Brief regering : Stand van zaken moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming - voorjaar 2024
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 653 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, over verschillende thema’s op het gebied van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid,
waaronder bescherming van waterkwaliteit, gezondheidsonderzoek, duurzaam gebruik en
de werkzame stof glyfosaat. Hiermee geef ik invulling aan:
– De toezegging aan het lid Tjeerd de Groot om de Kamer nader in te lichten over de
verkenningen van mogelijke effecten van het stoppen van het gebruik van alle bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden en op welke wijze het stoppen of het beperken van
het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen (TZ202303021);
– De toezegging aan het lid Tjeerd de Groot om de impactanalyse over het mogelijk verbod
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te
delen met de Kamer (TZ202305-081);
– De toezegging om in gesprek te gaan met de sierteeltsector en de Kamer daar in het
tweede kwartaal 2024 over te informeren (TZ202310-114).
– De toezegging uit de Kamerbrief van 10 oktober 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 636) over het verlenen van een opdracht aan het RIVM voor een onderzoek naar het mogelijke
verband tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson;
– De motie Akerboom waarin de regering wordt verzocht om het onderzoek naar alternatieven
voor de drie niet-toetsbare stoffen die kandidaat voor vervanging zijn ook uit te
voeren voor de andere kandidaten voor vervanging (Kamerstuk 27 858, nr. 627);
– De toezegging om uw Kamer te informeren over de ruimte die er volgens de Europese
Commissie is voor de toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009
voor de stoffen die onvoldoende toetsbaar zijn (Kamerstuk 27 858, nr. 605);
– De toezegging om samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)
te verkennen hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht
kan worden met de normen voor de KRW (Kamerstuk 27 625, nr. 635).
1. Bescherming waterkwaliteit
Onderzoek grondwaterbeschermingsgebieden
In mijn brief van 16 januari heb ik u geïnformeerd dat Wageningen University & Research
(WUR) in twee delen een impactanalyse uitvoert van de motie van het lid Tjeerd de
Groot om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te
stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). De impactanalyse betreft een Quick Scan en een meer integrale analyse. Het onderzoek
is relevant voor het beantwoorden van de vraag of aan de eisen van een dergelijk verbod
op nationaal niveau wordt voldaan. Een verbod moet namelijk geschikt, noodzakelijk
en proportioneel zijn (Kamerstuk 27 858, nr. 633).
De Quick scan (zie bijlage) is bedoeld om een eerste voorlopig inzicht te krijgen
in de impact van een landelijk gebruiksverbod van bestrijdingsmiddelen in deze grondwaterbeschermingsgebieden.
In de Quick Scan is het huidige landgebruik geanalyseerd en onderzocht wat de impact
kan zijn van een verbod. Daarnaast is onderzocht welke stoffen zijn aangetroffen in
grondwater, gebruik makend van de Grondwateratlas.
Het onderzoek naar landgebruik heeft zich in eerste instantie vooral gericht op landbouwkundige
activiteiten in de 158 grondwaterbeschermingsgebieden omdat de impact in relatie tot
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen naar verwachting daar het grootst zal zijn.
Het grootste aandeel van het areaal van grondwaterbeschermingsgebieden (49% van het
totale areaal van 94.310 ha) heeft als functie «groen en water» en daar geldt in de
meeste gevallen al een algemeen gebruiksverbod voor professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Landbouw vormt gemiddeld 35% van het areaal grondwaterbeschermingsgebieden. Volgens
WUR zou een verbod betekenen dat voor meerjarige en/of hoogsaldoteelten (fruitteelt,
pootaardappelteelt en bollenteelt) zowel een gangbare als biologische teelt1 niet haalbaar is in die gebieden. Voor laagsaldoteelten zal een teelt zonder gewasbeschermingsmiddelen
betekenen dat de teelt geëxtensiveerd zal moeten worden. Slechts voor enkele teelten
zal een verbod nauwelijks impact hebben. Denk daarbij aan de teelt van eiwitgewassen.
Uit de gegevens van de Grondwateratlas blijkt, na analyse van ruim 16 duizend grondmonsters
die in grondwaterbeschermingsbieden zijn genomen, dat 39 stoffen in tenminste 3 grondwatermonsters
boven de drinkwatersignaleringswaarde zijn aangetroffen in de periode 1963–2022. Tien
daarvan zijn stoffen die nog steeds een toelating hebben als gewasbeschermingsmiddel
of biocide binnen Nederland. Zes van die tien stoffen zijn een herbicide of een metaboliet
daarvan. De overige 29 stoffen hebben geen toelating meer.
Op basis van de Quick Scan kan nog niet worden geconcludeerd dat een generiek verbod
geschikt, noodzakelijk en proportioneel is. De impact van een generiek verbod is groot
terwijl er maar van een beperkt aantal nog toegelaten stoffen een overschrijding van
de drinkwatersignaleringswaarde is gevonden. Het omgekeerde kan ook niet wordt geconcludeerd,
omdat uit de Quick scan naar voren is gekomen dat er – ondanks de vele monsters –
nog veel hiaten zitten in het monitoringsprogramma van grondwater in de grondwaterbeschermingsgebieden,
zowel in de gebieden waar monsters zijn genomen als de stoffen waarop is geanalyseerd.
LNV zal in overleg treden met betrokken partijen om te bezien of monitoringsprogramma’s
voor grondwater ten behoeve van drinkwaterwinning aanpassing behoeven.
Ik zal de WUR opdracht geven deel twee van het onderzoek te gaan uitvoeren. Het is
vervolgens aan een nieuw kabinet om definitieve uitspraken te doen over (de wijze
van) invoering van een gebruiksverbod op gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden
op basis van de volledige impactanalyse.
Kaderrichtlijn Water (KRW) en toelating
Vanuit de KRW ligt er met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater
een grote opgave. De toepassing van gewasbeschermingsmiddelen behoort tot de grootste
bronnen van KRW-normoverschrijdingen en sinds 2018 stagneert de afname in het aantal
normoverschrijdingen. Er zijn al veel maatregelen in uitvoering met betrekking tot
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, maar dit lijkt vooralsnog onvoldoende.
Uiterlijk in 2027 moet Nederland aan deze KRW-normen voldoen. Daarom is in aanvulling
op de aanpak van het gebruik van middelen nu een analyse in uitvoering, in samenwerking
met IenW en met het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb), naar de mogelijkheden hoe ook de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in
overeenstemming kan worden gebracht met de normen van de KRW (Kamerstuk 27 625, nr. 635). Hierbij wordt zowel gekeken naar wat er mogelijk is om vooraf een toets uit te
voeren aan de KRW-normen (zodat geen nieuwe toelatingen worden verleend die leiden
tot het niet halen van KRW-doelen), als naar het achteraf ingrijpen in al bestaande
toelatingen die KRW-normoverschrijdingen veroorzaken.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de slag zou gaan met de motie
van het lid Vestering c.s. met daarin het verzoek om het gebruik van middelen op basis
van deze giftige niet-toetsbare stoffen te verbieden (Kamerstukken 27 858, nrs. 597 en 605). In de hierboven genoemde analyse wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van het
gebruik van artikel 44 voor stoffen die onvoldoende toetsbaar zijn op basis van de
reactie van de Europese Commissie en het advies van het Ctgb (zie bijlagen). Het streven
is om deze analyse vóór de zomer af te ronden, zodat besluitvorming kan plaatsvinden
en de Kamer hierover kan worden geïnformeerd.
Toezicht en Handhaving
Toezicht en handhaving op gebruik van en handel in gewasbeschermingsmiddelen is noodzakelijk
om de veiligheid voor mens en milieu te borgen. Inspectieresultaten2 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maken duidelijk dat de naleving
onvoldoende is en moet worden verbeterd. Niet-naleven van de toepassingsvoorschriften
draagt er mogelijk aan bij dat de meetresultaten van het Landelijk Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen
(LM-GBM) overschrijdingen laten zien van waterkwaliteitsnormen door resten van gewasbeschermingsmiddelen3. De bestrijdingsmiddelenatlas – die gebruik maakt van resultaten van de monitoringslocaties
van het LM-GBM, drinkwaterinnamepunten in het oppervlaktewater en meetpunten uit andere
monitoringsprogramma’s – maakt trends4 in overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen inzichtelijk in relatie tot zowel chronische
als acute blootstelling. Tussen 2013 en 2018 was er sprake van een gestage daling
van het aantal normoverschrijdingen, maar tussen 2018 en 2022 is deze daling gestagneerd.
Sinds 22 december 2000 is de KRW van kracht, met als doelstelling in 2027 het realiseren
en behouden van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte en grondwater. Om
deze doelen te halen is extra inzet nodig vanuit de agrarische sector om de naleving
te verbeteren. Toezicht en handhaving is een sluitstuk op maatregelen rond gebruik
en/of toelating. Het aantal meetlocaties met één of meerdere normoverschrijdingen
voor de ecologische waterkwaliteit ligt over 2022 boven de 50%5. De Toekomstvisie Gewasbescherming had als doel om al in 2023 tot een reductie van
90% te komen. Recent heeft mijn ministerie en het Ministerie van IenW een gesprek
gevoerd met toezichthoudende organisaties om te bezien hoe een versterkte inzet op
toezicht en handhaving kan worden vormgegeven.
2. Gezondheidsonderzoek
Voortgang Onderzoek Blootstelling en Omwonenden 2 (OBO-2)
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) levert halfjaarlijks voortgangsrapportages
op van OBO-2. Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief van 16 januari jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 644) toegezegd om u te informeren over de belangrijkste ontwikkelingen. In het eerste
half jaar van het onderzoek zijn een internationale wetenschappelijke adviesraad (SAB)
en een maatschappelijke klankbordgroep (KBG) vastgesteld. In deze SAB zitten erkende
wetenschappers uit allerlei verschillende landen, zowel binnen als buiten Europa.
In de KBG zitten vertegenwoordigers van een breed scala aan organisaties: 4 organisaties
vanuit de landbouw/gewasbescherming, 4 vanuit maatschappelijke en bewonersorganisaties,
4 vanuit het perspectief van gezondheid en 2 omtrent kwaliteitsbewaking vanuit de
overheid.
Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek is het doorontwikkelen van een model dat
de blootstelling van omwonenden in kaart kan brengen. Hiervoor hebben onderzoekers
een protocol opgesteld. Het is voor mij van groot belang dat de resultaten van dit
onderzoek bruikbaar zijn op Europees niveau. Daarom zijn de Europese Autoriteit voor
Voedselveiligheid (EFSA) en het Ctgb betrokken bij de klankbordgroepen.
Daarnaast zijn er onder andere twee deelonderzoeken gestart naar de relatie tussen
de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson.
Bij deze onderdelen zijn onderzoekers van het RadboudUMC en Institute for Risk Assessment
Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht betrokken. Deze instituten zijn specialisten
op het gebied van de ziekte van Parkinson en blootstelling aan verschillende componenten
in de leefomgeving.
Tot slot is het uitermate belangrijk dat het brede publiek het onderzoek goed kan
volgen. Op de website Externe link:www.bestrijdingsmiddelen-omwonenden.nl worden alle ontwikkelingen en resultaten van het onderzoek gepubliceerd.
3. Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
In Nederland is het Ctgb zeer actief om alternatieven voor chemische gewasbescherming
sneller beschikbaar te krijgen, bijvoorbeeld door het instellen van een verduurzamingsloket
voor groene middelen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1622). Het was de wens van Nederland om een snellere toelating van deze middelen ook wettelijk
in het Commissievoorstel SUR vast te leggen. Helaas heeft de Commissie dat voorstel
op 31 maart jl. ingetrokken. Ik wil nu bezien hoe ik met andere lidstaten een kopgroep
kan vormen die bij de Commissie aandringt op een nieuw wetgevingsvoorstel waarin dit
een plek krijgt. Ik blijf me er voor inzetten dat de Europese Commissie, EFSA en de
lidstaten ook binnen de wettelijke kaders blijven werken aan versnelling. Ook kunnen
EFSA en de Commissie investeren in kortere tijdslijnen voor het beoordelen van groene
stoffen. Daar blijft Nederland zich voor inzetten in de Raad en het SCoPAFF.
Gesprek sierteeltsector
Tijdens het commissiedebat gewasbescherming van 10 oktober jongstleden (Kamerstuk
27 858, nr. 639) heb ik uw Kamer toegezegd in overleg te treden met de sierteeltsector. Afgelopen
14 maart ben ik op uitnodiging van de Koninklijke Algemeene Vereniging voor Bloembollencultuur
(KAVB) aanwezig geweest op het bloembollencongres in de Keukenhof. In gesprek met
de voorzitter van de KAVB heb ik de sector duidelijk gemaakt dat er dringend stappen
gezet moeten worden om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in brede zin terug
te dringen, en dat de sector hier echt aan zet is. Ook in een overleg met LTO en NAJK
op 26 april jl. heb ik gewezen op het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in de bollenteelt en het belang om het gebruik terug te dringen, ook om te voldoen
aan KRW normen voor waterkwaliteit. Ik verwacht dat de sector hiermee aan de slag
gaat en sta open voor een (vervolg)gesprek om te bekijken wat ik voor de sector kan
betekenen.
Alternatieven voor «stoffen die in aanmerking komen om vervangen te worden»
De aangenomen motie van het lid Akerboom verzoekt de regering het onderzoek naar alternatieven
voor de drie niet-toetsbare stoffen die kandidaat voor vervanging zijn ook uit te
voeren voor de andere kandidaten voor vervanging (Kamerstuk 27 858, nr. 627). Hierbij doelt het lid Akerboom op het onderzoek naar de alternatieven voor drie
niet-toetsbare stoffen uitgevoerd door de NVWA. Er zijn op dit moment 50 werkzame
stoffen goedgekeurd in de Europese Unie die zijn ingedeeld in de categorie «stoffen
die in aanmerking komen om te worden vervangen6. Hiervan zitten er 29 in toegelaten gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het rapport
«Analyse landbouw-milieu implicaties amendement Vestering» van Wageningen UR en de
inventarisatie van de NVWA bevatten informatie over respectievelijk 97 en 28 van deze werkzame stoffen.
Dit leidt tot 18 werkzame stoffen die op basis van de motie onderzocht moeten worden.
In 2022 zijn 3 werkzame stoffen waarvan de verkochte hoeveelheid 10.000 kg of meer
is9, 7 stoffen waarvan de verkochte hoeveelheid tussen de 1.000 en 10.000 kg ligt10 en 8 stoffen waarvan de verkochte hoeveelheid ruim onder de 1.000 kg werkzame stof
ligt11.
Om te beginnen zullen de alternatieven in kaart worden gebracht voor de drie meest
verkochte werkzame stoffen. Dit zijn flufenacet, lenacil en tembotrione. Het is bekend
dat deze stoffen de ecologische waterkwaliteitsnormen in oppervlaktewater in 2022
overschrijden in de Bestrijdingsmiddelenatlas. Ik zal de WUR opdracht geven dit te
doen. Vervolgens zal ik, rekening houdend met de verkochte hoeveelheid per stof, de
alternatieven voor de overige stoffen laten onderzoeken.
4. Glyfosaat
Onderzoek mogelijk verband Parkinson en glyfosaat
Het RIVM heeft een concept projectplan aangeleverd voor het onderzoek naar een mogelijk
verband tussen de ziekte van Parkinson en glyfosaat, waartoe ik de opdracht heb gegeven.
Dit onderzoek zal, naast het aantonen of uitsluiten van een mogelijk verband, bijdragen
aan het verbeteren van de toelatingseisen en testmethoden voor het detecteren van
neurodegeneratieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal uw Kamer informeren
over de start en het verdere verloop van dit onderzoek.
Verplichten alternatieven glyfosaat
Ik heb uw Kamer eind oktober 2023 geïnformeerd over het feit dat er een wijziging
van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid. Met deze wijziging
wordt voorzien in een grondslag om alternatieven voor glyfosaathoudende middelen te
verplichten voor toepassing op grasland, groenbemesters en vanggewassen. Bij het opleggen
van een dergelijke verplichting zal moeten worden voldaan aan de criteria noodzakelijkheid,
geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria zullen bij ministeriële regeling nader
worden uitgewerkt (Kamerstuk 27 858, nr. 640). Ik verwacht het voorstel tot wijziging van het Besluit dit kwartaal in procedure
te brengen.
Herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen
Als gevolg van de verlenging van de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat
(Kamerstuk 27 858, nr. 641) dienen conform Verordening 1107/2009 (EC) op nationaal niveau de gewasbeschermingsmiddelen
op basis van glyfosaat te worden herbeoordeeld. Op verzoek van de vaste commissie
voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kenmerk 27 858, nr. 640 / Kenmerk 2023D49230), laat ik uw Kamer weten dat momenteel 30 middelen op basis van glyfosaat zijn toegelaten.
Voor 13 van deze middelen is geen verlengingsaanvraag ingediend waardoor deze, nadat
de aflever- en opgebruiktermijn is afgelopen, niet meer mogen worden toegepast. Voor
17 middelen is wel een verlengingsaanvraag ingediend bij het Ctgb. Het betreffen 7 moedertoelatingen
en 10 afgeleide toelatingen. Een afgeleide toelating is identiek aan een moedertoelating,
maar wordt op de markt gebracht onder een andere merknaam. De 10 afgeleide toelatingen
zullen de conclusie over de moedertoelating volgen. Voor één moedertoelating is het
Ctgb de rapporteur beoordelaar binnen de centrale zone van de EU. Voor 6 middelen
zijn andere lidstaten de rapporteur. De herbeoordeling van de betreffende middelen
neemt enkele jaren in beslag omdat toelatinghouders de gelegenheid krijgen om aanvullende
data en studies aan te leveren die voor de herbeoordeling noodzakelijk zijn. De herbeoordeling
van glyfosaatmiddelen heeft nagenoeg geen impact op de doorlooptijd van andere aanvragen
omdat het Ctgb hier rekening mee heeft gehouden in de werkplannen voor de komende
jaren.
5. Uitvoeringsprogramma
Evaluatie Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
In september 2020 is door toenmalige Minister LNV het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
Gewasbescherming 2030 aan uw Kamer aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 518). Partijen die deelnemen aan het Uitvoeringsprogramma (hierna: UP) zijn: Agrodis,
Artemis, Ctgb, Cumela, Fedecom, LTO Nederland, Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Natuur en Milieu, Croplife,
Plantum, Unie van Waterschappen en Vewin.
In het UP staan meer dan tweehonderdvijftig acties die er op gericht zijn om de drie
strategische doelen van 2030 te halen:
1. Plant- en teeltsystemen zijn weerbaar.
2. Land- en tuinbouw en natuur met elkaar verbonden.
3. Nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten
De stuurgroep van het UP heeft begin 2024 besloten om de governance van het UP te
evalueren. De hoofdvraag van de evaluatie was: Hoe richten wij het UP doelgericht
en efficiënt in, zodat de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming in 2030 (en
sneller) binnen bereik zijn?
De evaluatie is uitgevoerd door de heer Johan de Leeuw (voormalig voorzitter van het
Ctgb) als onafhankelijk begeleider en Bureau Van Waarde.
De bevindingen van de evaluatie schetsen een breed palet aan analysepunten; het advies
is om – met enkele fundamentele wijzigingen en borging van randvoorwaarden in de governance
van het UP – een doorstart te maken voor het tweede deel van de periode tot en met
2030. Als een hernieuwd partnership, met diep gedeeld gevoel van eigenaarschap aan
de basis. De doorstart vraagt ook om een hernieuwde prioritering van de acties. Om
vast te stellen of een doorstart succesvol kan zijn, schrijven de evaluatoren, is
het noodzakelijk om een stevig, eerlijk, open en duidelijk gesprek te voeren in de
stuurgroep. Indien in dit gesprek enkele fundamentele kernvragen niet positief beantwoord
worden, kunnen terugval scenario’s overwogen worden Daarnaast moet de financiering
voor het vervolgtraject nog worden zeker gesteld.
Op korte termijn zullen alle partijen die deelnemen aan het UP de uitkomsten van de
evaluatie samen bespreken en bezien of een doorstart in een al dan niet aangepaste
vorm een realistisch vervolg is. Hierbij is het van belang om te blijven benadrukken
dat de transitie van de verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
niet zomaar verwezenlijkt zal worden en dat de doelen die beschreven staan in het
UP overeind blijven staan. Voor het behalen van die doelen zou het UP een instrument
kunnen zijn, maar alleen als alle partijen actief hun bijdrage leveren. Ik zal de
Kamer voor de zomer informeren over het vervolg hiervan.
Staat van Plantgezondheid 2023
Tevens stuur ik u het rapport Staat van Plantgezondheid 2023. Het rapport is opgesteld
door WUR in het kader van het Uitvoeringprogramma van de toekomstvisie gewasbescherming
2030.
6. Overig
Aantal werkzame stoffen onder de definitie PFAS
Uw Kamer is op 16 februari 2024 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1052) over het aantal gewasbeschermingsmiddelen en biociden dat valt onder de Europese
definitie van PFAS. Als gevolg van een nadere analyse blijken ook de stoffen lambda-cyhalothrin,
oxathiapiprolin en trifloxystrobin onder de Europese definitie van PFAS te vallen,
waardoor het aantal werkzame stoffen onder deze definitie niet 25, maar 28 betreft.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.