Brief regering : Kabinetsreactie op het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de toetreding van Nederland tot het VN-verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (nr. 44)
36 027 (R2160) Goedkeuring van het op 2 december 2004 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272)
Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2024
Graag bied ik u hierbij de kabinetsreactie aan op het advies van de Commissie van
advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de toetreding van Nederland
tot het VN-verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen
(nr. 44).
Het advies, dat ik op 22 december 2023 ontving, is u op 4 maart jl. aangeboden (Kamerstuk
36 027 (R2160), nr. 10).
Het aanbieden van het advies en mijn reactie daarop komt voort uit de toezegging van
mijn voorganger (ref. nr. TZ202308-043), gedaan tijdens het debat over de goedkeuring
van het VN-verdrag in de Tweede Kamer op 13 juni 2023.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Kabinetsreactie op advies nr. 44 van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke
vraagstukken (CAVV) over de toetreding van Nederland tot het VN-verdrag inzake de
immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen
Inleiding
Naar aanleiding van het plenaire debat in de Tweede Kamer over het voorstel van rijkswet
tot goedkeuring van het VN-verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten
en hun eigendommen op 13 juni 2023, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Commissie
van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) op 29 juni 2023 om advies
verzocht. De CAVV is gevraagd om aan te geven hoe zij aankijkt tegen toetreding tot
het verdrag, in het bijzonder in het licht en met een appreciatie van:
1. het voorgestelde amendement van D66/PvdA/GL over het maken van een voorbehoud bij
artikel 11, tweede lid, sub c en d, van het verdrag;
2. de risico’s van interpretatieverschillen, in het bijzonder van het begrip «commerciële
doeleinden» in de artikelen 18 en 19 van het verdrag, tussen rechters in bij het verdrag
aangesloten staten en of dergelijke risico’s zouden moeten leiden tot het afleggen
van een verklaring of een voorbehoud bij deze artikelen; en
3. de internationale discussie over de confiscatie van Russische vermogensbestanddelen
en gelet daarop de verhouding tussen de confiscatie daarvan en staatsimmuniteit.
De CAVV heeft op 22 december 2023 het advies over de toetreding van Nederland tot
het VN-verdrag afgerond.
Opmerkingen
Allereerst uit het kabinet zijn waardering voor de analyse die de CAVV heeft gepresenteerd.
De CAVV geeft aan dat zij reeds in 2006, in advies nr. 17, advies heeft uitgebracht
over het VN-verdrag en dat zij zich om die reden in advies nr. 44 heeft beperkt tot
de drie aanvullende vragen uit de adviesaanvraag en niet opnieuw het hele verdrag
tegen het licht heeft gehouden. In 2006 was de CAVV van mening dat het Koninkrijk
der Nederlanden partij zou moeten worden bij het verdrag. Ten aanzien van het verzoek
in de huidige adviesaanvraag om aan te geven hoe de CAVV aankijkt tegen toetreding
tot het VN-verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden, interpreteert het kabinet
het nieuwe advies dan ook zo dat de CAVV nog altijd van mening is dat het Koninkrijk
der Nederlanden partij zou moeten worden. Het advies sluit voor wat het maken van
een voorbehoud bij artikel 11 van het verdrag betreft aan bij het standpunt van het
kabinet zoals weergegeven in de parlementaire stukken met betrekking tot de goedkeuring
van het verdrag. Ook t.a.v. het begrip «commerciële doeleinden» in de artikelen 18
en 19 van het verdrag, is het advies in lijn met de visie van het kabinet. T.a.v.
de discussie over de confiscatie van Russische vermogensbestanddelen concludeert de
CAVV dat deze geen invloed hoeft te hebben op de toetreding van Nederland tot het
verdrag. Het kabinet volgt bij zijn opmerkingen de structuur van het advies van de
CAVV en zal per hoofdstuk ingaan op de conclusies en aanbevelingen van de CAVV.
Voorbehouden en (interpretatieve) verklaringen bij toetreding tot het VN-verdrag
De CAVV constateert dat in het VN-verdrag zelf één mogelijk voorbehoud wordt genoemd
in artikel 27, derde lid, ten aanzien van het voorleggen van een geschil voor beslechting
aan het Internationaal Gerechtshof, maar dat dit niet betekent dat voorbehouden bij
andere verdragsbepalingen niet toegestaan zouden zijn. Voorbehouden bij het verdrag
zijn dan ook mogelijk voor zover ze verenigbaar zijn met voorwerp en doel van het
verdrag. Dit is in overeenstemming met de algemene regels van het verdragenrecht als
vastgelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht. Het kabinet kan deze
redenering dan ook steunen.
Omdat andere staten die partij zijn bij het verdrag bezwaar kunnen maken tegen een
voorbehoud, dan wel een als verklaring gepresenteerd voorbehoud, acht de CAVV het
van belang om aandacht te besteden aan de inhoudelijke redenen die ertoe leiden het
voorbehoud te maken of de verklaring af te leggen. Het kabinet kan zich in die benadering
vinden.
Artikel 11 van het VN-verdrag
Voor het behandelen van het amendement van D66/PvdA/GL waarbij wordt voorgesteld een
voorbehoud te maken bij artikel 11, tweede lid, sub c en d, van het verdrag, gaat
de CAVV in op de vraag of het maken van een voorbehoud bij deze onderdelen noodzakelijk
dan wel gewenst is teneinde de rechtspositie van lokale medewerkers van ambassades,
consulaire posten en permanente vertegenwoordigingen bij internationale organisaties
te beschermen.
De hoofdregel van artikel 11 is dat immuniteit niet kan worden ingeroepen met betrekking
tot arbeidsgeschillen, omdat de staat daarbij als werkgever in beginsel op voet van
gelijkheid staat met private partijen. Ter bescherming van de soevereine belangen
van een vreemde staat als werkgever kan deze echter wel immuniteit inroepen voor een
aantal handelingen, zoals in het geval van de beslissing om iemand aan te stellen
of om een arbeidsovereenkomst te verlengen of te herstellen (onder c) en in het geval
van veiligheidsbelangen (onder d).
In artikel 26 van het VN-verdrag is bepaald dat de rechten en verplichtingen die staten
hebben uit hoofde van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag
van Wenen inzake consulaire betrekkingen onverminderd van toepassing blijven. De CAVV
constateert dat beide verdragen een algemeen kader voor de toepassing van artikel 11
geven, maar dat zij de forumstaat geen directe beperkingen opleggen.
De CAVV concludeert op basis van de tekst van het VN-verdrag en de voorbereidende
werken, ondersteund door jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM), dat de uitzonderingen genoemd in artikel 11, tweede lid, onder c en d,
strikt moeten worden geïnterpreteerd. Het kabinet sluit zich hier bij aan.
Hoewel artikel 11, tweede lid, onder c, bepaalt dat staten een beroep op immuniteit
kunnen doen met betrekking tot beslissingen die gaan over de aanstelling, verlenging
of hernieuwing van een arbeidsovereenkomst, kan een werknemer wel naar de rechter
stappen ten aanzien van de werkomstandigheden of andere procedures die betrekking
hebben op de uitvoering van een arbeidsovereenkomst. Bovendien kan een werknemer ook
schadevergoeding worden toegekend als kan worden aangetoond dat een staat op onrechtmatige
gronden heeft gehandeld in de arbeidsrelatie. Het kabinet deelt dan ook de mening
van de CAVV dat er voldoende ruimte voor de rechter van de forumstaat is om werknemers
te beschermen en dat de immuniteit die de vreemde staat toekomt op basis van artikel 11,
tweede lid, onder c, van het VN-verdrag noodzakelijk is om recht te doen aan de beleidsvrijheid
van vreemde staten. Het kabinet is het daar mee eens en merkt op dat dit aansluit
bij het standpunt van het kabinet als weergegeven in de nota naar aanleiding van het
verslag,1 waarbij het kabinet benadrukte dat het een zendstaat in beginsel vrij staat om de
personeelsleden van een ambassade, consulaire post of permanente vertegenwoordiging
aan te stellen.
Artikel 11, tweede lid, onder d, bepaalt dat staten een beroep op immuniteit kunnen
doen als een geding over het ontslag of de beëindiging van een arbeidsovereenkomst
raakt aan de veiligheidsbelangen van de staat die als werkgever optreedt.
De CAVV licht toe dat het feit dat het VN-verdrag in het midden laat of de rechter
in de forumstaat zou mogen of moeten toetsen of een specifiek beroep op veiligheidsbelangen
plausibel is en of de rechter een proportionaliteitstoets zou mogen of moeten verrichten
reden was voor het adviseren van een voorbehoud in 2006.2 Hoewel het VN-verdrag op dit punt geen uitsluitsel biedt, geeft de CAVV aan dat een
plicht voor de rechter om te toetsen inmiddels wel kan worden afgeleid uit de jurisprudentie
van het EHRM. Het kabinet wil deze opvatting van de CAVV nuanceren.
Het kabinet erkent dat op grond van mensenrechten het EHRM heeft geoordeeld dat het
aan de rechter van de forumstaat is om te beoordelen of een vreemde staat een beroep
op veiligheidsbelangen kan doen. De rechter kan bij een dergelijke beoordeling de
vreemde staat echter niet de maat nemen, de vreemde staat hoeft immers geen verdere
uitleg te geven over zijn veiligheidsbelangen.
Het kabinet kan zich vinden in de overwegingen van de CAVV dat een voorbehoud bij
artikel 11, tweede lid, onder c en d, niet voor de hand ligt, aangezien de rechter
van de forumstaat in beide gevallen reeds voldoende ruimte heeft om werknemers te
beschermen.
Het begrip «commerciële doeleinden» in artikelen 18 en 19 van het VN-verdrag
Artikel 18 heeft betrekking op immuniteit inzake conservatoire maatregelen, artikel 19
op immuniteit inzake executiemaatregelen. Waar artikel 19 voorziet in een uitzondering
op de immuniteit voor bezittingen van een vreemde staat die voor commerciële doeleinden
worden aangewend, voorziet artikel 18 niet in een dergelijke uitzondering. Dat is
niet conform de Nederlandse rechtspraktijk. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting
bij de goedkeuring van het verdrag, zal voor het Koninkrijk der Nederlanden bij toetreding
dan ook een voorbehoud worden gemaakt bij artikel 18 van het verdrag, zodat de uitzondering
van artikel 19 t.a.v. goederen met een commerciële bestemming ook van toepassing kan
zijn op artikel 18. Het kabinet constateert dat de CAVV het voornemen van het kabinet
om dit voorbehoud te maken bij artikel 18 van het VN-verdrag kan steunen. De CAVV
heeft dit in 2006 al aanbevolen en het kabinet heeft dit advies overgenomen. Uiteraard
is niet uitgesloten dat andere staten die partij zijn bij het verdrag bezwaar kunnen
maken tegen een dergelijk voorbehoud.
Dit laat onverlet dat het verdrag geen definitie geeft van het begrip «commerciële
doeleinden» voor de beoordeling of er een uitzondering bestaat op de immuniteit van
executie van goederen van een vreemde staat. De CAVV geeft in haar advies aan dat
in de Nederlandse rechtspraak voor invulling van het begrip wordt gekeken naar beoogd
of toekomstig gebruik van de goederen, terwijl buitenlandse rechters soms meer de
nadruk leggen op (gekend) tegenwoordig gebruik. Hoewel er internationaal overeenstemming
is over de regel dat goederen met een commerciële bestemming in beginsel vatbaar zijn
voor beslag, is de rechtspraak met betrekking tot de concrete toepassing van dit criterium
niet uniform. De CAVV vindt dit niet per se problematisch, met name omdat de vaststelling
of staatseigendom een commerciële bestemming heeft, vooral afhangt van de feiten die
door de rechter worden geapprecieerd in het licht van alle omstandigheden van het
geval en het aanwezige bewijsmateriaal. Het kabinet is het daar mee eens en sluit
zich dan ook aan bij het oordeel van de CAVV dat een voorbehoud of verklaring ter
zake van de artikelen 18 en 19 van het VN-verdrag niet nodig is waar het de invulling
van het begrip «commerciële doeleinden» betreft.
Het kabinet neemt, met instemming, kennis van de kanttekening van de CAVV bij het
in artikel 19, onder c, van het VN-verdrag gestelde vereiste dat slechts dwangmaatregelen
kunnen worden genomen tegen eigendommen «die verband houden met de entiteit waartegen
het geding zich richtte». De CAVV steunt het samenhangvereiste dat hiermee tot uitdrukking
wordt gebracht en adviseert om die reden geen voorbehoud te maken bij deze verdragsbepaling.
Daarbij waarschuwt de CAVV wel voor een al te strikte toepassing van het samenhangvereiste,
maar geeft de CAVV aan dat de bijlage bij het verdrag een ruime interpretatie lijkt
voor te staan. Het kabinet is het hiermee eens, ook omdat het wenselijk is om beslag
op goederen van een vreemde staatsentiteit mogelijk te maken als deze entiteit deze
goederen bezit, controleert of er een juridisch belang bij heeft.
De CAVV constateert eveneens dat er een kennelijk conflict bestaat tussen de regel
neergelegd in artikel 19, onder c, van het VN-verdrag en de regel neergelegd in artikel 11
van de Europese Overeenkomst inzake de immuniteit van staten. Het VN-verdrag biedt
ruimere executiemogelijkheden. Er zijn slechts een paar staten partij bij de Europese
Overeenkomst en om die reden ziet de CAVV geen reden om hier veel belang aan te hechten.
Het kabinet merkt hierbij het volgende op. Nu artikel 26 van het VN-verdrag bepaalt
dat het verdrag geen gevolgen heeft voor de rechten en verplichtingen van staten die
partij zijn bij andere verdragen die betrekking hebben op aangelegenheden die in het
VN-verdrag tussen de partijen bij die overeenkomsten worden geregeld, zullen in de
relatie tussen de staten die zowel partij zijn bij het VN-verdrag als bij de Europese
Overeenkomst de bepalingen van de laatste voorrang hebben. Het kabinet erkent dat
de formulering in de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het VN-verdrag
waarbij is aangegeven dat de bepalingen verenigbaar zijn met de Europese Overeenkomst,
op dit punt dan ook niet juist is ten aanzien van de reikwijdte van immuniteit van
executie. Tegelijkertijd sluit het toelaten van executie met betrekking tot bezittingen
van een vreemde staat die voor commerciële doeleinden worden aangewend zoals neergelegd
in het VN-verdrag, aan bij de Nederlandse rechtspraktijk en geldt de Europese Overeenkomst
slechts in de relatie tussen Nederland en vijf andere landen die het VN-verdrag niet
hebben bekrachtigd.3 In de relatie tot die landen heeft de Europese Overeenkomst voorrang, ook als het
VN-verdrag op enig moment in werking treedt. Op dit moment treedt er geen conflict
op met het VN-verdrag, aangezien dit verdrag nog niet in werking is getreden.
Het kabinet neemt kennis van het door de CAVV ondersteunde belang van een beslissing
op regionaal niveau ten aanzien van het voorkomen van mogelijke onverenigbaarheid
tussen het VN-verdrag en de Europese Overeenkomst. Nu er echter maar vijf staten zijn
die partij zijn bij de Europese Overeenkomst en (nog) niet bij het VN-verdrag, ligt
het naar het oordeel van het kabinet meer voor de hand om specifiek die staten te
benaderen over de mogelijke opzegging van de Europese Overeenkomst door de partijen
na inwerkingtreding van het VN-verdrag dan tot een dergelijke beslissing te komen
na overleg binnen het Comité van Juridisch Adviseurs van de Ministeries van Buitenlandse
zaken van de Raad van Europa (CAHDI).
Confiscatie van vermogensbestanddelen van vreemde staten
De CAVV geeft aan de vraag over de mogelijke confiscatie van eigendommen te begrijpen
als een vraag naar de rechtmatigheid, in het licht van het recht van de staatsimmuniteit,
van confiscatie van in Nederland aanwezige eigendommen van vreemde staten die een
ernstige schending van het internationaal recht hebben begaan.
De CAVV definieert confiscatie als een maatregel, doorgaans rechterlijk maar eventueel
ook bestuurlijk van aard, die resulteert in het verlies van eigendom ten bate van
de staat. In het Nederlands recht is confiscatie in beginsel een strafrechtelijke
vermogenssanctie die door een rechter wordt opgelegd, maar het is niet uit te sluiten
dat Nederland op een gegeven moment, in uitzonderlijke gevallen, bestuurlijke confiscatie
– onder rechterlijke controle – mogelijk maakt, met name van eigendommen van vreemde
staten die zich aan ernstige schendingen van dwingende regels van het internationaal
recht (ius cogens) schuldig hebben gemaakt. Het gaat het kabinet inderdaad om die specifieke situatie.
De CAVV geeft aan dat louter bestuurlijke confiscatie – zonder rechterlijke controle
en dus zonder voorafgaand vonnis – niet door het VN-verdrag wordt gereguleerd. Voor
zover bestuurlijke confiscatie wel onder rechterlijke controle staat, bepaalt het
VN-verdrag dat de immuniteit van executie zich verzet tegen confiscatie met uitzondering
van eigendommen met een commerciële bestemming. Tegoeden van centrale banken zullen
doorgaans niet onder die uitzondering vallen en zijn dan niet voor beslag vatbaar.
Zowel onder het VN-verdrag als op grond van het internationaal gewoonterecht genieten
Russische staatstegoeden, als goederen met een publieke bestemming, immuniteit. Er
kan geen beslag op die tegoeden worden gelegd, tenzij daarvoor een rechtvaardigingsgrond
kan worden aangedragen zoals een tegenmaatregel in het geval van een (ernstige) schending
van internationaal recht. Die situatie wordt beheerst door het staatsaansprakelijkheidsrecht,
niet door het immuniteitsrecht. Hetzelfde geldt voor het gebruik van het vermogen
van staatstegoeden.
Conclusie
Het kabinet is de CAVV dankbaar voor haar duidelijke advies. Het bevestigt dat er
geen juridische obstakels zijn voor de toetreding van Nederland tot het VN-verdrag
met een voorbehoud bij artikel 18.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.