Brief regering : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Stand van zaken nieuwe verdeling provinciefonds (Kamerstuk 36410-C-5)
2024D14957 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake Stand van zaken nieuwe verdeling
provinciefonds (Kamerstuk 36 410 C, nr. 5).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Kling
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
II Antwoord / reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
de plannen ten aanzien van de nieuwe verdeling van het provinciefonds. Deze leden
delen de mening van het kabinet, zoals onder ander verwoord in de adviesaanvraag voor
de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB), dat het nieuwe verdeelmodel met name de verdeling
van de noodzakelijke kosten van provincies moet volgen en tevens rekening moet houden
met de mogelijkheden die provincies zelf hebben om een deel van die kosten uit eigen
inkomsten te dekken. Daarnaast verwachten deze leden ook dat de verdeling zodanig
ingericht gaat worden dat de budgetten van de provincies niet te veel gaan schommelen,
maar dat de verdeling ook wel weer zo flexibel moet zijn om rekening te kunnen houden
met de veranderende kosten die provincies maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat het kabinet het onlangs aan
het ROB gevraagde advies nog voor komende zomer zou willen ontvangen. Heeft het kabinet
de indruk gekregen dat de ROB aan dat verzoek kan voldoen? Wat is het tijdschema dat
het kabinet voor ogen heeft met betrekking tot de invoering van het nieuwe verdeelsysteem?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het nieuw in te richten verdeelmodel
beter rekening moet gaan houden met mogelijkheden die de provincies zelf hebben om
inkomsten te genereren. Nu is een deel van de provinciale inkomsten ook afhankelijk
van opcenten Motorrijtuigenbelasting. Deze leden hebben begrepen dat het voornemen
van het kabinet-Rutte-IV is om de motorrijtuigenbelasting door een kilometerheffing
te vervangen. Dit onderwerp is inmiddels controversieel verklaard. Deelt het kabinet
de mening dat indien er alsnog overgegaan zou gaan worden naar een kilometerheffing
dat dat dan ook gevolgen zal gaan hebben voor de inkomsten van provincies? Zo ja,
op welke wijze en hoe wordt daar in de adviesaanvraag aan de ROB en daarna de herziening
van het provinciefonds rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat het nieuwe verdeelmodel werken voor provincies die minder goed in staat zijn
eigen inkomsten te genereren maar wel uitgaven moeten doen die gelijkaardig zijn aan
provincies die meer eigen inkomen kunnen genereren? Hoe gaat rekening gehouden worden
met de eigenheid van provincies? Gaat het nieuwe verdeelmodel rekening houden met
een gelijkwaardig voorzieningenniveau tussen regio’s? Hoe kan worden voorkomen dat
door een herverdeeleffect een oneerlijke verdeling ontstaat en dat inwoners daar de
dupe van zijn?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de vervanging van het huidige
model in de ogen van het kabinet politiek-bestuurlijke weging en besluitvorming vereist.
In hoeverre is deze weging en besluitvorming nu er sprake is van een demissionair
kabinet op dit moment nog actueel? Deze leden vragen dat ook omdat bij de verdeling
van het provinciefonds het nogal uitmaakt of die verdeling uit een groter dan wel
kleiner provinciefonds moet gebeuren. Deze leden hebben om de ombuigingslijst ook
zien staan dat er minder Rijksgeld in het provinciefonds gestort zou hoeven te worden
als de provincies met de hoogste reserves die reserves voor een deel zouden moeten
gaan gebruiken om eigen inkomsten te creëren. Deelt de Minister de mening dat de discussie
over een wijziging van de verdeling van het provinciefonds aanzienlijk ingewikkelder
zal zijn in het geval het nieuwe kabinet tot bezuinigingen op het provinciefonds zal
overgaan? Kan de Minister hierop ingaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben gelezen dat door «weeffouten» in het
huidige verdeelmodel van het provinciefonds de provincies Noord- en Zuid-Holland samen
175 miljoen euro hebben misgelopen. Deelt de Minister die mening van de provincies
dat deze weeffout hersteld moet worden en er niet gewacht kan worden op een definitiever
herziening van de verdeling en dat deze fouten al op korte termijn hersteld moeten
worden? Zo ja, hoe gaat de Minister daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Gaat met
het nieuwe verdeelmodel de opschalingskorting verdwijnen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake de stand van
zaken nieuwe verdeling provinciefonds (TK 36410-C-5). Deze leden hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
Het rapport lezende wordt het deze leden niet duidelijk wat het nieuwe model financieel
gaat betekenen voor de individuele provincies. Kan de Minister hier een duidelijk
overzicht van geven?
Uit de brief van het Interprovinciaal Overleg (IPO) maken de leden van de VVD-fractie
op dat de provincies niet unaniem voorstander zijn en dat ook het IPO nog de nodige
vraagtekens heeft. Hoe gaat de Minister zich inspannen om het IPO en alle provincies
achter het nieuwe model te krijgen?
In het onderzoek is ervoor gekozen om 2020 als basisjaar te zien. Wat is hiertoe precies
de reden? Heeft de Minister ook andere opties overwogen?
In hoeverre wordt er rekening gehouden met andere Rijksinvesteringen in de verschillende
provincies?
Naast herijking zou er bijvoorbeeld ook gekeken kunnen worden naar het takenpakket
van de provincies. Is de Minister hierover in gesprek met de provincies?
Is het nieuwe model flexibel genoeg om in te spelen op veranderende economische en
demografische omstandigheden?
In de stukken lezen deze leden dat verschillende provincies hebben verzocht om inzicht
in de meerjarige werking van het nieuwe model. De verwachting was dat dit voor 6 april
2023 door de Minister gedeeld kon worden. Is dit reeds gedeeld? Zo ja, kan de Minister
dit delen met de Kamer?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het Centrum Beleidsadviserend
Onderzoek (Cebeon) voor een nieuw verdeelmodel voor het provinciefonds en van de reactie
van de Minister op dit advies. Deze leden merken op dat de reactie van de Minister
geen inhoudelijk oordeel bevat over het voorstel van een nieuw verdeelmodel, terwijl
de provincies verdeeld op het advies hebben gereageerd. De Minister geeft echter wel
aan dat er «politiek-bestuurlijke weging en besluitvorming» nodig is, «met inachtneming
van de leefwereld van provincies». Deze leden vragen de Minister om inhoudelijk te
reageren op het advies van Cebeon, in het licht van de wettelijke criteria die ten
aanzien van het verdeelmodel gelden. Is het verdeelmodel dat door Cebeon is voorgesteld
naar het oordeel van de Minister uitlegbaar, stabiel over de tijd, en kan dit worden
ingevoerd op een verantwoorde wijze rekening houdend met de financiële situatie bij
provincies? Kan de Minister aangeven hoe het voorgestelde verdeelmodel de komende
jaren financieel zou uitpakken voor de verschillende provincies (meerjarige doorrekening)?
Tevens vragen deze leden de Minister om nader in te gaan op de vraag welk probleem
het nieuwe verdeelmodel nu eigenlijk precies oplost. Leidt het bestaande verdeelmodel
tot uitkomsten die evident onrechtvaardig of onuitlegbaar zijn, en zo ja, welke? Wat
gaat er mis als het huidige verdeelmodel de komende jaren de basis voor de uitkering
uit het provinciefonds blijft? En waarom is er niet voor gekozen om de herziening
van het verdeelmodel te bezien in samenhang met de discussie over de toekomstige vormgeving
van het eigen provinciale belastinggebied (i.c. de toekomstige vormgeving van de motorrijtuigenbelasting
en de ruimte voor provincies om via opcenten eigen inkomsten te verwerven)?
Kan de Minister aangeven of hij vindt dat de uitgavenclusters in het nieuwe verdeelmodel
goed aansluiten bij de taken van de provincies en de kosten die zij maken? Doet de
verdeelsleutel voldoende recht aan de daadwerkelijk gemaakte kosten en de verschillen
die zich tussen provincies voordoen? In hoeverre is het nieuwe verdeelmodel algemeen
en robuust genoeg om ook bij discussies over additionele taken als basis te dienen
als verdeelsleutel? En doet het verdeelmodel voldoende recht aan de rol van provincies
bij een aantal grote transities, zoals op het gebied van klimaat en energie, platteland
en (circulaire) regionale economie?
Kan de Minister aangeven hoe hij aankijkt tegen de voorgestelde wijze van verevening
van verschillen in belastingcapaciteit? In hoeverre wordt voldoende recht gedaan aan
het uitgangspunten dat de beschikking over een eigen belastinggebied provincies in
staat moet stellen om autonome keuzes te maken, gelet op de open huishouding van provincies?
En in hoeverre zijn de huidige (verschillen in) belastingtarieven van provincies te
beschouwen als een uitdrukking van die eigen keuzes, of eerder een uitdrukking van
tekortschietende middelen voor taken?
Hoe kijkt de Minister aan tegen het voorstel van Cebeon om de Overige Eigen Middelen
(OEM) te berekenen op basis van een fictief rendement? Hoe reëel zijn de berekeningen
van dit fictief rendement, mede gelet op het feit dat provincies inmiddels verplicht
zijn om hun tegoeden aan te houden bij de schatkist? Kan de Minister aangeven welk
rendement provincies in de praktijk maken op hun vermogen en wat daarbij de verschillen
zijn tussen de provincies? Waarom is er niet gekozen voor een verrekening op basis
van reëel rendement?
De leden van de NSC-fractie vernemen graag een reactie van de Minister op de kritiek
van provincies op de voorgenomen korting op het provinciefonds in 2026. Kan de Minister
aangeven hoe het takenpakket van de provincies zich in de afgelopen twintig jaar heeft
ontwikkeld, afgezet tegen de totale inkomsten van provincies? In hoeverre hebben er
in de afgelopen twintig jaar decentralisaties plaatsgevonden waarbij tegelijkertijd
een efficiencykorting is ingeboekt? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de huidige verhouding
tussen taken en middelen van provincies? In hoeverre is er met het nieuwe verdeelmodel
sprake van het «herverdelen van schaarste» waardoor provincies niet langer in staat
zijn om hun (medebewinds-)taken adequaat uit te voeren? En is de Minister van mening
dat het voorgestelde verdeelmodel provincies in een gelijke uitgangspositie brengt,
ook in die gebieden waarin de afgelopen jaren sprake is geweest van verschraling van
voorzieningen? Hoe weegt het advies «Elke regio telt!» mee in het bestuurlijk oordeel
over het verdeelmodel?
Kan de Minister aangeven hoe het aantal specifieke uitkeringen en de bedragen die
hiermee gemoeid zijn zich in de afgelopen twintig jaar heeft ontwikkeld, in verhouding
tot de omvang van de algemene uitkering? Is het kabinet voornemens om het aantal specifieke
uitkeringen – en daarmee ook de verantwoordingslasten van provincies – te verminderen?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister tevens hoe hij aankijkt tegen de ontwikkeling
van het provinciale belastinggebied (opcenten motorrijtuigenbelasting), mede in relatie
tot de discussie over de omvang en verdeling van het provinciefonds. Deelt de Minister
de visie van de leden van de NSC-fractie dat provincies moeten blijven beschikken
over eigen belastingmiddelen? Wat is de visie van het kabinet op een passend provinciaal
belastinggebied, zowel wat betreft de omvang als de grondslag? Op welke wijze werkt
de elektrificatie van het wagenpark en een mogelijke herziening van het belastingstelsel
(betalen naar gebruik) door in de toekomstige belastingopbrengsten van provincies?
In hoeverre is het voorgestelde verdeelmodel robuust genoeg om mogelijke wijzigingen
in belastingen op automobiliteit te kunnen opvangen?
Kan de Minister tot slot aangeven wat de planning is voor de invoering van het nieuwe
verdeelmodel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten aanzien van de nieuwe verdeling van het provinciefonds. Deze leden hechten grote
waarde aan voldoende financiële middelen zodat alle provincies hun taken naar behoren
kunnen uitvoeren. Daarnaast willen deze leden benadrukken dat provincies als zelfstandige,
democratisch gekozen bestuurslaag voldoende eigen afwegingsruimte dienen te hebben
om beleidskeuzes te maken. De inrichting en uitwerking van het provinciefonds moet
daar dienend aan zijn. Anders verworden decentrale overheden tot uitvoeringskantoren
van het Rijk en dat doet geen recht aan hun grondwettelijke positie, zo stellen deze
leden.
De leden van de D66-fractie steunen de doelen die het kabinet stelt voor het nieuwe
model dat deze een verbetering dient te zijn, maar ook uitlegbaar, stabiel over tijd
en op een verantwoorde wijze kan worden ingevoerd. Hoe definieert de Minister hierbij
een verbetering? Wordt hierbij aangesloten bij de eerdere norm dat het aansluit bij
de leefwereld van provincies en voldoet aan de eisen uit de Financiële-verhoudingswet
(Fvw)? Of zijn er andere factoren nog verder van belang volgens de Minister?
De leden van de D66-fractie wijzen er in dat kader op dat het IPO als resultaat van
het intensieve traject slechts constateren dat het model navolgbaar is, maar dat het IPO (nog) geen oordeel velt over het model. Hoe wordt voorkomen
dat provincies pas na afloop oordelen vellen over het model afhankelijk van de uitkomsten?
Kan de Minister ingaan hoe omgegaan wordt met de bespreekpunten die het IPO noemt?
Hoe is de Minister voornemens in algemene zin te zorgen dat in de uitwering van de
nieuwe verdeling deze doelen voldoende beschermd zijn tegen lobbydruk? Hoe voorkomt
de Minister bijvoorbeeld dat een provincie die geen sterke lobby uitoefent de rekening
betaalt van wensen van andere provincies? Is er voldoende commitment van alle partijen
voor het uitvoeren van de technische exercitie zodat deze overeind blijft wanneer
duidelijk is wat de uitkomsten zijn?
De leden van de D66-fractie merken op dat sommige van de formerende partijen in hun
doorrekening de maatregel voorstelden om financiële middelen af te romen van provincies.
Indien dit in een aankomend regeerakkoord belandt, wat zou dit betekenen in het proces
om te komen tot een herijking van het provinciefonds? Zou dit uitstel betekenen en
hoe lang is de schatting?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken nieuwe verdeling
provinciefonds. Deze leden hebben daar een aantal opmerkingen en vragen over.
De leden van de BBB-fractie vonden de reactie van het IPO aangaande de nieuwe verdeling
van het provinciefonds opmerkelijk. Vooral de brief van het IPO en de passage daarin:
«De voorgenomen korting op het Provinciefond staat, in combinatie met de herverdeling
van het Provinciefonds, bovendien haaks op het recent uitgebrachte advies «Elke Regio
telt». De discussie over een eerlijke verdeling van de middelen uit het Provinciefonds
is niet los te zien van de bredere discussie over een gelijkwaardig voorzieningenniveau
tussen regio's, en van alle in deze brief neergelegde financiële vraagstukken.» Kan
de Minister reflecteren op deze passage?
Een nieuwe verdeling moet balans creëren tussen stedelijke en landelijke gebieden
om het vertrouwen in de overheid te herstellen en versterken. Daar moet ook de verdeling
van het provinciefonds aan bijdragen. Doet het dat niet, dan zal een herverdeling
enkel bijdragen aan een scheve verdeling van middelen in het voordeel van stedelijke
gebieden. Een algemene korting of het schrappen van taken kan een fiscale onvermijdelijkheid
zijn, maar scheve verdeling is een politieke keuze.
Daarom het verzoeken de leden van de BBB-fractie om een aantal zaken inzichtelijk
te maken.
Welke provincies voelen zich door de nieuwe verdeling in meer of mindere mate benadeeld?
Kan de Minister een overzicht sturen van de voormalige verdeling en de nieuwe voorgestelde
verdeling van het provinciefonds? En kan de Minister de relatieve mutaties daarbij
inzichtelijk maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de toegezonden stukken
voor het nieuw verdeelmodel provinciefonds.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet om een reflectie op de stelling
van het IPO dat de voorgenomen korting op het provinciefonds, in combinatie met de
herverdeling van het provinciefonds, haaks staat op het rapport «Elke Regio telt».
Deze leden vragen op welke wijze de lessen uit het rapport «Elke Regio telt», over
onder meer investeren in de brede welvaart in heel Nederland, zijn toegepast. Is inzichtelijk
in welke regio’s deze herverdeling tot financiële uitdagingen zal leiden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de second opinion
die door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO)
is uitgevoerd op het verdeelmodel dat CEBEON heeft ontwikkeld (COELO, 21 juni 2023
(https://research.rug.nl/en/publications/second-opinion-bij-voorstel-her…)). Deze leden zien dat deze second opinion zeer grote bezwaren aan het licht brengt
over dit model.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet in te gaan op het negatieve
oordeel vanuit het COELO en hierbij expliciet in te gaan op de bezwaren ten aanzien
van:
− De methodologische tekortkomingen in de gevolgde onderzoeksmethode
− De onnavolgbaarheid en oncontroleerbaarheid van het onderzoek
− Het gebrek aan informatieverstrekking om aan criteria te kunnen toetsen en foutmarges
in te schatten
− Het gebrek aan aannemelijkheid dat met dit voorstel de kosten van provincies goed
zouden worden verevend
− De onjuiste verevening van de provinciale capaciteit om overige eigen middelen te
verwerven
− Het creëren van een nieuwe weeffout voor de provincie Zeeland
− De onwenselijkheid van een prikkel tot verlaging van de eigen vermogens van de provincies
− Het niet voldoen aan het criterium van globaliteit
− De onduidelijkheid omtrent de voorkoming van doorwerking van eigen beleid van provincies
in de voorgestelde verdeling
− Het niet rekening houden met de stille lastenproblematiek
− De grootte en onuitlegbaarheid van de herverdeeleffecten
De leden van de ChristenUnie-fractie zien met zorg dat het COELO stelt dat niet kan
worden geadviseerd door te gaan met invoering van dit verdeelmodel en dat ook het
doen van aanpassingen binnen de geadviseerde verdeelformule niet zinvol wordt geacht
gezien de aard van de tekortkomingen. Hoe reflecteert het kabinet hierop?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben twijfels bij de opportuniteit van de ROB-aanvraag
op dit moment. Dient het kabinet niet zelf eerst een globale reflectie te geven op
de wenselijkheid van het voorliggende model, zeker in het licht van de uiterst kritische
second opinion die is uitgevoerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, zoals gezegd, twijfels bij de tijdigheid
van de ROB-aanvraag. Echter, wanneer het kabinet hieraan wenst vast te houden, zou
zij op zijn minst de ROB moeten vragen de second opinion te betrekken bij diens oordeel.
Is het juist dat dit nog niet is gebeurd? Waarom niet? Is het kabinet alsnog bereid
dit te doen?
II Antwoord/reactie van de Minister
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.