Brief regering : Tweede voortgangsrapportage Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden
25 883 Arbeidsomstandigheden
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 481
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2024
Met deze brief breng ik u op de hoogte van de voortgang van de tijdelijke Maatwerkregeling
Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (hierna: de subsidieregeling). Deze subsidieregeling
biedt sectoren en bedrijven de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor duurzame inzetbaarheid
en eerder uittreden.
In de brief ga ik eerst kort in op de voorgeschiedenis en de inhoud van de subsidieregeling.
Daarna licht ik de ontwikkelingen in 2023 toe. Vervolgens ga ik in op de bevindingen
uit de tweede voortgangsrapportage over de subsidieregeling van onderzoeksbureau SEOR.
Ook informeer ik uw Kamer over de laatste cijfers van het gebruik van een Regeling
voor Vervroegde Uittreding (RVU). Tot slot kijk ik vooruit naar de komende periode.
1. Voorgeschiedenis en inhoud subsidieregeling
Deze subsidieregeling vloeit voort uit het Pensioenakkoord (2019) en heeft als doel
dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioen bereiken, ook degenen die zwaar
werk verrichten. De subsidieregeling loopt van 2021 tot en met 2025 en was aanvankelijk
alleen gericht op sectoren. In totaal is er € 1 miljard beschikbaar gesteld. Daarvan
is € 964 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan sectoren en is € 36 miljoen
euro gereserveerd voor bovensectorale initiatieven. Binnen de subsidieregeling zijn
twee typen subsidieaanvragen mogelijk: voor sectoranalyses en voor activiteitenplannen.
Voor beide typen subsidieaanvragen worden verschillende aanvraagtijdvakken opengesteld.
Een sectoranalyse heeft als doel inzicht te geven in de meerjarige opgaven op het
gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden waar een sector voor staat.
Ook laat de sectoranalyse zien wat nodig is om te zorgen dat werkenden in de betreffende
sector in de toekomst zoveel mogelijk gezond werkend hun pensioen bereiken. Een sectoranalyse
is nodig om subsidie voor een activiteitenplan aan te vragen. Er kan namelijk alleen
subsidie worden aangevraagd voor activiteiten die aansluiten bij een knelpunt uit
de sectoranalyse. Om sectoren op weg te helpen met een sectoranalyse is een vaste
subsidie van € 20.000 beschikbaar. Ook is het mogelijk om een eerdere sectoranalyse
te updaten. Daarvoor is een vaste subsidie van € 10.000 beschikbaar.
In de eerste 4 aanvraagtijdvakken voor sectoranalyses (2021–2023) zijn in totaal 130
subsidieaanvragen voor een sectoranalyse ingediend. Bij dertien daarvan ging het om
een update van een sectoranalyse. Op dit moment staat er opnieuw een aanvraagtijdvak
open voor sectoranalyses.
Een activiteitenplan bevat activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid en
voor eerder uittreden. Bij duurzame inzetbaarheid kan gedacht worden aan betere arbeidsomstandigheden,
goed werkgeverschap, arbeidsmobiliteit, leren en ontwikkelen en eigen regie. Eerder
uittreden gaat over eerder stoppen met werken via een RVU. Die mogelijkheid is bedoeld
voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van
de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot de AOW-leeftijd, bijvoorbeeld
door de zwaarte van het werk. Er kan alleen subsidie worden aangevraagd voor eerder
uittreden als er ook geïnvesteerd wordt in duurzame inzetbaarheid. Bij een subsidieaanvraag
moet ten minste 25% van de aangevraagde subsidie naar duurzame inzetbaarheid gaan.
Tot nu toe zijn er 4 aanvraagtijdvakken voor activiteitenplannen van sectoren opengesteld,
waarin in totaal 85 subsidies zijn aangevraagd. Daarbij gaat het 23 keer om een vervolgsubsidie.
In 2021 en 2022 stonden de eerste twee aanvraagtijdvakken voor activiteitenplannen
open. In de eerste voortgangsrapportage uit 2022 constateerde onderzoeksbureau SEOR
dat subsidie verleend is aan sectoren die 40% tot 45% van de werkgelegenheid in Nederland
vertegenwoordigen. Het bereik van de subsidieregeling bleek derhalve aanzienlijk,
maar wel met ruimte voor verbetering. Er werd geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn
om het bereik van de subsidieregeling te vergroten. Het is belangrijk dat de subsidieregeling
breed toegankelijk is voor iedereen die wil investeren in duurzame inzetbaarheid.
Daarom heb ik besloten om halverwege de looptijd de subsidieregeling ook open te stellen
voor bedrijven, met een daarbij passende grote inzet op goede voorlichting. Om deze
reden is de subsidieregeling aangepast (Stcrt. 2023 nr. 12759), zodat ook individuele bedrijven en organisaties subsidie kunnen aanvragen. Ook
is toen het drempelbedrag van de minimaal aan te vragen subsidie substantieel verlaagd,
van € 125.000 naar € 75.000. Zo kunnen niet alleen bedrijven en organisaties, maar
ook kleinere sectoren en branches gemakkelijker subsidie aanvragen, met behoud van
voldoende schaalgrootte.
2. Ontwikkelingen in 2023
Bedrijven
Van 1 september 2023 tot en met 30 november 2023 was het eerste aanvraagtijdvak voor
activiteitenplannen voor bedrijven geopend. In de aanloop daarnaartoe heeft mijn ministerie
uitgebreid ingezet op voorlichting aan bedrijven over deze nieuwe subsidiemogelijkheid.
Daartoe zijn webinars georganiseerd, maandelijkse nieuwsbrieven verstuurd en is gebruik
gemaakt van toegankelijk voorlichtingsmateriaal.
Er was veel belangstelling voor deze subsidiemogelijkheid, waardoor zowel het budget
voor kleinere bedrijfsaanvragen (kleiner dan € 300.000) als het budget voor de grotere
bedrijfsaanvragen (€ 300.000 en hoger) werden overschreden. Om tegemoet te komen aan
de behoefte van bedrijven is ervoor gekozen om via een regelwijziging (Stcrt. 2023, nr. 31451) het subsidieplafond voor de kleine aanvragen van bedrijven op te hogen van € 7,5
miljoen naar € 17 miljoen.
Hierdoor kunnen uiteindelijk in totaal ongeveer 200 bedrijven met activiteitenplannen
op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden aan de slag.
In de subsidieaanvragen zien we veel enthousiasme om met een breed palet aan verschillende
activiteiten aan de slag te gaan. De meeste plannen zien alleen op duurzame inzetbaarheid.
In 1 op de 5 plannen wordt ook subsidie aangevraagd voor eerder uittreden.
Sectoren
In 2023 stonden er twee aanvraagtijdvakken voor activiteitenplannen van sectoren open.
Het eerste aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van sectoren in 2023 liep van
9 januari tot en met 31 maart 2023. In dit tijdvak zijn er 11 subsidieaanvragen ingediend
op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Uiteindelijk hebben
acht sectoren subsidie ontvangen.1 Vijf van de acht sectoren hebben alleen subsidie aangevraagd voor duurzame inzetbaarheid,
de andere drie sectoren hebben subsidie voor zowel duurzame inzetbaarheid als eerder
uittreden ontvangen. De beschikte subsidie in dit tijdvak bedraagt in totaal € 48
miljoen.
Het tweede aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van sectoren in 2023 liep van
1 september tot en met 30 november 2023. In dit tijdvak hebben 20 sectorale samenwerkingsverbanden
een subsidieaanvraag ingediend voor een activiteitenplan. Op dit moment worden de
laatste beoordelingen afgerond. Acht sectoren hebben alleen subsidie aangevraagd voor
duurzame inzetbaarheid en twaalf sectoren hebben een subsidie aangevraagd voor een
combinatie van activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden.
Er was in beide tijdvakken sprake van een grote variëteit aan activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd.
De keuze die sectoren maken hangt immers samen met de knelpunten die in hun sectoranalyse
naar voren komen. Het onderstaande kader licht drie voorbeelden uit.
Duurzame inzetbaarheid in de praktijk
Een voorbeeld van een gesubsidieerde activiteit op het gebied van duurzame inzetbaarheid
is het gebruik van de meester-gezel constructie, bijvoorbeeld in de bouwsector, waarbij
jonge en/of onervaren werknemers worden gekoppeld aan een ervaren collega op de werkvloer,
de leermeester. Deze constructie heeft als voordeel voor jongere werknemers dat zij
kunnen leren van de leermeester, en de leermeester kan op deze manier het gewone werk
afwisselen met het leermeesterschap.
Een ander voorbeeld is slim roosteren. Roostermakers proberen een zo eerlijk en evenredig
mogelijk rooster te maken. Maar vervolgens wordt er onderling nog veel geruild, waardoor
sommige werknemers bijvoorbeeld veel te veel werken, of ongezond veel nachtdiensten
draaien. In de zorgsector is gewerkt aan een serious game over roosteren, waardoor
werknemers op een leuke manier ontdekken hoe een roosterproces werkt en gestabiliseerd
kan worden.
In een andere sector is onderzoek gedaan naar mogelijkheden om de fysieke belasting
bij het laden en lossen van rolcontainers te verminderen. Het doel van het onderzoek
was om de uitdagingen in kaart te brengen en verbetermogelijkheden te identificeren.
In het vervolgtraject wil de sector met een actieplan verbeteringen implementeren.
In rondetafelgesprekken met sectoren op mijn ministerie kwam naar voren dat projecten
vaak een langere opstartperiode nodig hebben dan verwacht. Men is vaak niet klaar
bij het einde van de projectperiode. Er wordt veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid
om een vervolgaanvraag te doen. Bij vervolgaanvragen is een leereffect zichtbaar.
Succesvolle pilots worden breder uitgerold. Onderzoeksresultaten worden vertaald in
concrete vervolgstappen. Activiteiten waarvoor weinig animo is, worden geschrapt.
3. Bevindingen tweede voortgangsrapportage
Opzet onderzoek
Onderzoeksbureau SEOR voert gedurende de hele looptijd een monitoring- en evaluatieonderzoek
uit naar de subsidieregeling. Bij deze brief vindt u de tweede voortgangsrapportage.
De voortgangsrapportage gaat in op het bereik van de regeling en de eerste effecten
van de gesubsidieerde activiteiten. De resultaten zijn gebaseerd op deskresearch,
enquêtes onder projectleiders en deelnemers, en interviews bij vijf projecten (casestudies).
Ook is een analyse gemaakt van geanonimiseerde CBS-microdata van RVU-deelnemers.
De deelnemersenquêtes voor duurzame inzetbaarheid (DI) en RVU zijn onder een beperkt
aantal sectoren uit het eerste aanvraagtijdvak van de subsidieregeling uitgevoerd.
De respons op deze enquêtes is laag. Dit betekent dat er nog geen compleet beeld is
van de kenmerken en ervaringen van deelnemers over alle sectoren die met subsidie
investeren in duurzame inzetbaarheid en RVU. Het vervolg van het onderzoek gaat hier
meer inzicht in bieden. In 2024 en 2026 levert SEOR weer rapportages op.
Uitvoering en bereik regeling
De rapportage schetst een overwegend positief beeld van het aanvraagproces en de voorlichting
over de subsidieregeling, op basis van de enquête onder projectleiders van de 40 projecten
uit het tweede subsidietijdvak (2022). Projectleiders zijn kritischer op de beoordelingsduur
en de administratieve lasten van de subsidieregeling.
Het bereik van de subsidieregeling onder sectoren is in het afgelopen jaar ongeveer
gelijk gebleven; bijna de helft van de werknemers in Nederland valt onder een sector
die subsidie ontvangt. Daarnaast zijn afgelopen jaar ook zo’n 200 individuele bedrijven
bereikt. Die omvatten ongeveer 11% van de werkenden in Nederland. Hier is enige overlap
met sectoren.
De eerste voortgangsrapportage liet eerder zien dat de subsidie over het algemeen
meer terecht komt bij sectoren met relatief grote problematiek rond duurzame inzetbaarheid
en zwaar werk. Met het openstellen van de subsidieregeling voor individuele bedrijven
worden ook de handel en de dienstverlening beter bereikt. Sectoren waaruit ook nu
nog weinig subsidie is aangevraagd zijn bijvoorbeeld het onderwijs en horeca. Het
rapport laat zien dat mijn ministerie zich moet blijven inzetten om zoveel mogelijk
sectoren en bedrijven te bereiken.
Eerste inzichten duurzame inzetbaarheid
De voortgangsrapportage geeft een eerste inzicht in de kenmerken en ervaringen van
deelnemers aan gesubsidieerde DI-activiteiten in een aantal sectoren uit het eerste
aanvraagtijdvak. De respondenten aan de DI-enquête hebben vooral deelgenomen aan activiteiten
gericht op arbeidsomstandigheden, leefstijl en loopbaanontwikkeling. De deelnemers
aan DI doen meer zwaar werk en hebben een iets mindere gezondheid dan de gemiddelde
werknemer in Nederland. Tegelijkertijd blijft het lastig om de meest kwetsbare groepen
werkenden binnen de onderzochte sectoren te bereiken met de DI-activiteiten. Dit is
een aandachtspunt. Het is immers in ieders belang dat DI-interventies zich ook juist
richten op werkenden die hier het meeste baat bij hebben.
Zowel deelnemende werknemers als werkgevers zijn vrij positief over de DI-activiteiten
en wat ze ervan geleerd hebben. Werknemers geven vooral aan dat de activiteiten helpen
om te weten hoe men veilig en gezond kan blijven werken. Ook effecten op de werkprestaties,
het eigen ontwikkelvermogen en het werkplezier worden genoemd. Er lijkt ruimte voor
verbetering in het afstemmen van het DI-aanbod op werknemers die fysiek zwaar werk
verrichten. Het rapport lijkt er vooralsnog niet op te wijzen dat de DI-activiteiten
eraan bijdragen dat mensen langer doorwerken. Nader onderzoek kan helpen om hier een
beter beeld bij te krijgen. Werkgevers zijn positief over de effecten van de DI-activiteiten.
Twee derde van hen heeft naar aanleiding hiervan veranderingen doorgevoerd in de organisatie
of verwacht dit te gaan doen. Sectoren gebruiken de subsidie vooral om bestaande DI-initiatieven
te intensiveren of te verrijken, of om nieuwe activiteiten te ontwikkelen naast het
bestaande aanbod.
Eerste inzichten eerder uittreden
Op basis van de deelnemersenquêtes en CBS-microdata ontstaat een eerste beeld van
de kenmerken en ervaringen van RVU-deelnemers in de onderzochte sectoren. Dit is nog
geen compleet beeld; het aantal sectoren waar de RVU-enquête is ingevuld is beperkt.
Volgende rapportages zullen helpen om dit beeld verder te verfijnen. De voortgangsrapportage
laat zien dat RVU-deelnemers in vergelijking met niet-RVU-deelnemers in dezelfde sectoren
en dezelfde leeftijd vaker man zijn, samenwonend, huizenbezitter en werkzaam in een
voltijdsbaan. De RVU lijkt relatief vaak gebruikt te worden door mensen met een modaal
uurloon en enig vermogen, zoals een woning en/of pensioen. Een groot deel van de RVU-deelnemers
geeft aan voorheen werkzaam te zijn geweest in fysiek of mentaal zwaar werk. De gezondheid
van RVU-deelnemers wijkt niet veel af van andere personen in dezelfde leeftijd en
sectoren. Een derde van de deelnemers geeft aan om te kiezen voor de RVU vanwege gezondheidsproblemen.
Zwaarte van het werk speelt bij ongeveer de helft van de deelnemers mee bij de keuze
om te stoppen met werken. 60% noemt ook dat men wil stoppen met werk om te genieten
van het leven nu men (nog) redelijk gezond is.
Zonder RVU-regeling zouden de meeste deelnemers hebben doorgewerkt tot de AOW-leeftijd,
zo geven zij desgevraagd aan. Dit sluit aan een vergelijking van de uittreedleeftijd
van een eerder leeftijdscohort in dezelfde sectoren vóór het bestaan van de RVU-regeling.
Deze mensen konden dus geen gebruik maken van de RVU, maar zijn verder erg vergelijkbaar
met de RVU-deelnemers. Het blijkt dat werknemers in deze groep die drie jaar voor
de AOW-leeftijd werkzaam waren, ook grotendeels doorwerkten tot de AOW-leeftijd. Het
is overigens niet bekend hoeveel zij in de laatste jaren verzuimden door gezondheidsklachten.
De meerderheid van de RVU-deelnemers ervaart positieve effecten van het vervroegd
uittreden. Zowel op geestelijk als fysiek vlak. De sociale contacten zijn gemiddeld
evenveel toegenomen als afgenomen. Het gaat hierbij om effecten op de kortere termijn.
Daarnaast heeft eerder uittreden met een RVU financiële effecten. Twee derde van de
deelnemers geeft aan dat de mate van rondkomen globaal onveranderd is gebleven voor
en na RVU-deelname. Ongeveer een derde schat in dat die situatie minder gunstig is,
en voor een kleine groep betekent dit dat ze na uittreden moeilijk rond kunnen komen.
Het is onduidelijk in hoeverre de bovengenoemde effecten ook op zouden treden wanneer
men was uitgetreden op de AOW-leeftijd.
Sectoren met RVU zouden deze in de meeste gevallen ook zonder subsidie hebben opgezet.
De subsidie maakt de RVU betaalbaarder voor werkgevers en zorgt er soms voor dat de
RVU ruimer opgezet kan worden.
4. Gebruik van RVU
Sinds 1 januari 2021 moet een werkgever of uitvoerende instelling in de loonaangifte
aangeven als een uitbetaling een RVU betreft. Het UWV houdt dit bij op basis van registraties
in de Polisadministratie. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen RVU’s waarvoor
wel of geen subsidie is verstrekt. Dit geeft een benadering van het aantal werknemers
dat sinds de invoering van de RVU-drempelvrijstelling gebruik is gaan maken van een
RVU. De meting kent een onzekerheidsmarge, omdat deze is gebaseerd op een eigen opgave
van werkgevers. In 2023 zijn er ongeveer 11.000 mensen die voor het eerst een RVU-uitkering
hebben ontvangen. Daarmee stond de teller eind 2023 op ongeveer 25.000 personen.2 Eind 2022 en 2021 waren dit nog respectievelijk 14.000 en 4.500 personen.
5. Vervolg in 2024
Tot nu toe is ruim € 400 miljoen aan subsidie verstrekt, en dit jaar komt daar nog
heel wat bij. Want in 2024 worden nog drie nieuwe aanvraagtijdvakken geopend. Dit
zijn de laatste tijdvakken van de subsidieregeling die worden opengesteld.
Sectoren die nog geen subsidie voor een sectoranalyse hebben ontvangen, kunnen in
februari en maart 2024 een subsidieaanvraag indienen voor een (update van een) sectoranalyse.
Voor dit aanvraagtijdvak is een subsidieplafond vastgesteld van € 2 miljoen.
Sectoren kunnen van april tot en met september 2024 een subsidieaanvraag indienen
voor een activiteitenplan. Voor dit aanvraagtijdvak is een subsidieplafond vastgesteld
van € 200 miljoen.
Voor bedrijven worden twee aanvraagtijdvakken opengesteld in 2024. Eén aanvraagtijdvak
wordt opengesteld in april 2024 en het andere aanvraagtijdvak wordt opengesteld in
september 2024. Voor beide aanvraagtijdvakken voor bedrijven is een subsidieplafond
vastgesteld van € 100 miljoen. In 2024 kan dus voor in totaal 200 miljoen euro aan
subsidies voor bedrijven worden verstrekt.
Vanaf oktober 2024 is er geen mogelijkheid meer om binnen deze subsidieregeling subsidie
aan te vragen. De projecten die subsidie hebben ontvangen lopen nog wel tot uiterlijk
eind 2025. De komende jaren houd ik een vinger aan de pols bij de uitvoering van de
projecten. Ook zal onderzoeksbureau SEOR de komende jaren doorgaan met het onderzoek
naar het effect en bereik van de regeling. Maar ook los van deze subsidieregeling
blijft het van belang om aandacht te houden voor duurzame inzetbaarheid, zodat zoveel
mogelijk mensen gezond werkend hun pensioen kunnen halen. Ik zet mij in om het gesprek
tussen en met sociale partners over gezond doorwerken tot het pensioen, ook na 2025
wanneer de subsidieregeling duurzame inzetbaarheid en de fiscale drempelvrijstelling
voor RVU’s aflopen, verder te brengen en het vraagstuk in de volle breedte te verkennen.
In het voorjaar van 2024 zal ik de Kamer hierover nader informeren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen