Brief regering : Diplomatieke conferentie verdrag genetische bronnen en IE
30 635 Octrooibeleid
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de diplomatieke conferentie die van 13 tot
en met 24 mei 2024 in Genève zal plaatsvinden met het oog op het openen van onderhandelingen
over een internationaal rechtsinstrument betreffende intellectueel eigendom, genetische
rijkdommen en traditionele kennis in verband met genetische rijkdommen.
Sinds 2004 wordt in het verband van de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom
(naar de Engelse afkorting: WIPO) gesproken over een juridisch instrument dat ziet
op het verbeteren van de transparantie omtrent het gebruikmaken van genetische bronnen
bij uitvindingen waarvoor octrooibescherming wordt gevraagd. De discussie over dit
onderwerp moet mede worden gezien in het licht van het in 1992 tot stand gekomen Verdrag
inzake biologische diversiteit (hierna: het Biodiversiteitsverdrag of CBD) en het
in 2010 tot stand gekomen NagoyaProtocol bij dit verdrag. Daarin zijn onder meer afspraken
opgenomen over het verkrijgen van toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke
en billijke verdeling van opbrengsten die voortkomen uit het gebruik van die genetische
rijkdommen.
De discussie over de relatie tussen de gebruikmaking van genetische bronnen en intellectuele
eigendomsrechten is dus niet nieuw en speelt eveneens in het kader van de Wereld Handelsorganisatie
(WTO). Gewezen kan worden op de ministeriële verklaring bij de Doha-conferentie, waarin
aandacht wordt gevraagd voor de relatie tussen het Verdrag inzake biologische diversiteit
en intellectuele eigendomsrechten1. Daarnaast hebben binnen de WIPO sinds 2010 besprekingen over dit onderwerp plaatsgevonden
in het verband van de Intergovernmental Committee on Intellectual property and genetic resources, traditional
knowledge and traditional cultural expressions (IGC). De discussie binnen WIPO kwam in 2022 in een stroomversnelling toen tijdens de jaarlijkse
algemene vergaderingen werd besloten om in 2024 twee diplomatieke conferenties te
organiseren, waaronder een conferentie over het onderhavige onderwerp.
De onderhandelingen over een nieuw rechtsinstrument zullen worden gevoerd aan de hand
van een tekst die in overgrote mate is gebaseerd op een tekst die door de ex-voorzitter
van de IGC, de Australiër Ian Goss, is opgesteld als een mogelijke basis voor onderhandelingen
(hierna: het basisdocument)2. Deze tekst vormt op veel onderwerpen de neerslag van discussies die in het kader
van de IGC zijn gevoerd. Dat neemt niet weg dat met betrekking tot veel onderwerpen
nog wel de nodige verschillen van inzicht bestaan. Hierop zal hieronder nader worden
ingegaan.
De aard en inhoud van het instrument
Het beoogde instrument is een transparantie-instrument met betrekking tot octrooiaanvragen.
Daarmee sluit het aan bij een uitgangspunt van het octrooirecht dat, in ruil voor
een tijdelijk exclusiviteitsrecht, de octrooiaanvrager zijn uitvinding openbaar maakt.
Die openbaarmaking maakt het octrooibureaus mogelijk om te onderzoeken of de uitvinding
daadwerkelijk nieuw, inventief en industrieel toepasbaar is (de basisvereisten voor
octrooibescherming), maar dient ook een ander doel. Openbaarmaking maakt het anderen
mogelijk om, geïnspireerd door de geoctrooieerde uitvinding, verder speur- en ontwikkelingswerk
te doen en vervolginnovaties mogelijk te maken.
Het doel van het ontwerpverdrag, zoals geformuleerd in artikel 1 van het basisdocument,
is het verbeteren van de effectiviteit, transparantie en kwaliteit van het octrooisysteem
met betrekking tot genetische bronnen en daaraan gerelateerde traditionele kennis.
Daarnaast wordt beoogd te voorkomen dat ten onrechte octrooien worden verleend voor
uitvindingen die niet nieuw of inventief zijn.
Het is om deze reden dat de aanvrager gevraagd wordt om, indien een octrooiaanvraag
is gebaseerd op een genetische bron, de herkomst van de bron bekend te maken. Indien
de aanvraag is gebaseerd op traditionele kennis met betrekking tot een genetische
bron, dient de aanvrager bekend te maken welk inheemse volk of lokale gemeenschap
deze traditionele kennis heeft verschaft of, bij gebreke van kennis daaromtrent, welke
bron de aanvrager heeft gebruikt. Indien de aanvrager geen wetenschap over het voorgaande
heeft, dient hij dat te verklaren.
Daarnaast kan de aldus verkregen en openbaar gemaakte informatie nuttig zijn voor
de autoriteiten die zijn belast met uitvoering van toegang en verdeling van voordelen
(zie voor het EU-rechtelijk kader Verordening (EU) nr. 511/20143). Behoudens de bescherming van vertrouwelijke informatie zal de verstrekte informatie
door octrooibureaus op de voor octrooiaanvragen gebruikelijke weg openbaar worden
gemaakt en is deze voor eenieder toegankelijk.
Een verplichting tot het vermelden van de herkomst van de genetische bron is in een
aantal landen, waaronder ook enkele EU-lidstaten opgenomen4. De Rijksoctrooiwet 1995 kent geen transparantieverplichting.
Het object van de transparantieverplichting
In het basisdocument worden de transparantieverplichtingen beperkt tot de geografische
herkomst van de genetische bronnen en de daarop betrekking hebben de traditionele
kennis. Het ligt voor de hand om daarbij aan te sluiten bij de definitie van het «land
van oorsprong van genetische bronnen» uit het biodiversiteitsverdrag: het land dat
de genetische rijkdommen bezit onder in situ omstandigheden. Het betreft de in situ condities waarin de genetische bron voorkomt, waarop de octrooiaanvraag is gebaseerd.
De octrooiaanvrager hoeft dus alleen de bron te vermelden die hij heeft gebruikt,
ook als er meerdere in situ-bronnen zijn. In het basisdocument wordt voorts alleen
uitgegaan van een verplichting met betrekking tot in situ genetische bronnen. Dat sluit genetische informatie die digitaal is opgeslagen (zogeheten
digital sequence information, DSI) uit. Bovendien is het lastig de bron van een DSI-codering te traceren en is
het niet duidelijk hoe dat in de praktijk van verdeling van opbrengsten zou moeten
werken. In CBD-verband wordt momenteel op basis van COP besluit 15/95 een multilateraal mechanisme voor de verdeling van voordelen uit het gebruik van
DSI van genetische bronnen ontwikkeld, maar de onderhandelingen hierover verlopen
traag. Er is ook (nog) geen definitie voor DSI. Er wordt op dit moment in diverse
VN fora over DSI onderhandeld, waaronder CBD, FAO, WHO, BBNJ (onder UNCLOS), en nu
dus ook WIPO. Dit maakt het belangrijk om interderpartementaal beleidscoherent te
werken. Inzet van het kabinet is derhalve om de verplichting te beperken tot in situbronnen, zoals verwoord in het basisdocument.
Een tweede beperking is erin gelegen dat de verplichting alleen ziet op het gebruik
van genetische bronnen en daarop betrekking hebbende traditionele kennis voor uitvindingen
die het voorwerp zijn van octrooiaanvragen. Andere intellectuele eigendomsrechten
worden niet bestreken door het ontwerpverdrag. Niet goed voorstelbaar is ook hoe bijvoorbeeld
een merk- of modelrecht zijn oorsprong vindt in een genetische bron. Kwekersrechten
worden niet bestreken door de WIPO, onder wiens auspiciën de onderhandelingen plaatsvinden.
Daarnaast mogen de verplichtingen die volgen uit het ontwerpverdrag alleen zien op
octrooien aangevraagd of verleend na de ratificatie of toetreding van de lidstaat
waarin dat octrooi is aangevraagd of verleend (verbod op terugwerkende kracht; artikel
5).
Van belang is hoe nauw de band moet zijn tussen de genetische bron of de traditionele
kennis en de uitvinding waarvoor octrooibescherming wordt gevraagd. Speur- en ontwikkelingswerk
is veelal een langdurig en omvangrijk proces, waarbij meerdere paden worden bewandeld.
Niet alle elementen van dat proces zijn voor de uiteindelijke octrooiaanvraag van
belang. Uit oogpunt van rechtszekerheid is het daarom belangrijk dat duidelijk is
wat de transparantieverplichting doet ontstaan (de «trigger»). Inzet van het kabinet
is dat slechts die bronnen die een directe en materiele relatie hebben met de uitvinding
waarvoor octrooi wordt gevraagd (met andere woorden, slechts die genetische bronnen
zonder welke de uitvinding onmogelijk zou zijn geweest en niet die enkel als ontwikkelingstool
of andere hulpbron hebben gediend), onder de transparantieverplichting zouden moeten
vallen.
De rol van octrooibureaus, controle en sancties
Van octrooibureaus zal worden gevraagd te controleren óf aan de transparantieverplichting
is voldaan. Op hen rust geen verplichting te controleren of de verstrekte informatie
juist is. Octrooibureaus zijn daarvoor ook niet geëquipeerd. In artikel 3 van het
ontwerpverdrag is daarom bepaald dat octrooibureaus niet verplicht zijn om de verstrekte
informatie te verifiëren. Daarmee wordt ook de administratieve lastendruk beperkt
gehouden. De rol van het octrooibureau zal daarom beperkt zijn te controleren óf een
opgaaf is gedaan in de gevallen waarin dit aan de orde is.
Uit de aard van het instrument vloeit voort dat het verstrekken van een onjuiste opgaaf
geen gevolgen heeft voor de geldigheid of handhaafbaarheid van een octrooi. Bepalend
daarvoor is immers of een octrooi nieuw, inventief en industrieel toepasbaar is. Ook
uit oogpunt van rechtszekerheid is dat belangrijk. Dat wordt daarom ook bepaald in
artikel 6 van het ontwerpverdrag. Wel dienen volgens deze bepaling door de verdragsstaten
toepasselijke, effectieve en proportionele maatregelen te worden genomen indien een
aanvrager niet voldoet aan zijn transparantieverplichting. Gedacht kan daarbij worden
aan het niet verder behandelen van een aanvraag bij het uitblijven van de gevraagde
informatie.
Het ontwerpverdrag laat de mogelijkheid van sancties in geval van frauduleuze opzet
open. Gelet op de aard van het instrument als een transparantieverplichting die verder
geen gevolgen heeft voor het al dan niet verlenen van een octrooi aan de aanvrager,
ligt het naar het oordeel van het kabinet voor de hand dat dergelijke sancties, zo
deze worden overwogen, buiten het octrooirecht worden gezocht.
Evaluatiebepaling
Het ontwerpverdrag kent een evaluatiebepaling (artikel 9). In de huidige tekst is
voorzien dat binnen vier jaar na de inwerkingtreding van het verdrag de reikwijdte
en inhoud van het verdrag zal worden geëvalueerd waarbij met name de aandacht zal
uitgaan naar een mogelijke uitbreiding van het instrument naar andere intellectuele
eigendomsrechten en aanpassingen die mogelijk voortvloeien uit technologische ontwikkelingen.
De verwachting is dat veel van de onderwerpen waarover geen overeenstemming bereikt
kan worden een plaats zullen krijgen in deze evaluatiebepaling.
Assemblee
Voorzien wordt dat de verdragsluitende staten een assemblee oprichten waarin de werking
van het systeem zal worden begeleid en mogelijke toekomstige aanpassingen kunnen worden
voorbereid. Ook de hiervoor genoemde evaluatie zal door deze assemblee worden uitgevoerd.
Zoals gebruikelijk binnen WIPO wordt gestreefd naar besluitvorming bij consensus.
Indien dit niet mogelijk is kan er worden gestemd, waarbij, volgens de ontwerp tekst
iedere lidstaat één stem heeft en een contractspartij die een intergouvernementele
organisatie is (zoals de Europese Unie) een aantal stemrechten kan uitoefenen gelijk
aan het aantal van de lidstaten van die intergouvernementele organisatie dat teven
partij is bij dit verdrag.
EU-aspecten
Door de Europese Commissie is een voorstel voor een mandaat gedaan om namens de Europese
Unie en haar lidstaten onderhandelingen over dit verdrag te voeren. Met betrekking
tot de Europese bevoegdheidsverdeling is belangrijk dat wordt gewaarborgd dat de Europese
Unie en haar lidstaten maximale invloed kunnen uitoefenen in de bij dit verdrag op
te richten Assemblee. De Nederlandse inzet zal daarop zijn gericht.
Tot besluit
De wetgeving met betrekking tot transparantieverplichtingen in het octrooirecht is
wereldwijd verschillend geregeld, zowel voor wat betreft het object van de verplichting
als de consequenties die het niet voldoen aan de verplichting heeft. Meer eenduidigheid
en duidelijkheid is in het belang van de gebruikers van het octrooisysteem. Daarnaast
heeft meer transparantie een gunstig effect voor de werking van de mechanismen voor
de eerlijke en billijke verdeling van opbrengsten die voortkomen uit het gebruik van
genetische rijkdommen. De inzet van het kabinet is erop gericht een evenwichtige balans
tussen beide belangen te bewerkstelligen. Aandachtspunten daarbij zijn rechtszekerheid
en het voorkomen van onnodige administratieve lasten voor zowel gebruikers als octrooibureaus.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Uiteraard zal
ik uw Kamer te zijner tijd over het resultaat van de diplomatieke conferentie informeren.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat