Brief regering : Verzamelbrief justitiële jeugd
28 741 Jeugdcriminaliteit
Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van een aantal zaken met betrekking
tot de justitiële jeugd. Daarbij zal ik ingaan op:
– het onderzoeksrapport «Ontwikkelingen in ernstig geweld door jeugdigen» van het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC);
– de toezeggingen naar aanleiding van het notaoverleg over de initiatiefnota van het
lid Verkuijlen (VVD) (Kamerstuk 36 261) over de aanwas van jongeren in de criminaliteit «Opvoeden die handel» van 16 oktober
2023 (hierna: notaoverleg Verkuijlen) (Kamerstuk 36 261, nr. 11);
– toezicht op jeugdige zedendelinquenten, en;
– het arbeidstrainingscentrum «Buitenloods».
Onderzoeksrapport Ontwikkelingen in ernstig geweld door jeugdigen
Zoals ik in mijn voortgangsbrief justitiële jeugd van 23 oktober 2023 heb aangegeven,
heb ik onderzoek laten doen naar de ontwikkelingen omtrent ernstig geweld door jeugdigen
in de periode 2010 tot en met 2021.1 Op 7 december 2023 heb ik het betreffende onderzoeksrapport aan uw Kamer aangeboden.2 Het onderzoek is uitgevoerd door het WODC. Het betreft een verdiepingsonderzoek in
het kader van de Monitor Jeugdcriminaliteit (MJC). De MJC is een doorlopend onderzoek,
waarbij op basis van registraties bij politie en justitie en op basis van zelfrapportage
door jeugdigen trends in kaart worden gebracht. Op 4 september jl. heb ik uw Kamer
ook al twee deelrapporten aangeboden die deel uitmaken van de MJC.3
Achtergrondinformatie
Om adequaat justitieel beleid te kunnen voeren tegen jeugdcriminaliteit is kennis
over de ontwikkelingen van het fenomeen «ernstige geweldscriminaliteit door jeugdigen»
en onderdelen daarvan nodig. De afgelopen jaren is er veel aandacht voor ernstige
geweldscriminaliteit onder jeugdigen in Nederland. Veronderstelde verjonging en verharding
van de jeugdcriminaliteit en in het bijzonder de ontwikkeling van ernstig geweld is
regelmatig in het nieuws en heeft ook politieke aandacht. In dit MJC-onderzoek wordt
de ontwikkeling van de ernstige geweldsdelicten onder jeugdigen nader onderzocht om
hier meer inzicht in te krijgen en om na te gaan of de zorgen over dit fenomeen terecht
zijn. Om de ontwikkelingen in de ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen betrouwbaar
en volledig in beeld te krijgen, is gebruik gemaakt van meerdere methoden en gegevensbronnen,
namelijk zowel politie- en justitieregistraties als «zelfrapportage» door jeugdigen.4
Conclusies onderzoeksrapport
– De geregistreerde geweldscriminaliteit onder jeugdigen is in de periode 2010 tot en
met 2021 bijna gehalveerd. Door de nóg grotere daling in de geregistreerde jeugdcriminaliteit
als totaal in die periode, kan het lijken dat de geweldsproblematiek heftiger is geworden,
maar er is dus wel degelijk sprake van een flinke afname van de geweldscriminaliteit
gedurende het afgelopen decennium.
– In het recente verleden, van 2018 tot en met 2021, is sprake van een toename van ernstig
geweld door minderjarige jongens. Het betreft daarbij de delicten zware mishandeling
en doodslag.
– De stijging tussen 2018 en 2021 concentreert zich bij daders in de vier grote steden
(G4).
– Cijfers van het OM over 2022 laten weer een daling zien van het aantal zaken tegen
jeugdigen vanwege een ernstig misdrijf.5
– De onderzoekers melden dat het bij de geregistreerde geweldscriminaliteit voor het
overgrote deel (meer dan 80%) gaat om pogingen tot het plegen van een dergelijk delict,
en dat deze verhouding door de jaren heen relatief constant is.
– In de zelfgerapporteerde geweldscriminaliteit over de periode 2010 tot en met 2020
is een daling te zien. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat zelfrapportage-onderzoek
ernstig geweld slechts in beperkte mate in beeld brengt vanwege sociale wenselijkheid
en selectieve non-respons bij de beantwoording.
– De onderzoekers geven aan dat de concentratie van de ernstige geweldsproblematiek
met name vraagt om beleid gericht op risicogroepen en risicogebieden, waarbij onder
andere gekeken kan worden naar de G4-steden.
Beleidsreactie
Het rapport geeft een genuanceerd beeld van de ontwikkelingen in de ernstige geweldscriminaliteit
onder jeugdigen. Dit is van belang in verband met het te voeren beleid en de politieke
discussie over dit onderwerp. Het is goed om vast te kunnen stellen dat de afnemende
trend van ernstige geweldscriminaliteit door lijkt te zetten. Dat deze afname minder
snel gaat dan de algehele afname van de jeugdcriminaliteit is iets om in de gaten
te houden, want het kan wijzen op een toename van risicofactoren die het plegen van
ernstige geweldsdelicten in de hand werken. In hoeverre hiervan sprake is en om welke
risicofactoren het gaat, is op basis van dit onderzoek niet te zeggen. Dit jaar laat
ik nader onderzoek doen naar de gepercipieerde verharding van de jeugdcriminaliteit,
dat meer zicht kan bieden op omstandigheden en plegers van ernstig geweld.
Daarnaast geef ik opvolging aan de aanbeveling om beleid te richten op risicogroepen
en risicogebieden waaronder die in de G4. Bij de preventieaanpak van (ondermijnende)
jeugdcriminaliteit, Preventie met gezag, wordt een dergelijke gerichte aanpak gevolgd
met bijzondere aandacht voor kwetsbare wijken en risicojongeren. Dit onderzoek levert
daarmee tevens een aanvullende onderbouwing voor dit beleid. De preventieaanpak Preventie
met gezag wordt de komende jaren gecontinueerd.
Toezeggingen notaoverleg initiatiefnota Verkuijlen
Ik heb tijdens het debat over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen toegezegd om
het voorstel tot uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid nader te bekijken en om
de last onder dwangsom bij strafbaar gedrag van jongeren te onderzoeken. Tot slot
heb ik toegezegd om uw Kamer aan het einde van 2023 nader te informeren over de voortgang
van de werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof».6
Uitbreiding ouderaansprakelijkheid
Het lid Verkuijlen (VVD) heeft in zijn initiatiefnota «Opvoeden die handel» onder
andere verzocht om de civiele ouderaansprakelijkheid uit te breiden met twee jaar.7 Momenteel zijn ouders schuldaansprakelijk voor kinderen tot en met 15 jaar; het voorstel
is om ouders schuldaansprakelijk te maken voor kinderen tot en met 17 jaar.8
In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota van 20 maart 2023 heb ik hierover opgemerkt
dat bij het in aanmerking nemen van dit voorstel beleidsmatige vragen dienen te worden
beantwoord.9 De kern van deze vragen is of het voorstel daadwerkelijk geschikt is om het beoogde
doel te bereiken. De verhouding tussen ouder en kind én die tussen ouder en verzekeraar
zijn daarbij van belang. Ik heb aangegeven mij nader te willen beraden op dit voorstel
en hier uiterlijk eind 2023 op terug te zullen komen. Mede op basis van gesprekken
met de RvdK en de jeugdreclassering concludeer ik dat uitbreiding van de civiele ouderaansprakelijkheid
waarschijnlijk onvoldoende zal bijdragen aan het vergroten van de ouderbetrokkenheid
bij strafbaar gedrag van hun kinderen, om daarmee op te wegen tegen de nadelen die
een dergelijke uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid met zich meebrengt. Hieronder
licht ik mijn standpunt toe.
Het uitbreiden van de schuldaansprakelijkheid van ouders, waarbij zij aansprakelijk
zouden zijn voor kinderen tot en met 17 jaar, kan een extra prikkel vormen voor ouders
van kinderen in de leeftijd van 16 en 17 jaar om delinquent gedrag van hun kind te
voorkomen. De aanname hierbij is dat ouders in staat zijn om het gedrag van hun kinderen
te beïnvloeden. Voor alle ouders geldt echter dat de mogelijkheid om corrigerend op
te treden afneemt naarmate kinderen ouder worden. De wetgever heeft daarom een aflopende
mate van aansprakelijkheid voor ouders opgenomen. Risicoaansprakelijkheid, waarbij
ouders in alle gevallen verantwoordelijk zijn voor geleden schade, is van toepassing
bij kinderen tot en met 13 jaar. Schuldaansprakelijkheid, waarbij de ouderaansprakelijkheid
gekoppeld is aan de verwijtbaarheid van de ouders, geldt voor kinderen van 14 en 15 jaar.
Personen vanaf 16 jaar zijn volledig zelf aansprakelijk voor veroorzaakte schade.
De door het lid Verkuijlen beoogde uitbreiding van de schuldaansprakelijkheid brengt
met zich mee dat (ook) ouders van kinderen van 16 en 17 aannemelijk zullen moeten
maken dat ze de veroorzaakte schade door hun kind niet konden voorkomen. Dit zal onbedoeld
ook welwillende ouders treffen, omdat niet alle ouders de inzet die van hen als ouder
verwacht mag worden voldoende voor het voetlicht zullen weten te brengen, terwijl
hun invloed op 16- en 17-jarigen over het algemeen beperkt zal zijn.
Ook de rol van de aansprakelijkheidsverzekeraar is relevant voor het gedane voorstel.
Als ouders aansprakelijk worden gesteld en zijn verzekerd, wat voor ruim 90 procent
van de huishoudens geldt,10 dan zullen de verzekeraars de schade die een kind heeft veroorzaakt vaak moeten vergoeden.
Aansprakelijkstelling van ouders kan in dat geval niet leiden tot de bedoelde prikkel
om criminaliteit te voorkomen.
Tot slot speelt de juridische praktijk van aansprakelijkstelling een rol voor het
te verwachten effect van uitbreiding van civiele ouderaansprakelijkheid. Ouders kunnen
alleen aansprakelijk gesteld worden in een civiele schadevergoedingsprocedure, niet
als de schadeclaim onderdeel uitmaakt van een strafzaak. In geval van een strafzaak
kan een slachtoffer zich in een strafproces voegen, waarbij de schadeclaim (die civielrechtelijk
van aard is) wordt meegenomen in de uitspraak van het strafproces. Daarbij doet de
rechter enkel uitspraak over de aansprakelijkheid van de (minderjarige) verdachte,
niet over de aansprakelijkheid van diens ouders. Er is dus een civiele schadevergoedingsprocedure
vereist om ouders aansprakelijk te kunnen stellen; in het geval dat er al een strafzaak
loopt is daar voor een slachtoffer meestal geen aanleiding meer toe. Civiele procedures
worden doorgaans alleen aangespannen in geval van complexe schades zoals letselschade,
of bij schade geleden door rechtspersonen. In een groot deel van de situaties waarbij
een minderjarige schade veroorzaakt, wordt er dus überhaupt geen uitspraak gedaan
over eventuele aansprakelijkheid van ouders omdat de schadeclaim onderdeel uitmaakt
van een strafzaak. Gegeven de bovenstaande overwegingen zie ik geen aanleiding om
in te grijpen in de bestaande mogelijkheden voor civiele aansprakelijkstelling van
ouders.
Stimuleren van last onder dwangsom bij strafbaar gedrag jongeren
Een ander voorstel dat de heer Verkuijlen in zijn initiatiefnota noemt om ouderbetrokkenheid
te stimuleren, is de inzet van de last onder dwangsom door gemeenten in geval van
herhaald strafbaar gedrag. Hij verzoekt de toepassing hiervan door gemeenten, die
deze last onder dwangsom kunnen opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening, te
stimuleren. Daarbij pleit hij tevens voor het opstellen van kaders in samenwerking
met de gemeenten, zoals het bepalen van het type delicten dat zich leent voor de last
onder dwangsom en de waarborgen voor een prudente uitvoering.
Bij het ontwikkelen van kaders voor de juiste inzet van de last onder dwangsom bij
wapenbezit is de juridische houdbaarheid hiervan randvoorwaardelijk. Er zijn verschillende
gemeenten in Nederland die reeds gebruikmaken van de last onder dwangsom om wapenbezit
of ander strafbaar gedrag tegen te kunnen gaan, en er is inmiddels enige jurisprudentie
beschikbaar. Zo zijn er twee verschillende uitspraken gedaan over de juridische houdbaarheid
van Algemeen Plaatselijke Verordeningen van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.11 Ik beraad me momenteel op juridisch houdbare mogelijkheden voor deze inzet van de
last onder dwangsom en tevens inventariseer ik ervaringen die door gemeenten reeds
zijn opgedaan, om te kunnen komen tot kaders voor rechtmatige en zinvolle inzet van
dit middel. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan vóór het zomerreces informeren.
Strafrechtketen LVB-proof 2024
De werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof» heeft als doel de recidive en het slachtofferschap
bij mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) te verminderen/voorkomen en
de instroom van deze mensen binnen de (jeugd)strafrechtketen te verkleinen.
De werkagenda beschrijft vijf doelen waarmee de omgang met LVB-problematiek in de
(jeugd)strafrechtketen kan worden verbeterd: op peil brengen van de kennis over LVB
bij professionals, betere samenwerking met het zorg en sociaal domein, betere signalering
van een LVB en deze vaker met andere ketenpartners delen, het aanpassen van de communicatie
op de doelgroep en een passend handelingsperspectief voor professionals. In 2022 is
deze werkagenda verlengd tot en met 2024, omdat de (jeugd)strafrechtketen nog niet
volledig is toegerust op mensen met een LVB. In bijlage 2 bij deze brief heb ik per
ketenpartner op hoofdlijnen aangegeven welke resultaten in de afgelopen periode zijn
geboekt.
Toezicht jeugdige zedendelinquenten
In mijn brief van 20 maart 2023 heb ik uw kamer geïnformeerd over dit thema, mede
naar aanleiding van een aangenomen motie van het lid Mutluer (PvdA), waarin de regering
wordt verzocht te bezien of de mogelijkheden om minderjarige zedendelinquenten voor
langere tijd te volgen verruimd moeten worden (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 119).12 In die brief is aangekondigd dat in overleg met de betrokken partners zal worden
gekeken of de huidige termijn van drie jaar Toezicht en Begeleiding voor minderjarige
zedendelinquenten voldoet. Aangekondigd is dat we hierover in gesprek gaan met de
drie reclasseringsorganisaties (3RO) en de jeugdreclassering.
Inmiddels hebben er gesprekken plaatsgevonden en is data-onderzoek gedaan. Uit verschillende
onderzoeken (gebaseerd op politie- en justitiesystemen) blijkt dat jeugdige zedendelinquenten
minimaal recidiveren op zedenrecidive (ongeveer 3%), maar wel vaak recidiveren op
andere feiten (74%). Het is positief dat de cijfers met betrekking tot zedenrecidive
laag zijn, maar de hoge algemene recidive geeft reden tot zorg. In de onderzoeken
is nog geen rekening gehouden met online seksuele delicten die de afgelopen jaren
sterk zijn toegenomen. In de gesprekken die ik met de ketenpartners heb gevoerd werd
herkend dat jeugdige zedendelinquenten sporadisch recidiveren op zedendelicten en
kwam naar voren dat een langere begeleiding door de (jeugd)reclassering niet direct
van toegevoegde waarde wordt gezien. Het voornaamste probleem is namelijk het gebrek
aan de (tijdige) beschikbaarheid van specifieke jeugdhulp voor deze doelgroep, te
weten kleinschalige residentiële opvangplekken met een hoge mate van toezicht, structuur
én hoog specialistische begeleiding. Het gaat om zorg, die moet starten binnen het
gedwongen justitiële kader en ook daarna vaak nog langere tijd nodig is.
Om de beschikbaarheid (in het justitiële traject) te verbeteren, wordt op basis van
de Hervormingsagenda Jeugdzorg de vormgeving van landelijke inkoop van onder andere
deze jeugdhulp verder uitgewerkt, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Momenteel loopt er vanuit het
WODC een doelgroepenonderzoek Jeugdreclassering dat ook meer zicht gaat geven op deze
doelgroep. Daarnaast is recent de Monitor Seksueel geweld tegen kinderen verschenen
van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel.13 Deze monitor geeft ook meer inzicht in jonge (potentiële) daders van seksueel kindermisbruik.
Ik zal de uitkomsten van deze onderzoeken bestuderen en samen met ketenpartners bespreken
welke vervolgstappen kunnen worden genomen. Ik zal uw Kamer vóór het zomerreces informeren
over het vervolg.
Het arbeidstrainingscentrum «Buitenloods»
In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Jeugdcriminaliteit (hierna: IBO) is op
het gebied van arbeidstoeleiding voorgesteld om voor alle vijf JJI’s een extern arbeidstrainingscentrum
op te zetten.14 Op dit moment heeft alleen JJI Lelystad een dergelijke voorziening, genaamd Buitenloods.
In mijn beleidsreactie op het IBO heb ik toegezegd om bij een positieve evaluatie
van het arbeidstrainingscentrum Buitenloods, de uitbreiding naar meer JJI’s te onderzoeken.15
De evaluatie van de Buitenloods bij JJI Lelystad was overwegend positief. Tegelijkertijd
waren de resultaten, ten opzichte van de bestaande mogelijkheden tot het opdoen van
werkervaring binnen de JJI’s, niet zodanig dat dit het opzetten en structureel borgen
van een dergelijk extern arbeidstrainingscentrum bij elke JJI rechtvaardigt. Daarom
kies ik ervoor om bij de andere JJI’s niet dergelijke centra op te zetten.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming