Brief regering : Beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota eerste suppletoire begroting 2024 met CW 3.1. kaders
36 550 VII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2024
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota
(Kamerstuk 36 550, nr. 1) /eerste suppletoire begroting 2024 (Kamerstuk 36 550-VII) van BZK met significante financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar).
Daarbij wordt conform wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per voorstel
ingegaan op onder andere doelen, instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte
doeltreffendheid en doelmatigheid. Sinds eind 2021 gebeurt dit Rijksbreed via de werkwijze
«Beleidskeuzes uitgelegd», zie Kamerstuk 31 865, nr. 198.
Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn in deze brief
de volgende onderwerpen opgenomen:
– Uitvoeringskosten omgevingswet
– Derde Tranche Stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting
Voor onderstaande voorstellen boven de € 20 mln. ontvangt u de onderbouwing in een
separate kamerbrief:
– Grootschalige woningbouw
– Stimuleringsregeling Flexwoningen
In de 1e suppletoire begroting zijn ook middelen opgenomen voor maatregelen ten behoeve van
het ondernemingsklimaat van de microchipsector in Nederland. Hierover is een kader
Beleidskeuzes uitgelegd reeds naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 33 009, nr. 141). Over de onderbouwing van extra middelen voor de renovatie van het Binnenhof bent
u geïnformeerd via de recent verstuurde 11de voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 135). Voor middelen die vanuit het Klimaatfonds worden toegevoegd aan de BZK-begroting
wordt de Kamer geïnformeerd over de onderbouwing via het Ontwerp Meerjarenprogramma
Klimaatfonds (Kamerstuk 32 813, nr. 1374).
1. Uitvoeringskosten Omgevingswet
Beleidskeuzes uitgelegd
1. Doel(en)
N.a.v. het Integraal Financieel beeld (IFB2021), het KPMG rapport uit 2021 (onderzoek
transitiekosten OW) is via het Coalitieakkoord bepaald middelen ter beschikking te
stellen om de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet in gevaar te laten
komen. In het geactualiseerde IFB2023 is de terugverdientijd voor gemeenten en provincies
verder opgelopen. Met het beschikbaar stellen kunnen deze middelen gebruikt worden
ten behoeve van activiteiten voor de implementatie van de Omgevingswet door de gemeenten
en provincies.
2. Beleidsinstrument(en)
• Het geactualiseerde integraal financieel beeld (IFB2023) is een actualisatie van
de raming van de toekomstige financiele effecten van invoering van de Omgevingswet
uit 2021. Dit IFB2023 is de start van een zorgvuldig monitoringproces richting de
drie interbestuurlijk afgesproken financiële evaluaties van de stelselherziening in
2024, 2025 en 2029.
• Met de drie evaluaties wordt stilgestaan bij de vraag of wordt voldaan aan het uitgangspunt
dat overheden financieel niet beter hoeven te worden van de Omgevingswet, maar er
ook niet op achteruit hoeven te gaan.
• Interbestuurlijk zijn partijen in overleg over scherpere sturing op de financien.
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk
De reeks is gereserveerd op de Aanvullende Post van Financiën. Het betreft een totaal
bedrag van € 72,557 mln. in 2024, waarvan na accordering een bedrag van respectievelijk
€ 71,535 mln. en een bedrag van € 1,022 mln. via het Gemeentefonds en het Provinciesfonds
ter beschikking te stellen in de meicirculaires 2024.
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
De financiele gevolgen van de invoering van de Omgevingswet voor de maatschappij zijn
omvangrijk.
Bij het beoordelen van alle financiële effecten van de Omgevingswet voor bevoegde
gezagen is het belangrijk om de bedoeling in ogenschouw te houden, dat burgers en
bedrijven meer mogelijkheden krijgen. Zoals in het Integraal Financieel Beeld 2021
staat, kan de Omgevingswet relatief grote positieve effecten veroorzaken. In de meest
vergaande variant (2a) is destijds het financieel effect van de Ow voor overheden,
burgers en bedrijven op een structurele besparing van ongeveer € 1,5 mld. (prijspeil
2022) geraamd. De realisatie daarvan is afhankelijk van de keuzes die bevoegde gezagen
maken bij de invulling van hun decentrale beleidsruimte in het stelsel van de Ow.
De incidentele transitiekosten voor de invoering van de Omgevingswet, die door bevoegde
gezagen worden gemaakt ter grootte van eenmalig € 2 tot 3 mld., zijn in absolute zin
omvangrijk.
Overheden hebben deze budgetten de afgelopen jaren uit lopende exploitaties vrij moeten
maken, terwijl er ook vele andere prioriteiten waren. Het is goed deze incidentele
transitiekosten van € 2 tot 3 mld. voor de invoering van de Omgevingswet in het perspectief
van de verwachte maatschappelijk besparing voor overheden, burgers en bedrijven van
structureel € 1,5 mld. per jaar te plaatsen.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
De doeltreffendheid is geborgd via de financiele evaluaties conform de interbestuurlijke
afspraken. Op basis van de huidige kennis is dit het instrument om voortgang mogelijk
te maken. De onderzoeken zullen door onafhankelijke adviseurs uitgevoerd worden en
de resultaten zullen worden gedeeld met het Ministerie van Financien. Met het bekend
worden van de onderzoeksresultaten zal ook gekeken worden of meer concrete afspraken
gemaakt kunnen worden ten aanzien van de doeltreffendheid.
5. Nagestreefde doelmatigheid
De doelmatigheid is geborgd via de financiele evaluaties conform de interbestuurlijke
afspraken. Op basis van de huidige kennis is dit het instrument om voortgang mogelijk
te maken. De onderzoeken zullen door onafhankelijke adviseurs uitgevoerd worden en
de resultaten zullen worden gedeeld met het Ministerie van Financien. Met het bekend
worden van de onderzoeksresultaten zal ook gekeken worden of meer concrete afspraken
gemaakt kunnen worden ten aanzien van de doelmatigheid.
6. Evaluatieparagraaf
Het geactualiseerde Integraal financieel beeld 2023 bevat nog steeds veel onzekerheden.
Het integraal financieel beeld vormt de start van een zorgvuldig monitoringproces.
Rijk en koepels hebben afgesproken de transitiekosten in 2024 te evalueren en financiële
evaluaties uit te voeren in 2025 en 2029. De laatste twee jaartallen zijn bepaald
op basis van één en vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
2. Derde tranche Stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting
Beleidskeuzes uitgelegd
1. Doel(en)
Om ervoor te zorgen dat ouderen ook in de toekomst goed wonen is een passend woningaanbod
nodig. Het Rijk stimuleert geclusterd bouwen voor ouderen en de realisatie van ontmoetingsruimten
in geclusterde woonvormen met deze regeling. Hierdoor kunnen er meer geclusterde woonvormen
voor ouderen gerealiseerd worden en wordt het makkelijker voor ouderen om langer zelfstandig
te blijven wonen, elkaar te ontmoeten en te helpen. Daarnaast heeft deze regeling
een belangrijk neveneffect. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de verhuizing van ouderen
naar geschikte woningen zoals in geclusterde woonvormen de grootste bijdrage levert
aan het doorverhuizen van andere groepen op de huizenmarkt, tot wel 7 verhuizingen.
Bouwen voor ouderen betekent dus ook dat er een doorstroming op de woningmarkt op
gang wordt gebracht waardoor andere groepen in de samenleving zoals gezinnen en starters
een kans krijgen op een passende woning.
2. Beleidsinstrument(en)
De Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting (SOO) stelt initiatiefnemers
in staat om met de financiële vergoeding uit de regeling de bouwkosten voor realisatie
van ontmoetingsruimten voor ouderen te dekken. Hiervoor wordt ook in de 3de tranche
een subsidieregeling geopend via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Subsidies worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst tot het subsidieplafond is
bereikt.
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk
BZK: € 15 mln.
VWS:€ 8 mln.
Total € 23 mln. uit te betalen in 2026.
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
N.v.t.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
De Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten in Ouderenhuisvesting (SOO) stelt initiatiefnemers
in staat om met de financiële vergoeding uit de regeling de bouwkosten voor realisatie
van ontmoetingsruimten voor ouderen te dekken. Hierdoor kunnen er meer geclusterde
woonvormen voor ouderen gerealiseerd worden en wordt het makkelijker voor ouderen
om langer zelfstandig te blijven wonen, elkaar te ontmoeten en te helpen. Zijn ouderen
in een reguliere woonvorm (meestal) grotendeels op zichzelf aangewezen. In een geclusterde
woonvorm daarentegen, waarvan het kenmerk een ontmoetingsruimte is, wordt de mogelijkheid
geboden om elkaar te ondersteunen en te helpen.
Ofschoon er in directe zin geen woonruimte mee wordt gecreëerd, geven aanvragers aan
dat bouwprojecten met geclusterde woonvormen niet waren gestart als deze subsidie
er niet was geweest.
De SOO voorziet in een grote behoefte, hetgeen onder meer blijkt uit de forse overinschrijving
van aanvragen voor de tweede tranche met zo’n 8 miljoen euro. Uit woningbehoefteonderzoek
blijkt voorts dat er veel behoefte is aan geclusterde woonvormen. De SOO en is een
van de weinige concrete instrumenten die bijdragen aan de realisatie van de 80.000
geclusterde woonvormen voor ouderen die in 2030 toegevoegd moeten zijn.
De SOO maakt middels subsidiëring van ontmoetingsruimten, de bouw mogelijk van woningen
voor (lagere) middengroepen (qua inkomen). De huurprijs van deze woningen kan daarmee
lager worden gehouden omdat de ontmoetingsruimte niet wordt doorberekend via de bouwkosten
in de huurprijs. De SOO draagt gemiddeld voor zo’n 45% bij aan de kosten van de ontmoetingsruimte,
de rest van de kosten worden uit andere middelen gedekt. Hierdoor wordt het businessmodel
van het gehele project beter sluitend en daarmee draagt de SOO dus direct bij aan
de realisatie van woningen. Omdat er zo meer geclusterde woonvormen voor ouderen gerealiseerd
worden, wordt het makkelijker voor ouderen om zelfstandig te blijven wonen, elkaar
te ontmoeten en te helpen. Tenslotte betekent bouwen voor ouderen ook dat er doorstroming
op de woningmarkt tot stand komt en andere groepen in de samenleving zoals gezinnen
en starters een kans krijgen op een passende woning.
5. Nagestreefde doelmatigheid
De toekenning uit de eerste (2022) en de tweede (2023) tranche van de SOO heeft in
totaal circa 19.000 woningen opgeleverd met een ontmoetingsruimte. Dit is berekend
door de RVO (uitvoerder regeling) op basis van de toegekende aanvragen. Uit de realisatiecijfers
blijkt voorts dat 77% van de aanvragen leidt tot het bouwen van nieuw vastgoed en
23% verbouw van bestaand vastgoed. Uitgaande van de realisatiecijfers uit de eerste
twee tranches zou bij uitputting van de subsidie van de derde tranche een realisatie
van het aantal woningen in de range van 7.000 en 11.000 woningen met een ontmoetingsruimte
een gewenste uitkomst zijn.
De subsidie bedraagt € 2.500 per m² van de te bouwen ontmoetingsruimte tot maximaal:
a.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 5 tot 20 woonruimten:
€ 100.000;
b.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 21 tot 50 woonruimten:
€ 150.000; of
c.voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van ten minste 51 woonruimten:
€ 175.000.
De RVO ziet toe op de juiste besteding van de middelen. Een eis voor verlening van
de subsidie is dat de ontmoetingsruimte gedurende minstens vijf jaar na voltooiing
wordt gebruikt als ontmoetingsruimte voor bewoners van de geclusterde woonvorm conform
het aangeleverde exploitatieplan. Voorkomen dient te worden dat de ontmoetingsruimte
in de eerste vijf jaar na de opleverdatum wordt afgesloten en geen activiteiten meer
plaatsvinden, of dat de ontmoetingsruimte een andere primaire bestemming krijgt dan
een sociale functie voor de bewoners van de geclusterde woonvorm en anderen. In dat
geval is de subsidie niet effectief. Door van de aanvrager een plan te vragen op welke
wijze de ruimte beheerd en geëxploiteerd zal worden, kan een inschatting gemaakt worden
van de levensvatbaarheid.
6. Evaluatieparagraaf
De regeling zal vijf jaar na inwerkingtreding door een extern bureau worden geëvalueerd.
Omdat de regeling op 1 januari 2022 in werking is getreden via de eerste tranche,
zal deze uiterlijk in 2027 worden geëvalueerd. De planontwikkeling, vergunningverlening
en bouw van een gebouw kosten vele jaren. Naar verwachting zijn op dat tijdstip de
eerste ontmoetingsruimten die vanuit de regeling zijn gefinancierd opgeleverd. Dit
is beschreven in de toelichting bij de regeling.
De verschillende tranches worden intern ook per tranche geëvalueerd met het RVO, maar
dit is vooral een uitvoeringsevaluatie en geen evaluatie zoals bedoeld door CW 3.1.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties