Brief regering : Verslag informele Visserijraad 24-25 maart 2024 en Landbouw- en Visserijraad 26 maart 2024
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1635
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2024
Met deze brief informeer ik de Kamer over de informele Visserijraad van 24–25 maart
en de Landbouw- en Visserijraad (Raad) van 26 maart 2024. Verder maak ik van de gelegenheid
gebruik om de Kamer te informeren over de motie-Van der Plas (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1488) en de motie-Hirsch en Teunissen (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26).
I. Verslag van de Landbouw- en Visserijraad
Tijdens de Raad werd gesproken over de voorstellen van de Europese Commissie (Commissie)
om op korte termijn de administratieve lasten en regeldruk te verminderen in de landbouwsector.
Daarnaast vond een gedachtewisseling plaats over het non-paper van de Commissie om
de positie van de boer in de keten te versterken en werd wederom gesproken over de
landbouwmarkten. Naast deze onderwerpen sprak de Raad ook in een aantal diversenpunten
over onder andere de ontbossingsverordening, Nieuwe Genomische Technieken (NGTs),
de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over bijvangstquota bij een 0-vangstadvies
en over de verlenging van het crisismechanisme van het Europees Maritiem, Visserij
en Aquacultuur Fonds (EMVAF).
Snelle en structurele antwoorden op de huidige crisissituatie in de landbouwsector
(incl. diversenpunten over de EU-ontbossingsverordening en de uitkomst van de bijeenkomst van de Noordse en Baltische landbouwministers)
Op 15 maart jl. presenteerde de Commissie voorstellen voor het verminderen van administratieve
lasten en regeldruk voor boeren. De Kamer is op 19 maart jl. geïnformeerd over de
voorstellen en de Nederlandse positie (Kamerbrief 28 625, nr. 360). Op dinsdag 26 maart jl. is een Raadspositie in eerste lezing tot stand gekomen.
Daarmee zal, als het Europees Parlement (EP) instemt met de voorstellen, de gehele
wetgevingsprocedure nog gedurende de huidige legislatuur afgerond worden.
Tijdens de Raad gaven de lidstaten aan tevreden te zijn met de snelle reactie van
de Commissie om de landbouwsector op korte termijn te ondersteunen. De voorstellen
om de administratieve lasten te verminderen werden door de Raad positief ontvangen
en de gunstige kortetermijneffecten erkend. De Commissie werd daarbij opgeroepen om
ook met voorstellen te komen om de positie van landbouwers op de middellange en lange
termijn verder te versterken. Ik benadrukte, samen met meerdere lidstaten, het belang
voor eenvoudige en snellere goedkeuringsprocedures voor de aanpassing van de Nationaal
Strategische Plannen (NSP). Door een aantal lidstaten werd de Commissie opgeroepen
om de mogelijkheid voor financiële steun aan boeren te vergroten. Daarbij riep ik
op te kijken naar de mogelijkheid om de de-minimissteun voor boeren te verhogen en
voor meer flexibiliteit om met financiële middelen te kunnen schuiven binnen en tussen
de twee pijlers van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Ook heb ik aangegeven
te hechten aan het behoud van de groene doelstellingen van het GLB. De in de Raad
aangenomen voorstellen geven de mogelijkheid om de kaders van het GLB beter te laten
aansluiten bij de Nederlandse situatie, zonder daarbij afbreuk te doen aan de doelen
die ik met het NSP wil bereiken. In de Nederlandse situatie kunnen niet zonder meer
alle voorgestelde wijzigingen van de Goede Landbouw en Milieu Conditionaliteiten (GLMC’s)
worden aangepast. Zo liggen de verplichte rotatie met een rustgewas (onderdeel GLMC
7), of de verplichte teelt van een vanggewas op zand- en lössgronden na de teelt van
mais (onderdeel GLMC 6) vast in bijvoorbeeld de geldende mestregelgeving. Andere voorwaarden
zoals voor de bufferstroken (GLMC 4 & 10) zijn niet opgenomen in het voorstel en worden
niet gewijzigd, overigens vloeien deze ook voort uit de mestregelgeving.
Bij aanname van de voorstellen worden controles op de conditionaliteiten vanuit het
GLB niet meer gedaan bij aanvragers met minder dan 10 hectare landbouwgrond. Bij aanvragers
met meer dan 10 hectare landbouwgrond zullen de conditonaliteiten nog steeds worden
gecontroleerd. De conditionaliteiten omvatten naast de GLMC’s ook regeling beheerseisen
(RBE’s) met verschillende voorwaarden uit nationale regelgeving. Onder andere op het
gebied van de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn,
diervoeding en dierenwelzijn. Reguliere controles vanuit het nationale beleid kunnen
bij deze aanvragers nog steeds worden uitgevoerd. Eventuele geconstateerde niet-naleving
heeft onder nationale regelgeving nog steeds een consequentie voor de agrariër, maar
zal niet meer resulteren in een korting op de GLB-steun. Alles tezamen geeft deze
versoepeling meer ruimte om het GLB aan te passen aan de situatie van Nederlandse
agrariërs, waarbij ik in de implementatie ook rekening houd met uitvoerbaarheid en
doelbereik.
Tijdens dit agendapunt sprak de Raad verder ook over het non-paper van de Commissie
om de positie van de boeren te versterken in de keten. Ook hier reageerde de Raad
positief op het initiatief van de Commissie en de verschillende voorstellen, waaronder
een evaluatie van de richtlijn met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken (OHP)
en een EU-prijsobservatorium. Ik verwelkomde de evaluatie van de OHP en gaf aan dat aanvullende administratieve
lasten bij een prijsobservatorium een aandachtspunt zijn. Ook riep ik op om te kijken
naar maatregelen om de vraag naar duurzame producten te versterken en maatregelen
om samenwerking ten behoeve van verduurzaming tussen producenten en hun afnemers te
stimuleren.
Oostenrijk ging in een door het land ingebracht diversenpunt in op de implementatie
van de EU-ontbossingsverordening en de mogelijke toename van administratieve lasten
en uitvoeringsproblemen. Daarbij riep Oostenrijk op, met veel steun in de Raad, om
de implementatie uit te stellen. Ik bracht in dat Nederland op schema is met de implementatie
van de ontbossingsverordening en dat de evaluatie van de ontbossingsverordening volgend
jaar de mogelijkheid geeft bij te sturen op eventueel onvoorziene effecten. Naast
het diversenpunt van Oostenrijk, informeerde Litouwen de Raad over de bijeenkomst
van de Noordse en Baltische landbouwministers van 21 februari 2024 over de recente
ontwikkelingen in de landbouw.
Ontwikkelingen op de landbouwmarkten, in het bijzonder de gevolgen van de invasie
van Oekraïne
Aan het begin van de bespreking van dit agendapunt werd de Raad toegesproken door
de Oekraïense Minister van Landbouw, Mykola Solskyi. Hij vertelde over de huidige
situatie in de Oekraïense landbouw en benadrukte het belang van de landbouw voor de
mondiale voedselvoorziening en de Oekraïense oorlogsinzet. Ook bedankte hij de EU
voor de aanhoudende steun en solidariteit en benadrukte hij het belang van de verlenging
van de autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne na 5 juni 2024.
Vervolgens gaf de Commissie, zoals gebruikelijk, een update van de situatie op de
landbouwmarkten. Volgens de analyse van de Commissie is de situatie in bijna alle
sectoren gestabiliseerd. Wel gaf de Commissie aan waakzaam te blijven en de markten
goed te blijven monitoren.
Er was wederom veel steun in de Raad voor Oekraïne. Ook werden dit keer de positie
en de belangen van de Europese boeren benadrukt in relatie tot de samenwerking met
Oekraïne en de verlenging van de autonome handelsmaatregelen. Daarbij werd veel steun
uitgesproken voor deze verlenging. Ook ik heb hiertoe mijn steun aan Oekraïne en de
verlenging van de handelsmaatregelen uitgesproken. Verschillende lidstaten bepleitten
echter ook verdere aanscherpingen in lijn met de beperkende amendementen op invoer
vanuit Oekraïne die het EP eerder aannam.
Ondanks de analyse van de Commissie over de gestabiliseerde situatie op de landbouwmarkten,
gaven veel lidstaten aan nog steeds problemen te ondervinden. Specifiek benoemden
zij de hoge inputputprijzen naar aanleiding van de instabiele geopolitieke situatie
en de extreme weersomstandigheden van het afgelopen jaar. Ik wees erop dat we als
EU onze strategische autonomie moeten vergroten door meer grondstoffen zelf te produceren,
te hergebruiken en voor importen onze handelspartners te diversifiëren. Een aantal
lidstaten riepen wederom op de GLB-landbouwreserve in te zetten. Ook werd de Commissie opgeroepen zich in te blijven zetten voor
het versterken van de landbouwmarkt om deze robuuster te maken voor toekomstige omstandigheden.
Ik gaf daarbij aan dat de EU een integrale landbouw- en voedselvisie moet hanteren
en daartoe de veerkracht en het concurrentie- en verdienvermogen van onze landbouw
moet versterken.
Diversenpunt: Resultaten van de «Call to Care for Animal Welfare» conferentie
Het Belgisch voorzitterschap informeerde de Raad over de dierenwelzijnsconferentie
die het afgelopen januari organiseerde. Een aantal lidstaten, samen met Nederland,
riep wederom de Commissie op om hoge normen na te streven op het gebied van dierenwelzijn.
Ik bracht in blij te zijn met de voortgang die is geboekt bij de besprekingen over
het voorstel over het welzijn van honden en katten. Daarnaast heb ik wederom aangedrongen
bij de Commissie voor een snelle publicatie van de voorstellen voor het welzijn van
productiedieren en het welzijn tijdens het doden. Ik blijf me inzetten om het dierenwelzijn
in de veehouderijsector te verbeteren. Op dit gebied heb ik ingebracht dat het belangrijk
is om een gelijk speelveld in de EU te creëren.
Diversenpunt: Nieuwe Genomische Technieken (NGTs):
Spanje deed een oproep in de Raad om zo snel mogelijk tot een Raadspositie te komen
voor het voorstel omtrent NGTs. Daarbij werd ook gewezen op het feit dat het EP al
een positie heeft ingenomen. De voorstanders van NGTs benadrukten nogmaals de kansen
die het biedt voor Europa in het kader van duurzaamheid en de concurrentiepositie
van de EU. Daarbij werd ook opgemerkt dat de EU niet achterop mag raken met dit soort
innovaties. De lidstaten die kritisch waren wezen voornamelijk op de veiligheid van
het toepassen van NGTs, patenten, de traceerbaarheid en etikettering. Op dit moment
is er nog geen gekwalificeerde meerderheid.
Diversenpunt: Uitspraak EU Hof van Justitie over bijvangstquota bij een 0-vangstadvies
Met de steun van verschillende lidstaten, waaronder Nederland, vroeg Spanje aandacht
om de sociaaleconomische gevolgen van de verordening over vangstmogelijkheden beter
te onderzoeken. Spanje riep op de uitspraken van het Europese Hof van Justitie (C-330/22)
te blijven volgen bij toekomstige besluiten over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Het Hof oordeelde dat de Raad op een juiste wijze heeft gehandeld bij het vaststellen
van de verordening en erkende de complexiteit van gemengde visserij in de Europese
Unie. De Commissie gaf wel een winstwaarschuwing in verband met twee nieuwe rechtszaken
die hierop aanvullende richting kunnen geven.
Diversenpunt: Het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMFAF) – compensatie
in het geval van uitzonderlijke gebeurtenissen
Portugal bracht een diversenpunt in over het EMFAF. Met het oog op de aanhoudend hoge
kosten als gevolg van de geopolitieke situatie, vroeg Portugal, gesteund door meerdere
lidstaten, om verlenging van het crisismechanisme onder het EMFAF. Nederland gaf aan
dat de visserij voor diverse uitdagingen staat en toonde begrip voor de situatie in
andere lidstaten. Voorts was Nederland kritisch op een verlenging van het crisismechanisme,
en onderstreepte dat andere maatregelen ter ondersteuning van de energietransitie
van de visserijvloot verkend zouden kunnen worden. De Commissie legde uit dat de situatie
nu niet voldoet aan de criteria die nodig zijn om gebruik te kunnen maken van het
crisismechanisme. De Commissie erkende wel de hoge prijzen, maar noemde de situatie
verder stabiel.
Diversenpunt: Resultaten van de door het voorzitterschap georganiseerde evenementen
over de toekomst van de landbouw en het GLB
Het Belgisch voorzitterschap informeerde de Raad over de evenementen die het had georganiseerd
over de toekomst van de landbouw en het GLB. Lidstaten gaven aan dat de evenementen
relevant waren in het licht van recente ontwikkelingen en discussies over de toekomst
van de landbouw in de EU en het GLB.
Diversenpunt: Franse kandidatuur voor DG Wereldorganisatie voor diergezondheid
Ik heb, samen met de andere lidstaten en de Commissie, aangegeven de Franse kandidaat
te steunen.
II. Informele Visserijraad
Middels deze brief informeer ik de Kamer ook over de informele Visserijraad die plaatsvond
in Brugge op 24 en 25 maart 2024.
Het programma bestond uit een cultureel bezoek aan het historische centrum van Brugge,
een workshop garnalen pellen, een bezoek aan een maritiem trainingscentrum en een
inhoudelijke discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).
Voor de inhoudelijke discussie had het voorzitterschap twee vragen voorgelegd. Ten
eerste betrof het de vraag welke juridische, financiële of andere aspecten aan de
orde moeten komen voor de visserij- en aquacultuursector om het hoofd te bieden aan
de uitdagingen waarmee de sector momenteel wordt geconfronteerd inclusief de acties
die hiervoor nodig zijn op EU-niveau in de volgende institutionele cyclus (2024–2029).
De tweede vraag zag erop hoe digitalisering, dataverzameling, -verwerking en big data
kunnen bijdragen aan het versterken van de drie pijlers van het GVB (ecologisch, economisch
en sociaal).
Voor het eerste deel van de discussie waren vertegenwoordigers van de regionale adviesraden,
de European Association of Producer Organisations (EAPO) en de Federation of European
Aquaculture Producers (FEAPO) uitgenodigd. De visserij-vertegenwoordigers benoemden
als belangrijkste uitdagingen de aanlandplicht, druk op de ruimte, administratieve
lasten, complexiteit van regelgeving, en onvoldoende erkenning voor de bijdrage van
vissers aan de voedselzekerheid en strategische autonomie van de EU. Ook werd benoemd
dat de EU markttoegang strategischer in zou moeten zetten in de onderhandelingen over
visserijmogelijkheden met derde landen. Tijdens een volgende institutionele periode
zouden de adviesraden en EAPO in elk geval deze zaken geadresseerd willen zien. De
vertegenwoordiger van FEAPO benoemde dat aquacultuur een goede oplossing biedt voor
de stijgende vraag naar duurzame visproducten, maar dat de groei in de sector stagneert.
De sector heeft een gelijk speelveld nodig ten opzichte van import met duidelijke
etikettering van producten. Ook benoemde hij dat de sector kwantitatieve doelstellingen
nodig heeft en vroeg daarbij om een strategische dialoog net als voor landbouw. Het
resterende deel van de bijeenkomst vond plaats in afwezigheid van de vertegenwoordigers
van de adviesraden en EAPO.
De PECH-commissie van het EP werd vertegenwoordigd door voorzitter Pierre Karleskind
(RENEW). Hij verwees naar het initiatiefverslag voor de toekomst van het GVB1 en benoemde dat klimaatverandering geadresseerd moet worden, maar dat evenwicht nodig
is met economische doelstellingen. Verder gaf hij aan dat er oplossingen nodig zijn
voor de aanlandplicht. De beslissing om vangstmogelijkheden voor enkele bestanden
voor meerdere jaren vast te leggen noemde hij positief, maar hij vroeg aandacht voor
transparantie bij de verdeling van quota en verwees daarbij naar artikel 17 uit het
GVB. Verder benadrukte hij dat belemmerende regelgeving de energietransitie in de
weg zit en dat er aandacht nodig is voor toenemende druk op de ruimte op zee. Hij
besloot zijn betoog met de mededeling dat het EP waarnemersstatus zou moeten krijgen
bij de vangstonderhandelingen en dat een volgende Commissaris zich alleen bezig zou
moeten houden met visserij.
Commissaris Sinkevicius startte zijn betoog met een terugblik op de afgelopen institutionele
periode, waarin veel bereikt is op het gebied van duurzaam visserijbeheer. Meer bestanden
bevinden zich op of in de buurt van het niveau van Maximum Sustainable Yield (MSY),
de wetenschappelijke basis voor beleid is versterkt en via regionalisering hebben
lidstaten meer zeggenschap gekregen. Recent is het controlesysteem gemoderniseerd,
waarmee de EU beter in staat zal zijn illegaal gevangen vis van de Europese markt
te weren. De politieke context ziet er nu anders uit dan aan het begin van het mandaat.
Brexit, de pandemie en de Russische oorlog tegen Oekraïne hebben een grote impact
op de visserijsector. In 2023 heeft de Commissie het visserijpakket uitgebracht, dat
volgens de Commissaris een goede basis biedt voor de toekomst. Het ziet onder andere
op de noodzakelijke bedrijfsopvolging en een gelijk speelveld. Het Europees Maritiem
Visserij en Aquacultuur Fonds (EMFAF) legt volgens de Commissaris al een stevige basis
voor implementatie van het pakket. Recent heeft de Commissie het «Visser van de Toekomst»
(Fisher of the Future) project gelanceerd en is het onderzoek naar de aanlandplicht in gang gezet. Ten aanzien
van digitalisering gaf de Commissaris aan dat gekeken moet worden naar de mogelijkheden
van nieuwe digitale technieken, zoals Artificial Intelligence en nieuwe controletechnieken.
Over aquacultuur erkende de Commissaris dat meer nodig is om de stagnerende ontwikkeling
tegen te gaan. Hiertoe heeft de Commissie reeds strategische richtlijnen opgesteld.
De Commissaris zegde ten slotte toe een brede evaluatie van het GVB uit te voeren
ter voorbereiding voor zijn opvolger.
In navolging van Nederland, benoemden verschillende lidstaten dat net als in de landbouwsector
ook in de visserijsector aandacht nodig is voor vereenvoudiging van regelgeving en
vermindering van administratieve lasten. Eén lidstaat gaf aan dat vissers ook gecompenseerd
zouden moeten worden voor ecosysteemdiensten, zoals dat in de landbouwsector al langer
gebruikelijk is. Nederland benoemde verder oplossingen voor de aanlandplicht en het
opheffen van het pulsverbod als prioriteit waarmee uitvoering is gegeven aan de aangenomen
motie van de leden Van der Plas en Pierik over het streven naar een herziening van
het Europees beleid om ruimte te bieden voor pulsvisserij (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83). De oproep van Nederland om het innovatie- en investeringsklimaat te verbeteren
werd door veel andere lidstaten gedeeld. Met name met het oog op de energietransitie
en bedrijfsopvolging is voor veel lidstaten vlootvernieuwing/-modernisering essentieel
en de huidige wetgeving heeft teveel belemmeringen die in dat verband innovatie en
investeringen in de weg staan. Verschillende lidstaten gaven daarbij aan dat de beschikbare
middelen in het EMFAF niet volstaan om de ambities vorm te geven. Ook zou de crisisparaatheid
van de Unie aandacht vragen.
Verder werd het belang van strategische autonomie van de Unie als het om voedselzekerheid
gaat en het belang van een gelijk speelveld voor EU-producenten als het gaat om afspraken
in handelsakkoorden benoemd. De relatie met derde landen, zoals het VK en Noorwegen,
vraagt aandacht en verschillende lidstaten benoemden dat de EU in dat opzicht markttoegang
strategischer zou moeten inzetten. Ook werd het belang van een betere balans tussen
de ecologische en sociaal-economische doelstellingen door verschillende lidstaten
benadrukt, waaronder ook Nederland. Landen met grote belangen in aquacultuur onderschreven
de noodzaak tot investeringen om achterblijvende groei van de sector aan te pakken.
Een van de grote uitdagingen is predatie door met name aalscholvers en otters.
Ten aanzien van digitalisering zien lidstaten veel potentie in verdere digitalisering
en big data voor met name verlichting van administratieve lasten en real time monitoring
van vangsten en visbestanden. Ook werden in dit kader de positieve aspecten genoemd
van digitalisering voor controle en transparantie van de visserijpraktijk.
III. Uitzonderingspositie van kleinschalige en zelfvoorzienende boeren binnen het
International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV)
Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS) op 31 januari jl. is een motie aangenomen van de leden Hirsch en Teunissen
(Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26) die het kabinet verzoekt binnen UPOV te pleiten voor een uitzonderingspositie van
kleinschalige en zelfvoorzienende boeren.
Reeds enkele jaren geleden heeft Nederland het initiatief genomen om te pleiten voor
een verduidelijking van het UPOV-verdrag waar het gaat om kleinschalige en zelfvoorzienende
boeren. Goed uitgangsmateriaal is voor alle boeren van groot belang en draagt bij
aan duurzame landbouw en wereldwijde voedselzekerheid (SDG 2). UPOV is de internationale
Conventie die het kwekersrecht regelt, een systeem dat is ontwikkeld om kwekers te
stimuleren in het ontwikkelen van nieuwe en verbeterde plantenrassen door hen een
tijdelijk monopolie op het gebruik van het ras te geven. Het kwekersrecht biedt bescherming
tegen ongeautoriseerde vermeerdering, verkoop en commercieel gebruik van het nieuwe
ras door anderen.
De motie vraagt om binnen UPOV te pleiten voor een uitzonderingspositie voor kleinschalige
en zelfvoorzienende boeren, zodat deze beperkingen niet voor hen gelden. Deze uitzonderingspositie
bestaat al voor wat betreft de kleinste, zelfvoorzienende boeren. In het UPOV-verdrag
van 1991 (artikel 15, lid 1, onder i)) is in een verplichte uitzondering bepaald dat
het kwekersrecht zich niet uitstrekt tot «handelingen die in de particuliere sfeer
en voor niet-commerciële doeleinden worden verricht». In een toelichting op dat artikel
wordt aangegeven dat de boer bij zelfvoorzienende landbouw over het algemeen nauwelijks
genoeg voedsel produceert voor eigen consumptie en die van zijn gezinsleden. Daarom
zijn kleinschalige en zelfvoorzienende boeren vrijgesteld en kunnen zij vrijelijk
beschermde rassen vermeerderen en gebruiken.
In 2020 onderzocht een projectteam van Oxfam-Novib, Plantum en Euroseeds op verzoek
van mijn ministerie hoe deze vrijstelling in de praktijk werkt. Het projectteam kwam
tot de conclusie dat de vrijstelling voor particulier en niet-commercieel gebruik
een terechte uitzondering is op de rechten in het UPOV-verdrag. De interpretatie van
deze uitzondering wordt in diverse landen echter erg nauw uitgelegd. Het projectteam
constateerde verder dat veel kleine boeren niet zijn aangesloten op de formele (commerciële)
zaadsystemen. Deze boeren zijn veelal aangewezen op het gebruik van traditionele landrassen
en op uitwisseling van zaden op lokale markten. De boeren ervaren naast de toegang
tot beschermde rassen overigens ook beperkingen door lokale zaadwetten, fytosanitaire
regelgeving en het gebrek aan een betrouwbaar kwaliteitssysteem voor zaden.
Hoewel er wereldwijd geen voorbeelden zijn van vervolging van kleine boeren voor inbreuk
op het kwekersrecht, adviseerde het projectteam toch om binnen UPOV de uitleg van
de vrijstelling voor particulier en niet-commercieel gebruik te verduidelijken. Die
verduidelijking opent voor kleine boeren de mogelijkheid dat zij ook toegang kunnen
krijgen tot rassen van betere kwaliteit via hun traditionele kanalen zonder dat ze
zich zorgen hoeven te maken over de rechten van de kweker.
In 2021 heeft Nederland de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd aan de Algemene
Vergadering van UPOV. De reacties van landen op deze presentatie liepen sterk uiteen,
van herkenning tot afwijzing. Niettemin is toen besloten een werkgroep in te stellen
om nieuwe richtsnoeren te ontwikkelen met betrekking tot deze vrijstelling. Deze werkgroep
is inmiddels vijf maal bijeen geweest, recentelijk nog in maart 2024. Nederland zet
zich samen met diverse andere landen in om te komen tot een vernieuwde uitleg. Veel
andere landen verzetten zich echter nog steeds. In de meest recente vergadering is
afgesproken om een enquête te houden onder alle leden hoe deze vrijstelling in hun
land concreet wordt toegepast om te bezien of op basis daarvan vervolgstappen kunnen
worden gezet. Nederland blijft zich, samen met de EU en diverse andere lidstaten,
inzetten om te komen tot deze vernieuwde uitleg.
IV. Emissies verplaatsing Nederlandse landbouwproductie
Ter uitvoering van de motie van het lid Van der Plas over de effecten op emissies
op het gebied van water, klimaat en stikstof bij verplaatsing van de productie van
de belangrijkste landbouwexportproducten naar andere lidstaten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1488), heb ik het CBS en de WUR gevraagd om hier onderzoek naar te doen. De resultaten
van dit onderzoek zijn bijgevoegd. In het rapport is onderstaand referaat opgenomen.
Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
De doelstelling van dit rapport is om inzicht te geven in de huidige emissies gerelateerd
aan de belangrijkste landbouwexportproducten in Nederland en hoe de emissies zich
zouden ontwikkelen als sprake zou zijn van verplaatsing van Nederlandse productie
naar het buitenland. In totaal heeft 41% van de totale exportwaarde van landbouwproducten
een directe samenhang met de primaire Nederlandse landbouw (42 miljard euro). Voor
varkensvlees, pluimveevlees en eieren zijn de broeikasgasemissies per kilogram product
lager dan het gewogen gemiddelde van de andere EU-lidstaten. Voor zuivel, rundvlees
en aardappel zijn de emissies per kilogram product hoger dan het EU-gemiddelde, met
name door emissies uit veengronden en ontbossing gerelateerd aan soja import. Voor
NH3 en NOx zijn de emissies per kilogram product in Nederland gemiddeld lager dan het gemiddelde
van de andere EU-lidstaten; alleen voor aardappel zijn ze iets hoger. De berekeningen
laten zien wat het mogelijke effect van verplaatsing van productie kan zijn op emissies.
Het blijft echter onzeker wat er daadwerkelijk zou gebeuren, aangezien achter de gemiddelde
berekende emissies een grote spreiding zit tussen lidstaten door verschillen in productie-efficiëntie,
regionale verschillen in bodem en klimaat, stalsystemen en toepassing van maatregelen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit