Brief regering : Beleidsreactie op IOB-evaluatie Nederlandse steun aan opvang van vluchtelingen in de Syrië regio (2016 – 2021)
36 410-XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2024
Nr. 53 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2024
Recentelijk rondde de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB)
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een evaluatie af van de Nederlandse steun
voor opvang van vluchtelingen in de regio rond Syrië in de periode 2016–2021.
Hierbij bied ik u deze evaluatie aan, alsmede de kabinetsreactie op de bevindingen
en aanbevelingen van de IOB. De reactie gaat kort in op de context, de relevantie
en de stand van het huidige beleid, biedt inzicht in de bevindingen en aanbevelingen
en bevat commentaar en observaties daarop vanuit het kabinet.
Belang steun «Opvang in de Regio»
In reactie op grootschalige ontheemding door de escalatie van de oorlog in Syrië in
2015 namen Europese landen, waaronder Nederland, initiatieven om de opvang van Syrische
vluchtelingen in naburige landen te ondersteunen. Door de urgentie en de schaal van
deze crisis gebeurde dit onder grote druk. De Nederlandse insteek paarde humanitaire
overwegingen aan gedeelde verantwoordelijkheid én aan het belang van beheersing van
de toeloop van vluchtelingen richting Europa.
Voor de gekozen koers van «Opvang in de Regio» (OidR) was en is brede politieke steun.
Sinds 2015 is de focus van deze koers verbreed naar andere regio’s waar sprake is
van grootschalige gedwongen ontheemding. In aanvulling op het mogelijk maken van noodhulp
kiest Nederland daarbij voor een aanpak die gericht is op ontwikkeling. Kern is vluchtelingen
steun te bieden die verder gaat dan het voorzien in basisnoden, en perspectief te
ontwikkelen door bevordering van zelfredzaamheid en van een waardig leven binnen hun
gastgemeenschap. Dat betekent ook investeringen in die gemeenschappen.
Mede aan de hand van de ervaringen in de Syrische regio die de IOB onderzocht is de
OidR-koers de afgelopen jaren uitgebouwd. Dit krijgt met name vorm in het programma
Prospects, een partnerschap met vijf internationale organisaties in acht opvanglanden in de
Syrië-regio en in de Hoorn van Afrika.1 De Prospects-aanpak koppelt noodhulporganisaties aan partners die werken aan werkgelegenheid,
toegang tot onderwijs en aan bescherming voor vluchtelingen én gastgemeenschappen.
Deze manier van geïntegreerd werken wordt in internationaal verband als vernieuwend
ervaren. Ondertussen onderzoekt Nederland ook mogelijkheden om nationale en lokale
organisaties in opvanglanden directer te ondersteunen, dus zonder tussenkomst van
internationale organisaties. Tegelijk blijft Nederland als het gaat om OidR steun
verlenen aan multilaterale humanitaire en ontwikkelingspartners.
Onderzoek IOB: hoofdlijnen en duiding
Als gevolg van de burgeroorlog in Syrië ontvluchtten ongeveer zeven miljoen Syriërs
hun land. Tegen de 80% van hen vond opvang in buurlanden, met name Irak, Jordanië,
Libanon en Turkije. Dergelijke grote aantallen vluchtelingen zorgen in opvanglanden
voor grote druk op infrastructuur, publieke dienstverlening en maatschappelijke verhoudingen.
Dit kan negatief uitpakken voor de betreffende landen en voor de regio.
In reactie hierop ontwikkelde onder meer Nederland initiatieven om de opvang van Syrische
vluchtelingen te ondersteunen. De invulling daarvan bleek een complex, taai en dynamisch
proces. Gedurende de looptijd zijn dan ook aanpassingen in aanpak en programma’s doorgevoerd.
In de evaluatie «Between prospects and precarity. An evaluation of Dutch assistance to refugee reception
in the Syria region (2016–2021)» houdt de IOB deze inzet tegen het licht.2 Het onderzoek vond plaats in 2022 en 2023 en paste binnen de reguliere evaluatieprogrammering
van de IOB.
De bevindingen betreffen de effectiviteit, relevantie en coherentie van de gekozen
aanpak, hoe daarin de belangen en noden van vrouwen en meisjes zijn meegenomen, en
de invloed van de ingezette financieringsvormen op de selectie van partners en op
de samenwerking tussen verschillende stakeholders.
Hoofdconclusie van de IOB is dat Nederlandse initiatieven op de korte termijn positieve
effecten opleverden voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Maar de beoogde
grotere zelfredzaamheid en betere sociaaleconomische vooruitzichten voor de langere
termijn bleef beperkt. Dat kwam voornamelijk door ontwikkelingen buiten de invloed
van Nederland. Tegelijk werden aannames over de bereidheid van gastlanden om een inclusief
beleid jegens vluchtelingen te voeren niet altijd bewaarheid.
Aanbevelingen van de IOB voor staand en nieuw beleid betreffen het belang om doelstellingen
en strategie op regionaal en/of landenniveau regelmatig door te lichten en zo nodig
aan te passen; het belang van een constructieve dialoog met opvanglanden; het belang
van context-specifiek werken; versterking en uitbouw van het Prospects-programma dat in de onderzochte periode is ontwikkeld; en het belang van voldoende
capaciteit voor programma-uitvoering, -monitoring en -beheer.
Deze aanbevelingen sporen met het voortschrijdend inzicht en opgedane ervaringen met
de onderzochte en andere OidR-programma’s. In het grote OidR programma Prospects zijn de meeste van de nieuwe inzichten al toegepast. Mede aan de hand van het onderzoek
van de IOB is het noodzakelijk te kijken hoe de Nederlandse OidR-koers verder kan
worden aangescherpt en gefaciliteerd. Feit blijft immers dat het leeuwendeel van de
vluchtelingen in de wereld opvang zoekt en vindt in landen in de regio’s van herkomst.
Wereldwijd zijn tegen de 110 miljoen mensen gedwongen ontheemd, Van hen zijn 36 miljoen
hun land ontvlucht. Meer dan 70% van deze vluchtelingen verblijft in buurlanden.3 Deze situatie brengt aanzienlijke risico’s en uitdagingen met zich mee. Zowel voor
de vluchtelingen, voor de gastgemeenschappen en opvanglanden. Nederland blijft zich
er samen met andere landen en organisaties voor inzetten een bijdrage te leveren die
positief uitpakt voor alle betrokken partijen. De uitkomsten van dit IOB-onderzoek
bieden hiervoor nuttige inzichten en handvatten.
Onderzoeksvragen IOB
De hoofdvraag van het IOB-onderzoek richtte zich op de Nederlandse bijdrage aan de
verbetering van vooruitzichten van vluchtelingen uit Syrië en hun gastgemeenschappen
in Libanon, Jordanië en Irak en hoe die bijdrage verder kan worden verbeterd. De aandacht
ging daarbij vooral naar Libanon en Jordanië en minder naar Irak. De opvang van Syrische
vluchtelingen in Turkije viel buiten de evaluatie. Nederlandse steun daarvoor liep
via de EU
Facility for Refugees in Turkey. De lessen uit de evaluatie van deze inspanningen door de EU zijn in het IOB-rapport
opgenomen.
Deelvragen van het IOB-onderzoek richtten zich op:
• De relevantie van de door Nederland gekozen ontwikkelingsbenadering DAFD (Development Approaches to Forced Displacement) – Waren door Nederland gesteunde interventies in lijn met de behoeften van vluchtelingen
en gastgemeenschappen? Was Nederlandse steun relevant in het voorkomen van doorreis
van vluchtelingen naar derde landen? Wat is bekend over de sociale cohesie en participatie
van vluchtelingen in lokale gemeenschappen, over hun economische participatie en over
de economische impact van de aanwezigheid van vluchtelingen op lokale gemeenschappen?
• De aandacht voor de dimensie van
gender – In welke mate was deze dimensie zinvol geïntegreerd in door Nederland gesteunde
interventies? Was er voldoende aandacht voor de specifieke noden van vrouwen en meisjes?
• De coherentie van de gekozen aanpak – In welke mate sloten de beleidsdoelstellingen en de aanpak
aan op de prioriteiten van de opvanglanden, internationale kaders, de interventies
van andere landen/donoren, en de bredere Nederlandse steun aan deze landen?
• De ingezette financieringsmodaliteiten – Wat betekende de inzet van de verschillende steunprogramma's voor de selectie van
partners, de samenwerking tussen beleidsdirecties in Den Haag en de ambassades in
betrokken landen, en voor de samenwerking tussen humanitaire en ontwikkelingspartners?
Kabinetsappreciatie
In zijn algemeenheid zijn de bevindingen van de IOB herkenbaar. Het kabinet deelt
niet in alle gevallen de conclusies die de IOB daaraan verbindt. De formulering van
die conclusies in de samenvatting van het rapport behoeft in ieder geval enige nuancering.
Verder zijn zoals gesignaleerd in de huidige praktijk van beleidsuitvoering tussentijds
al aanpassingen doorgevoerd die in lijn zijn met de bevindingen en de aanbevelingen
van de IOB.
De hoofdconclusie
De IOB stelt vast dat de Nederlandse inzet op de korte termijn positieve resultaten
opleverde. Dat betrof verbeterde levensomstandigheden voor vluchtelingen en gastgemeenschappen
door onder andere betere bescherming van vrouwen en kinderen, toegang tot onderwijs,
betere omstandigheden op scholen, beroepstraining en werk. Van duurzaam toegenomen
bestaanszekerheid was volgens de IOB geen sprake. De voornaamste oorzaken daarvoor
– politieke crises, economische achteruitgang en de Covid19-pandemie – lagen buiten
de invloed van de Nederlandse aanpak. De IOB stelt daarbij vast dat de Nederlandse
aanpak flexibel genoeg was om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Het kabinet herkent deze observatie. Duurzaam perspectief voor vluchtelingen en gastgemeenschappen
was en is de ambitie, maar voortgang ter zake is van meerdere factoren afhankelijk
en zeker niet te bereiken door één enkele (externe) speler. Realisering vergt brede
internationale samenwerking en inzet op schaal. Daarbij speelt dat omstandigheden
– zeker in crisissituaties – sterk kunnen veranderen, zodat niet of minder voorspelbaar
vooruit gepland en geprogrammeerd kan worden. In dit kader wijst het kabinet er nog
op dat Nederland heeft bijgedragen aan verbetering en vergroting van de opvangcapaciteit.
Relevantie
Om perspectief te bieden op bestaanszekerheid concentreerde de Nederlandse steun zich
op sociale en juridische bescherming, onderwijs en training, werk en economische ontwikkeling.
Die aanpak was volgens de IOB relevant voor het bevorderen van sociaaleconomisch perspectief
en sloot aan bij de behoeften van vluchtelingen en gastgemeenschappen, al zijn er
wel kanttekeningen bij te maken. De grote politieke wens tot snelle interventie – en
daardoor tijdsdruk en beperkte personele capaciteit op ambassades – zorgde voor gaten
in het ontwerp van projecten. De IOB stelt ook vast dat, hoewel Nederland zich als
donor op beide groepen richtte, binnen gastgemeenschappen het gevoel ontstond dat
vluchtelingen meer van de steun profiteerden dan de gemeenschap zelf. Dit zorgde voor
spanningen tussen gastgemeenschappen en vluchtelingen.
Het kabinet herkent ook deze observaties, maar wijst tegelijk op aanzienlijke verschillen
tussen landen. In Jordanië moet sinds 2016 bijvoorbeeld zeventig procent van internationale
hulp voor Syrische vluchtelingen ook ten goede komen aan kwetsbare groepen binnen
gastgemeenschappen. Met deze zogenoemde Jordan Compact van 2016 geeft de overheid een duidelijk signaal richting de eigen bevolking. In
Libanon kiest de overheid niet voor een dergelijke rol, maar benadrukt vooral de negatieve
gevolgen van de vluchtelingenopvang op de samenleving. De spanningen tussen vluchtelingen
en gastgemeenschappen in Libanon zijn dan ook aanmerkelijk groter zijn dan in Jordanië.
De genderdimensie
De IOB beoordeelt de integratie van de genderdimensie als onsuccesvol en stelt dat
er onvoldoende programmering was die specifiek was gericht op het systematisch aanpakken
van noden vanuit genderperspectief. De IOB constateert verder – in lijn met eerder
onderzoek over gendermainstreaming (2021) – dat er vooral een prikkel is om te rapporteren
over aantallen vrouwen die bereikt zijn.
Het kabinet kan deze observaties deels onderschrijven. Gendermainstreaming is inderdaad
een uitdaging, maar de evaluatie toont ook een aantal positieve resultaten. Voortgang
is er bijvoorbeeld geboekt op het terrein van beroepstraining vanuit verschillen in
gender, veilig schooltransport specifiek voor meisjes, het tegengaan van geweld tegen
vrouwen en verbetering van mentale gezondheidszorg voor alle verschillende soorten
trauma die zijn opgelopen.
Coherentie
De IOB stelt een aantal tekortkomingen vast met betrekking tot de bredere coherentie
van de Nederlandse inzet. Zo bleek het aanvankelijk lastig Nederlandse steun in lijn
te brengen met plannen van de nationale overheden. In de eerste jaren van de programmering
dienden de door de overheden van beide landen opgestelde nationale vluchtelingenplannen
als richtlijn om projecten te selecteren. Donorcoördinatie in Jordanië en Libanon
richtte zich vooral op het uitwisselen van analyses en coördineren van (diplomatieke)
boodschappen aan de nationale overheden. De Nederlandse ambassades speelden daarin
een constructieve rol. Donoren deelden ook informatie over programmering, maar dat
resulteerde niet in gezamenlijke planning. De IOB constateert verder dat de OidR-inzet
niet goed in lijn was met overige OS-programmering in de betrokken landen. Voor ambassades
bleek het lastig overzicht te houden op de brede Nederlandse inzet.
Het kabinet herkent de gesignaleerde coherentie-uitdagingen. Bij de uitvoering van
de OidR-programma’s werden deze al snel duidelijk, zeker in de eerste twee jaar. De
voornaamste oorzaak was – zoals de IOB noemt – de sterke politieke wens om gezien
de ernst en omvang van de Syrische vluchtelingencrisis in 2016 snel budget vrij te
maken voor OidR-programmering. In een korte periode werden daardoor programmering
en projecten ontwikkeld, maar zonder uitgebreide beleidsanalyses, uitgewerkte resultatenkaders
en adequate capaciteit. Dit ging logischerwijs ten koste van de uitvoeringskwaliteit
en van coherentie. In de periode daarna volgden dan ook initiatieven om een en ander
te corrigeren en te zorgen voor betere samenwerking met overheden en uitvoerders en
voor betere afstemming tussen die uitvoerders. Deze inspanningen vonden hun weerslag
– zoals de IOB ook noemt – in het Prospects-programma dat in 2019 van start ging.
Programmabeheer
De IOB stelt vast dat ook het programmabeheer kon verbeteren. Het management en de
monitoring van uiteenlopende contracten kon in omvang worden teruggebracht en dit
leidde tot het Prospects-programma. Dit vergde wel dat er in Den Haag en op de ambassades extra capaciteit
kwam. Omdat in de aanloop van het Prospects-programma rolverdelingen nog niet uitgekristalliseerd en geformaliseerd waren was
de samenwerking en afstemming nog niet optimaal.
Het kabinet herkent ook deze observaties. Inmiddels is de rolverdeling duidelijk en
werken ambassades, projectstaf in Den Haag en uitvoerende partners constructief samen.
Met een speciaal subsidiearrangement voor Ngo’s zijn er ook stappen gezet om lokale
organisaties een grotere rol te geven in de planning van activiteiten. Het thema lokalisering
is verder een terugkerend onderwerp in de dialoog met de Prospects-partners.
Doorreis naar derde landen
Een indirect oogmerk van de OidR-inzet inzake Syrië was het wegnemen van prikkels
voor vluchtelingen om door te reizen naar andere bestemmingen, waaronder Europa. De
IOB geeft aan dat er geen conclusief bewijs is dat dat is gelukt. Die bevinding is
logisch, want het is niet te meten hoeveel vluchtelingen er door de Nederlandse inzet
niet zijn doorgereisd. De IOB stelt daarbij dat hoewel officiële cijfers ontbreken
in de praktijk doorreizen beperkt is gebleven.
De afweging om door te reizen is complex en kent meerdere factoren. Ondersteund door
academisch onderzoek bevestigt de analyse van de IOB dat Nederlandse steun gericht
op sociale en juridische bescherming, onderwijs/training, huisvesting en werk/economische
ontwikkeling voor vluchtelingen wel relevant is.4 Het ontbreken van toegang tot deze voorzieningen is een belangrijke overweging om
te besluiten door te reizen.
Het kabinet ziet deze notie als doorslaggevend voor de bredere OidR-koers die de afgelopen
jaren is ontwikkeld. In dit kader merkt het kabinet nog op dat de zogenoemde migration hump – een (tijdelijke) migratietoename bij toenemende welvaart in (kleine) ontwikkelingslanden –
bij vluchtelingensituaties niet is geconstateerd.5
Aanbevelingen IOB
Op basis van haar bevindingen komt de IOB tot vijf aanbevelingen. Zoals eerder gemeld
zijn in het Prospects-programma reeds aanpassingen doorgevoerd die in lijn liggen met deze aanbevelingen.
1. «Heroverweeg doelstellingen en strategie op regionaal en/of landenniveau regelmatig»
In dynamische contexten is het inderdaad noodzakelijk doelstellingen regelmatig tegen
het licht te houden. Dat geldt helemaal in situaties waarin sprake is van politieke,
sociale en economische instabiliteit, zoals in de landen rond Syrië. Deze landen zullen
met Syrische vluchtelingen te maken blijven krijgen. Internationale steun bij de opvang
blijft nodig al is de situatie in de regio politiek en economisch uiterst volatiel:
gastgemeenschappen zien hun economische positie verslechteren en zijn minder genegen
tot solidariteit met vluchtelingen en overheden zijn sceptischer over vluchtelingenopvang
dan eerst.
2. «Onderhoud de dialoog met opvanglanden en heb een open houding voor alternatieve
werkwijzen, zelfs als belangen en perspectieven ver uit elkaar liggen.»
In de OidR-koers is een voortdurende, constructieve beleidsdialoog met gastlanden
inderdaad belangrijk. In het kader van het Prospects-programma is daar inmiddels voortgang in geboekt, met name in Ethiopië, Oeganda en
Kenia. In de landen in de Syrië regio is de realiteit weerbarstiger, vooral door politieke
verhoudingen binnen de betrokken landen. Nederland blijft evenwel alle diplomatieke
kanalen inzetten om met de betreffende overheden te werken aan een meer inclusieve
benadering van vluchtelingenopvang. Het partnerschap met VNG International, onder
andere actief in Libanon en Irak, biedt daarbij een goed handvat om ook met lokale
overheden samen te werken.
3. «Werk zo context-specifiek en lokaal als mogelijk.»
Om duurzame resultaten te boeken is het inderdaad van belang context-specifiek, vraag
gestuurd en op basis van lokaal eigenaarschap en medezeggenschap te werken. Een dergelijke
aanpak is in het Prospects-programma inmiddels geïntegreerd. De door partners en overheden geïdentificeerde
noden vormen de basis voor de programma’s die ook een duidelijke plaats hebben in
de meer-jarenstrategieën van de ambassades. VN-partners zetten voor de evaluatie van
activiteiten standaard enquêtes en groepsgesprekken met vertegenwoordigers van alle
vluchtelingengroepen in.
Om sociale cohesie te bevorderen en spanningen te voorkomen is het extra belangrijk
lokale gastgemeenschappen te betrekken en te zorgen dat lokale organisaties een actieve
rol krijgen in de identificatie van noden en de ontwikkeling van programma’s. Dat
omvat idealiter ook verhoging van hun overheadkosten, want dat vergroot de mogelijkheden tot zelfstandig opereren en verhoogt eigenaarschap.
Lokalisering is in die zin een breed aandachtspunt binnen het Nederlandse beleid voor
internationale en ontwikkelingssamenwerking. De IOB constateert nog eens dat ambassades
daarvoor goed gepositioneerd zijn. Het is echter ook belangrijk dat uitvoerende partners
als VN-organisaties en de Wereldbank hier actie in ondernemen. In het Prospects-programma zijn daartoe voorwaarden in de contractuele afspraken opgenomen. Binnen
het bredere beleid voor migratie en ontheemding is een subsidieprogramma ontwikkeld
gericht op capaciteitsversterking van lokale, in-country, partners. Nederland spant zich verder in voor betekenisvolle participatie van ontheemden
in nationale en internationale beleidsbeïnvloeding.
4. «Gezien het besluit het Prospects-programma tot 2027 te verlengen: continueer het
uitbouwen van de partnerschappen, probeer de donorbasis uit te breiden en leg een
verbinding met andere initiatieven in de regio.»
De meerjarenplannen voor de landen waar het Prospects-programma wordt uitgevoerd hebben voor de periode 2024–2027 een programma committering
en een budgetbeslag dat ongeveer 60% hoger ligt dan in de periode 2019–2022, (met
2023 als brugjaar).
Het Prospects-programma kent verder een systematische monitoring waarvan de inzichten worden meegenomen
in de jaarplannen van ambassades. Daarin zijn alle Nederlandse initiatieven in een
land opgenomen, ook die initiatieven die met andere donoren worden uitgevoerd. Dit
draagt bij aan programmatische synergie.
Om internationale OidR-samenwerking te bevorderen en andere donoren te interesseren
presenteerde Nederland in december jl. het Prospects-programma expliciet tijdens het Global Refugee Forum in Genève.
5. «Zorg voor voldoende stafcapaciteit voor programma-management, dialoog, politiek-economische
analyse én monitoring en leren.»
Zoals eerder gesignaleerd had de wens tot snelle programmering in 2016 invloed op
kwaliteit van het ontwerp van OidR-initiatieven. Een factor daarbij was onvoldoende
personele capaciteit. Dat gold voor staf op het ministerie in Den Haag en op de ambassades,
als ook voor projectpartners en uitvoerende organisaties.
In deze situatie is ondertussen duidelijk verbetering aangebracht. Zowel in Den Haag,
op de ambassades en in de programmering van het Prospects-programma is de personele capaciteit versterkt. Daarbij is programmering via het
Prospects-programma met ingang van 2019 geconcentreerd bij een beperkt aantal betrouwbare internationale
partners. Die keus maakt het mogelijk de aanpak van deze partners aan te passen aan
de Nederlandse beleidsagenda en heeft geresulteerd in nieuwe manieren van samenwerken
en gezamenlijk programmeren. Voor de zeer verschillende organisaties (niet alleen
VN maar ook Wereldbank en IFC) blijkt dat een vernieuwende en inspirerende aanpak
die ook hun lerend vermogen doet toenemen. De IOB stelt vast dat dit leidt tot een
beter begrip van elkaars aanpakken en perspectieven. De aanbeveling van de IOB om
lokale organisaties nog meer te steunen en in te schakelen om lokale kennis en perspectieven
te mobiliseren is ondervangen met de eerdergenoemde nieuwe subsidiearrangementen voor
lokale capaciteitsopbouw.
Toekomst
Het kabinet betrekt de bevindingen en aanbevelingen van de IOB in toekomstige OidR-inspanningen
in de landen rond Syrië en breder. Feit blijft dat de omstandigheden in opvanglanden
complex zijn en duurzame resultaten niet vanzelfsprekend. Voortgang in de OidR-koers
blijft zeer afhankelijk van de politieke wil en opvangcapaciteit in de betrokken landen.
Het werken in dergelijke volatiele contexten brengt dilemma’s en risico’s met zich
mee.
Nederland blijft ondertussen werken aan doelgerichte, flexibele en realistische programmering
in goed overleg met opvanglanden, vluchtelingen, gastgemeenschappen, andere donoren
en hulporganisaties. Dit alles in een groot samenwerkingsverband zodat schaal kan
worden bereikt en waarbij genderperspectieven geadresseerd worden.
Het IOB-onderzoek heeft aangetoond dat de Nederlandse inzet voldoende flexibel en
adaptief is om rekening te houden met veranderende omstandigheden. Dit blijft dan
ook leidend in de programmering. Een optie is daarbij om zo nodig terug te schakelen
naar een humanitaire aanpak. Dit is in de afgelopen jaren in specifieke gevallen ook
gedaan. Over voortgang van het OidR-beleid en van eventuele aanpassingen en de afwegingen
daarbij zal het kabinet uw Kamer blijven informeren.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G.E.W. van Leeuwen, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking