankwezen verstandig beleid blijft.4
De studiegroep ECB gaat vervolgens in op het PEPP, een aankoopprogramma van obligaties
                  dat in maart 2020 werd geactiveerd en flexibel is in te zetten. Bij het eerdere Public
                  Sector Purchase Program vonden aankopen van staatsobligaties plaats naar rato van
                  de kapitaalsleutel van NCB’en. De flexibiliteit van het PEPP maakt afwijkingen in
                  de verdeling van de netto aankopen in de tijd en tussen landen mogelijk indien marktomstandigheden
                  dat vereisen. Het PEPP is ingesteld in reactie op de pandemie, omdat die het doel
                  van prijsstabiliteit en de behoorlijke en gelijke doorwerking van het monetaire beleid
                  naar alle eurozonelanden in gevaar zou kunnen brengen. Vanuit juridisch perspectief
                  kan volgens de studiegroep voldoende aannemelijk worden gemaakt dat het PEPP gedekt
                  is door het ECB-mandaat en kan juridisch niet onomstotelijk worden vastgesteld dat
                  de oorspronkelijke aankopen of herbeleggingen disproportioneel zijn. Ten aanzien van
                  de proportionaliteit wordt opgemerkt dat rechtvaardiging van de noodzaak van herbeleggingen
                  moeilijker wordt naarmate het tijdsverloop tussen de aankopen en de pandemie groter
                  wordt. De studiegroep beargumenteert verder dat het PEPP op voorhand geen inbreuk
                  vormt op het verbod van monetaire financiering, de no-bail-out-clausule en de onafhankelijkheid van de ECB. Volgens de studiegroep kan het PEPP vanuit economisch
                  perspectief op de korte termijn als noodzakelijk en effectief worden beoordeeld, door
                  het wegnemen van onrust in de financiële markten na het uitbreken van de pandemie.
                  De studiegroep geeft echter ook aan dat de relatie tussen het PEPP en de economische
                  gevolgen van de pandemie steeds zwakker wordt. Daarbij is het onduidelijk in hoeverre
                  het herinvesteren van aflopende staatsobligaties onder het PEPP economisch noodzakelijk
                  is om de prijsstabiliteit te garanderen in de huidige situatie van nog steeds te hoge
                  inflatie.
               
Ook het TPI is vanuit economisch en juridisch perspectief beoordeeld door de studiegroep.
                  Het TPI is in juli 2022 ten tijde van snel oplopende inflatie en de omslag van het
                  monetaire beleid geïntroduceerd ter voorkoming van fragmentatie, maar is tot dusver
                  nog niet geactiveerd door de ECB. Het is een selectief aankoopprogramma. Het richt
                  zich enkel op de aankoop van staatsobligaties van landen die te maken krijgen met
                  fragmentatie, wat wanordelijke rentebewegingen inhoudt die niet verklaard kunnen worden
                  door structurele factoren en die de monetaire transmissie kunnen ondermijnen. Vanuit
                  juridisch perspectief kan het TPI volgens de studiegroep worden gekenmerkt als monetair
                  beleid overeenkomstig het primaire EU recht, en kan het besluit over het TPI niet
                  op voorhand als disproportioneel worden beoordeeld. Verder kan de beoogde aankoop
                  van staatsobligaties a priori niet als zijnde in strijd met het verbod op monetaire
                  financiering en de no-bail-out-clausule worden geacht. Tot slot vormt ook het TPI geen inbreuk op de onafhankelijkheid van
                  de ECB. De studiegroep geeft aan dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de
                  economische noodzaak van het TPI. Het is niet helemaal duidelijk of het voorkomen
                  van fragmentatie een noodzakelijke voorwaarde is om prijsstabiliteit te handhaven.
                  Ook benoemt de studiegroep dat er effectieve alternatieve beleidsinstrumenten zijn
                  zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme en reeds bestaande opkoopprogramma’s zoals
                  het OMT-programma.
               
Zowel het PEPP als het TPI kunnen volgens de studiegroep de marktwerking in de financiële
                  markten verstoren en de begrotingsdiscipline van lidstaten verzwakken. Lidstaten zouden
                  bijvoorbeeld minder geneigd kunnen zijn om maatregelen te nemen om schulden af te
                  bouwen als ze erop rekenen dat de ECB ingrijpt zodra de marktomstandigheden verslechteren
                  in de vorm van hogere financieringskosten. Tegelijkertijd ligt de kern van het probleem
                  volgens de studiegroep juist in de hoge overheidsschulden. Deze dienen teruggedrongen
                  te worden om de financiële stabiliteit te bewaken en het vertrouwen in de euro te
                  behouden. Hoe het schuldenprobleem zou moeten worden aangepakt is een politieke vraag
                  volgens de studiegroep.
               
Al met al beoordeelt de studiegroep dat de lat hoog ligt voor het op juridische gronden
                  succesvol aanvechten van het PEPP en het TPI. De ECB beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid
                  en de studiegroep geeft aan dat economische analyses altijd met onzekerheid omgeven
                  zijn.
               
Het rapport bespreekt ook de winstgevendheid en kapitaalpositie van de ECB en DNB.
                  Als gevolg van de aankoopprogramma’s en de forse verhoging van de depositorente is
                  de winstgevendheid van de ECB en NCB’en onder druk gezet. Zo boekte DNB recent een
                  negatief resultaat van 3,5 miljard over 2023.5 Andere centrale banken, ook buiten het eurogebied en de Europese Unie, hebben hier
                  ook mee te maken.6
Veel aankoopprogramma’s zijn zo vormgegeven dat NCB’en uitsluitend overheidsobligaties
                  van hun eigen land opkopen. Hierdoor lijdt DNB momenteel grotere verliezen dan andere
                  NCB’en waarvan de rente op de staatsschuld hoger is dan die op Nederlandse staatsobligaties
                  als gevolg van een lagere kredietwaardigheid. De studiegroep merkt op dat het vermijden
                  van verliezen als gevolg van wanbetaling door landen met een lage kredietbeoordeling
                  niet gratis is.
               
Hoewel de verliezen van DNB afhankelijk zijn van de inflatie- en renteontwikkelingen
                  en daarmee nog met de nodige onzekerheid zijn omgeven, verwacht de studiegroep dat
                  het eigen vermogen van DNB de komende jaren positief blijft. De studiegroep schetst
                  dat zowel de ECB als DNB in staat blijven om hun Eurosysteemtaken uit te voeren, zelfs
                  in het scenario dat het eigen vermogen negatief wordt.
               
Appreciatie
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de economische en juridische analyse
                  van de studiegroep. Zoals gebruikelijk wil het kabinet allereerst de onafhankelijkheid
                  van de ECB benadrukken conform het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
                  Unie (VWEU). Dit houdt in dat de ECB onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire
                  beleid in de eurozone en regeringen van de lidstaten niet trachten de leden van de
                  besluitvormende organen van de ECB of van de NCB’en bij de uitvoering van hun taken
                  te beïnvloeden. De ECB is hierbij gehouden aan haar primaire mandaat van prijsstabiliteit
                  en het verbod op monetaire financiering. Het past regeringen dan ook om terughoudend
                  te zijn in hun beoordeling van het ECB-beleid, omdat dit opgevat kan worden als het
                  indirect beïnvloeden van het beleid. Bij het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad
                  van november 20227 heeft het kabinet een uitgebreide toelichting gegeven over wat regeringen wel en
                  niet over het monetaire beleid van de ECB kunnen zeggen en over de verantwoording
                  en communicatie vanuit de ECB.
               
Tevens hecht het kabinet eraan om de vergelijking te maken met andere centrale banken
                  buiten het eurogebied. Zo hebben de Amerikaanse Fed en de Engelse BoE na het uitbreken
                  van de pandemie vergelijkbare maatregelen genomen door nieuwe obligaties op te kopen
                  om de rust terug te brengen op de financiële markten en prijsstabiliteit te waarborgen.
                  Dat geldt ook voor centrale banken binnen de EU maar buiten het eurogebied. Doordat
                  de Fed en BoE een vergelijkbare monetaire koers hebben gevolgd, incasseren beide centrale
                  banken evenals de ECB momenteel verliezen als gevolg van de omslag in het monetaire
                  beleid om de hoge inflatie te bestrijden.
               
Het kabinet deelt de beoordeling van de studiegroep dat het PEPP voor de korte termijn
                  noodzakelijk en effectief was om de economische schok van de pandemie te absorberen.
                  Waar er na het uitbreken van de pandemie grote onzekerheid ontstond op financiële
                  markten en renteverschillen op staatsobligaties flink opliepen, herstelde dit zich
                  snel weer na de aankondiging van het PEPP. Hiermee is het PEPP ook succesvol gebleken
                  in het borgen van de monetaire transmissie. Het kabinet erkent dat de relatie met
                  de economische gevolgen van de pandemie inmiddels zwakker is geworden. In dat kader
                  wijst het kabinet op het besluit van de ECB van 14 december jl. om vanaf de tweede
                  helft van 2024 de PEPP-portefeuille af te bouwen. Vanaf 2025 zal de ECB volledig stoppen
                  met het herinvesteren van aflopende obligaties onder het PEPP-programma.
               
Het TPI is door de ECB geïntroduceerd in reactie op het verslechterende marktsentiment
                  na de start van de renteverhogingen om de hoge inflatie te bestrijden. Daarbij beoordeelde
                  de ECB dat er een risico was op wanordelijke rentestijgingen, waardoor de transmissie
                  van het monetaire beleid in de gehele eurozone niet langer geborgd zou zijn. Volgens
                  DNB had hierdoor twijfel kunnen ontstaan over de bereidheid van de ECB om de rente
                  zo ver te verhogen als nodig om de inflatie terug naar 2% te krijgen – het primaire
                  mandaat van de ECB.8 Ten tijde van de vormgeving van TPI heeft het kabinet in EU-verband meermaals benadrukt
                  dat het nieuwe instrument vanzelfsprekend verenigbaar dient te zijn met de EU-verdragen.9 In navolging van de studiegroep wijst het kabinet hierbij op de criteria die de ECB
                  in overweging neemt bij het nemen van een besluit tot het aankopen van staatsobligaties
                  onder het TPI. Deze toegangscriteria dienen te voorkomen dat de ECB reageert op fundamentele
                  rentebewegingen of dat landen erop rekenen dat de ECB ingrijpt zodra de marktomstandigheden
                  verslechteren.
               
In het hierboven genoemde verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van november 2022
                  gaf het kabinet aan naar aanleiding van het gevoerde monetaire beleid en de bestaande
                  en aangekondigde instrumenten om monetaire transmissie te waarborgen geen aanleiding
                  te zien om in het verweer te komen tegen het beleid van de ECB of aan te sturen op
                  een wijziging van de relevante Verdragsbepalingen en de statuten van de ECB. Destijds
                  betrok het kabinet bij deze oordeelsvorming het eerste rapport van de studiegroep.
                  Dit tweede rapport van de studiegroep bevestigt in de ogen van het kabinet dit eerdere
                  oordeel.
               
Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van publieke schulden om
                  de mogelijke spanning tussen monetaire stabiliteit enerzijds en financiële stabiliteit
                  en vertrouwen in de houdbaarheid van de euro anderzijds te verminderen. Hoge overheidsschulden
                  maken overheden kwetsbaar voor renteschokken en kunnen aanleiding geven voor twijfel
                  of een lidstaat aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, waar ook andere lidstaten
                  negatieve effecten van kunnen ondervinden, met name in een monetaire unie. Daarnaast
                  zorgt het opbouwen van buffers voor ruimte om de economie te stabiliseren in geval
                  van een crisis, wat bijdraagt aan een goede balans tussen begrotingsbeleid en monetair
                  beleid. Verder acht het kabinet het van belang dat landen hun duurzame groeivermogen
                  verhogen via investeringen en hervormingen, ook om lange-termijnuitdagingen zoals
                  de klimaattransitie en vergrijzing het hoofd te kunnen bieden. Het kabinet steunt
                  de benadering om investeringen, hervormingen en budgettaire aanpassingen integraal
                  te bezien, in lijn met de recente hervorming van het Europees Begrotingsraamwerk10. Tot slot kan ook de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit de komende jaren een bijdrage
                  leveren aan het duurzaam versterken van de economieën van lidstaten via investeringen
                  en hervormingen.
               
In de recente evaluatie van het kapitaalbeleid van DNB is ernaar gekeken hoe om te
                  gaan met de tijdelijke, maar aanzienlijke, verliezen van DNB in de komende jaren.
                  Hierover is in december 2023 een brief aan uw Kamer gestuurd.11 Evenals de studiegroep oordeelde de werkgroep Kapitaalbeleid destijds dat negatieve
                  buffers op korte termijn geen invloed zouden hebben op de operationele werkzaamheden
                  van DNB, waarmee de continuïteit gewaarborgd is. Het kabinet deelt deze conclusie.
                  Een herkapitalisatie van DNB door de Staat is dan ook niet aan de orde. Gezien de
                  tijdelijkheid van de verliezen stelt het aangepaste kapitaalbeleid DNB in staat om
                  op termijn haar buffers via winstinhouding te herstellen. Een dividenduitkering aan
                  de Staat komt pas weer aan de orde wanneer DNB al haar risico's heeft afgedekt. Vanaf
                  2029 verwacht DNB weer winst te maken en zullen de buffers weer groeien.
               
De verliezen van centrale banken kunnen echter vragen oproepen over de wenselijkheid
                  van ECB-aankoopprogramma's. Afgezien van de economische effecten, gaat dergelijk beleid
                  gepaard met zowel voor- als nadelen voor de overheidsbegroting. Nederland heeft eerder,
                  met inachtneming van de onafhankelijkheid en het mandaat van de ECB, de uitwerking
                  van het ECB-beleid (in de context van de hoge bankwinsten) in de Eurogroep aan de
                  orde gesteld. Dit kreeg bijval van meerdere lidstaten.12 Het is echter tegelijkertijd belangrijk om op te merken dat overheden in de jaren
                  voor de renteverhogingen juist geprofiteerd hebben van de lage-rente omgeving in de
                  vorm van lagere financieringskosten. Terwijl momenteel de nadelen van het onconventionele
                  monetaire beleid zich materialiseren in de vorm van hoge winsten voor commerciële
                  banken en verliezen voor DNB.
               
Uitkomsten herziening operationele raamwerk ECB
Als gevolg van het huidige verkrappende monetaire beleid krimpt de ECB-balans en neemt
                  de overliquiditeit in het bancaire stelsel geleidelijk af. Dit heeft gevolgen voor
                  de implementatie van het monetaire beleid. De ECB heeft daarom op 13 maart jl. een
                  herziening van het operationele raamwerk gepresenteerd, om geldmarktrentes goed te
                  kunnen blijven sturen en daarmee veranderingen in het monetaire beleid effectief te
                  kunnen blijven doorgeven aan de reële economie. Obligatieaankopen zullen in het nieuwe
                  operationele raamwerk een grotere rol gaan spelen dan in het oude raamwerk van voor
                  de financiële crisis van 2008. Gelet op de bijzondere aandacht van uw Kamer voor de
                  aankoop van staatsobligaties door de ECB wijs ik uw Kamer daarom op het nieuwe operationele
                  raamwerk.
               
Voor de financiële crisis van 2008 was er in het bankenstelsel als geheel sprake van
                  een tekort aan liquiditeit, waardoor de meeste banken geld moesten lenen bij de ECB.
                  De ECB stuurde geldmarktrentes door de vraag naar liquiditeit binnen het bankwezen
                  in te schatten en het aanbod van liquiditeit hierop af te stemmen middels haar basisherfinancieringstransacties
                  (MRO’s). Na de financiële crisis heeft de ECB – evenals andere centrale banken – onconventionele
                  maatregelen geïntroduceerd in reactie op de lage inflatie. Hierdoor is er een grote
                  mate van overliquiditeit in het bankstelsel gecreëerd.
               
Hoewel de overliquiditeit inmiddels afneemt door het laten aflopen van aangekochte
                  obligaties en langerlopende (en gerichte) herfinancieringstransacties ((Targeted) Longer-Term Refinancing Operations; (T)LTROs), keert de ECB in het nieuwe operationele kader niet terug naar een systeem
                  met liquiditeitsschaarste zoals voor 2008. De liquiditeitsvraag van banken is volgens
                  de ECB namelijk sterk toegenomen, vooral als gevolg van aangescherpte regelgeving
                  omtrent liquiditeitseisen.13 Met het nieuwe systeem kiest de ECB in feite voor een variant tussen het huidige
                  en het oude systeem, waarbij er wordt gepoogd een balans te zoeken tussen het faciliteren
                  van de liquiditeitsbehoefte van banken en het verder afbouwen van de ECB-balans.
               
De ECB zal in het nieuwe systeem gebruik maken van een mix aan instrumenten om liquiditeit
                  te verstrekken, waarbij de basisherfinancieringstransacties net als in het verleden
                  een centrale rol spelen. Daarbij lenen banken voor een periode van een week middelen
                  bij de centrale bank, waarbij die banken toereikend onderpand (zoals (staats)obligaties)
                  bij de centrale bank in bewaring moeten geven. Daarnaast zullen in een later stadium,
                  als het liquiditeitsoverschot is verdwenen, een structurele obligatieportefeuille
                  en een blijvend gebruik van LTRO’s worden ingevoerd om effectief de liquiditeit en
                  de rente te kunnen beïnvloeden. LTRO’s zijn in opzet vergelijkbaar met de basisherfinancieringstransacties
                  (banken lenen tegen toereikend onderpand middelen bij de centrale bank) maar kennen
                  een langere looptijd.14 Ook met de aankoop van (staats)obligaties kan de ECB invloed uitoefenen op de beschikbare
                  liquiditeit in het financiële systeem en op de rentes. De bedoeling is dat deze structurele
                  operaties een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de structurele liquiditeitsbehoefte
                  van banken (i.e., het voldoen aan de minimumreserveverplichtingen en de vraag naar
                  bankbiljetten) en de ECB in staat stellen om effectief de liquiditeit en de rente
                  te sturen.
               
De nieuwe structurele operaties verschillen wezenlijk van de eerdere (T)LTRO’s en
                  aankoopprogramma’s. De eerdere (T)LTRO’s en aankoopprogramma’s waren bedoeld om de
                  inflatie aan te jagen en prijsstabiliteit in perioden van crisis te waarborgen via
                  het verruimen van het monetaire beleid. De nieuwe structurele operaties zijn bedoeld
                  om het monetaire beleid effectief uit te voeren in alle perioden en economische omstandigheden
                  en daarmee het mandaat van het handhaven van prijsstabiliteit effectief invulling
                  te geven. De ECB is niet de eerste grote centrale bank die ervoor kiest om structurele
                  operaties in de financiële markten te gebruiken om liquiditeitscondities te sturen.
                  Zo wordt in de VS veel van de liquiditeit verstrekt via aan- en verkopen van staatsobligaties
                  en is de centralebankbalans relatief groot. Hoe de structurele operaties in de eurozone
                  precies zullen worden vormgegeven is nog niet duidelijk. De ECB heeft aangegeven in
                  een later stadium te besluiten over de omvang en het ontwerp.
               
Zowel de aankoop van obligaties als herfinancieringsoperaties tegen toereikend onderpand
                  zijn in het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale
                  Banken en de ECB (art. 18) expliciet als instrumenten aan de ECB toegekend. Met de
                  herziening van het operationele raamwerk kiest de ECB ervoor om de balans tussen de
                  inzet van beide instrumenten structureel enigszins te verschuiven, om effectief invulling
                  te kunnen geven aan haar mandaat. Het kabinet beziet het nieuwe operationele raamwerk
                  separaat van de opkoopprogramma’s en instrumenten die de ECB voor buitengewone omstandigheden
                  heeft ingezet of klaargezet. Het kabinet ziet geen aanleiding om te veronderstellen
                  dat het nieuwe operationele raamwerk strijdig zou kunnen zijn met het mandaat van
                  de ECB, het verbod op monetaire financiering of enige andere bepalingen in de EU-verdragen.
               
De Minister van Financiën, S.P.R.A. van Weyenberg
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, minister van Financiën