Brief regering : Verzamelbrief pensioenonderwerpen voorjaar 2024
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 637
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal pensioenonderwerpen.
Aan de orde komen de volgende onderwerpen: 1) Moties en toezeggingen rondom geschilleninstanties;
2) Voortgang monitoring Wet toekomst pensioenen; 3) Transitie-informatie bij overstap
van verzekeraar; 4) Realistische pensioenverwachtingen van deelnemers op basis van
scenariobedragen; 5) Diversiteit in pensioenfondsbesturen; 6) Cijfers werknemers zonder
pensioen; 7) Stand van zaken wetsvoorstellen gerelateerd aan Wet toekomst pensioenen.
1. Moties en toezeggingen rondom geschilleninstanties
Eind 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat met de Wet toekomst pensioenen
(Wtp) is geregeld dat deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
of pensioengerechtigden voor een geschil met hun pensioenuitvoerder terecht kunnen
bij een externe geschilleninstantie (Kamerstuk 36 067, nr. 194). Voor pensioenuitvoerders geldt op hun beurt dat zij aangesloten dienen te zijn
bij een door mij aangewezen instantie tot beslechting van deze geschillen.
In diezelfde brief heb ik toegezegd uw Kamer nader per brief te informeren wanneer
de aanwijzingsbesluiten van Stichting Geschillen Instantie Pensioenfondsen (GIP) en
Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in de Staatscourant zijn gepubliceerd.
Hierbij geef ik invulling aan die toezegging. Het aanwijzingsbesluit van GIP is op
28 december 2023 gepubliceerd in de Staatscourant (2023, nr. 35499). Het aanwijzingsbesluit van Kifid is op 15 februari 2024 gepubliceerd in de Staatscourant
(2024, nr. 4548).
Bij de procedure van de aanwijzing van de geschilleninstantie is door mij getoetst
aan wet- en regelgeving. Conform de toezegging aan het (toenmalige) lid Oomen-Ruijten1 ben ik door (de initiatiefnemers van) GIP op de hoogte gebracht van het door hen
doorlopen proces om te beoordelen waar de buitengerechtelijke geschilleninstantie
voor pensioenfondsen moet worden ondergebracht. In dat proces zijn uitdrukkelijk ook
de kosten meegenomen. Het totaal aan informatie heb ik meegenomen in mijn beslissing
tot aanwijzing van GIP als geschilleninstantie.
Tevens heeft het lid Oomen-Ruijten mij gevraagd bij de aanwijzing van de geschilleninstanties
te bekijken hoe de onafhankelijkheid geborgd is bij andere buitenrechtelijke geschilleninstanties.2 De bepalingen in de Pensioenwet en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling zijn ten aanzien van de geschilleninstanties gelijk aan of
gebaseerd op de richtlijn ADR consumenten3 en daarmee de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten.
Tussen de bestaande ADR-instanties bestaan verschillen, maar de kernelementen, gebaseerd
op de genoemde wetgeving, zijn gelijk. Daarnaast is bij de totstandkoming van GIP
onderling afstemming geweest met en tussen diverse ADR-instanties. GIP heeft daarbij
gekeken naar hoe elementen zoals de onafhankelijkheid, inrichting van de statuten
en het reglement, bij andere instanties geregeld is. Hierbij geldt eveneens dat ik
het totaal aan informatie heb meegenomen in mijn beslissing tot aanwijzing van GIP
als geschilleninstantie.
Tot slot volgt uit een motie van de (toenmalige) Tweede Kamerleden Van Beukering-Huijbregts
(D66) en Den Haan (Fractie Den Haan) het verzoek deelnemers onafhankelijk te informeren
over het invaren van hun pensioen en over de plaats waar zij terechtkunnen met klachten.4 Op de publiekswebsite Pensioenduidelijkheid.nl, een samenwerking van vakbonden, werkgeversorganisaties,
pensioenuitvoerders en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is onafhankelijke
informatie te vinden over de nieuwe regels voor pensioen. Deze informatie is veelal
op B1-niveau en biedt inzicht in algemene thema’s van de veranderingen als gevolg
van de Wet toekomst pensioenen. De website geeft informatie in categorieën zoals wat
betekenen de komende wijzigingen (zoals invaren) voor een deelnemer en wat kan een
deelnemer zelf doen. Voor specifieke informatie over wat bijvoorbeeld invaren voor
een individuele deelnemer en zijn betreffende pensioenregeling betekent, is de pensioenuitvoerder
de aangewezen instantie om die informatie te verschaffen. De publiekswebsite geeft
ook informatie over de situatie wanneer deelnemers klachten of een geschil hebben
en wordt verwezen naar de interne klachtenprocedure bij de betreffende pensioenuitvoerder,
de externe geschilleninstanties en de rechter. De pensioenuitvoerders en de geschilleninstanties
informeren deelnemers op hun beurt eveneens over de mogelijkheden, routes en voorwaarden.
Met het bovenstaande beschouw ik alle toezeggingen en moties inzake de geschilleninstanties
als afgedaan.
2. Voortgang monitoring Wet toekomst pensioenen
Met de inwerkingtreding van de Wtp per 1 juli 2023 is de transitieperiode naar het
nieuwe pensioenstelsel gestart. Afgelopen zomer heb ik uw kamer geïnformeerd over
de voornemens en toezeggingen ten aanzien van het volgen van de voortgang van de transitie,
om zo waar nodig op tijd maatregelen te kunnen nemen.5 Gelet op de omvang van de transitie, de aard van de besluiten en het tijdspad van
de transitieperiode, wordt de voortgang van de transitie aan de hand van drie stromen
gemonitord, namelijk via de transitiemonitor, de deelnemerservaringen en de doelstellingenmonitor.
Vooruitlopend op de eerste voortgangsrapportage heb ik uw Kamer, conform uw verzoek
van 6 december jl., geïnformeerd over de stand van zaken rondom de transitie.6 De eerste voortgangsrapportage Wtp ontvangt uw Kamer komende zomer. In deze paragraaf
volgt een update over de inrichting van de verschillende monitoringsstromen en hoe
deze benut zullen worden om gedurende de transitieperiode de voortgang te volgen.
Transitiemonitor
Om een goed beeld te krijgen van de voortgang van de transitie wordt het transitiebeeld
op hoofdlijnen gemonitord. Hiervoor wordt twee keer per jaar de transitiemonitor opgesteld.
De Europese aanbesteding heeft ertoe geleid dat EY Advisory Netherlands LLP (hierna:
EY) is gevraagd de data samen te brengen in de transitiemonitor. De eerste transitiemonitor
wordt komende zomer verwacht. Het zwaartepunt van de monitoring ligt zoals in de brief
van zomer 2023 beschreven in het begin van de transitie op de arbeidsvoorwaardelijke
besluitvorming. Immers, de afspraken van sociale partners die hun regeling hebben
ondergebracht bij een pensioenfonds moeten uiterlijk 1 januari 2025 zijn afgerond.
Daarom zal deze fase ook in de eerste transitiemonitor het zwaartepunt vormen. Indien
de pensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar of premiepensioeninstelling
(PPI) hebben sociale partners tot 1 oktober 2026 de tijd om de transitieplannen af
te ronden. Wanneer sociale partners er niet uit (lijken te) komen, kunnen zij zich
gezamenlijk wenden tot de Transitiecommissie. In de voortgangsrapportage Wtp zal tevens
worden aangegeven in hoeverre sociale partners zich tot de Transitiecommissie hebben
gewend voor bemiddeling of bindend advies.
Ook de stand van zaken rondom de implementatiefase maakt onderdeel uit van de eerste
transitiemonitor. Juist deze eerste ervaringen met de implementatie zijn waardevol
om eventuele knelpunten vroegtijdig te identificeren. Bovendien, voor regelingen ondergebracht
bij een verzekeraar of PPI liggen de mijlpalen later in de tijd. De verwachting is
echter dat verzekeraars en premiepensioeninstellingen hun implementatie- en communicatieplannen
al eerder in de transitieperiode zullen afronden. De focus in de transitiemonitor
zal in de loop van de tijd verschuiven van de arbeidsvoorwaardelijke fase naar de
implementatiefase.
Deelnemerservaringen
Om de transitie tot een succes te maken, is het van belang dat pensioenuitvoerders
hun deelnemers op een goede manier meenemen. Naast het monitoren van de voortgang
van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, zal daarom ook onderzoek worden
gedaan naar de ervaring van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met (de transitie
naar) het nieuwe pensioenstelsel. Zoals geschetst in mijn brief van 14 juni 2023 wordt
daartoe gebruik gemaakt van verschillende bronnen.7 In samenwerking met Netspar bezie ik momenteel op welke wijze onderzoek naar deelnemerservaringen
het beste vormgegeven kan worden. Het uitgangspunt daarbij is dat zoveel mogelijk
wordt aangesloten bij de deelnemersonderzoeken die pensioenuitvoerders (gaan) uitvoeren
en daarmee bij de momenten waarop deelnemers door hun pensioenuitvoerder worden geïnformeerd
over de transitie. Daarnaast kunnen de resultaten van dit onderzoek bijdragen aan
het verbeteren van onder andere de communicatie richting deelnemers gedurende de transitieperiode.
Eerste resultaten van dit onderzoek worden verwacht in het begin van 2025. Uw Kamer
zal hierover in de voortgangsrapportage zomer 2025 worden geïnformeerd. Ook wordt
gebruik gemaakt van bestaande informatie. Zo biedt de doorlopende publieksmonitor
inzicht in het vertrouwen in het pensioenstelsel in het algemeen.8 En biedt de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), uitgevoerd door het CBS
en TNO, inzicht in de mate waarin werknemers tevreden zijn met hun pensioenregeling.
Daarnaast zal ten behoeve van deze monitoringsstroom worden bijgehouden hoeveel deelnemers
een beroep doen op de externe geschilleninstanties en worden ook het aantal kantonzaken
en het aantal rechtbankzaken gerelateerd aan de transitie naar het nieuwe stelsel
gemonitord. Vanwege de fase waarin de transitie zich nu bevindt, is de verwachting
dat er in de eerstkomende voortgangsrapportages nog beperkt informatie is op dit punt.
Doelstellingenonderzoek
Als derde onderdeel van de monitoring zal ik, conform de motie Palland/Ceder, ook
nagaan in hoeverre de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen en de randvoorwaarden
voor de stelselherziening die opgenomen zijn in het Pensioenakkoord, worden behaald.9
De stelselherziening die met de Wet toekomst pensioenen wordt bewerkstelligd, kent
de volgende doelstellingen:
1. Eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen;
2. Een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel; en
3. Betere aansluiting bij de ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
Netspar is gevraagd om een analyse uit te brengen over de wijze waarop het behalen
van de doelen gemonitord kan worden. Eind februari heb ik de «Analyse monitoring Wet toekomst pensioenen» van Netspar ontvangen. Hierbij bied ik u dit rapport aan (zie bijlage).
De analyse van Netspar laat zien dat het van belang is om de doelstellingen en randvoorwaarden
meetbaar te maken om ze goed te kunnen monitoren. Het rapport van Netspar geeft daar
goede handvatten voor, maar laat tegelijkertijd ook zien dat dit geen makkelijk vraagstuk
is. In aansluiting op het rapport van Netspar zal ik een onderzoeksbureau vragen om
deze monitoring verder te concretiseren en ook uit te voeren. Ik verwacht dit bureau
rond de zomer te kunnen selecteren. De resultaten van de te meten doelstelling worden
zodra er resultaten bekend zijn, opgenomen in de voortgangsrapportage. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat een aantal doelstellingen en/of randvoorwaarden pas over een
langere termijn gemeten kunnen worden. Deze doelstellingenmonitor vormt dan ook een
belangrijke bron voor het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze
wet in de praktijk, vier jaar na het einde van de transitieperiode.10
Vervolg transitieperiode
Om de transitie op de voet te kunnen volgen, is er zoals hiervoor beschreven een uitgebreid
monitoringsprogramma opgezet. Daarnaast zullen ook de adviezen die de regeringscommissaris
uitbrengt inzicht bieden in het verloop van de transitie. Zij adviseert mij over het
verloop van de transitie en indien van toepassing over het wegnemen van eventuele
knelpunten. Specifiek zal zij mij op twee weegmomenten, te weten zomer 2024 en begin
2025, adviseren over de haalbaarheid van de uiterste transitiedatum. Op basis van
deze informatie en de gesprekken die ik blijf voeren met alle betrokkenen bij de pensioentransitie
zal ik bezien of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen er nodig zijn. Gelet op
het doel om tijdig knelpunten te identificeren en zo nodig tijdig maatregelen te kunnen
nemen, ben ik voornemens uw Kamer elk half jaar en ruim voor elke wettelijke mijlpaal
te informeren door middel van de eerder aangekondigde voortgangsrapportages Wtp.
3. Transitie-informatie bij overstap van verzekeraar
Het uitgangspunt van de in de Wet toekomst pensioenen voorgeschreven transitie-informatie
is dat deelnemers worden geïnformeerd over de persoonlijke gevolgen van de transitie.
Het is immers mogelijk dat de verwachte pensioenuitkomsten voor bepaalde groepen deelnemers
bij de overstap veranderen, waarbij het belangrijk is dat ze hiervan op de hoogte
zijn.
Uit overleg met het Verbond van Verzekeraars is gebleken dat onderdelen van de voorgeschreven
transitie-informatie bij de uitvoering leiden tot knelpunten in de volgende situatie:
a) het transitiemoment valt samen met een overstap naar een andere pensioenuitvoerder,
b) de door de sociale partners gemaakte keuzes en de pensioengevolgen zijn door de
werkgever, of de betrokken adviseur, voorgelegd aan de deelnemers en is het instemmingstraject
succesvol doorlopen, c) er zijn twee verschillende verzekeraars betrokken of een ppi
(of pensioenfonds) en een verzekeraar, en d) opgebouwd pensioen wordt niet ingevaren
in de nieuwe pensioenregeling.
Met het Verbond van Verzekeraars en toezichthouders is afgesproken dat de voorgeschreven
informatie niet door één partij wordt verstrekt maar door meerdere partijen met elk
hun eigen verantwoordelijkheid. Uitgangspunt hierbij is dat het voor deelnemers steeds
duidelijk is welke informatie getoond wordt. De nieuwe verzekeraar, die de regeling
na de transitiedatum uitvoert, kan immers niet beschikken over de persoonsgegevens
van deelnemers zolang de overeenkomst daartoe met de werkgever nog niet inwerking
getreden is. De oude uitvoerder (waar de pensioenopbouw eindigt op de transitiedatum)
kan niet beschikken over de pensioenbedragen van de nieuw te implementeren pensioenregeling.
De met verzekeraars gevonden oplossing is als volgt. Voorafgaand aan de transitiedatum
maakt de oude pensioenuitvoerder inzichtelijk wat het pensioen zou worden wanneer
de oude regeling ongewijzigd zou doorlopen tot pensioendatum. Het pensioen volgens
de gewijzigde pensioenregeling zal bestaan uit twee delen: i) het pensioen vanuit
de oude regeling dat premievrij gemaakt wordt en ii) het pensioen vanuit de nieuwe
regeling. De oude pensioenuitvoerder verstrekt de informatie over de oude regeling
die premievrij gemaakt wordt (i) en maakt duidelijk dat dit opgeteld moet worden bij
het overzicht van de nieuwe uitvoerder (ii). Dit overzicht wordt na de transitiedatum
verstrekt door de nieuwe uitvoerder. Voor de transitiedatum rusten er nog geen verplichtingen
op de nieuwe pensioenuitvoerder vanuit de Pensioenwet. Als sprake is van een adviseur
die betrokken is bij het instemmingstraject kan ook de adviseur de gegevens over de
oude en de nieuwe regeling verstrekken. Dit vervangt echter niet de wettelijke verplichting
die rust op de oude pensioenuitvoerder om deelnemers individuele informatie te verstrekken
over de oude pensioenregeling, maar kan een manier zijn om eraan te voldoen.
Na de transitiedatum verstrekt de oude uitvoerder opnieuw informatie over het verwachte
pensioenbedrag alsof deelname aan de oude regeling ongewijzigd zou doorlopen tot pensioendatum.
Informatie over het pensioen volgens de gewijzigde pensioenregeling bestaat ook nu
uit twee delen: i) de oude uitvoerder verstrekt opnieuw informatie over het verwachte
pensioenbedrag waarbij de regeling premievrij gemaakt wordt. De nieuwe uitvoerder
verstrekt nu de informatie genoemd onder (ii) het pensioen in de nieuwe regeling.
Opgeteld bij de bedragen van de premievrijgemaakte regeling (i) ziet de deelnemer
wat het pensioen wordt na wijziging van de pensioenovereenkomst op transitiedatum.
Betrokken pensioenuitvoerders zullen helder aangeven dat deelnemers zelf een optelling
moeten maken van beide bedragen.
4. Pensioenverwachtingen van deelnemers op basis van scenariobedragen
Gericht op kennisuitwisseling overleggen DNB en de AFM samen met de pensioensector
in het Platform pensioentransitie. Het doel van het Platform is het tijdig signaleren
en bespreken van sectorbrede aandachtspunten met betrekking tot het toezicht in de
pensioentransitie. In december 2023 heeft AFM in het Platform aangegeven dat uit de
gepubliceerde transitieplannen blijkt dat het pensioenbedrag in het goedweerscenario
voor deelnemers onder de 45 jaar fors omhoog kan gaan en erop gewezen dat het van
belang dat uitvoerders zich rekenschap geven van de verwachtingen die informatie bij
deelnemers kan wekken. Zoals ik in de beantwoording van vragen van het lid Joseph
(NSC) hierover heb aangegeven, ben ik het met de AFM eens dat van belang is dat deelnemers
inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie
moet bijdragen aan realistische verwachtingen.11
In twee sessies is de AFM met de sector en SZW in dialoog gegaan over dit vraagstuk.12 Daar is een aantal oplossingsrichtingen besproken. Op basis hiervan heeft de Pensioenfederatie
een voorstel gedaan voor een voorbeeldbrief die pensioenuitvoerders kunnen gebruiken
voor de voorgeschreven transitie-informatie. Met dit communicatiemiddel kunnen pensioenuitvoerders
deelnemers informatie aanbieden en laten zien wat het pensioen was volgens de oude
pensioenregeling en een prognose van wat het wordt na de overstap naar de nieuwe pensioenregeling.
Pensioenuitvoerders kunnen dit benutten om op een manier die past bij hun deelnemerspopulatie
invulling te geven aan door de AFM geformuleerde uitgangspunten voor transitie-informatie.
De AFM heeft voor de transitie-informatie enkele uitgangspunten geformuleerd. De ingezette
communicatiemiddelen dienen gericht te zijn op specifieke doelgroepen en de verschillende
gebruikte informatielagen moeten steeds evenwichtig zijn en zelfstandig leesbaar.
Tegelijk moet de transitie-informatie consistent zijn met andere informatie die deelnemers
ontvangen van de uitvoerder. Deelnemerspecifieke transitie-informatie moet zo vorm
krijgen, dat het ontstaan van onrealistische verwachtingen over het pensioen voorkomen
wordt. De AFM zal toezicht houden op de deelnemersinformatie die uitvoerders verstrekken.
Die informatie moet correct, duidelijk en evenwichtig zijn en tijdig worden verstrekt,
zoals beschreven in artikel 48 van de Pensioenwet. De voorgestelde oplossing van de
Pensioenfederatie kan hiertoe bijdragen, zodat deelnemers tijdig inzicht krijgen in
hun pensioenverwachtingen en realistische verwachtingen kunnen vormen. Het is aan
de uitvoerders om dit in de praktijk te brengen.
5. Diversiteit in pensioenfondsbesturen
Diversiteit in de samenstelling van pensioenfondsbesturen is een belangrijk thema.
Het realiseren van meer diversiteit in de samenstelling van pensioenfondsbesturen
vergt inspanningen van de gehele sector. In deze paragraaf informeer ik u over de
samenstelling van pensioenfondsbesturen.
Pensioenen zijn er voor alle deelnemers. Voor mensen van alle leeftijden, voor alle
actieve en gewezen deelnemers en gepensioneerden. Pensioenfondsbesturen wegen de belangen
van alle deelnemers mee bij de besluitvorming. Gemengde, divers samengestelde pensioenfondsbesturen
kunnen tot betere besluitvorming leiden. Dit geldt in het bijzonder tijdens de transitie,
waar meer verschillende perspectieven in pensioenfondsbesturen kunnen bijdragen aan
meer evenwichtige besluitvorming. Op 29 november 2023 heb ik uw Kamer de Herziene
Code Pensioenfondsen toegezonden. In de code worden door de pensioensector principes
voor goed bestuur vastgelegd. De pensioensector heeft zichzelf diversiteitsnormen
opgelegd om de diversiteit in pensioenfondsbesturen te verbeteren, en pensioenfondsen
te stimuleren om structureel na te denken over diversiteitsbeleid.13
De Nalevingsrapportage Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen
Een van de normen die de pensioensector zichzelf heeft opgelegd voor diversiteit in
pensioenfondsbesturen is norm 35: ten aanzien van leeftijdsdiversiteit geldt als minimum
dat er tenminste één persoon zitting heeft in de pensioenfondsorganen die jonger is
dan 40 jaar. Ten aanzien van genderdiversiteit geldt als minimum dat er variatie is
in geslacht of genderidentiteit. De Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen monitort
de uitvoering van de code.
Tabel 1: Samenstelling pensioenfondsbesturen
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Vrouw(en) in bestuur
59%
64%
72%
74%
81%
81%
81%
Jongere(n) in bestuur
38%
38%
45%
46%
39%
36%
37%
Vrouw(en) en jongere(n) in bestuur
*
*
36%
38%
33%
33%
33%
Geen vrouw en geen jongere in bestuur
30%
28%
19%
17%
13%
16%
16%
Vacatures
Wijzigingen in de samenstelling van pensioenfondsbesturen vinden doorgaans plaats
doordat het vervullen van vacatures. Daarbij is het uiteraard van belang om te kijken
naar de competenties en expertise die binnen het bestuur nodig zijn. Tevens kan het
invullen van vacatures kan een manier zijn om actief meer diversiteit in het bestuur
te brengen. De profielschets voor het invullen van een vacature wordt vastgesteld
door het bestuur. Raden van Toezicht hebben hierop een goedkeuringsrecht. Conform
de toezegging tijdens het tweeminutendebat op 15 februari 202314, heb ik in de brief van 24 april 2023 geschetst hoe de benoeming van pensioenfondsbestuurders
verloopt.15 Samengevat kunnen pensioenfondsbesturen worden geworven door een open vacature of
door een voordracht. Het is aan de pensioensector om hier invulling aan te geven en
te bepalen hoe zij pensioenfondsbestuurders werven. Verplichte openbaarmaking van
vacatures past hier niet bij. Wel zal de recent ingestelde Taskforce Diversiteit,
Gelijkwaardigheid en Inclusie een rol in vervullen in het bevorderen van diversiteit.
In 2022 werden bij 119 pensioenfondsen bestuurders benoemd. 40 pensioenfondsen binnen
deze groep voldoen aan de diversiteitseisen in het pensioenfondsbestuur. De overige
79 voldeden hier nog niet (geheel) aan.
Tabel 2: Benoemingen pensioenfondsbesturen in 2022
Aantal pensioenfondsen met benoemingen (%) in 2022
Benoemingen van vrouwen in besturen zonder vrouw
Geen van de 4 fondsen heeft een vrouw benoemd (0%).
Benoemingen van jongeren in besturen zonder jongere
12 van de 65 fondsen hebben een jongere benoemd (18%).
Benoemingen binnen besturen zonder vrouw en zonder jongere
Geen van de 10 fondsen heeft minimaal 1 jongere vrouw (<40 jaar) benoemd (0%).
1 van de 10 fondsen heeft een oudere vrouw (>40 jaar) benoemd (10%).
1 van de 10 fondsen heeft een jongere man (<40 jaar benoemd) (10%).
8 van de 10 fondsen hebben een oudere man (>40 jaar) benoemd (80%).
Belemmeringen voor jongeren
In de motie Van Weyenberg c.s.16 is verzocht te onderzoeken welke belemmeringen jongeren ervaren om toe te treden
tot pensioenfondsbesturen. Sinds 2021 biedt PensioenLab jaarlijks een opleidingstraject
aan tot pensioenfondsbestuurder. Via dit traject zijn in de afgelopen twee jaar 24
kandidaten klaargestoomd voor een functie in pensioenfondsbesturen. Hoewel deze jongeren
de opleiding tot pensioenfondsbestuurder niveau A hebben afgerond, blijkt het alsnog
niet eenvoudig om een bestuurdersfunctie te gaan bekleden.
Desgevraagd geven oud-deelnemers van PensioenLab aan dat zij belemmeringen ervaren
bij het toetreden tot pensioenfondsbesturen. Specifiek noemen zij hierbij een gebrek
aan ervaring, geen relevante achtergrond of behoefte vanuit het bestuur aan een specifieke
expertise als reden hiervoor. Tevens is een belangrijke belemmering de beschikbaarheid
van parttime functies. Veel jongeren combineren het pensioenfondsbestuur met een andere
baan. Het vinden van deze geschikte vacatures blijkt lastig. Daarnaast worden de jongeren
opgeleid tot niveau A, en zijn er veel vacatures voor pensioenfondsbesturen met vereiste
kwalificaties op niveau B. Als laatste zijn niet alle vacatureteksten openbaar, en
is de kans dat jongeren erop solliciteren niet hoog, door bijvoorbeeld het taalgebruik.
Op de website van werkenaanonspensioen.nl is tevens aandacht gevestigd op het belang
van diversiteit in het toetsingsproces van DNB voor nieuwe bestuurders17. In dit bericht is benadrukt dat DNB in het toetsingsproces nadrukkelijk rekening
houdt met diversiteit. Ook DNB onderschrijft dat verschillen in ervaringen, kennis,
leeftijd, geslacht en achtergrond zorgen voor een brede blik van en nieuwe perspectieven
in het bestuur. Met de conclusie van het bovenstaande onderzoek en het bericht op
werkenaanonspensioen.nl beschouw ik de motie Van Weyenberg c.s. als afgedaan.
Taskforce Diversiteit en Inclusie
De Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie hebben geconstateerd dat zowel
vanuit de voordragende als de benoemende organisaties aanvullende inspanningen nodig
zijn om de sector te ondersteunen in het bereiken van zijn doelstellingen op het terrein
van diversiteit en inclusie. Zoals ik ook bij de aanbiedingsbrief van de Herziene
Code Pensioenfondsen kenbaar heb gemaakt, is daarvoor een Taskforce Diversiteit, Gelijkwaardigheid
en Inclusie ingesteld. Deze taskforce heeft als taak om met onder meer de inzet van
externe deskundigheid met voordragende en benoemde partijen de dialoog over diversiteit
en inclusie aan te gaan en vooruit te helpen. De Taskforce stelt jaarlijks een werkplan
op en legt verantwoording af over de werkzaamheden van het afgelopen jaar. Zij bespreekt
dit met haar opdrachtgevers: de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid.
Kortom, ondanks dat het belang voor diversiteit in pensioenfondsbesturen breed wordt
gedeeld, en de sector zich inspant om diversiteit te bevorderen, is dit niet terug
te zien in de cijfers. Uit de nalevingsrapportage over 2022 blijkt immers dat de cijfers
rondom diversiteit stabiel zijn gebleven. Dit betreur ik. Ik onderschrijf dan ook
de constatering van de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie dat er aanvullende
inspanningen nodig zijn om doelstellingen op het gebied van diversiteit te realiseren.
Ik blijf in gesprek met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie om diversiteit
in pensioenfondsorganen te bevorderen en op de hoogte te blijven van voortgang van
de Taskforce. Gelijktijdig zal ik in het onderzoek naar de governance in het nieuwe
pensioenstelsel (zoals aangekondigd in de brief van 9 november 2023)18 expliciet aandacht besteden aan welke aanvullende manieren er zijn om diversiteit
in pensioenfondsbesturen te bevorderen.
6. Nadere cijfers werknemers zonder pensioen
Op 21 maart 2024 publiceerde het CBS de tweede fase van zijn onderzoek naar de omvang
van de groep werknemers zonder pensioen19. Deze tweede fase geeft extra inzicht in onder andere op sectorniveau. Ook in deze
verdere uitsplitsing is de afname van werkenden zonder pensioenopbouw zichtbaar, met
name in de sector Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer, waar er
ten opzichte van 2019 de groep meer dan gehalveerd is. In mijn brief over de Voortgang
reductie werknemers zonder pensioen van 7 maart 2024, informeerde ik uw Kamer over
de uitkomsten van de eerste fase van het onderzoek van het CBS20 en hoe ik de komende tijd mij zal blijven inzetten om deze groep te verkleinen.
7. Stand van zaken wetsvoorstellen gerelateerd aan Wet toekomst pensioenen
Tijdens de procedurevergadering van 26 maart heeft de commissie SZW verzocht om de
Kamer voor 4 april te informeren over de termijnen van een tweetal wetsvoorstellen
gerelateerd aan de Wet toekomst pensioenen (2024Z04994).
Tijdens de wetsbehandeling van de Wtp in de Eerste Kamer heb ik toegezegd om de pensioentransitie
met een jaar te verlengen en de transitiedata over te hevelen naar een algemene maatregel
van bestuur. Hiervoor heb ik een wetsvoorstel opgesteld. In december 2023 heb ik het
advies van de Raad van State op dit wetsvoorstel ontvangen. Zoals tijdens het debat
van 17 januari jl met uw Kamer besproken, ben ik voornemens om het wetsvoorstel in
te dienen nadat de eerste transitiemonitor en het eerste advies van de regeringscommissaris
is ontvangen en gedeeld met uw Kamer. Dat zal rond de zomer zijn. Ik wil die informatie
en het advies van de Raad van State benutten om het wetsvoorstel nader vorm te geven.
Voor mij staat overigens overeind dat de einddatum van de transitie met een jaar wordt
verlengd, conform de toezegging aan de Eerste Kamer. De pensioensector gaat hier in
de uitvoeringspraktijk ook reeds vanuit.
Naast bovengenoemd wetsvoorstel ben ik bezig met het opstellen van een wetsvoorstel
dat de invulling geeft aan een aantal toezeggingen die ik heb gedaan, en aangenomen
moties, vanuit de Eerste Kamer. Dit ziet hoofdzakelijk op het nabestaandenpensioen
(uniformering kindbegrip en vrijwillige voortzetting wezenpensioen) en op verruiming
van het overgangsrecht bij premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid.
Daarnaast is er een aantal technische aspecten die worden meegenomen in dit wetsvoorstel.
Tijdens het debat van 17 januari jl. heb ik toegezegd dit wetsvoorstel dit voorjaar
in consultatie te brengen. Na de consultatie (reguliere termijn is 8 tot 12 weken)
doorloopt het wetsvoorstel het reguliere wetgevingsproces.21 Daarna kan het wetsvoorstel ingediend worden bij uw Kamer. Dat zou dan op basis van
de huidige verwachtingen voor de zomer van 2025 zijn. Met uitvoeringspartijen houd
ik nauwe afstemming, in verband met de pensioentransitie. De onderwerpen die zijn
opgenomen in dit wetsvoorstel leiden niet tot wijzigingen die de planning van decentrale
partijen met betrekking tot de pensioentransitie doorkruisen.
Tot slot merk ik op dat het besluit gegevensverstrekking voor keuzebegeleiding naar
verwachting medio dit jaar zal worden gepubliceerd. In dit besluit wordt tevens een
grondslag geïntroduceerd voor het onder voorwaarden (zoals het voornemen om in te
varen) incidenteel al dit jaar te kunnen afzien van de verplichte jaarlijkse haalbaarheidstoets
in het kader van de uitvoering van de transitie. De voorwaarden worden nader uitgewerkt
in een regeling.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.