Brief regering : Duurzaam voedselbeleid
31 532 Voedingsbeleid
Nr. 290
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2024
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over de stand van zaken van een aantal
onderwerpen in het kader van het beleid op duurzaam voedsel en onderstaande moties
en toezeggingen.
Moties:
• de motie Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 100 om de Kamer te informeren over het wettelijk instrumentarium om transparantie bij
de retail te realiseren, (Tjeerd de Groot/Van Campen, nr. 3289);
• de motie Kamerstuk 21 501-32, nr. 1593 om met ketenpartijen in gesprek te gaan over hoe ervoor gezorgd kan worden dat ook
niet perfect voedsel tegen een fatsoenlijke prijs afgenomen en verkocht kan worden
(Bischop, Van Campen, Grinwis en Vedder);
• de motie Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 59 om uit te werken hoe een wettelijke grondslag tegen het stunten met de prijs van
agrarische basisproducten gecreëerd kan worden, (Grinwis/Boswijk, nr. 3248);
• de motie Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 110 over internationale goederencodes voor het invoeren van bananen voor verwerking tot
bananenpuree (Bisschop/Boswijk, nr. 3019).
Toezeggingen:
• de toezegging om een inhoudelijke reactie te geven op het advies van de Gezondheidsraad
«Gezonde eiwittransitie» en de Kamer te informeren over de uitkomsten van enkele gerelateerde
monitors (Kamerstuk 31 532, nr. 289);
• de toezegging om in de voedselbrief ook in te gaan op de relatie tussen onze landbouw
en landbouwkennis en van de voedselproductie in de hele wereld (Debat Landbouw en
Visserij Raad, d.d. 30 januari 2023);
• de toezegging om de Kamer te informeren over de versnellingsagenda voedselverspilling;
welke aanvullende maatregelen genomen worden en hoe die het beste ingericht kunnen
worden (Kamerstuk 31 532, nr. 280);
• toezegging in de Kamerbrief van 2 september 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1457) over de invulling van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1414) om tegengaan van voedselverspilling uit te breiden naar de hele voedselketen;
• toezegging om de Kamer te informeren over het rapport van de Wageningen University
& Research (WUR) inzake een dashboard gericht op de transparantie van supermakrten
op het gebied van duurzaamheid (TZ202402–106)
• de toezegging om de Kamer op de verschillende onderdelen van het integrale voedselbeleid
door de Ministeries van VWS en LNV gezamenlijk nog nader te informeren (Kamerstuk
31 532, nr. 271).
Transparantie
Wettelijk instrumentarium om transparantie in de retail te realiseren (motie Kamerstuk
36 200 XIV, nr. 100)
Supermarkten dragen met verschillende activiteiten bij aan de verduurzaming van ons
voedselsysteem. Dat valt ook te lezen in hun jaarverslagen. Tegelijkertijd lukt het
nog niet om een eenduidig beeld te krijgen van de impact van deze activiteiten omdat
zij o.a. op verschillende aspecten verantwoorden (Kamerstuk 30 532, nr. 2781 en Kamerstuk 31 532 nr. 2462). De motie Tjeerd de Groot en Van Campen (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 100) vraagt mij om de Kamer te informeren om een wettelijk instrumentarium voor meer
transparantie bij de retail te realiseren. In de afgelopen periode zijn intensieve
gesprekken met supermarkten gevoerd om tot meer transparantie en harmonisatie van
hun eigen rapportages te komen. Ze hebben in gesprek met mij aangegeven hiertoe nu
niet in staat te zijn. Er is echter momenteel geen wettelijk instrumentarium om deze
transparantie af te dwingen (zie motie Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 59). Ik heb daarom Wageningen Economic Research (WEcR) de opdracht gegeven om, in samenwerking
met Questionmark, een dashboard te ontwikkelen om een eerste inzicht te presenteren.
Hiervoor is een aantal belangrijke duurzame transities geselecteerd en met de supermarkten
is gesproken over welke informatie beschikbaar is en welke nog mist. Uiteindelijk
is er door de supermarkten constructief meegedacht, ze hebben vrijwillig data geleverd
en ervoor gezorgd dat deze data daar waar mogelijk ook zo goed mogelijk geharmoniseerd
en daarmee vergelijkbaar is. Dit dashboard3 is, aanvullend op hetgeen hierover beschreven is in de brief Voortgang klimaatbeleid
landbouw en landgebruik (Kamerstuk 28 625, nr. 356), vandaag gereed en biedt dan ook aangrijpingspunten voor vervolgoverleg met supermarkten.
Ik neem daarin (inter)nationale ontwikkelingen mee zoals de verplichtingen die voortvloeien
uit de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Deze richtlijn schrijft voor dat vanaf boekjaren 2024–2026 duurzaamheidsinformatie
in bestuursverslagen beschikbaar moet komen. Op basis hiervan zal ik bezien of de
opzet van het dashboard moet worden doorontwikkeld en of aanvullende wettelijke maatregelen
nodig zijn. Het is onze insteek om er voor te zorgen dat deze rapportage zich zal
doorontwikkelen en een vollediger en vergelijkbaarder beeld gaat geven van de duurzaamheidsinspanningen
van retailers. Het is aan een volgend kabinet om te beslissen hoe deze doorontwikkeling
er precies uit gaat zien.
Daarbij wil ik ook op de verantwoordelijkheid van de supermarkten wijzen: ik verwacht
dat zij zelf vergelijkbaar en transparant over hun duurzaamheidsinspanningen gaan
rapporteren.
Voedselverspilling verminderen
Versnellingsagenda voedselverspilling en inzet op de gehele keten (toezeggingen Kamerstuk
31 532, nr. 280 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1457)
Ik blijf mij inzetten om voedselverspilling in 2030 bij de retail en consument met
50% te verminderen ten opzichte van 2015 in lijn met Sustainable Development Goal
12.34. Daarnaast heb ik dezelfde ambitie voor de gehele keten. In een eerdere brief (Kamerstuk
31 532, nr. 280) is al aangegeven dat we weliswaar vooruitgang zien in de daling van voedselverspilling,
maar dat die vooruitgang niet snel genoeg gaat om het doel te bereiken, daarom is
versnelling nodig. Onderzoek van Wageningen University & Research5 geeft aan welke maatregelen kunnen worden genomen om deze versnelling te realiseren,
naast het voortzetten van de huidige inzet. Dit biedt de basis voor een versnellingsagenda
en bijbehorende beleidskeuzes die gemaakt moeten worden inclusief financiering. Een
belangrijke kans om te versnellen is bijvoorbeeld het realiseren van meer transparantie
en het benadrukken van de urgentie om voedselverspilling tegen te gaan bij alle bedrijven
in de voedselketen. Zo kan voortgang worden gevolgd en krijgen individuele bedrijven
inzicht in het eigen verbeterpotentieel wat motiveert de eigen verspilling aan te
pakken. Bij een aantal sectoren, zoals retail, wordt de verspilling al goed gemonitord.
De volgende stap is om bij de monitoring ook de verspilling veroorzaakt in de gehele
keten mee te nemen, niet enkel in de eigen organisatie. Dit geeft een basis voor afspraken
om ketenschakel-overstijgend verspilling te voorkomen. Daarnaast moet meer verantwoordelijkheid
in de keten worden gelegd om de voedselverspilling bij de consument te verminderen.
In eerste instantie is hier een belangrijke rol weggelegd voor het bedrijfsleven zelf.
Dit jaar worden er afspraken gemaakt met de ketenpartijen over de rol die zij hebben
en worden tussentijdse doelen opgesteld die ervoor zorgen dat er voldoende tempo wordt
gemaakt om in 2030 halvering te hebben gerealiseerd. Daarnaast zet ik in op het beter
meenemen van de primaire sector in het beleid tegen voedselverspilling. In de volgende
Kamerbrief voedselverspilling kom ik terug op hoe de extra inzet eruit gaan zien.
In het BNC-fiche «wijziging van de Kaderrichtlijn afvalstoffen», dat gedeeltelijk
over het verminderen van voedselverspilling gaat, heb ik de ambitie die past bij de
benodigde versnelling als inzet opgenomen voor de Europees voorgestelde doelen. Dit
is in lijn met de toezegging in de Kamerbrief van 2 september 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1457) over de invulling van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1414) om de reductiedoelstelling van voedselverspilling uit te breiden naar de hele voedselketen.
Voedselverliezen meten en tegengaan van vernietiging (motie Kamerstuk 21 501-32, nr. 1593 en 36 200 XIV, nr. 110)
Naast voedselverspilling in de keten bereikt ook een deel van het geproduceerde voedsel
nooit de voedselketen. Hiervan is nu nog geen goed beeld. Er wordt daarom komend jaar
een meetmethodiek ontwikkeld om de voedselverliezen in de primaire sector (landbouw,
tuinbouw, visserij, aquacultuur) in kaart te brengen, inclusief de oorzaken verderop
in de keten. In 2025 worden de resultaten verwacht en de meting zit vanaf 2026 jaarlijks
in de reguliere monitor voedselverspilling. Om er op korte termijn voor te zorgen
dat goed voedsel, dat weliswaar voldoet aan de wettelijke eisen maar niet volledig
voldoet aan de (cosmetische en andere) eisen die in de keten gesteld worden, toch
aan de consument verkocht kan worden, is de stichting Samen Tegen Voedselverspilling
(STV) in gesprek met ketenpartijen zoals retail, producenten, import en handel om
de kansen hier te pakken. Hiermee geef ik invulling aan de motie Bisschop, Van Campen,
Grinwis en Vedder (Kamerstuk 21 501 32, nr. 1593). De Kamer wordt voor de zomer 2024 geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken.
Een voorbeeld waarbij goed voedsel wordt verspild is de vernietiging van bananen die
nog niet zijn ingeklaard en voor de douane staan opgeslagen. Ter opvolging van de
motie van de leden Bisschop en Boswijk (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 110) is contact opgenomen met de Belgische autoriteiten. De motie vraagt namelijk om
inzet zodat duidelijkheid kan worden gekregen over internationale goederencodes in
relatie tot de vernietiging van bananen, en tot die tijd te kiezen voor de Vlaamse
aanpak. België heeft echter aangegeven niet bekend te zijn dat het een afwijkende
indeling van goederencodes gebruikt dan de vastgestelde Europese indeling waar ook
Nederland mee werkt. Daarnaast hebben eerdere inspanningen van Nederland in 2021 om
in Europees verband tot tariefaanpassing op bananen te komen wegens bezwaren, voornamelijk
van producerende landen, er niet toe geleid dat tarieven of de indeling van goederencodes
aangepast worden.
Wettelijk kader
Stunten met agrarische basisproducten tegengaan (motie Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 59)
Een brede overkoepelende nationale wettelijke grondslag om maatregelen te nemen om
te komen tot een toekomstbestendig en duurzaam voedselsysteem met een goede beloning
voor de inspanningen van de boer, bestaat momenteel niet. Dit blijkt uit bijgevoegde
verkenning van Wageningen University & Research. In de huidige wetgeving wordt voedsel
voornamelijk beschouwd als een economisch (verhandelbaar) goed, zonder hierbij nadrukkelijk
te kijken naar de maatschappelijke impact die dit goed, bij productie, verwerking
en consumptie, heeft. Ten aanzien van specifiek de mogelijkheid om stunten met agrarische
basisproducten tegen te gaan, in lijn met de motie van lid Grinwis (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 59) die oproept tot het uitwerken van een wettelijke grondslag hiertoe, kan geconcludeerd
worden dat deze grondslag er nu niet is.
Tijdens de verkenning hiervan zijn ook vragen naar boven gekomen of het wettelijk
regelen van het tegengaan van stunten met agrarische basisproducten wel bijdraagt
aan een goede prijs voor de boer en het tegengaan van voedselverspilling, zoals de
motie beoogt. Het zou betekenen dat agrarische basisproducten niet meer met grote
korting kunnen worden verkocht. Dit betekent niet dat de boer vervolgens automatisch
een betere prijs krijgt voor het product. Daarnaast kan het neveneffect zijn dat gezond
en duurzaam voedsel moeilijker bereikbaar wordt voor groepen consumenten. Om deze
reden zal voor deze specifieke maatregel nu geen wettelijke grondslag worden gecreëerd,
maar zet ik wel, in de geest van deze motie, onverminderd in op zowel het tegengaan
van voedselverliezen en voedselverspilling, als ook het verduurzamen van het voedselaanbod
met daarbij een goede prijs voor de boer.
Kennis en innovatie (toezegging 30 januari 2023)
Die ambities en creativiteit binnen de voedselindustrie verdienen ook een overheid
die zich inzet voor een bedrijvenbeleid dat wil innoveren ten dienste van de samenleving.
Daarom ben ik op continue basis in gesprek met bedrijven over innovatievraagstukken
gericht op de verduurzaming van het voedselaanbod. Mijn beleid kunt u teruglezen in
de onlangs gepubliceerd nieuwe Kennis- en Innovatieagenda (KIA)6. Deze agenda wordt samen met de relevante topsectoren vorm gegeven, waarbij het Nederlandse
bedrijfsleven niet alleen belangrijk is voor het aandragen van vraagstukken, maar
ook voor het mede financieren ervan. Daarnaast stelt de overheid middelen beschikbaar
die ondernemingen helpen bij de start of om zelfs een innovatieve marktleider te worden.
Ik vind het ook belangrijk dat innovaties, kennis en ervaring uitdrukkelijk worden
gedeeld nationaal en internationaal. Hiermee kunnen de Nederlandse bedrijven hun krachten
bundelen en het (inter)nationaal duurzaam ondernemerschap in de voedselsector kracht
bij te zetten. Zo zijn er afgelopen jaar over de eiwitstrategie de nodige uitwisselingen
gedaan7,
8 en is een innovatiekaart in voorbereiding om de ondernemers op het gebied van de
eiwitstrategie bij elkaar te brengen9.
Over de Europese strategische inzet ten aanzien van het voedselbeleid en breder wordt
u separaat geïnformeerd.
Gezonde Eiwittransitie (toezeggingen Kamerstuk 31 532, nr. 289 en 24 oktober 2022)
Tot slot ga ik zoals eerder toegezegd, mede namens de Staatssecretaris van VWS, nader
in op het recente Gezondheidsraad advies «Gezonde eiwittransitie»10. De Gezondheidsraad is gevraagd welke gezondheids- en duurzaamheidseffecten een verdere
verschuiving naar een meer plantaardig dieet – 60% plantaardig / 40% dierlijk – heeft
en of een dergelijke verschuiving wenselijk is. Ze concludeert dat een verschuiving
naar een voedingspatroon met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten goed is voor
de gezondheid van de meeste Nederlanders, en beter voldoet aan de Richtlijnen Goede
Voeding dan ons huidige voedingspatroon. De Gezondheidsraad schat in dat een verschuiving
naar een voedingspatroon met 60% plantaardige eiwitten en 40% dierlijke eiwitten kan
leiden tot een afname van 25% in milieu-impact ten opzichte van het huidige voedingspatroon,
zowel wat betreft uitstoot van broeikasgassen als landgebruik.11 Bovendien zorgt een dergelijk voedingspatroon ervoor dat het risico op chronische
ziekten omlaag gaat.
Omdat het mogelijk is deze eiwittransitie in te vullen zonder dat er tekorten aan
voedingsstoffen ontstaan, adviseert de Gezondheidsraad in te zetten op een brede aanpak
met beleidsmaatregelen voor een verdere verschuiving naar 60% plantaardige en 40%
dierlijke eiwitten nadat de huidige beleidsdoelstelling voor een 50/50 verhouding
in 203012 is behaald. De Gezondheidsraad adviseert verder om de voortgang en de gezondheidseffecten
van de eiwittransitie te blijven monitoren en wetenschappelijke gegevens over milieu-impact
te betrekken bij het kwantificeren van toekomstige voedingsrichtlijnen. Ook doet de
raad aanbevelingen over het stimuleren van verschillende onderzoeksrichtingen, zoals
naar de effecten van (beleids)interventies gericht op de voedselomgeving en gedragsverandering.
De huidige beleidsinzet is al gericht op de verschuiving naar een meer plantaardig
eetpatroon en aanbod. Om de verschuiving nauwkeurig te volgen over tijd is er, aanvullend
op de voedselconsumptiepeiling van het RIVM13, een eiwitmonitor opgezet, die jaarlijks de vraag (consumptie) en het aanbod bij
supermarkten monitort. Daarnaast wordt ook de verkoopverhouding van plantaardige en
dierlijke eiwitten in supermarkten gemonitord. Zoals eerder toegezegd14 wordt uw Kamer voor de zomer over de eerste resultaten van beide monitors geïnformeerd.
De door de Gezondheidsraad aanbevolen onderwerpen komen terug in de Kennis- en Innovatieagenda
Landbouw, Water en Voedsel15. Deze is door betrokken departementen samen met stakeholders opgesteld. Verder vindt
in 2024 een burgerpanel plaats om meer inzicht te krijgen in de ideeën van burgers
over het eten van minder vlees en meer plantaardige producten ten behoeve van klimaat,
milieu en gezondheid.
Besluitvorming over een mogelijke doelstelling die een verdere verschuiving in de
consumptie van in verhouding minder dierlijke eiwitten ambieert, en eventuele aanvullende
beleidsmaatregelen, zijn aan een volgend kabinet. De gebruikelijke termijn van drie
maanden voor kabinetsreactie op een advies van de Gezondheidsraad komt hiermee te
vervallen.
Tot slot (toezegging Kamerstuk 31 532, nr. 271)
Met bovenstaande inzet wil ik, binnen de mogelijkheden die het huidige beleid biedt,
stappen zetten richting een duurzamer voedselsysteem. De toezegging om te komen met
een nadere uitwerking van een visie op het integrale gezond en duurzaam voedselbeleid,
vanuit de departementen VWS en LNV, met bijbehorende beleidskeuzes en financiering,
is aan een volgend kabinet om vorm te geven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit