Brief regering : Voortgang beleid chemische stoffen
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 274
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2024
Met deze brief informeer ik u over ontwikkelingen op het beleid van chemische stoffen.
In deze brief ga ik in op de volgende onderwerpen:
• PFAS: voortgang restrictie
• PFAS1: D66 actieplan
• PFAS: bedrijfsleven
• PFAS: bestrijdingsmiddelen
• Asbest: evaluatie Landelijk Asbestvolgsysteem
• Asbest: advies gezondheidsraad blootstelling aan asbest via leidingwater
• Biociden: synthetische pyrethroïden
• Biociden: formaldehyde als desinfectiemiddel
• Mondiaal beleid chemische stoffen
PFAS – voortgang restrictie
In 2019 kondigde Nederland in de Milieuraad aan een breed restrictievoorstel te zullen
voorbereiden voor het op de markt en in de handel brengen van PFAS en hierin samen
te zullen werken met andere lidstaten. Deze inzet is ook conform de motie Bouchallikh
(GroenLinks) van 2021 die oproept dat Nederland binnen Europa inzet op het zo snel
mogelijk realiseren van een volledig verbod op PFAS.2 In januari 2023 is het restrictievoorstel ingediend bij het Europese agentschap voor
chemische stoffen, ECHA, waar het van maart tot eind september open heeft gestaan
voor een openbare raadpleging. Tijdens deze raadpleging zijn er veel commentaren ingediend,
meer dan 5600, met soms veel informatie. De Europese stoffenverordening REACH3 voorziet in een zorgvuldige afweging tussen risico’s en sociaaleconomische aspecten.
Dat is gedaan bij het indienen van het voorstel en dit wordt nu beoordeeld door twee
wetenschappelijke comités van ECHA, inzake risico’s en sociaaleconomische aspecten,
die elk een opinie opstellen. Daarbij wordt ook de informatie uit de openbare raadpleging
meegewogen. Hierdoor is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen hoe het uiteindelijke
verbod er precies uit gaat zien en wat de definitieve overgangstermijnen worden. Pas
als er een Commissievoorstel ter besluitvorming wordt voorgelegd, is daar goed zicht
op. De ingediende commentaren worden nu verwerkt door ECHA. Om zo snel mogelijk de
informatie uit de openbare raadpleging te verwerken, werken de experts uit de indienende
lidstaten, naast Nederland ook Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, mee met
het verwerken van de commentaren.
PFAS – D66 Actieplan
De fractie van D66 heeft het initiatief genomen om een PFAS Actieplan op te stellen
en mij dat op 11 oktober vorig jaar aangeboden. Het actieplan bevat verschillende
maatregelen die worden voorgesteld om te voorkomen dat PFAS zich verspreidt in ons
milieu. Daarmee sluit het aan op de ambities van het kabinet ten aanzien van PFAS.
Graag reageer ik op de voorgestelde maatregelen en maak ik van de gelegenheid gebruik
om aan te geven hoe ik bezig ben om de aanwezigheid van PFAS in onze leefomgeving
te verminderen. Mijn reactie op de verschillende voorstellen in het Actieplan PFAS
treft u aan in bijlage 1.
PFAS- bedrijfsleven
Met de motie van Kamerlid Van der Plas (BBB) is opgeroepen om (1) met belanghebbende
partijen te praten over mogelijke uitzonderingen en te ondersteunen in het zoeken
naar alternatieven en (2) in gesprek te gaan met het bedrijfsleven over de PFAS-restrictie.4 Ik licht hier de uitvoering van deze motie toe.
(1) In aanvulling op het traject richting een Europese restrictie van PFAS moedigt
het kabinet belanghebbende marktpartijen aan om nu al bestaande alternatieven (zoals
in het restrictiedossier zijn opgenomen) te gebruiken of deze te (laten) ontwikkelen.
Daartoe zijn er de initiatieven om emissies van PFAS zo veel mogelijk te beperken,
onder meer via het Actieprogramma PFAS5. Ten behoeve van het opstellen van het restrictievoorstel zijn diverse bijeenkomsten
met bedrijven geweest en hebben alle belanghebbende partijen informatie kunnen inbrengen
in openbare raadplegingen, waaronder ook informatie over alternatieven die nu al benut
kan worden.
(2) De scope van het restrictievoorstel, inclusief overgangstermijnen, en een Nederlands
standpunt daarover wordt pas duidelijk als de ECHA opinies opgesteld zijn en de Europese
Commissie een definitief voorstel voorlegt aan de lidstaten. Zodra dat voorstel er
is, zal ik overleg organiseren met belanghebbenden van industrie, ngo’s en andere
overheden, en hun reacties meewegen bij mijn standpuntbepaling en in de onderhandelingen.
Ik zie dat als de wijze van uitvoering van uw motie om in gesprek te gaan met het
bedrijfsleven. De urgentie vanwege de grote praktische en economische belangen is
volkomen helder maar nu in gesprek gaan met bedrijven zal niet leiden tot meer duidelijkheid.
PFAS – bestrijdingsmiddelen
Het restrictievoorstel van PFAS onder REACH bevat nu een uitzondering voor medicijnen,
en voor werkzame stoffen in biociden en gewasbeschermingsmiddelen, omdat voor deze
toepassingen al een toelatingsregime onder andere wettelijke kaders geldt. Ik heb
de Kamer bij de begrotingsbehandeling van IenW toegezegd om te bezien hoe in Europa
in de daarvoor specifieke wettelijke kaders kan worden ingezet op een verbod als er
voldoende alternatieven zijn voor deze werkzame stoffen in biociden en gewasbeschermingsmiddelen.6
Zoals toegelicht in mijn brief met appreciatie van twee moties ingediend bij het wetgevingsoverleg
Water van 29 januari 20247 kan uitfasering van PFAS als werkzame stof in bestrijdingsmiddelen in deze fase van
het proces niet meer in het inmiddels ingediende restrictievoorstel worden ondergebracht,
maar zijn er wel stappen mogelijk via de Europese regelgeving rond biociden en gewasbeschermingsmiddelen.
Binnen de Europese regelgeving voor biociden en gewasbeschermingsmiddelen worden werkzame
stoffen uitgefaseerd als ze worden aangemerkt als «kandidaten voor uitsluiting» of
«kandidaten voor vervanging». Werkzame stoffen die zijn aangemerkt als «kandidaten
voor uitsluiting» worden in beginsel niet goedgekeurd. Werkzame stoffen die zijn aangemerkt
als «kandidaten voor vervanging» worden wel goedgekeurd, maar als er voldoende alternatieve
middelen zijn dan zal op nationaal niveau het middel met zo’n stof niet (meer) worden
toegelaten.
Een stof die persistent is en toxisch, wordt aangemerkt als een «kandidaat voor vervanging».
Binnen het restrictievoorstel wordt geadviseerd om het gebruik van PFAS in bestrijdingsmiddelen
te monitoren en de persistentiebeoordeling binnen het toetsingskader van biociden
en gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren. Voor gewasbeschermingsmiddelen heeft de
Europese Commissie inmiddels aangekondigd hier stappen op te nemen. Zoals toegezegd,
zal het kabinet de Europese Commissie hier actief op blijven bevragen en actief aan
bijdragen.
Op dit moment zijn er in Nederland beperkt biociden toegelaten met PFAS als werkzame
stof. Dit betreft één stof: flocoumafen in middelen voor knaagdierbestrijding. Dit
is een stof die al is aangemerkt voor «kandidaat voor uitsluiting» omdat de stof zeer
gevaarlijke eigenschappen heeft. Bovendien vormt doorvergiftiging een risico voor
roofvogels en zoogdieren. Toch is de stof nog goedgekeurd vanwege het publiek belang
van de toepassing in de professionele beheersing van ratten en muizen. Ik zal in gesprek
gaan met de professionele plaagdierbeheersers of er inmiddels voldoende alternatieven
zijn om deze werkzame stof in Europa uit te kunnen faseren.
Ik wil ernaar toewerken dat werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen met hoge persistentie
én die zich verspreiden in het milieu in beginsel worden aangemerkt als «kandidaten
voor uitsluiting». Daarom is het belangrijk dat sinds april 2023 de gevarenklassen
in de betreffende EU-verordening (CLP) zijn uitgebreid voor stoffen die persistent
zijn en zich ophopen in de voedselketen en/of verspreiden in het milieu.8 Nu moet ervoor worden gezorgd dat de nieuwe gevarenklassen door gaan werken in het
toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen. Ik zal samen met mijn collega van LNV
kijken op welke manier dit kan. De Kamer wordt hier voor de zomer over geïnformeerd.
Asbest – Evaluatie Landelijk asbestvolgsysteem
Zoals toegezegd9, bied ik hierbij – mede namens de Minister van SZW – uw Kamer het rapport van de
evaluatie van het Landelijke Asbestvolgsysteem (hierna: LAVS) aan. Het LAVS is een
webapplicatie voor het registreren en volgen van verplichte informatie in de keten
van asbestverwijdering. Het systeem wordt gebruikt vanaf het geven van de opdracht
tot het uitvoeren van een asbestinventarisatie tot de afvoer van het asbestafval naar
een erkende verwerker. Het LAVS zorgt ervoor dat de ketenpartijen en betrokken toezichthouders
over dezelfde informatie beschikken. Het gebruik van het LAVS is sinds 2017 verplicht
voor alle gecertificeerde asbestinventarisatiebedrijven, gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven
die saneringswerkzaamheden in risicoklasse 2(a) uitvoeren en voor geaccrediteerde
eindinspectie-instellingen. Met de verplichtstelling van het LAVS is beoogd de naleving
van asbestregelgeving en het toezicht op de asbestverwijderingsketen te ondersteunen
en te verbeteren.
Samen met het Ministerie van SZW heb ik het LAVS laten evalueren om inzicht te krijgen
in de werking van het systeem in de praktijk en in de doeltreffendheid en de doelmatigheid
van het systeem. De evaluatie is uitgevoerd door Sira Consulting en begeleid door
een klankbordgroep. Tot de klankbordgroep behoorden de VNG, Omgevingsdienst.nl, ILT,
RWS (LAVS-beheerder), Nederlandse Arbeidsinspectie en Certificerende Instellingen
(CI’s), vertegenwoordigers van asbestverwijderaars, asbestinventariseerders, eindinspectie-instellingen,
AEDES (als een vertegenwoordiger van gebouweigenaren) en de Ministeries van IenW en
SZW.
Uitkomsten evaluatie
De uitkomsten van de evaluatie laten zien dat het LAVS aannemelijk doeltreffend is
en een bijdrage levert aan het toezicht op en naleving van de asbestregelgeving. Betrokken
toezichthouders ontvangen automatisch meldingen uit het systeem en kunnen ingevoerde
informatie en geüploade documenten raadplegen om te bepalen of toezicht noodzakelijk
of zinvol is. Het verplichte gebruik van het LAVS draagt daarmee bij aan risicogericht
toezicht. De onderzoekers veronderstellen dat daarmee naar alle waarschijnlijkheid
ook de naleving van de asbestregelgeving is verbeterd. Hiervoor hebben zij geen harde
cijfers verzameld maar de onderzoekers concluderen dit op basis van hun inzichten
uit het onderzoek (expert judgement).
De doelmatigheid van het verplicht stellen van het LAVS daarentegen beoordelen de
onderzoekers als matig omdat met name de ketenpartijen aangeven dat het invullen van
het systeem veel tijd kost en dat eenmaal ingevoerde informatie niet kan worden gewijzigd.
Ook vanuit Rijkswaterstaat – de beheerder van het LAVS- is aangegeven dat het LAVS
technisch gezien tegen grenzen aanloopt en toe is aan een grondige optimalisatie.
De onderzoekers bevelen aan het LAVS te herontwerpen vanuit de beleidsdoelstellingen
en rekening te houden met de gebruikservaringen en wensen van de asbestverwijderingsketen,
toezichthouders en de ontwikkelingen op het asbestdossier vanuit Europa. Dit laatste
betreft de herziening van de EU-Richtlijn betreffende de bescherming van werknemers
tegen blootstelling aan asbest tijdens het werk, waarover u recent door de Minister
van SZW bent geïnformeerd.10
Beleidsreactie
Mijn collega van SZW en ik hebben kennisgenomen van de resultaten van deze evaluatie.
De onderzoekers constateren dat het aannemelijk is dat het verplichte gebruik van
het LAVS toegevoegde waarde heeft voor toezichthouders en bijdraagt aan risico gestuurd
toezicht. Ook vanuit de asbestverwijderingsketen komt het beeld naar voren, volgens
hetzelfde onderzoek, dat het waarschijnlijk is dat de naleving van de asbestregelgeving
is verbeterd. Helaas ervaren de ketenpartijen met het LAVS in zijn huidige vorm ook
knelpunten met betrekking tot het invoeren van gegevens, de responstijd, het afhankelijk
zijn van ketenpartners bij het invoeren van gegevens en het niet kunnen wijzigen van
informatie in geval van voortschrijdend inzicht. Rijkswaterstaat zal knelpunten in
de huidige versie van het LAVS verhelpen daar waar dat eenvoudig/doelmatig kan en
dit niet in strijd is met bestaande regelgeving. Dit gebeurt zo veel mogelijk in afstemming
met gebruikers. De eerste stappen daartoe zijn al genomen. Op dit moment is nog niet
besloten of en hoe de uitkomsten van deze evaluatie en de aanbeveling om het LAVS
te gaan herontwerpen, worden opgepakt. Dit is mede afhankelijk van de exacte implicaties
van genoemde herziening van de EU-Richtlijn. Ook is meer inzicht nodig in de wensen
van de toezichthouders. De komende tijd buigt het Ministerie van SZW zich over de
vraag op welke wijze de herziening van de EU-Richtlijn door Nederland moet worden
geïmplementeerd en welke rol het LAVS hierin kan spelen. Het LAVS is tevens onderdeel
van de informatievoorziening binnen het VTH-stelsel en daarmee pijler 3 van het IBP
VTH waar uw Kamer recentelijk over is geïnformeerd11. Naar verwachting wordt in de tweede helft van 2024 besloten hoe de aanbevelingen
uit de beleidsevaluatie van het LAVS worden uitgevoerd.
Advies Gezondheidsraad «Blootstelling aan asbest via leidingwater»
Ik informeer u hierbij, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
over het tweede deel van het advies van de Gezondheidsraad over blootstelling aan
asbest via leidingwater12. De Gezondheidsraad concludeert dat asbest in leidingwater geen verhoogd risico veroorzaakt.
In Nederland kan asbest aanwezig zijn in leidingwater omdat een deel van het leidingwaternet
bestaat uit asbestcementleidingen. Drinkwaterbedrijven sturen op een zodanige samenstelling
van het drinkwater dat aantasting van de asbestcementleidingen en het daardoor vrijkomen
van asbestvezels zo veel mogelijk wordt tegengegaan. Drinkwaterbedrijven voeren periodiek
metingen uit zodat informatie bekend is over concentraties van asbest in drinkwater.
De Gezondheidsraad heeft de gemeten concentraties vergeleken met uitkomsten van epidemiologische
onderzoeken. De Gezondheidsraad vindt het op basis van deze onderzoeken en lage concentraties
in Nederlands leidingwater een gerechtvaardigde conclusie dat er geen sprake is van
een verhoogd risico op het optreden van maag- en darmtumoren of andere typen tumoren
door orale blootstelling aan asbest in Nederlands drinkwater. Blootstelling aan asbest
in leidingwater is ook mogelijk door het vrijkomen van asbestvezels tijdens het douchen
of bij het gebruik van luchtbevochtigers. Op basis van berekeningen concludeert de
Gezondheidsraad dat daarbij de concentratie asbest in de lucht zodanig laag blijft
dat de risico’s verwaarloosbaar zijn.
De Gezondheidsraad ziet geen aanleiding voor verdere maatregelen om de blootstelling
aan asbest via leidingwater te beperken. Wel adviseert de Gezondheidsraad voortzetting
van de metingen die de drinkwaterbedrijven nu periodiek uitvoeren en aanvullende metingen
te doen als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld na uitgebreide werkzaamheden in
asbestcementleidingen. De uitkomsten en het advies over het voortzetten van metingen
de Minister onder de aandacht brengen van de drinkwaterbedrijven. Blijvende aandacht
voor de aanwezigheid van asbest in leidingwater acht de Minister van groot belang
omdat het uitgangspunt is en blijft dat het Nederlandse drinkwater schoon en veilig
is.
Bij de reguliere vervanging van leidingwerk worden geen asbestcementleidingen meer
gebruikt, op termijn zullen de asbestcementleidingen dus geen onderdeel meer uitmaken
van de infrastructuur. In de drinkwaterstatistieken van de Vewin13 wordt de ontwikkeling in leidingmaterialen geschetst waar de afname van het gebruik
van asbestcementleidingen zichtbaar is.
Biociden – synthetische pyrethroïden
Hierbij bied ik het RIVM rapport «Synthetische pyrethroïden en waterkwaliteit» aan.14 Op mijn verzoek heeft het RIVM-onderzoek gedaan naar de bronnen, het gebruik, de
milieubelasting, eventuele alternatieven en risicoreducerende maatregelen voor het
gebruik van de zogenoemde synthetische pyrethroïden. Dit zijn stoffen die worden toegepast
om insecten en parasieten te doden en worden gebruikt in biociden (mierenlokdozen
en spuitbussen voor in huis). Daarnaast worden deze stoffen ook gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen
en in medicijnen voor dieren (zoals vlooienbanden) en mensen (voor de behandeling
tegen schurft). Het RIVM geeft aan dat al deze stoffen een probleem kunnen vormen
voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Het RIVM concludeert dat er momenteel in Nederland 21 verschillende synthetische pyrethroïden
zijn toegelaten in verschillende typen van toepassingen; 9 in biociden, 5 in gewasbeschermingsmiddelen,
5 in veterinaire geneesmiddelen en 1 in een geneesmiddel voor de mens. De totale afzet
van synthetische pyrethroïden in Nederland geeft een eerste globale indruk van de
omvang van het gebruik van deze stoffen en is door het RIVM geschat op minstens 30.000
kg per jaar. Op basis van de afzet in België wordt de verkoop van biociden in Nederland
door het RIVM ingeschat op een hoeveelheid tussen 15.000 en 20.000 kg. Tussen de 8.000
– 15.000 kg van de afzet van synthetische pyrethroïden bestaat uit professioneel gebruikte
gewasbeschermingsmiddelen. De afzet van veterinaire geneesmiddelen wordt geschat op
enkele duizenden kilo’s per jaar. Het gebruik als geneesmiddel voor de mens (op recept)
is minder en bedraagt enkele honderden kilogrammen per jaar.
Eén van de aanbevelingen van het RIVM is om te proberen meer inzicht te krijgen in
de gebruiksvolumes van middelen met synthetische pyrethroïden en de omvang van emissies
van deze stoffen naar het milieu. Voor gewasbeschermingsmiddelen geldt dat jaarlijks
de gegevens over de verkochte hoeveelheden en vierjaarlijks over de gebruikte hoeveelheden
worden ingewonnen en gepubliceerd15
,
16. De www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl geeft aan welke stoffen in oppervlaktewater worden aangetroffen en of deze de normen
voor waterkwaliteit of de criteria voor toelating als biocide of gewasbeschermingsmiddel
overschrijden.
Om een beeld te krijgen van de gebruikshoeveelheden van biociden wordt in het Impulsprogramma
Chemische Stoffen, binnen het project «monitoring gebruik biociden», onderzocht wat
de mogelijkheden zijn om de afzetgegevens van biociden te monitoren. Hiertoe heeft
het Centraal Bureau voor de Statistiek opdracht gekregen om een dataverkenning uit
te voeren om na te gaan aan welke voorwaarden een afzetregister voor biociden zou
moeten voldoen. De resultaten van deze verkenning worden dit voorjaar verwacht. Met
de volgende voortgangsrapportage van het Impulsprogramma Chemische Stoffen zal deze
aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Hierbij zal ook het vervolg van dit project
worden aangegeven.
Ook vanuit het «Strategisch Kader Biociden» wordt ingezet op onder andere díe biociden
waar het RIVM van heeft geconstateerd dat het gebruik risicovol is, waaronder pyrethroïden.17 De beleidslijn «Voorkomen overschrijdingen (waterkwaliteits)normen» uit het Strategisch
Kader Biociden is specifiek op biocidengebruik gericht waar waterkwaliteit een zorgpunt
is. Voor de resultaten van het RIVM-rapport over de pyrethroïden en de beleidsreactie
hierop, verwijs ik naar bijlage 2.
Biociden – formaldehyde als desinfectiemiddel
Formaldehyde is een zeer schadelijke stof die voldoet aan de exclusiecriteria genoemd
in artikel 5.2 van de biocidenverordening. Voor een dergelijke stof geldt dat deze
in beginsel niet wordt goedgekeurd, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake
is van een groot publiek belang. Op mijn verzoek is een inventarisatie uitgevoerd
van het huidig gebruik, de gevaren en de risico’s van desinfectiemiddelen op basis
van de werkzame stof formaldehyde, en naar het vervangingsperspectief van deze desinfectiemiddelen
voor de diverse toepassingen. Dit onderzoek is uitgevoerd ter voorbereiding op Europese
besluitvorming over de hernieuwde goedkeuring van deze werkzame stof onder de biocidenverordening
dat in 2025 zal plaatsvinden. Ik zal op basis van o.a. dit onderzoek mijn standpunt
hiervoor bepalen. Het gebruik van veiliger alternatieven om daarmee risicovol gebruik
van biociden terug te dringen is uitgangspunt van het Strategisch Kader Biociden18. Dit onderzoek draagt tevens bij aan het project «Publiek belang van het gebruik
van stoffen» van het Impulsprogramma Chemische Stoffen.19
Stoffen mondiaal
In Nederland zetten we sterk in op het beperken van de negatieve effecten van chemicaliën
en afval op de gezondheid van de mens en het milieu. De markt voor het gebruik van
chemicaliën is internationaal, en de verspreiding van chemische stoffen in het milieu
na emissie beperkt zich niet tot landsgrenzen. Om de gezondheid van mens en milieu
te beschermen en risico’s niet te verplaatsen is het belangrijk internationale afspraken
met overheden, bedrijfsleven, en maatschappelijke organisaties te maken. Daarom heeft
Nederland zich met de Europese Unie in september 2023 tijdens de Internationale Conferentie
over het veilig beheer van chemische stoffen (ICCM5) gecommitteerd aan de Global Framework on Chemicals, een vrijwillig kader dat als doel heeft te werken aan een veilige, schone en duurzame
wereld zonder negatieve effecten van chemicaliën en afval. Om dit te kunnen bewerkstelligen
moeten er op elk niveau beleidskeuzes gemaakt worden. Om deze keuzes te maken is wetenschappelijke
kennis de basis. Tijdens de milieutop van de Verenigde Naties (UNEA5) is in 2022 afgesproken
om een wetenschap-beleidspanel (science-policy panel to contribute further to the sound management of chemicals and
waste and to prevent pollution) op te richten voor het goede beheer van chemicaliën, afval en het voorkomen van verontreiniging.
Het doel is om dit internationale panel eind 2024 vast te stellen. In de onderhandelingen
zet Nederland met de Europese Unie in op een robuust panel, waarvan de uitkomsten
door alle partijen worden onderschreven en dat samen met de bestaande panels voor
klimaat (IPCC) en biodiversiteit (IPBES) de drie planetaire crisis aanpakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
BIJLAGE 1: BELEIDSREACTIE OP PFAS-ACTIEPLAN VAN D66
Chemours
Het actieplan roept op om in gesprek te gaan met Chemours met als doelstelling dat
het bedrijf in 2025 stopt met de productie en gelijktijdig de juridische mogelijkheden
te onderzoeken om het bedrijf hiertoe te dwingen.
Nederland zet zich in voor een Europees verbod op PFAS. Chemours is zeker in het verleden
een belangrijke bron van PFAS geweest, maar niet de enige. Een verbod zou moeten gelden
voor alle bedrijven. Ten aanzien van Chemours ga ik vooruitlopend op het verbod in
gesprek om te zien hoe het bedrijf zich voorbereidt op het aanstaande verbod en welke
maatregelen worden genomen om te stoppen met het gebruik en de uitstoot van PFAS (productie
van PFAS vindt in Dordrecht niet plaats). Deze oproep is ook verwoord in de motie
van D66 die is aangenomen in het TMD Externe Veiligheid van 26 oktober (22 343, nr. 374).
De motie roept ook op om de juridische mogelijkheden daartoe in kaart te brengen.
De Kamer zal separaat over de uitvoering van deze motie worden geïnformeerd.
Dit sluit aan bij een motie van de PvdD-fractie om te onderzoeken hoe zo snel mogelijk
een nulemissie bij Chemours kan worden gerealiseerd (27 625, nr. 652). Ik onderzoek dit op dit moment samen met de provincie Zuid-Holland, omdat de provinciale
staten een soortgelijke motie hebben aangenomen en voor een deel van de vergunningen
bevoegd gezag zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd voorafgaand aan Commissiedebat
Water, naar verwachting in mei/juni.
Het actieprogramma wil dat onderzoek wordt uitgevoerd naar het causaal verband tussen
de historische en huidige uitstoot van Chemours en gezondheidsproblemen die zich voordoen
in die regio. Het actieprogramma meldt dat ook omwonenden van de Westerschelde duidelijkheid
verdienen over de relatie tussen PFAS en hun gezondheid.
De PvdD-fractie heeft een motie ingediend waarin wordt opgeroepen het RIVM een uitgebreid
onderzoek te laten doen naar het effect van Chemours op de gezondheid van omwonenden
en werknemers (33 118, nr. 276). Ik heb u inmiddels laten weten dat het RIVM eerst een verkenning zal uitvoeren
(35 334 nr. 284). De situatie rond de Westerschelde wordt ook in deze verkenning meegenomen. Het
is de verwachting dat deze verkenning ongeveer zes maanden zal duren. De uitkomsten
stuur ik uw Kamer toe.
Daarnaast roept het actieprogramma op om een plan op te stellen voor het reinigen
van de grond en het water rondom Chemours en, waar mogelijk, de kosten hiervan verhalen
op Chemours.
Het uitgangspunt is dat degene die een bodemverontreiniging veroorzaakt ook zorgdraagt
voor het opruimen daarvan. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen welke maatregelen
nodig zijn en vervolgens aan de veroorzaker om deze maatregelen uit te voeren of te
betalen. Ik ben met de gemeente Dordrecht en de provincie Zuid-Holland (in dit geval
de bevoegd gezagen) hierover in gesprek. Ook ondersteun ik de gemeente Dordrecht via
een specifieke uitkering (SPUK) vanuit de bodemmiddelen, waarmee onder meer kosten
voor de rechtszaak tegen Chemours worden gefinancierd. De SPUK-middelen worden via
een regeling beschikbaar gesteld voor het aanpakken van bodemverontreiniging door
decentrale overheden met een wettelijke taak hiervoor. De PvdD-fractie heeft daarnaast
een motie ingediend waarin wordt gevraagd de kosten die het Rijk heeft gemaakt vanwege
de PFAS-vervuiling veroorzaakt door Chemours te inventariseren en deze te verhalen
op Chemours (33 118, nr. 265). De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd voorafgaand aan Commissiedebat Water,
naar verwachting in mei/juni.
PFAS in Nederland
Het actieplan vraagt om een totaalverbod op het gebruik en de productie van PFAS in
Europa.
Ik ben het eens met de opvatting dat het PFAS-verbod zo ruim mogelijk moet zijn. De
veronderstelling dat het ingediende voorstel voor een verbod op PFAS, dat mede door
Nederland is opgesteld, wordt uitgehold door zogenoemd essentiële toepassingen, is
onjuist. Het voorstel kent alleen een uitzondering voor drie categorieën toepassingen
waarvoor al een strikt toelatingsregime geldt, actieve stoffen in medicijnen, biociden
en gewasbeschermingsmiddelen. Het voorstel wordt op dit moment beoordeeld door het
Europees Agentschap voor Chemische Stoffen, ECHA. In de openbare raadpleging zijn
ruim 5600 reacties binnengekomen. Het beoordelen van deze reacties kost tijd en daardoor
wordt de doorlooptijd om te komen tot vaststelling van het verbod helaas verlengd.
Nederland overlegt met andere indienende landen, ECHA en de Europese Commissie hoe
we deze vertraging zo veel mogelijk kunnen beperken.
Het actieplan vraagt ook om een wereldwijd verbod op PFAS.
De enige mogelijkheid hiertoe is het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische
verontreinigingen. Tot op heden is slechts voor enkele stoffen uit de PFAS-groep aangetoond
dat ze voldoen aan de criteria voor opname in dit verdrag. Het actualiseren van dit
verdrag is een doorlopende activiteit en zo gauw er informatie is die opname van andere
PFAS rechtvaardigt, dan zal Nederland zich inzetten om dat te realiseren.
Het actieplan vraagt ook om voor eind 2024 een landelijk overzicht op te stellen van
de uitstoot en lozing van PFAS.
Op dit moment geldt alleen een generieke informatieplicht voor Zeer Zorgwekkende Stoffen
(ZZS). Ongeveer 85 stoffen van de PFAS-groep zijn ZZS. Lopende dit jaar wordt naar
verwachting de database actief waarin de gegevens over ZZS die worden gemeld aan de
bevoegde gezagen, samen worden gebracht. Op 25 oktober vorig jaar heb ik uw Kamer
een overzicht gestuurd van de vergunde PFAS-emissies in lozingsvergunningen die op
basis van de Waterwet door bevoegde gezagen zijn afgegeven (35 334 nr. 284). Aanvullend vindt er overleg plaats met alle betrokken bevoegde gezagen om vast
te stellen welke stappen er al worden gezet ten aanzien van de belangrijkste emissies,
maar vooral welke aanvullende afspraken voor het verder reduceren van de PFAS-lozingen
gemaakt kunnen worden. Daarbij is het de bedoeling om tot een concreet tijdpad te
komen waarin bevoegde gezagen laten zien hoe ze samen met het betreffende bedrijf
tot verdere reducties van PFAS-lozingen zullen komen en hoe dit ook zoveel mogelijk
in de vergunning wordt verankerd.
Het actieplan verzoekt om bij wet te regelen dat er meer voorzorgsmaatregelen kunnen
worden genomen.
Als er wetenschappelijke aanwijzingen zijn voor gegronde vrees voor schadelijke effecten
op de leefomgeving, kunnen ook nu al extra eisen worden gesteld aan emissies van mogelijk
gevaarlijke chemische stoffen. De zorgplicht onder de Omgevingswet biedt daar een
basis voor.
Ter uitvoering van de toezegging aan het lid Klaver20 over de aanpak van F-gassen en PFAS wordt, zoals bij brief van 24 oktober 2023 is
aangegeven, momenteel door het RIVM aan de wetenschappelijke onderbouwing gewerkt
over de schadelijkheid van de emissies van deze stoffen. Dit gebeurt op basis van
de informatie die in het restrictietraject over PFAS tot stand is gebracht.
In het project Voorzorg en Zorgplicht onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen
zal deze onderbouwing worden voorzien van een aanpak voor de praktische toepassing
bij vergunningverlening met het oog op de minimalisatie van PFAS emissies. Hiervoor
vindt overleg plaats met de koepels VNG, IPO en UvW, betrokken omgevingsdiensten en
ook met andere stakeholders.
De basis van de onderbouwing is overigens niet het voorzorgbeginsel aangezien het
hier niet gaat om een onzeker milieurisico. Het gaat hier om daadwerkelijk optredend
risico omdat ook nu al de gezondheidsgrenzen worden overschreden. In de brief van
28 februari 2024 is de voortgang van dit impulsproject vermeld.
Het actieplan verzoekt om alle schade door PFAS te verhalen op de verantwoordelijke
partijen en verzoekt om omwonenden en gemeenten te ondersteunen bij het verhalen van
schade op de vervuilers.
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke pijler onder het milieubeleid.
De kosten van milieuverontreiniging en andere schade zullen zoveel mogelijk op de
veroorzaker daarvan worden verhaald. In enkele gevallen kan hiervoor ondersteuning
vanuit de rijksoverheid gewenst zijn, zoals hierboven ten aanzien van de situatie
rond Dordrecht aangegeven, maar veelal zullen de bevoegde gezagen hiertoe zelf in
staat zijn.
D66 wil dat er gespecialiseerde afvalverwerkers worden aangewezen die PFAS op een
veilige manier kunnen verwerken.
Bij de verwerking van afval dat PFAS bevat, dient voldoende geborgd te worden dat
die verwerking leidt tot het vernietigen of onomkeerbaar omzetten van de in het afval
aanwezige PFAS. Nederland beschikt op dit moment niet over installaties die hiertoe
geschikt zijn. Daarom wordt afval met PFAS overgebracht naar andere lidstaten van
de Europese Unie. Als afval over de grens gebracht wordt, dient voldaan te worden
aan Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen.21 De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is hiervoor het bevoegde gezag. Die
ILT en de bevoegde autoriteit in het ontvangende land beoordelen of beoogde afvaltransporten
aan de vereisten van de EVOA voldoen, waarbij ook getoetst wordt of de verwerkingsinstallatie
het afval milieuhygiënisch kan verwerken. Niet al het afval is hetzelfde. Het kan
dus zijn dat een bepaalde afvalstroom met daarin PFAS milieuhygiënisch verwerkt kan
worden bij een bepaalde verwerker, terwijl diezelfde verwerker een andere afvalstroom
met daarin PFAS niet milieuhygiënisch kan verwerken. De beoordeling van het bevoegd
gezag van de verwerkende installatie is hiervoor nadrukkelijk ook van belang. Het
is onder andere daarom gewenst dat per geval, en dus afhankelijk van de afvalstroom,
beoordeeld wordt of afvaltransporten mogelijk zijn. Mede daarom zal ik niet overgaan
tot het aanwijzen van gespecialiseerde afvalverwerkers voor afval met daarin PFAS.
Wel heb ik in mijn Kamerbrief van 12 oktober 2023 aangegeven te zullen werken aan
handelingsperspectieven om de juiste verwerking van afval met PFAS te borgen, en tevens
er op te zullen inzetten om het zicht en de grip of PFAS in afval te verhogen.22 In dat kader is het goed om te melden dat er geen snelle oplossing is voor de knelpunten
ten aanzien van afval met daarin PFAS, maar ik ben ervan overtuigd dat met de in die
Kamerbrief beschreven acties vol ingezet wordt om de knelpunten te doen afnemen.
Ten slotte verzoekt het actieplan de regering om met het OM in gesprek te gaan over
de mogelijkheid om bij een ernstig milieudelict naast de onderneming ook de leidinggevenden
te vervolgen, en te onderzoeken hoe dergelijke situaties in andere landen zijn geregeld.
In Nederland is het OM verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare
feiten. Daartoe hoort ook een besluit over eventuele vervolging van leidinggevenden.
Ik zie het niet als taak van de regering in die bevoegdheid te treden.
BIJLAGE 2: BELEIDSREACTIE RIVM-RAPPORT PYRETHROÏDEN IN BESTRIJDINGSMIDDELEN EN MEDICIJNEN
Alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen met pyrethroïden
De Minister van LNV heeft de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van een inventarisatie
die is uitgevoerd naar mogelijke alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen op basis
van de werkzame stoffen deltamethrin, esfenvaleraat en lambda-cyhalothrin.23 Hij heeft daarin onder andere aangegeven te zullen kijken op welke wijze het gebruik
van deze alternatieven gestimuleerd kan worden. Als het gaat om bestrijdingsmiddelen
en geneesmiddelen in het algemeen, heeft de Minister van IenW u per brief geïnformeerd
over de wijze waarop gewasbeschermingsmiddelen, biociden en diergeneesmiddelen worden
meegenomen in «actielijn 3» van het Impulsprogramma Kaderrichtlijn Water, getiteld
«intensivering van maatregelen voor stoffen».24
Toetsingskaders, normen, mengseltoxiciteit en analysemethoden
De normen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de synthetische pyrethroïden
zijn vanwege de giftigheid van deze stoffen voor waterorganismen zo laag, dat normoverschrijdingen
vaak, met voor oppervlaktewater gangbare analysemethoden, niet betrouwbaar kunnen
worden vastgesteld. Dergelijke stoffen worden daarom ook «niet-toetsbare stoffen»
genoemd. Als de synthetische pyrethroïden echter wel worden gemeten, dan overschrijden
deze vaak de waterkwaliteitsnormen in hoge mate. In de tussenevaluatie van de Nota
Gezonde Groei, Duurzame Oogst die in 2019 is gepubliceerd heeft het PBL geconstateerd
dat de drie synthetische pyrethroïden deltamethrin, lambda-cyhalothrin en esfenvaleraat
samen verantwoordelijk zijn voor circa 90 procent van de berekende milieubelasting
van het oppervlaktewater25.
Het RIVM raadt aan om de Europese wettelijke kaders beter op elkaar aan te laten aansluiten;
de afzonderlijke kaders van de toelating van biociden, gewasbeschermingsmiddelen en
(dier)geneesmiddelen zouden beter moeten aansluiten op de milieukwaliteitsnormen.
Dit sluit aan op het idee van «one substance, one assessment».
Daarnaast is er op dit moment nog geen methodiek om cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen
mee te nemen in de toelating. De Minister van LNV is in gesprek met Wageningen University
& Research over het ontwikkelen van een methodiek, zodat deze effecten mee kunnen
worden genomen in de toelating. In Europees kader wordt gewerkt aan een wijze om in
normstelling rekening te houden met blootstelling aan meerdere stoffen via een zogenoemde
Mixture Assessent (MAF) factor. Doordat de Commissie het voorstel voor de herziening
van REACH heeft uitgesteld, is er helaas ook geen duidelijkheid over de invoering
van deze factor.
Het RIVM beveelt aan om de nationale kwaliteitsnormen voor een aantal pyrethroïden
te actualiseren en de analysemethoden te verbeteren. Jaarlijks wordt op basis van
gebruik, aangetroffen concentraties in grond- en oppervlaktewater en de giftigheid
van stoffen een keuze gemaakt in het actualiseren van normen. In dit kader wordt ook
de aanbevelingen van het RIVM om normen te herzien en een compliance check uit te
voeren, meegenomen.
In januari 2023 is Uw Kamer door de Minister van LNV geïnformeerd over het onderzoek
naar «niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen» dat in opdracht van Rijkswaterstaat
door Deltares is uitgevoerd.26 Op basis hiervan hebben enkele waterkwaliteitslaboratoria hun analysemethoden aangepast,
waardoor de rapportagegrens voor sommige niet-toetsbare stoffen is verlaagd. De rapportagegrens
bepaalt tot welk niveau concentraties van stoffen betrouwbaar kunnen worden bepaald.
Het resultaat hiervan is dat er meer normoverschrijdingen kunnen worden vastgesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat