Brief regering : Wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting (Kamerstuk 36512), ontwerpbesluit en conceptregeling
36 512 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting)
Nr. 5
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2024
Het kabinet heeft de opdracht om de volkshuisvesting weer in ere te herstellen. De
                  afgelopen twee jaar is hier aan de hand van de Nationale Woon- en Bouw agenda en de
                  zes concrete programma’s invulling aan gegeven via sluitende bestuurlijke afspraken
                  en een breed scala aan gerichte maatregelen. De stappen die daarmee gezet zijn hebben
                  ervoor gezorgd dat de afgelopen jaren de regie van de volkshuisvesting weer is hernomen.
                  Om deze aanpak ook wettelijk te verankeren heb ik de afgelopen jaren ook gewerkt aan
                  een breed wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is vandaag bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk
                  36 512).
               
Het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting is een codificatie van wat het
                  kabinet de afgelopen jaren in gang heeft gezet en geeft invulling aan de grondwettelijke
                  opdracht van de overheid om te zorgen voor voldoende woongelegenheid. Het wetsvoorstel
                  biedt het fundament voor overheden om gezamenlijk de maatschappelijke noodzaak van
                  versnelde woningbouw op te pakken. De aanpak in het wetsvoorstel ondersteunt daarmee
                  niet alleen de huidige bestuurlijke aanpak die is ingezet, maar zorgt ook voor een
                  robuust wettelijke kader om ook toekomstige ontwikkelingen te regisseren, mede vanuit
                  het perspectief van demografische prognoses. Zo bieden we de duidelijkheid en voorspelbaarheid
                  die overheden, corporaties en marktpartijen nodig hebben om de woningbouwopgave de
                  komende jaren op te pakken. Ter voorbereiding op de parlementaire behandeling van
                  dit wetsvoorstel licht ik via deze brief graag de belangrijkste doelen en instrumenten
                  van het wetsvoorstel toe.
               
Daarnaast stuur ik u hierbij het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting
                  en de conceptregeling versterking regie volkshuisvesting. De consultatie van deze
                  onderliggende regelgeving is gelijktijdig gestart met de aanbieding van het wetsvoorstel
                  aan uw Kamer. Met het ontwerpbesluit en de conceptregeling wordt een aantal nieuwe
                  bevoegdheden dat met het wetsvoorstel wordt gecreëerd, concreet ingevuld. Het totaal
                  van het wetsvoorstel en de onderliggende regelgeving geeft zodoende een goed beeld
                  van de beoogde (uit)werking van het nieuwe wettelijke kader. De consultatie van de
                  onderliggende regelgeving duurt 8 weken, waarna de uitkomsten verwerkt zullen worden
                  en de stukken in het tweede kwartaal voor de voorhang aan uw Kamer zullen worden aangeboden.
               
Regie op hoeveel en waar er wordt gebouwd
Op dit moment zijn er te weinig woningen en onvoldoende locaties om te bouwen. De
                  opdracht is groot: tot en met 2030 zijn er nieuwe 981.000 woningen nodig. Twee derde
                  daarvan moeten betaalbare koop- en huurwoningen zijn. Daarbij is het noodzakelijk
                  dat overheden vanuit een gecoördineerde aanpak gaan werken. De afgelopen jaren heeft
                  de optelsom van lokale beslissingen niet geleid tot wat er nationaal nodig is. Om
                  de landelijke opgave te vertalen naar de lokale praktijk heb ik daarom via provinciale
                  afspraken en de regionale woondeals gezorgd dat elke gemeente zich heeft gecommitteerd
                  aan een eigen woningbouwopgave tot en met 2030 die past bij de nationale opgave. Deze
                  werkwijze wordt door middel van het wetsvoorstel vastgelegd doordat het Rijk, provincies
                  en gemeenten straks verplicht een volkshuisvestingsprogramma moeten vaststellen. Hierin
                  staat onder andere concreet hoeveel en waar provincies en gemeenten gaan bouwen. Ook
                  staat hierin voor wie ze gaan bouwen, zodat er bijvoorbeeld ook voldoende gebouwd
                  wordt voor aandachtsgroepen zoals ouderen en studenten. De provincies krijgen de opdracht
                  om samen met de gemeenten te zorgen voor voldoende bouwlocaties voor woningen in het
                  omgevingsplan, inclusief extra locaties om uitval of vertraging op te vangen (130%
                  plancapaciteit). Zo vertalen we met het volkshuisvestingsprogramma de landelijke doelen
                  naar lokaal niveau, werken overheden eenduidig aan deze doelen en creëren we duidelijkheid
                  voor marktpartijen en woningcorporaties waar en wanneer zij woningbouwprojecten kunnen
                  gaan ontwikkelen.
               
Doordat met het wetsvoorstel de volkshuisvesting een expliciet onderwerp in de Omgevingswet
                  wordt, kunnen de instrumenten van de Omgevingswet ook ingezet worden voor de regie
                  op de volkshuisvesting. Zo ontstaat de mogelijkheid voor het Rijk en provincies om
                  instructieregels te stellen of instructies te geven over hoeveel waar en voor wie
                  er gebouwd. Het Rijk kan hier ook de provincies toe opdragen via een getrapte instructie.
                  Rijk en de provincie hebben de bevoegdheid om een knoop door te hakken over een woningbouwlocatie
                  als dit op lokaal niveau onvoldoende lukt. Als medeoverheden er onderling niet uitkomen,
                  kan de Minister in het uiterste geval locaties aanwijzen.
               
Voldoende betaalbare woningen
De woningbouwopgave waar we voor staan is niet slechts een kwestie van volume. Het
                  is niet alleen belangrijk dát er gebouwd wordt, maar vooral ook voor wie en wat er
                  gebouwd wordt. De afgelopen jaren is gebleken dat de markt niet automatisch voorziet
                  in wat er nodig is. Er zijn de afgelopen jaren vooral dure woningen gebouwd, terwijl
                  er voor huishoudens met een lager of middeninkomen maar beperkt betaalbare woningen
                  zijn bijgekomen. Mensen met een normale baan, zoals politieagenten, verplegers en
                  leraren, komen er vaak niet meer tussen bij de zoektocht naar een woning. Ook voor
                  deze mensen is het tekort aan woningen groot. Zij kunnen niet wachten op het beschikbaar
                  komen van een woning in het middensegment na een lange doorstroomketen. Daarom zorgen
                  we ervoor dat het aanbod weer aansluit bij de behoefte en moet twee derde van alle
                  nieuwbouw bestaan uit betaalbare woningen. Het gaat dan om betaalbare koopwoningen,
                  woningen voor de middenhuur en sociale huur. Zo ontstaat er weer het noodzakelijke
                  nieuwe aanbod voor de groepen die nu het meest in de knel zitten.
               
Het ontwerpbesluit omvat daarom instructieregels voor het volkshuisvestingsprogramma
                  van het Rijk en provincies, die een verplichting inhouden dat twee derde van de nieuwbouw
                  op nationaal, provinciaal en regionaal niveau betaalbare woningen moeten zijn. Daarbij
                  is in de lagere regelgeving ook voorzien in uniformering van definities ten aanzien
                  van een sociale huurwoning, een middenhuurwoning en een betaalbare koopwoning. Deze
                  definities zijn van toepassing voor instructieregels voor het volkshuisvestingsprogramma
                  en voor het stellen van regels in het omgevingsplan door gemeenten over betaalbare
                  nieuwbouw en de instandhouding daarvan. Uniforme definities dragen bij aan de eenduidigheid
                  en voorspelbaarheid voor overheden en marktpartijen.
               
In de praktijk zien we dat vooral grotere steden een groot aandeel sociale huurwoningen
                  hebben en relatief weinig woningen in het middensegment. Omgekeerd hebben kleinere
                  gemeenten vaak een relatief laag aandeel sociale huurwoningen en juist meer woningen
                  in het midden – en duurdere segment. De instructieregels voor gemeenten in het ontwerpbesluit
                  zijn daarom ook gericht op meer balans in de samenstelling van de woonvoorraad in
                  de regio en per gemeente. Dat betekent concreet dat gemeenten die op dit moment een
                  aandeel sociale huur hebben dat hoger is dan het landelijke gemiddelde (op dit moment
                  27%) verplicht worden meer dan 40% van hun nieuwbouwopgave voor middeninkomens in
                  te vullen. In gemeenten waar het aandeel sociale huur in de woningvoorraad onder het
                  landelijke gemiddelde is, moet juist een groter deel sociale huur opgenomen worden
                  in de nieuwbouwopgave: zij moeten ten minste 30% sociale huurwoningen in hun nieuwbouwopgave
                  realiseren. Doordat deze instructies voor individuele gemeenten samengaan met de verplichting
                  om in de regio twee derde betaalbaar te bouwen, ontstaat een betere balans in de woningvoorraad
                  in de regio en per gemeente en krijgen zowel middeninkomens als lagere inkomens in
                  de hele regio weer meer kansen op een passende woning.
               
Ook de inzet van de woningcorporaties is hard nodig bij de opgave voor betaalbare
                  woningen. De afspraak is dat zij tot en met 2030 250.000 sociale huurwoningen en 50.000
                  middenhuurwoningen gaan bouwen. Via lokale prestatieafspraken moeten zij met gemeenten
                  onder andere vastleggen waar en wanneer die woningen gebouwd gaan worden. Met het
                  wetsvoorstel ontstaat de mogelijkheid voor corporaties en gemeenten om niet alleen
                  geschillen over de totstandkoming maar ook over de uitvoering van de prestatieafspraken
                  aan de Minister voor te leggen voor een bindende uitspraak. Zo waarborgen we dat corporaties
                  en gemeenten goede wederkerige afspraken kunnen maken waar ze elkaar ook aan kunnen
                  houden. Daarnaast wordt ook het werkgebied van de woningcorporaties vergroot tot de
                  hele provincie. Woningcorporaties met meer financiële middelen kunnen daardoor in
                  een groter gebied bijdragen aan de volkshuisvestelijke opgave.
               
Snellere besluitvorming en kortere procedures
Om de woningbouwopgave tot en met 2030 te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om
                  de doorlooptijd van woningbouwprojecten te verkorten. Met het «Plan van aanpak versnellen
                  processen en procedures woningbouw»1 pak ik dit in alle fases die een project moet doorlopen aan. Dit doe ik samen met
                  gemeenten en marktpartijen. Veelal gaat het om niet-wettelijke maatregelen die partijen
                  zelf kunnen en moeten nemen, zoals het parallel schakelen van verschillende stappen
                  in de planfase. Binnenkort informeer ik uw Kamer over de belangrijkste resultaten
                  tot nu en de meest concrete vervolgacties, die ik heb genomen in het kader van het
                  versnellen van processen en procedures.
               
Het doel van de maatregelen die ik met partijen heb ingezet is om juridische procedures
                  zoveel mogelijk te voorkomen, maar dat is niet altijd mogelijk. Wanneer wordt doorgeprocedeerd
                  tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, kan dit woningbouwprojecten
                  aanzienlijk vertragen. In de praktijk wordt immers pas gestart met de bouw als er
                  een onherroepelijke omgevingsvergunning ligt. Om hierin een versnelling te creëren,
                  wordt met het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van
                  bestuur projecten aan te wijzen waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege
                  zwaarwegende maatschappelijke belangen. Op die aangewezen categorieën projecten is
                  een aantal procedurele versnellingen van toepassing, waaronder beroep in één instantie
                  en een uitsprakentermijn van zes maanden. De versnellingen in de beroepsfase vormen
                  het sluitstuk van de versnelling van de woningbouw en het hernemen van de regie op
                  de volkshuisvesting en worden samen met alle betrokken partijen, waaronder de Raad
                  van State, zorgvuldig vormgegeven.
               
In het kader van het voorbereiden van het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting
                  heb ik door de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek laten doen naar het aantal beroepen
                  tegen omgevingsvergunningen over woningbouwprojecten. Dit onderzoek is bijgevoegd.
                  Mede op basis van dit onderzoek wijs ik in het ontwerpbesluit woningbouwprojecten
                  van twaalf of meer woningen aan als categorie projecten waarop de versnellingen van
                  toepassing zijn. Voor deze projecten wordt sneller duidelijk of een plan kan doorgaan:
                  de tijdwinst kan oplopen tot een jaar. Dat is belangrijke winst voor marktpartijen
                  en woningcorporaties maar bovenal voor toekomstige bewoners.
               
Naast het versnellen van de beroepsprocedures voor woningbouwprojecten, is het ook
                  cruciaal dat de besluitvorming over woningbouwprojecten waar mogelijk wordt vereenvoudigd
                  en versneld. In dat kader heb ik de Ladder voor duurzame verstedelijking tegen het
                  licht gehouden en heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak naar aanleiding daarvan.2 Deze Ladder is een waardevol instrument voor het waarborgen van goede ruimtelijke
                  ordening, maar ik hecht er ook aan dat dit relatief kleinschalige woningbouwlocaties
                  aan de randen van steden en dorpen niet belemmert. Dergelijke projecten helpen ook
                  om het woningtekort kleiner te maken en zijn bovendien belangrijk om dorpen leefbaar
                  te houden. Daarom maak ik voor projecten tot vijftig woningen de onderbouwing minder
                  ingewikkeld, doordat voor deze projecten de Ladder voor duurzame verstedelijking niet
                  meer zal gelden.
               
De woningbouwopgave waar we voor staan hangt voor een deel ook samen met de vergrijzing
                  waar we onvermijdelijk mee te maken hebben. Dat vraagt om andere woonvormen voor ouderen
                  waar we via de volkshuisvestingsprogramma’s ook specifiek aandacht aan gaan geven.
                  Maar het gaat ook om het inrichten van andere vormen van samenleven. Het realiseren
                  van tijdelijke mantelzorgwoningen is daar één vorm van. De verwachting is dat de vraag
                  naar tijdelijke mantelzorgwoningen de komende jaren alleen maar groter zal worden.
                  Daarom zal ik in de regelgeving vastleggen dat bijgebouwen bij woningen vergunningsvrij
                  kunnen worden gebruikt als tijdelijke mantelzorgwoning.
               
Gelijke kansen voor urgent woningzoekenden
Een goede balans in de woningvoorraad tussen gemeenten is onder andere nodig om te
                  zorgen dat alle gemeenten ook hun evenwichtige bijdrage kunnen leveren aan het huisvesten
                  van urgent woningzoekenden. Op dit moment kunnen kwetsbare huishoudens die met urgentie
                  een woning nodig hebben, vooral in grote gemeenten terecht, omdat dit de gemeenten
                  zijn die een urgentieregeling hebben. Dit is een ongewenste situatie, zowel voor deze
                  huishoudens zelf als voor de gemeenten waar dit speelt. Het heeft tot gevolg dat huishoudens
                  waarvoor het maatschappelijk gezien extra belangrijk is dat zij een passende woning
                  vinden om hun leven weer zelfstandig op te kunnen pakken, zoals jongeren die kunnen
                  uitstromen uit de jeugdzorg, vrouwen in de vrouwenopvang of mensen uit de maatschappelijke
                  opvang, langer moeten wachten met alle persoonlijk leed en maatschappelijke kosten
                  van dien. Voor de gemeenten die nu bovengemiddeld veel van dergelijke huishoudens
                  huisvesten betekent de huidige situatie dat het kan zorgen voor onwenselijke beperking
                  van de kansen van reguliere woningzoekenden om een woning te vinden en dat het druk
                  kan zetten op de leefbaarheid in kwetsbare wijken.
               
Om deze ongebalanceerde situatie te corrigeren en te zorgen voor gelijke kansen voor
                  urgent woningzoekenden in alle gemeenten, introduceert het wetsvoorstel de verplichting
                  voor alle gemeenten om een huisvestingsverordening vast te stellen met een urgentieregeling.
                  De regelgeving schrijft bovendien met strikte voorwaarden voor welke groepen in alle
                  gemeenten recht op urgentie moeten krijgen. Het gaat dan bijvoorbeeld om mantelzorggevers
                  en -ontvangers, mensen die uitstromen uit onder andere de jeugdzorg, de GGZ, de maatschappelijke
                  opvang en beschermd wonen, en slachtoffers van huiselijk geweld. Daarnaast verplicht
                  het wetsvoorstel gemeenten om regionale afspraken te maken over de evenwichtige verdeling
                  van de huisvestingsopgave van wettelijk verplichte urgent woningzoekenden. Op die
                  manier wordt er gericht gestuurd op een passende bijdrage van alle gemeenten aan deze
                  opgave.
               
Het doel van deze aanpak is dat de wettelijk verplichte categorieën urgent woningzoekenden
                  overal in Nederland zoveel als mogelijk een gelijke kans hebben op een passende woning,
                  dat alle gemeenten een evenwichtige bijdrage leveren aan de huisvestingsopgave van
                  deze urgent woningzoekenden en dat in alle gemeenten voldoende kansen zijn voor andere
                  woningzoekenden op een woning. Vanuit dit perspectief is het wenselijk om het aantal
                  huishoudens dat wettelijk verplicht urgentie moet krijgen zoveel als mogelijk te beperken
                  met objectieve criteria. Die criteria zijn in de regelgeving verwerkt door enerzijds
                  de groepen die recht moeten krijgen op urgentie zo scherp en objectief mogelijk af
                  te bakenen, en anderzijds door heldere afwijzingsgronden op te nemen die gemeenten
                  kunnen toepassen om te zorgen dat er geen mensen urgentie krijgen die zelf in een
                  woonoplossing kunnen voorzien. In de uitwerking van deze criteria is getracht optimaal
                  aan te sluiten bij de huidige uitvoeringspraktijk van gemeenten, en ook de komende
                  periode zal de samenwerking met gemeenten gezocht blijven worden om dit zo scherp
                  mogelijk op te kunnen nemen in de definitieve regelgeving.
               
Met de verplichte regionale afspraken die moeten worden gemaakt over de huisvestingsopgave
                  van de wettelijke verplichte urgent woningzoekenden moet ook het risico worden beperkt
                  op leefbaarheidsproblemen. De groepen die worden aangewezen als wettelijk verplichte
                  urgent woningzoekenden zijn in sommige gevallen doelgroepen die ook tijdens het zelfstandig
                  wonen ondersteuning behoeven. Een te grote concentratie van zulke huishoudens kan
                  leiden tot leefbaarheidsproblemen in een buurt of wijk. De regionale afspraken verminderen
                  de risico’s hierop doordat gemeenten er niet aan gehouden kunnen worden meer dan het
                  afgesproken aantal wettelijk verplicht urgent woningzoekenden met voorrang te huisvesten,
                  boven andere huishoudens met urgentie en regulier woningzoekenden. Daarnaast hebben
                  gemeenten ook eigen instrumenten om hier op te sturen. Dit kan bijvoorbeeld door middel
                  van directe bemiddeling, waarbij de woningzoekende met urgentie aan passende woonruimte
                  wordt gekoppeld, maar ook door de inzet van meer sturende instrumenten zoals die geboden
                  worden in de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Op langere termijn
                  is het realiseren van meer gemengde wijken een belangrijk middel om leefbare wijken
                  te bevorderen.
               
Tot slot
Met dit wetsvoorstel wordt voorzien in een wettelijke basis van het hernemen van de
                  regie op de volkshuisvesting. Overheden krijgen hiermee de wettelijke instrumenten
                  om met meer regie en met meer tempo samen te werken aan de opgaven voor de volkshuisvesting.
                  Voor marktpartijen en voor woningcorporaties biedt het wetsvoorstel de wettelijke
                  borging van een gecoördineerde aanpak, versnelling van procedures en meer eenduidige
                  regie op voldoende locaties. Dit is essentieel zodat zij met meer tempo kunnen bouwen.
                  Bovenstaande is vooral van belang voor zoveel mensen die op zoek zijn naar een passende
                  woning. Gezien de omvang van de volkshuisvestelijke opgave, is de maatschappelijke
                  urgentie voor dit wetsvoorstel dan ook groot.
               
Als de wens in uw Kamer bestaat, ben ik uiteraard graag bereid een technische sessie
                  te organiseren ter toelichting van het wetsvoorstel en de daarmee samenhangende onderliggende
                  regelgeving.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. Jonge
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties