Brief regering : Voortgang aanpak basisvaardigheden mbo
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 603
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2024
Goed kunnen lezen, schrijven, rekenen en beschikken over burgerschapskennis en -vaardigheden
zijn voor iedereen een noodzakelijke voorwaarde om deel te kunnen nemen de maatschappij.
Ik zie deze basisvaardigheden daarmee als een onmisbaar maatschappelijk rijbewijs.
Onvoldoende beheersing van basisvaardigheden kan grote gevolgen hebben, zowel voor
een individu als voor de samenleving. Denk aan een verpleegkundige die een rekenfout
maakt met medicijnen of een automonteur die een reparatiehandleiding niet goed kan
lezen en daardoor een technische fout maakt. Maar ook mensen die door onvoldoende
beheersing van basisvaardigheden overheidsinformatie niet begrijpen, niet voor hun
eigen rechten kunnen opkomen of moeite hebben met het aanvragen van tegemoetkomingen.
In het mbo zijn basisvaardigheden onderdeel van de drievoudige kwalificatie, omdat
ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen
in de samenleving en om je blijvend te ontwikkelen. Basisvaardigheden bieden daarmee
een belangrijke basis voor gelijke kansen en zijn vraagstukken die elkaar beïnvloeden
en versterken.1 De dalende beheersing van basisvaardigheden baart mij dan ook zorgen.2 Zeker in combinatie met de groeiende kansenongelijkheid in de samenleving en de analyse
van de Algemene Rekenkamer over de ongelijkheid in het mbo zelf.3
Goed onderwijs en adequate ondersteuning in basisvaardigheden zijn een belangrijk
instrument om kansenongelijkheid verkleinen. Ik zet daarom met mijn Aanpak basisvaardigheden
mbo in op acties die nodig zijn om het mbo-onderwijs in de basisvaardigheden te versterken.
Ik bouw hiermee voort op de Aanpak basisvaardigheden mbo uit mijn brief van 3 juli
2023.4 Het is namelijk van groot belang om ongelijkheid in kansen te doorbreken. Zowel voor
het individu, de maatschappij als de economie.
Het versterken van de basisvaardigheden hangt niet alleen nauw samen met het bevorderen
van gelijke kansen, maar ook met het slagen van andere vraagstukken in het mbo. Voorbeelden
hiervan zijn het voorkomen van voortijdige schooluitval, het verbeteren van de aansluiting
op de arbeidsmarkt en een leven lang ontwikkelen. Ambities die, net als de basisvaardigheden
en gelijke kansen, de komende jaren in de Werkagenda mbo5 prioriteit zijn.
Leeswijzer
In het eerste deel van deze brief ga ik in op de recente cijfers en dalende trend
onder jongeren ten aanzien van de basisvaardigheden en geef ik een kort overzicht
van de beschikbare middelen voor basisvaardigheden in het mbo. Daarna geef ik aan
welke extra inzet ik op de korte termijn nodig acht om ervoor te zorgen dat het beheersingsniveau
van mbo-studenten zo snel mogelijk op peil is. In het tweede deel ga ik in op de acties
op de middellange termijn die, als onderdeel van de Werkagenda mbo6, al zijn ingezet om de onderwijskwaliteit op de basisvaardigheden structureel te
verhogen.7 Ik ga hierbij in op het versterken van de kwaliteit van docenten en onderwijs. Passende
examinering, waarbij de kwaliteit is geborgd, maakt onderdeel uit van goed onderwijs
in basisvaardigheden. Ook ga ik in op het vergroten van zicht en grip op de basisvaardigheden.
Dalende trend basisvaardigheden blijft doorzetten
Het meest recente PISA rapport bevestigt de vermoedens dat de dalende trend blijft
voortzetten en laat zien dat in 2022 27% van de 15-jarigen onvoldoende gecijferd was
in rekenen-wiskunde en 33% onvoldoende geletterd in leesvaardigheid.8 Leerlingen in alle onderwijstypen van het voortgezet onderwijs (vo) zijn achteruitgegaan
in hun prestaties ten opzichte van 2018. Dit is niet alleen zorgelijk omdat scores
achteruitgaan, maar ook omdat de onderlinge verschillen groter worden. De achteruitgang
is het kleinst in het vwo en het grootst in het vmbo. Hierdoor is het aannemelijk
dat de percentages van 15-jarigen in het vmbo met een onvoldoende beheersingsniveau
in rekenen-wiskunde en leesvaardigheid nog hoger liggen. Daarnaast laat het meest
recente rapport van het internationale onderzoek naar burgerschap «the International
Civic and Citizenship Study» zien dat ook de burgerschapskennis afneemt onder 15-jarigen.9 Ik vind dit beeld ten aanzien van de beheersing van basisvaardigheden verontrustend.
Deze resultaten zijn ook voor het mbo zorgelijk, omdat het grootste deel van de vmbo-leerlingen
doorstroomt naar het mbo. Bij instroom van het vmbo in het mbo wordt het vereiste
referentieniveau taal en rekenen (2F)10 lang niet altijd gehaald.11 Gezien de omvang van de problematiek is het nodig om, over de onderwijssectoren heen,
gezamenlijk de schouders onder dit probleem te zetten om het tijd te keren. De Minister
voor Primair en Voorgezet Onderwijs zet zich onder de noemer van het Masterplan basisvaardigheden
in om de basisvaardigheden in het funderend onderwijs te verbeteren. Ik sluit daar
met de Aanpak basisvaardigheden voor het mbo op aan. In het Masterplan basisvaardigheden
voor het funderend onderwijs staan maatregelen om beter zicht te krijgen op de beheersingsvaardigheden
basisvaardigheden op leerling- en schoolniveau, een duidelijke focus aan te brengen
en een opdracht te formuleren voor verbetering van het onderwijs in basisvaardigheden
(curriculum en toezicht), goede leraren in te zetten en gebruik te maken van bewezen
effectieve aanpakken die zijn gebundeld in een interventiekaart. Ook wordt gewerkt
aan een structurele bekostiging voor het verbeteren van de basisvaardigheden in het
funderend onderwijs. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over het streven dat aan het
eind van schooljaar 2027/2028 de basis van alle leerlingen in het funderend onderwijs
en de aansluiting naar het vervolgonderwijs op orde is.12 Dat is een mooi vooruitzicht voor de langere termijn, maar vraagt extra inspanning
voor de mbo-instroom in ten minste 2024, 2025, 2026 en 2027. Het mbo zal in die jaren
te maken krijgen met groepen jongeren die het mbo instromen met onvoldoende beheersing
van de basisvaardigheden en daarmee extra kwetsbaar zijn.
Huidige financiële dekking
De aanpak basisvaardigheden geeft invulling aan de afspraken die gemaakt zijn over
onderwijskwaliteit in de Werkagenda mbo. Per jaar wordt € 2 miljoen besteed om instellingen
te ondersteunen bij het inrichten van het onderwijs (taal, rekenen en burgerschap),
het ontwikkelen van opleidingstrajecten voor docenten en het monitoren van de basisvaardigheden
taal en rekenen. Om de kwaliteit van docenten te versterken voeg ik voor het professionaliseren
van docenten basisvaardigheden sinds 2023 jaarlijks € 30 miljoen toe aan de lumpsum.
Mbo-instellingen kunnen via de Regeling Kwaliteitsafspraken 2024–202713 aanvullende bekostiging ontvangen voor het realiseren van de doelstellingen uit de
Werkagenda mbo, waaronder het versterken van de onderwijskwaliteit. Instellingen dienen
op basis van hun eigen kwaliteitsagenda en regionale analyse een aanvraag in, waarin
zij aangeven hoe ze deze middelen en de € 30 miljoen voor professionalisering gaan
besteden.
Voor burgerschap is aanvullend € 1,2 miljoen beschikbaar voor het monitoren van burgerschapsonderwijs
in po, vo en mbo.
Deel I: Extra inzet Aanpak basisvaardigheden mbo
Voor de komende jaren ligt er een extra en acute opdracht voor het mbo, namelijk om
ervoor te zorgen dat elke student14 de achterstanden inhaalt en het mbo verlaat met het vereiste basisniveau 2F voor
taal en rekenen.15 Deze extra opdracht richt zich op de korte termijn en duurt in ieder geval tot de
basis op orde is in het vo. Tijdens de meest recente begrotingsbehandeling gaf ik
al aan dat ik het een urgente zaak vind om te werken aan de taal- en rekenachterstanden
bij mbo-studenten. Ik heb een motie van uw Kamer destijds op dit punt moeten ontraden,
omdat dit, gezien de hoge aantallen studenten waarvan het taal- en rekenniveau onvoldoende
is bij de start in het mbo, een forse extra financiële impuls vraagt. Geld dat er
binnen de huidige aanpak voor het mbo niet is. Het is aan een volgend kabinet en uw
Kamer om hier de komende jaren prioriteit en invulling aan te geven. Ik vind het echter
een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te voorkomen dat grote groepen jongeren in
een kwetsbare positie de komende jaren het mbo verlaten met onvoldoende beheersing
van basisvaardigheden en daardoor minder kansen hebben voor de toekomst. Het is wat
mij betreft geen optie om nu niets te doen.
Om geen tijd te verliezen ben ik alvast het nodige voorwerk aan het doen door samen
met enkele mbo-instellingen te kijken op welke wijze het taal- en rekenniveau van
studenten die het mbo instromen snel op het vereiste basisniveau gebracht kan worden.
Ik baseer me daarbij op de ervaringen die zijn opgedaan in het funderend onderwijs.
Hierbij vind ik het van belang om, net als in de lopende aanpak, gebruik te maken
van wetenschappelijke inzichten en onderbouwing.
Met NPO-middelen is er een menukaart met bewezen effectieve interventies ontwikkeld
voor het funderend onderwijs om leerachterstanden die door corona zijn ontstaan in
te lopen.16 Een deel van deze interventies richt zich op het bijspijkeren van kennis en vaardigheden,
zoals de begeleiding in kleine groepen. Dit houdt in dat een docent, of daartoe getrainde
begeleider, lesgeeft aan kleine groepjes. De resultaten in het primair onderwijs17, vmbo en praktijkonderwijs18 met deze interventie zijn veelbelovend.
Deel II: Lopende Aanpak basisvaardigheden mbo
Versterken van de kwaliteit van docenten
Goede docenten zijn de belangrijkste voorwaarde voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs.
Zonder goede docenten, geen goed onderwijs. Het maakt voor studenten uit van welke
docenten ze leskrijgen. Het gebrek aan goed opgeleide en bekwame docenten op een school
kan ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk komt te staan.19 Ik zie de kwaliteit van docenten dan ook als cruciale schakel om de onderwijskwaliteit
van de basisvaardigheden te versterken. Kwalitatief goede, en daarmee bekwame, docenten
beschikken over pedagogische vaardigheden, vakinhoudelijke kennis en vakdidactische
vaardigheden.20 Pedagogische vaardigheden om een veilig en stimulerend leerklimaat te faciliteren.
Vakinhoudelijke kennis, zodat de docent de inhoud beheerst. En vakdidactische vaardigheden
om de leerstof aan te leren aan studenten, op een manier die aansluit bij het kennis-
en vaardighedenniveau van de student op dat moment.
Voor de zomer heb ik uw Kamer geïnformeerd over zorgen wat betreft de kwaliteit van
docenten basisvaardigheden en de mismatch van het huidige systeem in het mbo in relatie
tot de benoembaarheid van docenten basisvaardigheden. Ook heb ik uw Kamer geïnformeerd
over het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar de professionele achtergrond van
docenten basisvaardigheden en mijn voornemens om invulling te geven aan de bevoegdheid
voor basisvaardigheden in het mbo, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord.21
Om invulling te geven aan de bevoegdheid voor basisvaardigheden in het mbo, acht ik
het nodig om aanvullende eisen te stellen aan docenten Nederlands, rekenen en burgerschap.22 Alleen met goed toegeruste docenten kan het niveau van de basisvaardigheden van studenten
verbeteren. Ik vind het belangrijk dat alle docenten Nederlands, rekenen en burgerschap
beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden. Pedagogische vaardigheden komen
in alle lerarenopleidingen en opleidingstrajecten voor het Pedagogisch Didactisch
Getuigschrift (PDG) aan bod. Docenten die een lerarenopleiding hebben gevolgd die
geen link heeft met Nederlands, rekenen of burgerschap, of een PDG-traject hebben
gevolgd beschikken niet altijd over vakinhoudelijke kennis en vakdidactische vaardigheden
voor deze basisvaardigheden. Daarom stel ik een aanvullend opleidingstraject voor
huidige en toekomstige docenten basisvaardigheden met deze opleidingsachtergrond verplicht.
Deze module moet wat mij betreft bestaan uit vakdidactiek en vakinhoud van de desbetreffende
basisvaardigheid, afgestemd op de kwalificatie-eisen voor de basisvaardigheid Nederlands,
rekenen of burgerschap23 die gelden voor studenten. De precieze invulling hiervan vraagt nadere invulling
samen met het veld. Ik ben met de lerarenopleidingen in gesprek om de aanvullende
opleidingstrajecten voor Nederlands, rekenen en burgerschap in het mbo te ontwikkelen
en aan te bieden. Ik streef ernaar om komend jaar met lerarenopleidingen en de mbo-sector
tot uniforme afspraken te komen over de aanvullende modules voor Nederlands, burgerschap
en rekenen.
In de praktijk betekenen de aanvullende eisen dat docenten met een lerarenopleiding
in een ander vakgebied dan de desbetreffende basisvaardigheid en voor de docenten
met een PDG het aanvullende opleidingstraject moeten volgen. Docenten die een eerste-
of tweedegraads lerarenopleiding hebben afgerond in de basisvaardigheid waarin wordt
lesgegeven zijn uitgezonderd24, omdat door hun opleiding verondersteld mag worden dat zij beschikken over de benodigde
vakinhoud en vakdidactiek.25 Ik zal deze aanvullende eisen in wet- en regelgeving verankeren, zodat het voor iedereen
duidelijk en gelijk is welke lat gesteld wordt aan docenten basisvaardigheden.
Ik vind het belangrijk dat beide routes, zowel PDG als lerarenopleiding, kunnen leiden
tot lesgeven in de basisvaardigheden. De diversiteit aan professionele achtergronden
van docenten in het mbo is waardevol en maakt het mogelijk om basisvaardigheden in
de context van het beroep aan te bieden. Dit sluit aan bij het advies van de Onderwijsraad
om goede samenhang aan te brengen tussen taal, rekenen, burgerschap en de beroepsgerichte
onderdelen.26 Door wettelijke verankering kan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: IvhO) hierop
toezien. Om te zorgen dat alle studenten onderwijs krijgen van goed toegeruste docenten,
zullen de aanvullende eisen gelden voor huidige en toekomstige docenten basisvaardigheden.
In de uitwerking van het wetsvoorstel zal ik de aanvullende eisen verder uitwerken
en rekening houden met een passende overgangstermijn voor het huidige personeel. Ik
streef ernaar dat de aanvullende eisen gelden vanaf studiejaar 2026–2027.
Om tot dit besluit te komen heb ik onderzoek laten uitvoeren naar de professionele
achtergrond van docenten basisvaardigheden, landelijke veldsessies georganiseerd en
gesprekken met AOb, BVMBO en MBO Raad gevoerd. Uit de veldsessies onder docenten,
lerarenopleiders, beleidsmedewerkers, management en andere betrokkenen bleek dat het
veld het belangrijk vindt dat docenten basisvaardigheden in ieder geval beschikken
over pedagogische vaardigheden passend bij de mbo-doelgroep, vakdidactische vaardigheden
en vakinhoudelijke kennis en dat het momenteel voornamelijk aan de laatste twee ontbreekt.
Daarnaast werd specifiek genoemd dat men de koppeling tussen basisvaardigheden en
het beroep waarvoor wordt opgeleid belangrijk vindt. Ook de partners (AOb, BVMBO en
de MBO Raad) zijn het met mij eens dat er aanvullende eisen nodig zijn om les te kunnen
en mogen geven in de basisvaardigheden. Wel hebben ze verschil van mening over welke
eisen er gesteld moeten worden en hoe deze vastgelegd moeten worden.
Firda versterkt kwaliteit docenten: minimale aanstelling, professionalisering en netwerk
Firda werkt aan de versterking van de kwaliteit van docenten basisvaardigheden. Zo
hebben docenten basisvaardigheden een aanstelling van minstens 0,4 fte voor de desbetreffende
basisvaardigheid. Hierdoor is het niet meer mogelijk om slechts enkele uren per week
les te geven in een basisvaardigheid. Daarnaast moeten docenten een opleidingstraject
volgen als ze geen passende achtergrond hebben. Hiervoor werkt Firda samen met regionale
hbo-instellingen. Ook zet Firda in op netwerkvorming en leren van elkaar, door te
werken met vakgroepen voor Nederlands, rekenen en burgerschap. Zowel de voorzitter
als de docenten die deelnemen aan de vakgroep krijgen hier uren voor.
De aanvullende eisen aan docenten basisvaardigheden staan niet op zichzelf en moet
gezien worden in een bredere set van maatregelen om de kwaliteit van docenten in het
mbo te versterken. Hierover zijn afspraken gemaakt in het werkplan «Samen voor het
beste onderwijs».27
Versterken van de kwaliteit van onderwijs en examinering
Het moet voor mbo-instellingen duidelijk zijn wat studenten op verschillende niveaus
moeten kennen en kunnen en hoe dit getoetst wordt in examens, zodat er geen verschillen
tussen en binnen mbo-instellingen ontstaan.28 Zoals aangekondigd in de Kaderbrief Aanpak basisvaardigheden mbo versterk ik wet-
en regelgeving voor basisvaardigheden om scholen beter te ondersteunen bij de inrichting
van hun onderwijs.29 Het tempo en de fasering hierin loopt voor de verschillende basisvaardigheden niet
gelijk, wel is de aanpak steeds hetzelfde. Ik maak gebruik van adviezen van experts
en het veld en ik stimuleer instellingen en docenten om van elkaar en van wetenschappelijke
inzichten te leren.
Wanneer het onderwijs en de examinering voor rekenen, burgerschap en Nederlands is
versterkt, is het van belang dat er regelmatig wordt onderzocht of de kennis en vaardigheden
die zijn opgenomen in de kwalificatie-eisen voor de basisvaardigheden nog passen bij
de arbeidsmarkt en samenleving van dat moment. Daarom verken ik de mogelijkheden voor
een systematische doorlichting van de basisvaardigheden. Hierdoor wordt de responsiviteit
om het onderwijs tijdig te vernieuwen vergroot.
Rekenen
In augustus 2022 zijn nieuwe wettelijke rekeneisen voor het mbo van kracht geworden.
De verwachting was én is nog altijd dat de motivatie en de resultaten voor rekenen
bij studenten omhoog gaan, doordat rekenen nu meer aansluit bij de belevingswereld
van de student en het examenresultaat meetelt voor het halen van een mbo-diploma.
Ik verwacht voor de zomer een eerste beeld te hebben van hoe de nieuwe rekenexamens
gemaakt worden.
Tegelijkertijd krijg ik signalen uit het veld over studenten met dyscalculie in relatie
tot de mogelijkheid om een mbo-diploma te behalen.30 JOBmbo heeft recent een oproep gedaan waarin zij als gevolg hiervan vragen om een
herziening van de rekeneisen in het mbo. De vaste commissie voor OCW heeft mij per
brief verzocht om een reactie op deze oproep te geven.31 In deze brief kom ik daaraan tegemoet. Bij de ontwikkeling van de nieuwe rekenexamens
is rekening gehouden met doelgroepen die meer moeite hebben met rekenen. Zo zijn elementen
uit het voormalige Ernstige Rekenproblemen examen (ER-examen) meegenomen in de nieuwe
rekenexamens. Studenten krijgen bijvoorbeeld meer tijd voor het maken van het examen,
mogen gebruik maken van een rekenmachine en rekenkaarten, en ook is begeleide en mondelinge
afname mogelijk.
Ik neem de signalen hierover serieus en vind het belangrijk om een beter beeld te
krijgen van de doelgroep in het mbo met rekenproblemen. Daarom laat ik een onderzoek
uitvoeren naar hoe groot deze doelgroep is en hoe groot de groep is voor wie het,
ondanks alle beschikbare hulpmiddelen, niet mogelijk is rekenen met een positief resultaat
af te sluiten. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek eind van dit jaar en zal
de bevindingen met uw Kamer delen.
mboRijnland zet basisvaardigheden in de schijnwerpers door «Battle basisvaardigheden»
mboRijnland heeft de «Battle basisvaardigheden» georganiseerd, met als doel om studenten
enthousiast te maken voor basisvaardigheden. Tijdens de wedstrijd moeten studenten
vraagstukken over rekenen, Nederlands, Engels en burgerschap oplossen. Eerstejaars
klassen van de locatie doen mee aan een voorronde. Vanuit elke klas komt per vaardigheid
een finalist voort. Tijdens de finale is de rest van de klas als hulplijn beschikbaar
voor de finalist. Zowel onder de studenten als docenten is veel enthousiasme om op
deze manier de lessen voor basisvaardigheden relevanter en leuker te maken. Om het
beheersingsniveau van de basisvaardigheden onder studenten te verbeteren, zal de «Battle
basisvaardigheden» volgend jaar op alle locaties ingezet worden.
Burgerschap
Ik heb uw Kamer voor de zomer van 2023 geïnformeerd over mijn inzet om de kwaliteit
van het burgerschapsonderwijs te versterken, naar aanleiding van het adviesrapport
«Burgerschapsonderwijs in een veranderende samenleving».32 Ik heb toen aangekondigd de wettelijke burgerschapsopdracht voor het mbo nader uit
te werken. Ook heb ik aangekondigd de huidige kwalificatie-eisen te vervangen door
nieuwe eisen. De aanvankelijke planning was dat ik eerst de kwalificatie-eisen zou
wijzigen en vervolgens de wettelijke burgerschapsopdracht zou verduidelijken. Gaandeweg
bleek het nodig om eerst de wettelijke grondslag te verbeteren, voordat de nieuwe
kwalificatie-eisen kunnen worden ingevoerd. Ik streef ernaar dat zowel de wettelijke
burgerschapsopdracht als de nieuwe kwalificatie-eisen in werking zullen treden per
1 augustus 2026. Daarnaast heb ik uw Kamer voor de zomer van 2023 meegedeeld dat ik
van plan ben om een passende resultaatverplichting33 in te voeren.34 Aanvankelijk zag ik bij een instellingsexamen het risico dat instellingen dit instellingsexamen
zouden invullen met kennistoetsen, terwijl het bij burgerschapsonderwijs niet enkel
om kennis gaat maar juist ook om vaardigheden en ervaringen. Ook zag ik een risico
op onnodige prestatiedruk voor studenten. Ik heb op basis van het debat met uw Kamer,
waarbij tevens de motie van de leden Krul/Peters35 is aangehouden, nadere gesprekken met het veld en de reflectie op de voor- en nadelen
die ik heb toegezegd36 aan uw Kamer (bijlage 2) besloten om met de invoering van de nieuwe kwalificatie-eisen
toch een instellingsexamen in te voeren voor het onderdeel burgerschap. Ik heb in
mijn overweging de reacties meegewogen van onder andere bestuurders, docenten en studenten.
Na extra gesprekken, waaruit is gebleken dat een instellingsexamen ook ingevuld kan
worden met een portfolio, staan studenten positiever tegenover een instellingsexamen.
Studenten gaven aan minder prestatiedruk te ervaren door een portfolio dan door kennistoetsen.
Daarnaast heb ik van verschillende instellingen vernomen dat zij al met een burgerschapsportfolio
werken en dit als basis kan dienen als invulling voor het instellingsexamen. Ook hebben
verschillende bestuurders zich positief uitgelaten over een instellingsexamen burgerschap.
Het beeld dat ik heb bij de invulling van een instellingsexamen is een portfolio.
Hierin kunnen studenten inzichtelijk maken wat hun leerervaringen zijn. Dat portfolio
kan onder meer worden gevuld met praktijkopdrachten, reflecties, presentaties, criteriumgerichte
interviews en/of kennistoetsen. Hierdoor biedt een portfolio ruimte voor het waarderen
van verschillende soorten kennis en vaardigheden in relatie tot de kwalificatie-eisen
en voor differentiëren tussen verschillende soorten studentgroepen, leerwegen en niveaus.
Daardoor sluit het portfolio wat mij betreft goed aan bij het karakter van het burgerschapsonderwijs.
Ik verwacht van mbo-instellingen dat ze hier rekening mee houden bij de toepassing
van het instellingsexamen. Ook zal ik het Expertisepunt Burgerschap vragen om instellingen
te ondersteunen bij de invulling van het instellingsexamen.
Verschillende instellingen werken al met een portfolio voor burgerschap
Binnen verschillende instellingen wordt voor burgerschap al gewerkt met een burgerschapsportfolio.
Bijvoorbeeld op locaties en bij opleidingen van Albeda, Summa College, Zadkine, Firda
en ROC van Twente. Studenten maken hun leerervaringen en ontwikkeling inzichtelijk
in een (digitaal) burgerschapsportfolio. Opleidingen die nu al met een portfolio werken
sluiten het burgerschapsonderwijs meestal af door een eindgesprek met de student over
diens portfolio. Opleidingen kunnen eigen invulling geven aan de vorm van het portfolio
en zelf accenten leggen op inhoudelijke thema’s.
De komende jaren verandert er veel op het gebied van burgerschap. Goede monitoring
en evaluatie van de effecten is essentieel. Ik ben daarom voornemens om de aangekondigde
wet waarmee ik de burgerschapsopdracht uitwerk, de vernieuwde kwalificatie-eisen voor
burgerschap en het instellingsexamen binnen vijf jaar na inwerkingtreding te evalueren.
Nederlands
De expertgroep Nederlands waarover ik uw Kamer voor de zomer van 2023 heb geïnformeerd,
is eind 2023 van start gegaan.37 Deze expertgroep richt zich op de knelpunten die uit een eerdere evaluatie kwamen
over het ontbreken van actuele ontwikkelingen, de aansluiting van de huidige kwalificatie-eisen
voor Nederlands op de verschillende mbo-niveaus, mbo-studentengroepen, de beroepscontext
en de doorvertaling die docenten moeten maken naar het onderwijs. Zij hebben de opdracht
gekregen om advies en uitwerking te geven aan haalbare en uitdagende taaleisen voor
mbo-studentengroepen. Hierbij dienen zij rekening te houden met wat in het toeleverend
onderwijs is aangeleerd en wat nodig is om succesvol door te kunnen stromen en goed
te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Ook zal de expertgroep
adviseren over passende examinering. Om te zorgen voor een goede doorlopende leerlijn
met het voortgezet onderwijs, worden de huidige referentieniveaus die in het mbo voor
Nederlands gelden38, namelijk 2F en 3F, in stand gehouden. Dat betekent dat de expertgroep zich binnen
de bandbreedte van deze twee referentieniveaus voor het mbo buigt over een doorvertaling
naar passende taaleisen.
In de komende periode gaat de expertgroep aan de slag met een eerste uitwerking van
de taaleisen en een advies over passende examinering die vervolgens met betrokkenen
uit de onderwijspraktijk worden getoetst. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie
van de leden Pouw-Verweij en Krul39, waarin werd verzocht om de referentieniveaus beter en sneller te laten aansluiten
bij de onderwijspraktijk. Voor de zomer zal de expertgroep werken aan een eerste uitwerking
van de taaleisen en een advies over passende examinering. Dit zal vervolgens bij het
veld worden getoetst. De eindrapportage met het advies van de expertgroep volgt dit
najaar en zal ik met uw Kamer delen.
Albeda integreert taallessen in beroepscontext
Binnen Albeda werken docenten Nederlands en docenten van de beroepsgerichte vakken
samen aan het versterken van de basisvaardigheden. Zo zijn er 15 woordenlijsten gemaakt
met vaktermen en belangrijke woorden die studenten moeten begrijpen om hun beroepstaken
goed te kunnen uitvoeren. Wanneer een student werkt aan een beroepstaak komen de betreffende
woorden ook aan bod in de lessen Nederlands en de beroepsgerichte lessen. Studenten
zoeken zelf de betekenis van de woorden op. Docenten bespreken in de lessen hoe deze
woorden in de praktijk worden gebruikt. Zo vindt taalontwikkeling plaats binnen de
beroepscontext en leren studenten om vaktaal te begrijpen en effectief toe te passen
in hun toekomstige loopbaan.
Leesvaardigheid
Zoals ik in de inleiding schetste, vind ik de dalende trend rondom de leesvaardigheid
van Nederlandse jongeren zorgelijk. Goed kunnen lezen en teksten begrijpen, zorgt
dat je kennis kunt opdoen en je blijvend kunt ontwikkelen. Ook draagt het bij aan
inlevingsvermogen en begrip voor de ander. Daarom vind ik het belangrijk om leesvaardigheid
in het mbo te stimuleren en te verbeteren. Dit heb ik gedaan door middelen beschikbaar
te stellen voor het leesoffensief «Heel mbo leest!», een initiatief van het Kennispunt
Taal en rekenen, de Stichting Lezen en de MBO Taalacademie. Het leesoffensief helpt
mbo-instellingen door adviezen en praktische tips om een leesklimaat op te zetten
passend bij studenten in het mbo.40
Doorstroom van mbo-studenten op Bonaire naar hbo in Europees Nederland
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om terug te komen op de motie van de leden
El Yassini en Hagen41 waarin verzocht wordt om aan mbo-studenten op Bonaire die na een Papiamentstalige
mbo-4 opleiding door willen stromen naar het hbo in Europees Nederland, op hun verzoek
extra Nederlandse taalondersteuning te bieden. Tot op heden worden er op Bonaire geen
mbo-4 opleidingen in het Papiaments aangeboden en er zijn geen plannen dit op korte
termijn te gaan doen. Desalniettemin bevestig ik dat, indien nodig, de betreffende
studenten extra Nederlandse taalondersteuning kunnen ontvangen en dat hiertoe middelen
beschikbaar gemaakt zullen worden uit het budget dat bedoeld is voor versterking onderwijs-arbeidsmarkt
ten behoeve van de ontwikkeling van Caribisch Nederland. Hiermee beschouw ik deze
motie als afgedaan.
Evidence informed leren
Een belangrijk onderdeel van mijn aanpak om de kwaliteit van basisvaardigheden in
het mbo te versterken is evidence informed leren. Zo kunnen mbo-instellingen bij het versterken van de onderwijskwaliteit van
elkaar leren en gebruik maken van wetenschappelijke inzichten.
Als onderdeel hiervan is uitwisseling tussen docenten en instellingen en netwerkvorming
van belang. Voor de zomer van 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet omtrent
een Lerend Netwerk Rekenen.42 Dit is een landelijk netwerk van rekenprofessionals van verschillende mbo-instellingen
in verschillende regio’s. In elke regio werken onderwijsteams aan ontwikkelvragen,
waarbij ze worden ondersteund door een expert, zodat er resultaten worden ontwikkeld
waarbij gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke inzichten. In juni 2024 wordt
in kaart gebracht in hoeverre ontwikkelvragen al dan niet van antwoorden zijn voorzien.
In 2025 worden de opbrengsten gepresenteerd. Het Kennispunt Taal en Rekenen zorgt
ervoor dat deze opbrengsten breed gedeeld worden.
Het practoraat rekenen, waarvan ROC van Amsterdam/Flevoland penvoerder is, start deze
zomer als onderdeel van de aanpak en richt zich op praktijkonderzoek en innovatie.
Daarmee sluit het aan bij het Lerend Netwerk rekenen. Practoraten voor basisvaardigheden
zijn een belangrijk instrument om te zorgen dat een goede uitwisseling ontstaat tussen
onderzoek en onderwijs.
Gratis studieboeken en -licenties Nederlands, rekenen en burgerschap voor minderjarige
studenten
In de motie van het lid Hagen c.s.43 wordt verzocht om vanaf 2024 structureel € 10 miljoen te reserveren om boeken en
licenties voor mbo-studenten jonger dan 18 jaar voor de vakken taal, rekenen en burgerschap
kosteloos ter beschikking te stellen. In navolging van deze motie is in de Werkagenda
mbo44 afgesproken om te zorgen dat de studieboeken en licenties voor basisvaardigheden
(taal, rekenen en burgerschap) vanaf studiejaar 2024–2025 voor mbo-studenten onder
de 18 jaar kosteloos beschikbaar zijn. Ik zie dit als een belangrijke stap om jongeren
gelijke kansen te bieden en de drempel naar het mbo te verlagen, omdat ook leerlingen
in het voortgezet onderwijs, jonger dan 18 jaar en zonder startkwalificatie, kosteloos
boeken en licenties voor basisvaardigheden ter beschikking hebben. Momenteel verken
ik door middel van een onderzoek hoe hier op lange termijn invulling aan gegeven kan
worden en wat de (markt)effecten zijn. Ik streef ernaar dat deze structurele oplossing
vanaf studiejaar 2026–2027 in werking kan treden. Voor de twee tussenliggende studiejaren
voer ik een tijdelijke maatregel in om minderjarige studenten tegemoet te komen in
hun kosten voor studieboeken en licenties, om zo de toegankelijkheid van het mbo voor
minderjarige studenten ook in die jaren te verhogen. Hiervoor is jaarlijks € 10 miljoen
beschikbaar45, die de mbo-instellingen via de rijksbijdrage ontvangen. Hiermee kunnen zij een tegemoetkoming
ter waarde van € 60 aan minderjarige studenten bieden. Ik heb de mbo-instellingen
hier recentelijk per brief over geïnformeerd en zal de uitvoering blijven volgen.
Kwaliteit van examinering
In het onderwijs is examinering een belangrijk instrument om te beoordelen of een
student voldoet aan de kwalificatie-eisen. En daarmee is het ook een instrument om
de onderwijskwaliteit te borgen. Hiervoor moeten we kunnen vertrouwen op de kwaliteit
van examinering en daarmee de kwaliteit van examens en examencommissies.
Na een aantal kritische onderwijsverslagen46 van de IhvO over de kwaliteit van examinering en het functioneren van examencommissies,
bij zowel bekostigde als niet bekostigde mbo-instellingen, zijn de eisen voor examencommissies
in 2017 in de WEB aangescherpt. Om te weten in hoeverre de wijzigen bijdragen aan
een verbetering en of er aanvullende wetgeving nodig is, heb ik een evaluatie laten
uitvoeren. De evaluatie «Onderzoek naar het functioneren van het mbo examencommissies:
Evaluatie van de wetswijziging «Aanscherping eisen aan examencommissies in het mbo»»
bied ik hierbij aan uw Kamer aan. Hieronder schets ik de relevante uitkomsten uit
het onderzoek en geef ik mijn reactie daarop.
Uit het rapport blijkt dat de meeste examencommissies en beleidsmedewerkers examinering
van mening zijn dat het functioneren van examencommissies is verbeterd als gevolg
van de aanscherpingen in de WEB. De wetswijziging heeft volgens hen de grootste positieve
invloed gehad op hun onafhankelijke positie, de samenstelling van examencommissies
en geleid tot een betere scheiding tussen het zorgen voor de kwaliteit van examens
(door onderwijsteams) en het borgen van de kwaliteit van examens (door examencommissies).
De toegenomen onafhankelijkheid is veelal het gevolg van het verdwijnen van managers
uit de examencommissies, meer uren voor commissieleden in hun jaartaak en meer tijd
voor professionalisering. Meer tijd voor hun werk en professionalisering komt vaak
doordat instellingen het aantal examencommissies hebben verminderd. In de samenstelling
van examencommissies heeft nu vaker een lid uit de beroepspraktijk en een lid buiten
de opleiding(en) waar de commissie over gaat, zitting en minder vaak iemand met een
financiële verantwoordelijkheid. De scheiding tussen het borgen van de kwaliteit (examencommissie)
en zorgen dat de kwaliteit wordt gerealiseerd (onderwijsteam) is verbeterd doordat
zowel examencommissies als onderwijsteams meer helderheid hebben over hun taken en
verantwoordelijkheden. Wat opvalt is dat niet-bekostigde, in tegenstelling tot bekostigde
instellingen, minder sterk ervaren dat de wetswijziging heeft bijgedragen aan een
beter functioneren van examencommissies. Een concrete verklaring hiervoor biedt dit
onderzoek echter niet. In het evaluatierapport komen ook wat wisselende ervaringen
met het betrekken van de beroepspraktijk in de examencommissie aan de orde. In gesprek
met het Kennispunt Onderwijs & Examinering wordt bekeken hoe we instellingen hierbij
het beste kunnen ondersteunen.
Het stemt mij positief dat niet alleen de aanscherpingen in de WEB, maar ook de eerder
genoemde inspectierapporten en andere afspraken47 instellingen ertoe heeft bewogen aanpassingen te maken om het functioneren van examencommissies
te verbeteren. Ik zie daarom geen aanleiding voor aanvullende wetgeving met betrekking
tot examencommissies.
Meer grip op het beheersingsniveau van studenten
Net als uw Kamer vind ik het belangrijk om tot een valide, integraal en betrouwbaar
beeld van het beheersingsniveau van de basisvaardigheden van mbo-studenten te komen.
Door dit beeld kunnen we monitoren of het beheersingsniveau van de studenten verbetert
en of elke mbo-student48 met minimaal 2F-niveau het mbo verlaat.
Voor het monitoren van de beheersing van basisvaardigheden worden onder regie van
de IvhO peilingsonderzoeken ontwikkeld met betrekking tot rekenvaardigheid en leesvaardigheid
van mbo-studenten die net zijn gestart met hun opleiding. Peilingsonderzoeken zijn
metingen via een steekproef op landelijk niveau. De afname voor rekenen vindt in het
najaar van 2025 plaats en de afname voor lezen in 2026. De IhvO publiceert de uitkomsten
van de monitoring in onderzoeksrapporten, deze zullen te zijner tijd met uw Kamer
worden gedeeld.
Naast zicht op landelijk niveau, vind ik het ook belangrijk dat instellingen zicht
hebben op het beheersingsniveau van taal en rekenen van elke individuele student.
Hiervoor hebben verschillende partijen monitoringsinstrumenten ontwikkeld voor taal
en rekenen. Zo heeft de Coöperatie examens MBO een nulmeting voor rekenen ontwikkeld
en Bureau ICE nulmetingen taal en rekenen. Hierdoor kunnen instellingen een goede
indicatie krijgen van het niveau per student. De uitkomsten van deze nulmetingen helpt
instellingen en docenten om gericht bijspijker- of herstelprogramma’s aan te bieden.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Pouw-Verweij en El Yassini over
het monitoren van het beheersingsniveau van basisvaardigheden in het mbo.49
Om zicht te krijgen op het beheersingsniveau van burgerschap, werk ik samen met de
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan monitoring van burgerschapscompetenties
en -onderwijs in het po, vo en mbo. Deze monitoring geeft inzicht in de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties van studenten, inzicht in de invloed van schoolcontextkenmerken50 en de interventies daarop en een beeld van de algehele kwaliteit van het burgerschapsonderwijs.
Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (hierna: NRO) gevraagd een overzichtsstudie
te doen en hierop met experts te reflecteren. Dit heeft aanleiding gegeven om een
nieuw monitoringsprogramma binnen NRO op te zetten. Het streven is dat eind dit jaar
onderzoekers starten om invulling te geven aan de doelstellingen van het monitoringsprogramma.
Ik informeer uw Kamer in het najaar van 2024 over de voortgang.
Tot slot
Ondanks de koers die met de Aanpak basisvaardigheden mbo, als onderdeel van het Masterplan
basisvaardigheden, is ingezet, concludeer ik dat de situatie zorgwekkend is en dat
er op korte termijn meer nodig is. Naast deze zorgen, ben ik positief gestemd over
de mooie initiatieven die ik zie in het veld en de grote betrokkenheid van onderwijsprofessionals
en scholen. Ik voel dan ook de urgentie om de basisvaardigheden te versterken en zo
te werken aan meer kansengelijkheid. Dat vraagt om een flinke inzet van OCW en de
partners in de sector, zoals is afgesproken in de Werkagenda mbo.51 Tot slot vraag ik ook uw Kamer om blijvende aandacht te hebben voor basisvaardigheden
in het mbo, in samenhang met de andere opgaven waar het mbo voor staat. Onze mbo-studenten
verdienen een kansrijke toekomst en de samenleving heeft deze studenten hard nodig.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
BIJLAGE 1: OVERZICHT MAATREGELEN AANPAK BASISVAARDIGHEDEN IN HET MBO
Actielijn
Basisvaardigheid
Maatregel
Planning
Versterken van de kwaliteit van docenten
Nederlands, rekenen, burgerschap
Start wetstraject
Voorjaar 2024
Vervolggesprekken landelijke afspraken en ontwikkelen opleidingstrajecten Nederlands,
rekenen en burgerschap
2024
Streven inwerking treden aanvullende wettelijke eisen docenten basisvaardigheden
1 augustus 2026
Versterking van de kwaliteit van het onderwijs en de examinering
Nederlands
Adviesrapport expertgroep
Najaar 2024
Rekenen
Lerend Netwerk Rekenen
Miniconferentie beantwoording ontwikkelvragen
Juni 2024
Conferenties om opbrengsten te presenteren
Voor- en najaar 2025
Start practoraat rekenen
Zomer 2024
Burgerschap
Indienen TK wetsvoorstel wijzigen WEB (wettelijke burgerschapsopdracht voor instellingen)
Begin 2025
Internetconsultatie wijziging Ekb WEB (20 nieuwe kwalificatie-eisen en instellingsexamen)
Najaar 2024
Inwerking treden bovenstaande wetsvoorstel en AMvB
1 augustus 2026
Voorbeeldmatige handreiking voor docenten
Maart 2025
Meer grip op het beheersingsniveau basisvaardigheden van studenten
Nederlands
Peilingsonderzoek leesvaardigheid
Najaar 2025
Rekenen
Peilingsonderzoek
2026
Burgerschap
Start monitoringsprogramma
Eind 2024
BIJLAGE 2: OVERZICHT VOOR- EN NADELEN INSTELLINGSEXAMEN BURGERSCHAP
Passende resultaatsverplichting
Instellingsexamen
Burgerschap algemeen
– Biedt gelegenheid voor focus op de kwaliteit van het onderwijs.
– Er bestaat veel vrijheid voor instellingen om zelf meetinstrumenten te ontwerpen.
– Er bestaan geen richtlijnen of kwaliteitseisen aan instrumenten die worden gebruikt.
– Er bestaat een groter risico dat de kwalificatie-eisen onvoldoende tot hun recht
komen in het onderwijsprogramma, en daarmee op wederom te grote kwalitatieve verschillen
tussen opleidingen en instellingen. Onderzoek wijst uit dat dit het afgelopen decennium
een kernprobleem is in het burgerschapsonderwijs.
– Het vereist naar verwachting extra inzet van instellingen ten opzichte van de situatie
nu om de benodigde processen te creëren.
– Biedt gelegenheid voor focus op kwaliteit van het onderwijs én examinering.
– Er bestaan richtlijnen voor de inzet van exameninstrumenten, waarmee de kwaliteit
daarvan wordt geborgd.
– Burgerschapsonderwijs heeft een volwaardige plek in het onderwijsprogramma, omdat
het instellingsexamens nodig is voor het behalen van het diploma.
– Sluit goed aan bij de systematiek voor de andere basisvaardigheden taal en rekenen.
– Er bestaat een risico dat in het onderwijsprogramma meer focus wordt gelegd op het
kennisaspect dan nodig is (ten opzichte van vaardigheden en het reflecteren op eigen
ervaringen).
– Het vereist naar verwachting relatief meer inzet van instellingen dan bij een passende
resultaatsverplichting om de benodigde processen te creëren, zeker als instellingen
examens zelf gaan construeren.
Examendruk
– De verwachte druk voor studenten zal bij veel opleidingen hoe dan ook hoger zijn
dan nu, maar vergeleken met een instellingsexamen zou de druk bij een passende resultaatsverplichting
wegens de relatieve vrijblijvendheid naar verwachting minder hoog zijn.
– Indien opleidingen onvoldoende gebruikmaken van de mogelijkheden voor een passende
invulling van het instellingsexamen, zoals bijvoorbeeld het portfolio en/of een criteriumgericht
interview, bestaat een risico dat studenten meer examendruk kunnen ervaren.
Type examen-instrument
– Het type meetinstrument dat instellingen moeten gebruiken, kan precies worden vastgelegd
en daarmee zou een passende resultaatsverplichting naar verwachting minder vormvrij
zijn.
– Instellingexamens zijn vormvrij (bijv. een portfolio en/of criteriumgericht interview)
en kunnen per opleiding verschillen.
– Een instellingsexamen kan uit enkele of meerdere examenvormen bestaan, dat bepaalt
de instelling zelf.
Uitvoering
– Een passende resultaatsverplichting zou in de regelgeving als aparte examenvorm
moeten worden geïntroduceerd, waarvoor aparte regels zouden moeten worden gedefinieerd
en vastgesteld. Het is nog onbekend welk effect dit heeft op de uitvoerbaarheid door
instellingen.
– De regelgeving kent alleen een centraal of instellingsexamen. Een instellingsexamen
past binnen de bestaande infrastructuur van instellingen. Dit betreft onder meer het
zelf ontwikkelen van examens, het inkopen van examens, het (extern) valideren van
examens en het betrekken van de uitslag bij het diplomabesluit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.