Brief regering : Kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing (Kamerstuk 36344)
36 344 Initiatiefnota van het lid Omtzigt over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2024
Bij brief van 22 mei 2023 is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verzocht om een kabinetsreactie op de initiatiefnota van het Kamerlid Omtzigt (Kamerstuk
36 344, nr. 2), over voorstellen ter aanvulling op de hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing
van 1 juli 2022 (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 169). Met deze brief voldoen wij, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
aan dit verzoek.
Allereerst willen wij het lid Omtzigt danken voor de initiatiefnota. Het betreft een
grondig stuk, waarin een breed scala aan onderwerpen wordt geadresseerd en waarin
het belang van constitutionele toetsing wordt benadrukt. Evenals het lid Omtzigt,
erkent het kabinet dat de invoering van constitutionele toetsing een belangrijke institutionele
verandering teweegbrengt. Het gewicht van deze wijziging vereist een grondige onderbouwing
van de keuzes van het kabinet.
Kern
Het kabinet onderstreept het doel van constitutionele toetsing, zoals in de hoofdlijnenbrief
aangegeven, te weten het verbeteren van de rechtsbescherming van burgers. Het meest
in dienst van dit doel staat, naar het oordeel van het kabinet, een systeem waarin
de burger aan iedere rechter (gespreide toetsing) de mogelijke strijdigheid van een
wet(sbepaling) met de vrijheidsrechten in de Grondwet kan voorleggen, waarbij de rechter
in een bindend rechterlijk oordeel de wet(sbepaling) buiten toepassing kan laten wegens
strijd met de Grondwet. Omdat door invoering van constitutionele toetsing het precaire
evenwicht tussen de staatsmachten wijzigt, bepleiten wij terughoudendheid met voorstellen
die niet direct de rechtsbescherming van burgers beogen te verbeteren. Voorstellen
die kunnen leiden tot vergaande wijzigingen van ons parlementaire stelsel of een ongewenste
rechterlijke inmenging in het politieke domein, kunnen niet op steun van het kabinet
rekenen.
Uit de initiatiefnota blijkt dat het lid Omtzigt en het kabinet op een aantal onderwerpen
die gemoeid zijn met de invoering van constitutionele toetsing een gelijkluidende
visie delen. Voor andere onderwerpen geldt echter dat de voorkeuren die het kabinet
uiteen heeft gezet in de hoofdlijnenbrief door het lid Omtzigt worden gekwalificeerd
als «suboptimaal».1 Het kabinet deelt deze kwalificatie niet en in deze brief zetten we uiteen waarom.
Hierbij verwijzen we in de betreffende passages ook naar de tien aanbevelingen waar
het lid Omtzigt zijn initiatiefnota mee afsluit.
Doel
In de initiatiefnota wordt als argument voor invoering van constitutionele toetsing
aangevoerd dat de bestaande mogelijkheid van toetsing aan verdragen rechtzoekende
burgers onvoldoende rechtsbescherming biedt. Verdragen als het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens (EVRM) bevatten volgens de initiatiefnota slechts minimumnormen,
die toepasbaar moeten kunnen zijn in alle aangesloten staten. Rechterlijke toetsing
van wetten aan de Grondwet zou meer ruimte geven voor een eigen rechtsontwikkeling,
met een hoger beschermingsniveau.
Dit argument sluit deels aan op de argumentatie in de hoofdlijnenbrief van het kabinet,
waarin de verbetering van rechtsbescherming centraal wordt gesteld. De overweging
van het lid Omtzigt behoeft naar onze mening wel enige nuancering. De bescherming
die uitgaat van het EVRM is namelijk geen statisch gegeven. Het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens (EHRM) legt de bepalingen van het EVRM uit in het licht van
actuele omstandigheden en bepaalt op basis daarvan de minimale bescherming die het
recht in het specifieke geval dient te bieden. De mate waarin de in het EVRM gestelde
minimumnormen bescherming bieden, is dus per geval verschillend. Daarbij geldt dat
iedere rechter aan het EVRM kan toetsen, wat betekent dat niet alle procedures tot
aan Straatsburg hoeven door te lopen. Dat gezegd hebbende richt het kabinet zich met
de invoering van constitutionele toetsing niet uitsluitend op de verbetering van rechtsbescherming
ten opzichte van verdragen. Invoering van de rechterlijke toetsing beoogt namelijk
ook bij te dragen aan de versteviging van de rechtsstatelijke waarborgen in ons staatsbestel,
door een versterkte maatschappelijke betekenis van de Grondwet als juridisch staatkundig
basisdocument van onze rechtsstaat.
Toetsingskader
In de initiatiefnota wordt gesteld dat voor het toetsingskader (de Grondwetsbepalingen
waaraan de rechter toetst) aansluiting kan worden gezocht bij het kader zoals genoemd
in het wetsvoorstel Halsema/Van Tongeren.2 Dat toetsingskader gaat uit van toetsing van een wet(sbepaling) aan klassieke grondrechten
en heeft de voorkeur van het kabinet. De toetsing aan sociale grondrechten wordt in
de initiatiefnota afgewezen, op goeddeels dezelfde gronden die het kabinet heeft genoemd
in de hoofdlijnenbrief. We delen dan ook deze opvatting.
De suggestie van het lid Omtzigt om toetsing mogelijk te maken aan de algemene bepaling
volgen wij echter niet, omdat deze bepaling niet beoogt subjectieve rechten toe te
kennen aan de burger en de burger zich er als zodanig niet bij de rechter op kan beroepen.3 Daar komt bij dat deze bepaling, anders dan in de initiatiefnota wordt betoogd, naar
ons oordeel, evenals in het algemeen voor de sociale grondrechten in de Grondwet geldt,
te weinig concrete handvatten biedt aan de rechter om in het individuele geval te
kunnen toetsen. Met de insluiting van de algemene bepaling zou het toetsingskader
dan ook minder duidelijk zal zijn, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt.
De algemene bepaling kan daarentegen wel dienen als interpretatiekader voor de toetsing
aan de klassieke grondrechten.
Verder bevat de initiatiefnota een pleidooi om toetsing van wetten aan organisatorische
en institutionele bepalingen uit de Grondwet mogelijk te maken (zie aanbevelingen
1, 2 en 6). De mogelijkheid van rechterlijke toetsing aan organisatorische en institutionele
bepalingen is echter geen voorwaarde voor goede verhoudingen tussen de verschillende
staatsmachten en verschillende overheidsorganisaties. Wanneer daar onevenwichtigheden
optreden, ligt de verantwoordelijkheid om dit op te lossen namelijk primair bij de
staatsmachten of overheden die onderwerp zijn van die onevenwichtigheid, bijvoorbeeld
de regering en het parlement. Bij organisatorische en institutionele bepalingen gaat
het namelijk om bepalingen over instellingen en organen en hun bevoegdheden. Als vragen
over dergelijke bepalingen tot het domein van de rechter gaan behoren, krijgt de rechter
een wezenlijk andere functie in ons staatsbestel. De rechter zal dan als een soort
constitutionele arbiter gaan fungeren in de interne organisatie van de andere staatsinstellingen
en hoe zij hun bevoegdheden gebruiken. Als gevolg gaan regels over politieke verhoudingen
en vertrouwen tussen de verschillende staatsmachten en tussen de verschillende overheden
niet meer op. Die verhoudingen worden dan immers gejuridificeerd. De mogelijkheid
van rechterlijke toetsing aan organisatorische en institutionele bepalingen kan daarom,
naar het oordeel van het kabinet, leiden tot (vergaande) wijzigingen van ons parlementaire
stelsel en een ongewenste rechterlijke inmenging in het politieke domein. Het kabinet
is van mening dat de taak om vraagstukken over politieke verhoudingen te beantwoorden
echter aan de politiek zelf toebehoort. Bij toetsing aan organisatorische en institutionele
bepalingen gaat het bovendien niet om toetsing aan bepalingen die burgers rechtstreeks
een aanspraak geven op bescherming tegen bemoeienis van de overheid, hetgeen bij toetsing
aan vrijheidsrechten wel het geval is. De organisatorische en institutionele bepalingen
betreffen voornamelijk de bevoegdheden en relaties van en tussen overheidsorganen
en betreffen daarmee overwegend het politiek domein. Toetsing aan organisatorische
en institutionele bepalingen dient in onze opvatting niet het doel van het wetsvoorstel
in voorbereiding, namelijk de verbetering van de rechtsbescherming van burgers.
Het voorgaande geldt ook voor de suggestie om de beslechting van zuivere bestuursgeschillen
op te dragen aan de rechter (zie ook aanbevelingen 4 en 6). Daaronder worden in deze
brief vooral belangengeschillen in de zin van artikel 136 Grondwet verstaan en niet
de juridische geschillen die door de wetgever aan de civiele rechter of de bestuursrechter
zijn toebedeeld. Bij zulke belangengeschillen staan de politieke verhoudingen tussen
bestuurslagen en politieke organen centraal en zijn er geen individuele belangen (rechtstreeks)
bij betrokken.4
Het juridificeren van deze verhoudingen acht het kabinet geen wenselijke ontwikkeling,
aangezien het de rechter in de positie brengt zich uit te laten over (deels) politieke
motieven die bestuurslagen hebben voor hun handelen. Daarnaast zijn bij dit soort
geschillen in beginsel geen burgers betrokken, in ieder geval niet rechtstreeks. Het
beslechten van dit soort geschillen door de rechter staat dus ook niet in dienst van
de versterking van de rechtsbescherming van burgers.
Gespreide toetsing
Het kabinet geeft de voorkeur aan gespreide toetsing, hetgeen betekent dat burgers
bij elke rechter terecht kunnen voor de grondwettelijke toetsing van wetten. In de
nota over constitutionele toetsing uit 2002 concludeerde het toenmalige kabinet ook
dat de aangewezen plaats om de rechtsbescherming te verwezenlijken de rechter in eerste
aanleg is. Naar het oordeel van het kabinet geldt dit argument nog onverkort, omdat
gespreide toetsing een laagdrempelige en toegankelijke mogelijkheid is om de grondwettigheid
van een wet(sbepaling) door elke rechter te laten toetsen. Dit is anders bij geconcentreerde
toetsing, waarbij de bevoegdheid tot constitutionele toetsing bij een aangewezen rechterlijke
instantie of in te stellen constitutioneel hof is belegd. Naar het oordeel van het
kabinet wordt de rechtsbescherming het best verwezenlijkt wanneer zij zonder vertraging
wordt verleend door elke rechter aan wie een beweerdelijke ongrondwettigheid wordt
voorgelegd.5 Bovendien betekent gespreide toetsing dat de toegankelijkheid van de rechter en de
inzichtelijkheid van de procedure voor de rechtzoekende beter zijn gewaarborgd dan
bij geconcentreerde toetsing.
De initiatiefnota pleit voor geconcentreerde toetsing met instelling van een constitutioneel
hof (zie aanbeveling 2). Hiertoe wordt onder andere aangevoerd dat constitutionele
toetsing vanwege de verwevenheid met andere normen een specifieke deskundigheid vereist.6 Dit is in onze optiek niet anders voor de toetsing aan verdragen en het recht van
de Europese Unie. Die toetsing vindt al geruime tijd plaats door alle rechtsprekende
instanties en daaruit is geen gebrek aan (al dan niet specifieke) deskundigheid gebleken.
Tijdens het rondetafelgesprek dat onlangs door uw Kamer is georganiseerd, bleek ook
dat de keuze van het kabinet voor gespreide toetsing mede hierom op brede steun kan
rekenen van de rechterlijke instanties en wetenschappers.
Zo beargumenteerde de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State op 22 april 2022 dat alle Nederlandse rechters al lang als constitutionele rechters
optreden, in die zin dat zij kunnen en moeten toetsen aan belangrijke delen van hoger
recht, zoals rechtstreeks werkende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke
organisaties waaronder het Unierecht.7 Met dit gegeven in ogenschouw, is de stap naar constitutionele toetsing dan ook inhoudelijk
voor de rechter goed te overzien.8 Door aan te sluiten bij de bestaande systematiek van rechterlijke toetsing hoeven
de structuur en organisatie van de rechterlijke macht bovendien niet te worden aangepast.
Dit sterkt de visie van het kabinet, die luidt dat aansluiting moet worden gezocht
bij de manier waarop verdragstoetsing en toetsing aan het recht van de Europese Unie
is vormgegeven. Daarnaast zijn rechters al ruimschoots vertrouwd met de grondwettelijke
toetsing van algemeen verbindende voorschriften die geen wetten in formele zin zijn,
zoals een gemeentelijke verordening die beperkingen stelt aan het demonstratierecht.
Ook bij deze toetsing is van een gebrek aan (specifieke) deskundigheid niet gebleken.
We zien dan ook niet in waarom dit anders zou liggen bij toetsing van wetten in formele
zin aan de Grondwet.
Het kabinet is voorts van oordeel dat bij de invoering van geconcentreerde constitutionele
toetsing het risico bestaat op procedurele complicaties wanneer in dezelfde gerechtelijke
procedure (ook) wetten aan verdragen en het recht van de Europese Unie worden getoetst.
Het lid Omtzigt betoogt in zijn initiatiefnota dat dit risico kan worden ondervangen
door instelling van een prejudiciële procedure bij het in te stellen constitutioneel
hof (zie aanbeveling 5).9 Een prejudiciële procedure is tijdrovend en komt daarom in mindere mate tegemoet
aan de belangen van rechtzoekenden. De gewone rechter zal de zaak immers al snel moeten
aanhouden totdat hij een prejudicieel oordeel van het constitutioneel hof heeft ontvangen.
Bovendien zal bij de uitwerking van een prejudiciële procedure aandacht moeten zijn
voor de kans op procedurele samenloop ten gevolge van naast elkaar bestaande verplichtingen,
omdat de rechter in eenzelfde zaak verplicht kan zijn een prejudiciële vraag te stellen
aan zowel het constitutioneel hof als het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ).
In het door uw Kamer georganiseerde rondetafelgesprek waarschuwden experts daarnaast
uitdrukkelijk voor de procedurele complicaties die worden veroorzaakt door instelling
van een prejudiciële procedure en de negatieve gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming.10
In de initiatiefnota wordt opgemerkt dat het buiten toepassing laten van (bepalingen
van) formele wetten politiek gevoelig ligt, en daarom bij een constitutioneel hof
moet worden belegd. Bij de toetsing van (bepalingen van) de formele wet aan eenieder
verbindende bepalingen van verdragen op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet
heeft de rechter al de mogelijkheid om de wet(sbepaling) buiten toepassing te laten,
hetgeen ook wordt benadrukt door de Hoge Raad in zijn zienswijze ten aanzien van constitutionele
toetsing.11 Op een enkele uitzondering na is bij deze vorm van toetsing (van formele wetten aan
verdragsrechtelijke grondrechten) geen politieke gevoeligheid gebleken. De uitspraak
van de rechter wordt gewoonlijk geaccepteerd en opgevolgd door de wetgever. Onzes
inziens zal dit niet anders zijn bij constitutionele toetsing door de rechter van
een formele wet(sbepaling) aan de Grondwet.
In lijn met het advies van de staatscommissie stelt de initiatiefnota dat door geconcentreerde
constitutionele toetsing de rechtseenheid en rechtszekerheid zouden worden bewaakt.
De initiatiefnota voegt hieraan toe dat bij een gespreide toetsing de uitkomst in
eerste aanleg, hoger beroep en cassatie kan verschillen, waardoor rechtszekerheid
pas in cassatie kan worden gegarandeerd.12 Dit argument gaat echter voorbij aan de al bestaande verplichting van rechters om
beslissingen van hogere rechters en rechtsprekende instanties als richtinggevend te
aanvaarden. In gelijksoortige geschillen wordt niet van de opvattingen van de hogere
rechter(s) afgeweken, tenzij dringende redenen daartoe nopen. We zien geen reden om
aan te nemen dat deze werkwijze zal veranderen bij de invoering van een gespreide
constitutionele toetsing: in ons rechtssysteem wordt op verschillende manieren voorzien
in de bevordering van de rechtseenheid. Zo is bevordering van de rechtseenheid een
taak van de Hoge Raad, als hoogste rechtsprekende instantie in civiele, straf- en
belastingzaken. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om aan de Hoge Raad een prejudiciële
vraag te stellen en kan bij de samenstelling van de zittingskamers van de hoogste
bestuursrechters gebruik worden gemaakt van over en weer benoemde (plaatsvervangende)
leden. Voorts is uit rechtsvergelijkend onderzoek gebleken dat in rechtssystemen met
een gespreide constitutionele toetsing geen gebrek aan rechtseenheid wordt ervaren.13 Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat dit probleem zich in ons rechtssysteem
zal voordoen. Uiteraard laat dit onverlet dat bevordering van de rechtseenheid bij
de uitwerking van het wetsvoorstel tot invoering van constitutionele toetsing de aandacht
van het kabinet krijgt.
Tot slot merkt het kabinet op dat de instelling van een constitutioneel hof initiële
en structurele exploitatiekosten met zich mee zal brengen waarvoor financiële dekking
moet worden gevonden, indien deze initiatiefnota zou worden omgezet in initiatiefwetgeving.
Ex post toetsing
In de hoofdlijnenbrief wordt de voorkeur van het kabinet voor ex post constitutionele toetsing uiteengezet. De initiatiefnota onderschrijft het belang van
deze vorm van toetsing en acht dit eveneens een versterking van de rechtsbescherming
van de burger.14 Daarnaast stelt het lid Omtzigt voor om constitutionele toetsing vóór inwerkingtreding
(ex ante), na publicatie van de wet, mogelijk te maken (zie aanbeveling 3). Deze vorm van
toetsing staat het kabinet niet voor ogen. Het kabinet wil de nadruk leggen op individuele
rechtsbescherming in concrete geschillen, vanwege de meerwaarde daarvan voor individuele
burgers. Het doel van het wetsvoorstel in voorbereiding is daarop gericht. Het zou
bovendien zeer ingrijpen op de bestaande verhoudingen tussen de staatsmachten, omdat
van een rechter gevraagd wordt een algemeen oordeel te vellen over een zojuist door
de volksvertegenwoordiging aangenomen wet. Daarnaast is de meerwaarde van een dergelijk
voorstel naar het oordeel van het kabinet beperkt, omdat er in het wetgevingsproces
reeds op diverse momenten een ex ante toetsing plaatsvindt. De ex ante toets is reeds een belangrijk onderdeel van het ambtelijk voortraject, maar wordt
ook verricht door de Afdeling advisering van de Raad van State waarin aandacht wordt
geschonken aan grondrechtelijke aspecten van een wetsvoorstel. Daarnaast wordt een
ex ante toets uitgevoerd door beide Kamers. Binnen deze bestaande taakverdeling kan
wel worden gezocht naar mogelijkheden tot verbetering van de ex ante toets. De initiatiefnota
doet daar voorstellen voor die gericht zijn aan de Kamer. In december 2023 is daarnaast
een motie aangenomen waarmee de Kamer heeft besloten tot instelling van een tijdelijke
commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing.15 Voor de constitutionele toets ex ante die in aanloop naar de parlementaire behandeling
van een wetsvoorstel plaatsvindt is de Handreiking Constitutionele Toetsing opgesteld,
die is opgenomen in het Beleidskompas en die praktische handvatten bevat voor ambtenaren
die betrokken zijn bij het tot stand brengen van wet- en regelgeving waarbij constitutionele
vraagstukken (kunnen) spelen.16 Ex ante toetsing van voorstellen van wet vindt bovendien plaats in de wetgevingstoetsing
door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. Het verbeteren van de ex ante toets is onderwerp van aanhoudende
zorg in het kader van de wetgevingskwaliteit. Momenteel wordt nader onderzocht op
welke manieren deze ex ante toets nog verder kan worden versterkt.
Procedure en rechtsgevolgen
Het kabinet onderschrijft het voorstel in de initiatiefnota dat de uitspraak van de
rechter bij een constitutionele toetsing bindend moet zijn. Alle uitspraken van rechters
die niet bindend zijn, worden immers gekwalificeerd als advies en zijn daarom niet
op te vatten als rechtspraak in eigenlijke zin. In de vorm van advies bieden uitspraken
de burger onvoldoende rechtsbescherming, omdat uiteindelijk de wetgever beslist of
het advies wel of niet (en in welke mate) zal worden gevolgd. In de initiatiefnota
is voorts, in lijn met de hoofdlijnenbrief, de voorkeur uitgesproken voor het buiten
toepassing laten van een wet(sbepaling) die naar het oordeel van de rechter onverenigbaar
is met de Grondwet (zie aanbeveling 7).17 Daarop vult het kabinet aan dat de rechter ook de bevoegdheid toekomt om vast te
stellen dat iedere toepassing van de wet (of een onderdeel daarvan) onverenigbaar
is met de Grondwet, hetgeen ook in de initiatiefnota wordt geopperd.18
In de initiatiefnota wordt verder voorgesteld om het constitutioneel hof de mogelijkheid
te geven een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat een aangenomen wet
niet in werking treedt totdat het constitutioneel hof de gelegenheid heeft gehad om
zich daarover uit te spreken.
Zoals eerder in deze brief uiteen is gezet, is het kabinet geen voorstander van de
instelling van een constitutioneel hof en toetsing ex ante door een dergelijk hof. We achten dit voorstel dan ook niet wenselijk.
De beperkingssystematiek
Het lid Omtzigt onderstreept in de initiatiefnota dat de Grondwet geen of nauwelijks
materiële criteria geeft ter beperking van een grondrecht (zie ook aanbeveling 8).19 Tijdens het commissiedebat over constitutionele toetsing van 19 april 2023 hebben
wij aan de Kamer toegezegd onderzoek te (laten) doen naar de grondwettelijke beperkingssystematiek.
Dat onderzoek, uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, is inmiddels
afgerond en wordt tegelijk met deze brief aan uw Kamer gezonden. Ter uitwerking van
de motie die door het lid Omtzigt is ingediend en door uw Kamer is aangenomen, kunnen
de resultaten worden meegenomen in de verdere uitwerking van het voorstel tot wijziging
van artikel 120 van de Grondwet.20
Versterken positie en herzien taken Staten-Generaal
De initiatiefnota spreekt voorts de wens uit voor een aantal verbeteringen die betrekking
hebben op de positie en taken van de Staten-Generaal. Zo wordt verbetering van de
constitutionele toets ex ante voorgesteld die door het parlement wordt uitgevoerd (zie aanbeveling 9).21 Over het idee om bestaande werkwijzen te herzien en waar mogelijk te verbeteren zijn
we in beginsel positief. Omdat de uitvoering van de ex ante toets en de manier waarop die toets wordt uitgevoerd zaken zijn die bij het parlement
zijn belegd, laten wij de beoordeling en eventuele implementatie van dit voorstel
echter over aan de Kamers.
Hetzelfde geldt voor het voorstel van het lid Omtzigt om een algemene Kamercommissie
voor grondrechten en constitutionele toetsing in te stellen en de aansporing tot een
actievere houding van de Kamer en haar leden (zie aanbeveling 10).22 Voorstellen die de kwaliteit van het werk van het parlement in positieve zin kunnen
beïnvloeden, kunnen op steun van het kabinet rekenen. Zo kijken wij met belangstelling
uit naar de verdere uitwerking van de eerder genoemde instelling van een tijdelijke
commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing.23
Deze onderwerpen hebben echter betrekking op de werkwijze van de Kamer(s) en de Kamer(s)
alleen. Daarom is de besluitvorming hieromtrent ook bij de Kamer(s) en de leden belegd.
3. Conclusie
We waarderen de inzet van Kamerleden, zoals die van het lid Omtzigt, om hun gedachten
en voorstellen over kwesties die raken aan het fundament van onze rechtsstaat zo zorgvuldig
uit te werken. Op enkele punten doet de initiatiefnota voorstellen die overeenkomen
met de voorkeur van het kabinet. Waar de voorstellen van het lid Omtzigt anders luiden
dan die van het kabinet, wil het kabinet uw Kamer van een reactie voorzien die even
zorgvuldig onderbouwd is als de initiatiefnota zelf.
Met deze brief hebben wij getracht hieraan te voldoen. Wij kijken uit naar een verdere
gedachtewisseling met de Kamer over het onderwerp constitutionele toetsing en de verschillende
keuzes die met betrekking tot dit onderwerp gemaakt kunnen worden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming