Brief regering : Tussenrapportage restauratieopgave niet-woonhuis rijksmonumenten
32 156 Monumentenzorg
Nr. 127
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2024
In de brief over de inzet van middelen voor urgente restauraties van 26 september
2023 heeft mijn voorganger aangekondigd dat ik samen met de provincies en gemeenten
onderzoek wat de totale restauratieopgave is (bij niet-woonhuis rijksmonumenten).1 Naar aanleiding van deze brief heeft uw Kamer bij motie van de leden Wuite (D66)
en Van der Graaf (CU) verzocht om de tussenresultaten van dit onderzoek al voor de
Voorjaarsnota aan de Kamer aan te bieden.2
Het onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door de bureaus Fenicks en Hylkema. Het opdrachtgeverschap
is gezamenlijk vormgegeven door Rijk, provincies, gemeenten en het Nationaal Restauratiefonds.
Het onderzoek brengt de kwantitatieve restauratieopgave van niet-woonhuis rijksmonumenten
in kaart, evalueert de bestaande provinciale restauratieregelingen en analyseert het
effect van de incidentele rijkssubsidieregelingen van de afgelopen jaren.
Ik zend u hierbij het tussenrapport »Onderzoek restauratieopgave niet-woonhuis rijksmonumenten».
Het tussenrapport bevat een kwantitatieve inschatting van de restauratieopgave voor
de niet-woonhuis rijksmonumenten en de bijbehorende financieringsopgave. Het is daarmee
een actualisatie en precisering van het in 2020 in opdracht van het Interprovinciaal
Overleg Provincies (IPO) opgestelde rapport over de restauratieopgave onder niet-woonhuis
rijksmonumenten.3 Dit rapport kwam, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, tot een restauratieopgave van
€ 850 miljoen, waarvan € 275 miljoen voor grote monumenten.4
Ik zal het eindrapport van het »Onderzoek restauratieopgave niet-woonhuis rijksmonumenten»
voor het zomerreces aan uw Kamer aanbieden, tegelijkertijd met de toegezegde tweede
brief over de Verkenning naar het financieringsstelsel monumentenzorg.
Achtergrond
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is het beleid ten aanzien van de monumentenzorg
erop gericht om de restauratieachterstand bij rijksmonumenten terug te dringen tot
ongeveer 10%. De reden hiervoor is dat een «werkvoorraad» nodig is voor een goed functionerende
restauratiemarkt.
In dit licht hebben Rijk en provincies in 2012 en 2015 bestuurlijke afspraken gemaakt
over de restauraties van rijksmonumenten die geen woonhuis zijn en over de daarvoor
decentraal in te zetten middelen. Voor de actualisatie van deze afspraken bestaat
behoefte aan inzicht in de actuele restauratiebehoefte en de daarmee verbonden financiële
opgave.
In de periode 2018 tot en met 2021 is via de beleidsbrief Erfgoed telt een tijdelijke impuls gegeven aan het terugdringen van de restauratieopgave van totaal
€ 125 miljoen.5 Desondanks geven eigenaren van met name grote monumenten, zoals kerken en kastelen
al enige tijd aan dat zij de financiering van restauraties en herbestemmingen steeds
moeilijker rond krijgen. Ook zijn er in de monumentensector zorgen ten aanzien van
groene monumenten.6 Het kabinet heeft in 2023 incidenteel een bedrag van € 15 miljoen vrijgemaakt voor
een aantal urgente restauraties van grote rijksmonumenten. Inclusief de bijdrage van
provincies en gemeenten kwam hiermee in totaal eenmalig € 28,4 miljoen beschikbaar
voor een vijftal urgente restauraties van grote monumenten.7
Tussenresultaten
Uit de tussenrapportage volgt dat de kosten die verbonden zijn aan de restauratieopgave
afhankelijk zijn van op welke termijn het kabinet welke doelstelling wil bereiken.
De totale kosten om de restauratieopgave bij niet-woonhuis rijksmonumenten tot 0%
terug te brengen bedragen ten minste 2,72 miljard. Dit bedrag is opgebouwd uit € 2,2
miljard voor de reguliere niet-woonhuis rijksmonumenten, € 220 miljoen voor groene
monumenten en € 300 miljoen voor grote monumenten.8 De doelstelling is echter om de restauratieopgave van niet-woonhuis rijksmonumenten
terug te brengen tot 10%. Voor de niet-woonhuizen bedraagt het percentage rijksmonumenten
in matige of slechte staat – en die dus zeer waarschijnlijk binnen tien jaar toe zijn
aan restauratie – op dit moment 14,6%. Het rapport stelt dat om dit terug te brengen
tot 10% er de komende tien jaar een aanvullende financieringsopgave is van € 770 miljoen
danwel € 367 miljoen,9 afhankelijk van de vraag of de doelstelling in 2033 of 2040 bereikt moet zijn. Uitgangspunt
in beide scenario’s is dat de bijdragen van de provincies en het Rijk via de provinciale
regelingen dezelfde blijft als in de periode 2017–2023 en dat ook het aantal rijksmonumenten
gelijk blijft.
Ook met alleen de handhaving van de huidige inzet van Rijk en provincies zal het percentage
restauratieachterstand over het geheel van de categorie niet-woonhuis rijksmonumenten
blijven dalen. Echter, de grote en groene monumenten zullen buiten de boot blijven
vallen. Dat desondanks het percentage blijft dalen komt doordat zij getalsmatig een
kleine groep vormen.
De onderzoekers benadrukken in het tussenrapport dat de genoemde bedragen echt als
ondergrens moeten worden gezien, omdat de raming voornamelijk is gebaseerd op de opgave
die zichtbaar is aan de buitenzijde. Kosten voor interieurherstel en herstel van fundering
zijn in deze raming slechts ten dele meegenomen. Ook houdt de opgave geen rekening
met lopende aanwijzingsprogramma’s, zoals het aan uw Kamer aangekondigde aanwijzingsprogramma
voor Post 65 erfgoed. Verder zitten materiaal- en personeelskosten al een tijd in
de lift en ziet de raming alleen toe op het restaureren van de monumentale waarden.
Kosten voor andere opgaven, zoals verduurzaming en toegankelijkheid, vallen dus buiten
de scope van het onderzoek.
Gebruikelijk is dat bij restauratie van rijksmonumenten de kosten deels door eigenaren
en deels door overheden worden opgebracht. Het eindrapport van het onderzoek zal meer
inzicht geven in de mogelijkheden van eigenaren om zelf bij te dragen. De onderzoekers
geven echter aan dat bepaalde typen eigenaren, zoals kerkbesturen, vrijwilligersorganisaties
of boerderijen in agrarisch gebruik nu al grote moeite hebben om hun eigen bijdrage
op te brengen.
Voorlopige duiding van de uitkomsten
Uitgangspunt in de scenario’s uit het tussenrapport is dat de bijdragen van de provincies
en het Rijk via de provinciale regelingen dezelfde blijft als in de periode 2017–2023.
Provincies geven echter aan dat zij niet op voorhand kunnen toezeggen dat zij hun
bijdrage op hetzelfde niveau kunnen voortzetten. Dit vergt dat Rijk en provincies
hierover met elkaar in gesprek gaan. Gezien de toenemende betrokkenheid van gemeenten
bij grote restauraties (o.a. in het geval van Artis, Prinsenhof, Blijdorp) verdient
het aanbeveling ook hen hierbij te betrekken.
Het tussenrapport bevestigt dat de grootste opgave ligt bij de grote en groene monumenten.
Deze categorieën verdienen daarom apart aandacht.
Hoe nu verder?
Hoe om te gaan met de uitkomsten van de tussenrapportage is aan een volgend kabinet.
Hierbij moet onder meer de vraag beantwoord worden of het beleidsdoel van 10% restauratieachterstand
wordt gehandhaafd en zo ja wanneer het bereikt moet worden. Hierbij moet rekening
gehouden worden met een realistisch uitvoeringsscenario, gezien bijvoorbeeld de krapte
op de arbeidsmarkt. Ook moet bepaald worden wat eigenaren zelf kunnen bijdragen. Tot
slot zullen rijk, provincies en gemeenten nieuwe afspraken moeten maken over wie welk
aandeel in de restauratieopgave voor zijn rekening neemt.
Ik ga over dat laatste een verkennend gesprek aan met gemeenten en provincies. Daarnaast
zet ik de acties voort die in de brief over Verkenning naar het financieringsstelsel
monumentenzorg zijn aangekondigd. Hierbij kijk ik onder meer naar een oplossing voor
eigenaren van grote monumenten die met niet alleen omvangrijke maar ook langdurige
restauraties en herbestemmingen bezig zijn. Vaak lukt het hen niet om de langjarige
financieringszekerheid te krijgen die hiervoor nodig is.
In de afgelopen maanden is in het kader van de lopende Verkenning naar het financieringsstelsel
monumentenzorg met veel partijen in de monumentensector gesproken. Ook uit deze gesprekken
komt naar voren dat met name grote en groene restauraties om aandacht vragen. Maar
de gesprekspartners vragen ook aandacht voor opgaven die de Woonhuisregeling (Whr)
en de Subsidie Instandhouding Monumenten (Sim) betreffen. Ik zal voor het zomerreces
verder ingaan op de uitkomsten van die gesprekken in mijn toegezegde tweede brief
over de Verkenning naar het financieringsstelsel monumentenzorg.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
F.Q. Gräper-van Koolwijk
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap