Brief regering : Selectie in het hbo en wo
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1103 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2024
Het Nederlandse vervolgonderwijs kenmerkt zich door brede toegankelijkheid.
Toch krijgen jongeren bij de overgang naar het hbo en wo te maken met selectie. Ook
in de toekomst zal het nodig zijn om voor specifieke opleidingen de schaarse onderwijsplaatsen
te verdelen. Met selectie bestaat een risico op kansenongelijkheid.1 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert in haar onderzoek
naar de onderbouwing van selectieprocedures2 dat de kansengelijkheid nog onvoldoende geborgd is in selectieprocedures. Bepaalde
groepen studenten, zoals eerste generatiestudenten of studenten met een migratieachtergrond
hebben minder kans om een plek te bemachtigen. Ik vind dat een zorgelijke constatering.
Dit impliceert dat de kans op toegang tot een selecterende opleiding in het hbo en
wo niet alleen afhankelijk is van de capaciteiten of inzet van aspirant-studenten,
maar ook van bijvoorbeeld culturele of sociaaleconomische achtergrond. Het is belangrijk
om het risico op kansenongelijkheid te minimaliseren.
Gelet hierop ligt er een grote verantwoordelijkheid voor instellingen om kansenongelijkheid
in selectieprocedures te adresseren en verminderen. In het bestuursakkoord met de
onderwijskoepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL)
heb ik daarom afgesproken dat opleidingen in selectieprocedures rekening houden met
kansengelijkheid.3 Er is in de laatste jaren ook veel kennis beschikbaar gekomen over de neveneffecten
van bepaalde selectiecriteria en instrumenten en ook hoe opleidingen daar rekening
mee kunnen houden. Hogescholen en universiteiten zijn nu aan zet om deze kennis in
de praktijk toe te passen. Het werken aan kansengelijkheid is een lerend proces en
ik zie dat instellingen stappen zetten in de juiste richting. Instellingen vragen
zelf om vertrouwen en zelfregie en zien ruimte om via onderlinge samenwerking selectieprocedures
te verbeteren. Die beweging juich ik toe, want ik verwacht van instellingen dat ze
de afspraak uit het bestuursakkoord naleven en dat selecterende opleidingen rekening
houden met kansengelijkheid. In mijn aanbiedingsbrief bij de Toekomstverkenning heb
ik een nadere uitwerking aangekondigd van een aantal onderwerpen, waaronder selectie.4
Leeswijzer
Deze brief bestaat uit twee delen. Hieronder ga ik in op de belangrijkste bevindingen
van de inspectie en wat instellingen kunnen doen om kansengelijkheid in selectieprocedures
te verbeteren. In het tweede deel volgen een aantal uitdagingen voor de lange termijn.
De bijlage van deze brief bestaat uit achtergrondinformatie en feiten en cijfers over
decentrale selectie. Daarnaast ga ik in de bijlage ook nader in op een aantal moties
van uw Kamer.
1. Kansenongelijkheid in selectieprocedures
In dit hoofdstuk beschrijf ik het risico van kansenongelijkheid in selectieprocedures
en de mogelijkheden die instellingen hebben om het risico zoveel mogelijk te minimaliseren.
Doel van decentrale selectie
Sinds de invoering van de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs geven instellingen hun eigen selectieprocedures vorm (decentrale selectie). Daarbij
dient de selectie altijd plaats te vinden op basis van tenminste twee kwalitatieve
selectiecriteria, bijvoorbeeld cognitieve vaardigheden, cijfers, motivatie, visie
en verwachting van de opleiding of vakkennis. Het doel van de extra ruimte voor selectie
was om te komen tot een betere afstemming tussen enerzijds het onderwijsconcept van
opleidingen en anderzijds de capaciteiten en motivatie van aspirant-studenten. Dit
in navolging van de ideeën die door de Commissie Veerman (2010) werden bepleit.5 De invloed van factoren die niet zozeer raken aan de capaciteiten of inzet van studenten,
zoals sociaal of cultureel kapitaal van kandidaten, moeten zoveel mogelijk worden
beperkt. Met de mogelijkheid voor opleidingen om aspirant-studenten te selecteren
komt een grote verantwoordelijkheid. Overwegingen omtrent de inrichting van ons stelsel
en het instrument van selectie daarbinnen, vragen daarom om een goede reflectie op
de gevolgen hiervan voor de toegankelijkheid van het hbo en wo.
Neveneffecten van decentrale selectie
Selectie op basis van kwalitatieve criteria is niet onomstreden. Er zijn al langer
signalen dat ook achtergrondkenmerken een rol spelen in de selectie en dat bepaalde
groepen daardoor minder kans hebben om een plek te bemachtigen. Uit eerder onderzoek
blijkt dat decentrale selectie nadelig uitpakt voor bepaalde groepen studenten.6 In sommige opleidingen, bijvoorbeeld Geneeskunde, blijkt dat de diversiteit van de
studentenpopulatie is afgenomen sinds de invoering van decentrale selectie in studiejaar
2017–2018.7 Dit suggereert dat bepaalde groepen studenten een verminderde kans op toelating hebben.8 Mede vanwege deze signalen is de wet- en regelgeving omtrent decentrale selectie
gewijzigd. Instellingen hebben sinds 1 september 2023 de mogelijkheid om te kiezen
voor loting, al dan niet in combinatie met kwalitatieve selectiecriteria.9 Met de invoering van loting, als verbreding van het selectie instrumentarium, beoog
ik de kansengelijkheid te vergroten. In tegenstelling tot de periode voor 2017, waarin
loting centraal werd georganiseerd, zijn instellingen zelf verantwoordelijk voor de
organisatie van loting. Het doet mij deugd om te zien dat de eerste instellingen overgaan
tot de inzet van loting. Zo kondigde de Rijksuniversiteit Groningen aan dat ongewogen
loting de standaard wordt bij opleidingen met een numerus fixus.10 Het instrument loting is echter ook niet de heilige graal. Er is meer nodig om jongeren
gelijke kansen te bieden in selectieprocedures. Dat beschrijf ik in het vervolg van
dit hoofdstuk.
Het borgen van kansengelijkheid in selectieprocedures
De inspectie onderzocht de onderbouwing van selectieprocedures en hoe opleidingen
daarbij rekening houden met kansengelijkheid.11 Hoewel kansengelijkheid weliswaar een breed gedragen uitgangspunt is, blijkt de borging
ervan een lastige opgave voor instellingen, constateert de inspectie. Een conclusie
van het onderzoek is dat de meeste opleidingen hun selectieprocedures nog niet altijd
op systematische wijze ontwerpen en dat er in de evaluatie nog onvoldoende aandacht
is voor de onbedoelde effecten van selectie. Voor het ontwerp van een goede selectieprocedure
moet er afstemming zijn tussen de procedure en het curriculum van de opleiding, de
toetsing, onderwijsleeractiviteiten en leerdoelen.12 Maar in de praktijk ontbreekt die afstemming nog te vaak.
Verder constateert de inspectie in haar onderzoek dat opleidingen de selectieprocedure
vooral inrichten vanuit het oogpunt van studiesucces. Selecterende opleidingen zoeken
volgens de inspectie studenten van wie ze verwachten dat ze de opleiding binnen nominale
tijd afronden. Ze richten zich bij het selecteren van kandidaten vooral op prestaties
uit het verleden (bijvoorbeeld op schoolcijfers) en minder op mogelijkheden voor de
toekomst. Het is denkbaar dat dit nadelig uitpakt voor bepaalde groepen kandidaten,
bijvoorbeeld zogenoemde laatbloeiers die wel potentie hebben, zo constateert de inspectie.13 Opleidingen maken niet duidelijk naar welke studenten (met welke capaciteiten, vaardigheden
of ervaring) ze op zoek zijn en wat daarmee de zogenaamde doelpopulatie is. Opleidingen
dienen de effecten van selectie en de organisatie van de procedure structureel te
monitoren en te evalueren. De inspectie stelt dat dit momenteel nog niet overal gebeurt.
Een externe toets of betrokkenheid van een externe partij kan volgens de inspectie
helpen om de onderbouwing van selectieprocedures te verstevigen.14
Hoe kunnen instellingen kansenongelijkheid in selectieprocedures aanpakken?
De sleutel voor de borging van kansengelijkheid ligt in een betere onderbouwing en
evaluatie van selectieprocedures. Een gedegen onderbouwing en evaluatie voorkomen
de inzet van onnodige selectie-instrumenten of instrumenten met ongewenste bijwerkingen.
De vraag is hoe instellingen hun selectieprocedure meer systematisch kunnen ontwerpen.
Komt deze beweging voldoende vanuit instellingen zelf of is er een externe prikkel
vanuit de overheid nodig? In diverse moties heeft uw Kamer verzocht om extra maatregelen,
zoals een verplichte onderbouwing of externe toets.15 Hieronder beschrijf ik drie opgaven voor instellingen om kansengelijkheid in selectieprocedures
te bevorderen.
Actie 1: Kennis over selectie toepassen in de praktijk
Een voorwaarde om te komen tot een goed onderbouwde selectie procedure is voldoende
beschikbare kennis binnen instellingen. Gezien het feit dat het systeem van decentrale
selectie nog niet heel lang bestaat is deze expertise nog niet overal aanwezig. De
afgelopen jaren is er daarom geïnvesteerd in de landelijke kennisbasis over selectie.
Samen met de instellingen en met inbreng van de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger
Onderwijs (ETHO), gefinancierd door OCW, is gewerkt aan het verbeteren van de kennis
over selectie en toegankelijkheid. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht publiceerden
recent een Handboek Selectie Hoger Onderwijs met ondersteuning van de ETHO en andere
landelijke onderzoekers op het gebied van selectie.16 Dit handboek is bij publicatie verzonden aan alle universitaire bacheloropleidingen
die gebruik maken van selectie. Naast het onderzoek van de inspectie biedt dit handboek
bruikbare en praktische inzichten voor instellingen om hun selectieprocedures te optimaliseren.
De ETHO werkt daarnaast op basis van het handboek aan een digitale evaluatietool die
opleidingen kunnen gebruiken bij de evaluatie van hun selectieprocedures.
Inspanningen van instellingen
Met de VH en UNL heb ik in 2022 in het bestuursakkoord afgesproken dat opleidingen
in selectieprocedures rekening houden met kansengelijkheid.17 De koepels herkennen de probleemanalyse van de inspectie. Ze spannen zich ook actief
in om selectieprocedures te verbeteren.
De universiteiten stimuleren onderlinge en interne kennisdeling over dit onderwerp.
Zo bestaat er al een aantal jaar een «learning community» op het gebied van selectie
gericht op kennisuitwisseling. UNL heeft deze leergemeenschap doorontwikkeld naar
een leergang voor instellingen om zo inzichten uit het Handboek Selectie te verspreiden.
De leergang is in 2023 gestart, alle universiteiten nemen hieraan deel. Peer-learning
maakt onderdeel uit van deze leergang, hier organiseren selecterende opleidingen onderlinge
feedback om hun selectieprocedure te optimaliseren. Ook besteden instellingen gedurende
de leergang aandacht aan het effect van bevoordeling (bias) in selectie-instrumenten.
Door het voorkomen van bias in selectie-instrumenten voorkom je dat groepen studenten
onbedoeld worden benadeeld. Instellingen leren ook hoe ze hun selectieprocedure effectief
kunnen evalueren. Specifiek voor de master heeft het Ministerie van OCW in 2019 een
kader ontwikkeld met vertegenwoordigers van studenten en universiteiten om de selectieprocedures
eerlijker en transparanter te maken voor de toelating tot de master.18
De VH is voornemens om dit jaar een symposium over selectie te organiseren, met aandacht
voor evaluatie en kansengelijkheid. Het symposium richt zich op beleidsmedewerkers
van hogescholen die zich met selectie bezig houden. Ik juich de inspanningen van instellingen
toe om de kennisbasis over selectie te verbeteren. Het is zaak om daar voortvarend
mee aan de slag te gaan en te blijven. Voor instellingen met opleidingen die selecteren,
ligt het voor de hand het selectiebeleid en de doelen te benoemen in het instellingsplan.19 Momenteel is dat niet verplicht, maar ik wil instellingen vragen om dat alvast te
doen. Dat helpt opleidingen namelijk bij het bepalen van het type student dat ze willen
aantrekken. Verder is het in het kader van hun adviesrecht goed als de centrale medezeggenschap
actief de decentrale medezeggenschap raadpleegt. Het meedenken en adviseren over een
selectieprocedure vereist weliswaar specifieke expertise, maar kennis van medewerkers
en studenten uit de praktijk kan helpen om de procedure aan te scherpen en mogelijk
blinde vlekken te identificeren.
Actie 2: Betere voorlichting en een meer transparante selectieprocedure
De inspectie rapporteerde in «Onbedoelde zelfselectie: drempels voor een specifieke
opleiding en Wel of niet naar de hogeschool» over haar onderzoek naar zelfselectie.20 Hieruit blijkt dat sommige groepen aspirant-studenten zich onterecht laten afschrikken
door formele en informele drempels, waaronder selectieprocedures. Ook blijkt dat mbo-studenten,
havisten en vwo’ers andere drempels percipiëren in het hbo en wo. Wanneer niet helder
is wat van studenten wordt gevraagd tijdens een selectieprocedure, bestaat de kans
dat gekwalificeerde talenten (onterecht) afzien van deelname aan de selectieprocedure.
Dat moet worden voorkomen. Ieder talent moet worden benut, zeker in het licht van
de huidige arbeidsmarktkrapte. Selectieprocedures zijn op dit moment niet transparant
genoeg, waardoor studiekiezers geen evenwichtige vergelijking kunnen maken tussen
gelijke opleidingen aan verschillende instellingen.21 Om onnodige zelfselectie te voorkomen is het goed als instellingen hun communicatie
en voorlichting over de selectieprocedure richting aspirant-studenten verbeteren.
Opleidingen die selecteren én hogere kosten met zich meebrengen, zoals sommige opleidingen
met het keurmerk Kleinschalig en Intensief (BBKI)22, zouden bovendien nog meer dan nu hun best moeten doen om de mogelijkheden van beurzen
en tegemoetkomingen inzichtelijk te maken.
Actie 3: Schaduwonderwijs tegengaan door het voorkomen van onnodige bias in selectieprocedures
In de voorbereiding op selectie maken sommige aspirant-studenten gebruik van betaald
aanvullend onderwijs. Studenten die zich een betaalde training niet kunnen veroorloven
worden zo systematisch benadeeld. Dat vind ik onwenselijk. Selectie moet gaan om de
kwaliteiten en vaardigheden van een aspirant-student, niet om de dikte van de portemonnee
van de ouders van kandidaten.
Om te voorkomen dat selecterende opleidingen groepen aspirant-studenten systematisch
benadelen is het belangrijk om rekening te houden met de «bias» die bepaalde selectie-instrumenten
bevatten. Het Handboek Selectie biedt instellingen goede handvatten hiervoor. Ook
vanuit het oogpunt van validiteit is het onwenselijk dat een procedure vatbaar is
voor betaalde training. Je meet hier immers eerder de financiële mogelijkheden in
plaats van kennis of vaardigheden van kandidaten. Opleidingen kunnen bijvoorbeeld
selectie-instrumenten gebruiken die juist niet trainbaar zijn. Door in selectie meer
nadruk te leggen op vaardigheden als communicatie of samenwerking kunnen opleidingen
het risico op ongewenste effecten verkleinen. Denk aan een capaciteitentoets op locatie,
waarbij de kandidaat een samenwerkingsopdracht uitvoert en vervolgens daarop wordt
gevraagd te reflecteren. Of het schrijven van een motivatiebrief op locatie, in plaats
van thuis waar je hulp kunt krijgen.
Opleidingen kunnen sinds 1 september 2023 bovendien gebruik maken van (on)gewogen,
decentrale loting om de impact van betaald aanvullend onderwijs tegen te gaan. Er
zijn ook opleidingen die extra investeren in voorlichting, zoals de Vrije Universiteit
(VU) en de Erasmus Universiteit (EUR). De VU organiseert voorlichting in Amsterdamse
wijken waar het volgen van een universitaire opleiding voor veel inwoners niet vanzelfsprekend
is.23 De EUR geeft kandidaten die zich willen voorbereiden op de selectieprocedure voor
geneeskunde de mogelijkheid om een gratis coachingsdag bij te wonen.24
Daarnaast wil ik wijzen op de inspanningen van de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs om ervoor te zorgen dat aanvullend onderwijs altijd op én van school is.
Iedere leerling moet er gratis aan kunnen meedoen. Dit staat beschreven in de brief
die zij, samen met onder andere de VO-raad, heeft gestuurd aan alle schoolbesturen
in het funderend onderwijs.25 Kandidaten die zich voorbereiden op decentrale selectie bevinden zich immers voornamelijk
in het voortgezet onderwijs.
2. Uitdagingen en afwegingen voor de toekomst
Zoals hierboven bleek, zijn in het stelsel van selectie verbeteringen nodig en mogelijk.
Dit is des te urgenter in het licht van de uitdagingen op lange termijn.
Een aantal significante (maatschappelijke) uitdagingen en trends vraagt om fundamentele
keuzes van een volgend kabinet om het stelsel van hoger onderwijs toekomstbestendig
te houden. Een van de uitdagingen voor de komende jaren vormt de verwachte stagnatie
van de Nederlandse bevolking, terwijl de arbeidsmarkttekorten in sectoren zoals het
onderwijs, de zorg en de techniek onverminderd hoog zullen zijn. Dit brengt een opgave
voor het onderwijs met zich mee om studenten op te leiden voor deze tekortsectoren.
Een andere ontwikkeling is de toename van studenten die kiezen voor de universiteit
en een afname van het aantal studenten dat kiest voor de hogeschool.26
Het is belangrijk om opgaven op het terrein van toegankelijkheid en kansengelijkheid
in samenhang te beschouwen met ontwikkelingen die de andere stelseldoelen (kwaliteit
en doelmatigheid) raken. Een deel van deze ontwikkelingen beschreef ik eerder in mijn
aanbiedingsbrief bij de Toekomstverkenning voor middelbaar beroepsonderwijs, hoger
onderwijs en wetenschap.27 Hieronder ga ik nader in op de relatie tussen deze ontwikkelingen en selectie aan
de hand van drie afwegingen voor de toekomst.
Afweging 1: Meer sturing op studentstromen met selectie aan de poort ten koste van
de vrije studiekeuze
Een te maken afweging voor de toekomst is of de overheid meer zou moeten sturen op
studentenstromen, ook als dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van studenten. Dit
gegeven de uitdaging om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te optimaliseren
en daarnaast de opgave om de instroom in het hbo en wo beter in balans te brengen.
Prikkels om te kiezen voor een opleiding in een tekortsector
In het huidige stelsel hechten we terecht veel waarde aan de vrije studiekeuze van
aspirant-studenten. Dat betekent wel dat er beperkte prikkels zijn voor jongeren om
te kiezen voor een opleiding in een tekortsector. In de toekomst kan de overheid,
in samenspraak met instellingen, er voor kiezen om centraal te sturen op de capaciteit
van opleidingen. Daar waar de arbeidsmarkttekorten kleiner zijn kan de overheid de
capaciteit, bijvoorbeeld per sector, begrenzen of zelfs afbouwen.28 In dit scenario moeten instellingen opleidingsplaatsen door middel van selectie verdelen.
Het doel van deze maatregelen is om studenten meer te stimuleren richting een opleiding
in een tekortsector.
Het tot stand brengen van een goed koppelingsmechanisme tussen opleidingsaanbod en
arbeidsmarkt is echter niet evident en bovendien complex. Daarom doe ik momenteel
onderzoek naar de vraag of en welke sturende maatregelen eventueel bij kunnen dragen
aan het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Daarnaast
vindt er een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) plaats naar de doelmatigheid
van het hbo en wo, dat zich ook richt op demografische, regionale en arbeidsmarktontwikkelingen.
Deze onderzoeken bied ik na afronding in de zomer van 2024 aan uw Kamer aan.
Het is verstandig om bij de afweging om te sturen op studentstromen vanuit het oogpunt
van arbeidsmarkttekorten, de resultaten van deze twee onderzoeken mee te nemen. Daarnaast
is het goed om te vermelden dat de huidige aanpak van arbeidsmarktkrapte breder is
dan alleen de onderwijsinstroom. Er ligt namelijk tevens een essentiële rol voor werkgevers
en werknemers om zelf stappen te ondernemen. De overheid kan verschillende maatregelen
nemen om de arbeidsvraag te dempen, het aanbod te vergroten en het aantal mismatches
te verkleinen.29 Het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs met de arbeidsmarkt is hierbij
slechts een deel van de oplossing.
Sturen op capaciteit
Een tweede beweegreden om in de toekomst eventueel meer te sturen op studentstromen
heeft te maken met de wens van instellingen om de instroom en capaciteit in het hbo
en wo meer te regisseren. De rapporten van de commissie Bormans (VH) en de commissie
Sterken (UNL), geschreven in opdracht van de onderwijskoepels, pleiten voormeer regie
op instroom en capaciteit. Bijvoorbeeld om bij groei de kwaliteit van het onderwijs
te waarborgen.30 Hogescholen willen in de toekomst graag gericht meer vwo-ers aantrekken en universiteiten
wensen een stabilisatie van het aantal studenten door selectieve groei en krimp. Ook
het kunnen selecteren van studenten is dan relevanter, meent UNL.31 Opleidingsplaatsen dienen dan verdeeld te worden via decentrale selectie, waarbij
instellingen eveneens gebruik kunnen maken van loting (gewogen of ongewogen).
De rapporten van de commissies Bormans en Sterken noemen de mogelijkheid om de bekostiging
meer te baseren op een vooraf vastgestelde capaciteit. Deze vorm van capaciteitsbekostiging
heb ik beschreven in mijn technische Kamerbrief over bekostiging.32 Naast het inzetten van een numerus fixus zijn er ook andere alternatieve interventies
denkbaar om de instroom in het hbo en wo gericht te sturen. Zo werken hogescholen
en universiteiten samen aan een betere match tussen student en opleiding in wisselstroom-projecten.
Het doel van deze projecten is om studenten sneller en makkelijker een leerpad te
laten vinden dat aansluit bij hun wensen en talenten.
Vanwege de groei van het aantal internationale studenten in het hbo en wo heeft uw
Kamer reeds gevraagd om maatregelen te nemen om de toegankelijkheid van het stelsel
voor Nederlandse studenten te waarborgen. De toestroom van internationale studenten
zorgt voor druk op de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten en het zet de kwaliteit
van het stelsel onder druk. Ik werk in dit kader aan het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans (WIB) dat vorige zomer in internetconsultatie is geweest. Dit wetsvoorstel bevat
verschillende maatregelen op het gebied van selectie en numerus fixus, zoals de mogelijkheid
om een numerus fixus in te voeren op trajectniveau en te differentiëren tussen studenten
van binnen en buiten de EER.33
De maatregelen uit het wetsvoorstel voorzien instellingen van een gerichte rem en
bieden de mogelijkheid om meer te sturen op capaciteit en studenten te selecteren.
Selectie op trajectniveau biedt instellingen meer ruimte om maatwerk toe te passen
bij de inzet van een numerus fixus. Bovendien kan daarmee het aanbod beter worden
aangesloten bij tekorten op de arbeidsmarkt, zoals in de technieksector. Een onderscheid
tussen Nederlandstalige en anderstalige trajecten en de differentiatie tussen EER-
en niet-EER-studenten, kunnen ingezet worden om de toegankelijkheid voor Nederlandstalige
en (andere) Europese studenten te verzekeren in de toekomst. Aan de andere kant kan
de inzet van deze maatregelen er in potentie ook voor zorgen dat sommige Nederlandse
studenten te maken krijgen met meer concurrentie binnen de selectie, bijvoorbeeld
wanneer ze een populair (anderstalig) traject ambiëren.
Vanuit het oogpunt van doelmatigheid en kwaliteit, kan de overheid kiezen om sturing
van studentstromen in de toekomst meer aan te moedigen. Ik ben van mening dat het
van belang is om daarbij steeds de effecten op toegankelijkheid en kansengelijkheid
zorgvuldig te betrekken bij deze afwegingen.
Afweging 2: Decentrale ruimte of meer centrale sturing op verdeling van schaarse plekken
Instellingen hebben veel discretionaire ruimte om hun selectieprocedure zelf vorm
te geven. Een afweging voor de toekomst is of het wenselijk is dit te continueren
of dat de overheid meer centraal moet gaan sturen.
De inspectie en ook andere onderzoekers wijzen namelijk op risico’s op kansenongelijkheid
binnen het huidige stelsel.34 Meer centrale sturing via wetgeving zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op het gebruik
van bepaalde instrumenten of het stellen van nadere eisen aan kwalitatieve criteria.
Daarnaast is een terugkerend vraagstuk of selectie überhaupt het geëigende middel
is om opleidingsplaatsen te verdelen of dat loting (of een combinatie van loting en
selectie) een meer rechtvaardige wijze is.
Voor- en nadelen van decentrale selectie
Ook in de toekomst zullen we in Nederland schaarse opleidingsplaatsen op een eerlijke
manier moeten verdelen en laten aansluiten bij de behoeften van de samenleving en
arbeidsmarkt. Het is namelijk niet altijd mogelijk of wenselijk om voor opleidingen
met een capaciteitsbeperking de capaciteit te verruimen.
Pleitbezorgers van decentrale selectie wijzen op het feit dat selecterende opleidingen
minder gevallen van uitval en switch kennen.35 Onderzoekers van de Universiteit Maastricht gaven aan dat een goed ontworpen selectieprocedure
kosteneffectief is en bijdraagt aan het studiesucces van studenten.36 Dit sluit aan bij het achterliggende idee van decentrale selectie, dat uitgaat van
het principe dat opleidingen zelf het best weten welke student past bij het specifieke
onderwijsconcept.
De inspectie stelt in haar rapport echter, mijns inziens geheel terecht, de vraag
of wij – gelet op de risico’s – niet tot een herbezinning moeten komen op het nut
en noodzaak van selectie voor bachelor- en masteropleidingen. Dit geldt in het bijzonder
voor masteropleidingen zonder capaciteitsbeperking.37 Al eerder wees de inspectie op een toekomstig risico van een tweedeling in waarde
en status tussen selecterende opleidingen en niet selecterende opleidingen.38 Bij selecterende opleidingen zijn studenten uit de hoogste inkomensgroepen oververtegenwoordigd
en eerste generatie studenten ondervertegenwoordigd.39 Opleidingen die selecteren én hogere kosten met zich meebrengen, zoals sommige opleidingen
met het keurmerk Bijzonder Kleinschalig en Intensief (BKKI), vormen soms een extra
drempel voor bepaalde groepen aspirant-studenten.40
De keuze voor selectie op basis van kwalitatieve criteria of loting is niet enkel
een vraag die op basis van empirisch onderzoek kan worden beantwoord. Het is tevens
een normatieve vraag, namelijk wie recht heeft op een schaarse opleidingsplek.41 Deze normatieve keuze is nu belegd bij instellingen en de inspectie heeft hiervan
de risico’s benoemd. In de toekomst zou de overheid meer kunnen sturen vanuit haar
stelselverantwoordelijkheid. Dat kan door aanvullende voorwaarden te stellen aan selectieprocedures
via wet- en regelgeving of door het maken van bestuurlijke afspraken. Deze afspraken
kunnen gaan over de onderbouwing van selectiecriteria of gericht zijn op het stimuleren
van loting. Indien de overheid meer gaat voorschrijven, dan gaat dit ten koste van
de autonomie van instellingen. Instellingen mogen sinds kort weer gebruik maken van
decentrale loting. Het lijkt mij goed eerst de uitwerking van deze recente wetswijzing
af te wachten, voordat de overheid besluit om eventueel meer te sturen op de inrichting
van selectieprocedures.
Afweging 3: Bepaalde aspirant-studenten meer mogelijkheden bieden dan andere groepen
bij de overgang naar het hbo en wo
Een toekomstige afweging is of we bepaalde doelgroepen bij selecterende opleidingen
meer tegemoet moeten komen, in vergelijking met andere jongeren. In de praktijk zien
we dat jongeren met eenzelfde potentieel maar andere achtergrond, verschillende (school)loopbanen
hebben. Het schoolsucces hangt niet alleen af van individuele capaciteiten, maar ook
van omstandigheden zoals het opleidingsniveau van ouders of de sociaaleconomische
achtergrond.42 Segregatie speelt in het onderwijs nog steeds een rol; jongeren met een verschillende
achtergrond ontmoeten elkaar steeds minder op school of op de opleiding. Er valt te
denken aan een aantal maatregelen om deze pad-afhankelijkheid te corrigeren.
Herbezinning op vroege selectie
In Nederland selecteren we in vergelijking tot andere landen relatief vroeg, namelijk
bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Aan de poort van het
hbo en wo is de verdeling van groepen aspirant-studenten mede daardoor niet meer representatief.
Uit onderzoek naar decentrale selectie blijkt dat ongelijke representatie van specifieke
groepen studenten (eerste generatiestudenten, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
of lagere sociaaleconomische status) met name wordt veroorzaakt door de stap van primair
naar voortgezet onderwijs.43 Afwegingen rondom selectie in het hbo en wo dienen daarom in samenhang te worden
bezien met selectiemomenten in het funderend onderwijs.
Corrigerende selectie
Naast interventies gericht op de overgang van primair naar voortgezet onderwijs liggen
er eveneens afwegingen bij het hbo en wo. Een verdergaande afweging is of het wenselijk
is om bij selectie in het hbo en wo ook de achtergrond waarin prestaties zijn behaald
mee te wegen.44 Bij zogenaamde «contextualised admissions» wegen bepaalde achtergrondkenmerken, zoals
sociaaleconomische achtergrond, mee in de selectieprocedure. Sommige aspirant-studenten
krijgen dan meer kansen toebedeeld in vergelijking met andere aspirant-studenten.
Het corrigeren van achterstand vanwege bepaalde achtergrondkenmerken kan worden gezien
als een vorm van voorkeursbeleid. Volgens de inspectie voeren we het gesprek over
corrigerende selectie in Nederland nog nauwelijks, in tegenstelling tot andere landen
zoals het Verenigd Koninkrijk.45 Een andere vorm van corrigerende selectie kan zijn het reserveren van plekken voor
bepaalde groepen, bijvoorbeeld om de instroom van mannelijke of vrouwelijke studenten
te verhogen.
Ondanks het feit dat ik mij kan vinden in de achterliggende gedachte van corrigerende
selectie (namelijk het vergroten van de kansengelijkheid), is het wettelijk gezien
nu niet toegestaan om achtergrondkenmerken mee te wegen in de selectieprocedures.
Hoewel de Algemene wet gelijke behandeling een voorkeursbeleid gericht op specifieke (minderheids)groepen in bepaalde gevallen toestaat, dienen instellingen zich tevens te houden aan
de WHW. Deze biedt nu geen ruimte voor het voeren van een voorkeursbeleid. Decentrale
selectie dient namelijk uitsluitend plaats te vinden op basis van ten minste twee
kwalitatieve criteria of loting (of een combinatie daarvan). Voorbeelden van kwalitatieve
criteria zijn cognitieve vaardigheden, studievaardigheden, motivatie of verwachting
van de opleiding.46 Persoonlijke eigenschappen (zoals geslacht) zijn geen voorbeelden van kwalitatieve
selectiecriteria. Nog zeer recent heeft de wetgever, in het kader van de wetswijziging
met betrekking tot decentrale loting, afgewogen welke elementen wel, en welke elementen
niet een rol zouden mogen spelen bij selectie tot opleidingen.47 Waar de WHW voorkeursbeleid niet mogelijk maakt, is dit in tegenstelling tot het
bedrijfsleven waar het voeren van een voorkeursbeleid niet wettelijk is uitgesloten
en in specifieke gevallen zelfs wettelijk is voorgeschreven.48 Of we voorkeursbeleid in selectieprocedures in de toekomst willen toestaan en in
welke vorm eventueel, is aan een nieuw kabinet. Het vergt bovendien een zorgvuldige
afweging en maatschappelijk debat of het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs
niet beter met andere instrumenten behaald kan worden. Het is goed om nogmaals te
benoemen dat instellingen ook nu al stappen kunnen zetten om kansengelijkheid in selectieprocedures
te verbeteren.
Afsluiting
De toegankelijkheid van het hbo en wo is een groot goed. Het is belangrijk om dit
ook in de toekomst te waarborgen, mede gezien de aanhoudende tekorten op de arbeidsmarkt.
In sectoren zoals de zorg kunnen we het ons als samenleving niet veroorloven als bepaalde
groepen studenten minder kans maken op een plek. Kansengelijkheid in selectieprocedures
moet daarom te worden vergroot. Een selectieprocedure dient bovendien niet louter
in het teken te staan van studiesucces en het selecteren van talent met de hoogste
middelbare schoolcijfers. Een ratrace leidt tot prestatiedruk en tot vermindering
van mentaal welzijn. Selectie kan aspirant-studenten uitdagen, maar heeft ook een
risico op het onnodig opjagen om een plek te bemachtigen bij een selecterende opleiding.
Een verdere aanscherping van de maatschappelijke opgave van instellingen en een visie
op de hierboven benoemde uitdagingen is aan een volgend kabinet. In de praktijk dienen
instellingen wel alvast stappen te zetten om selectieprocedures te verbeteren met
de beschikbare kennis en de inspanningen van UNL en de VH. De samenleving verwacht
immers dat instellingen aan de slag gaan met het bevorderen van gelijke kansen, aankomende
studenten kunnen niet wachten op een nieuw kabinet.
Het doet mij deugd dat de kennisbasis over selectie en kansengelijkheid in de afgelopen
jaren flink is uitgebreid onder andere met het verschijnen van het Handboek Selectie
en diverse onderzoeken. Het stelsel van decentrale selectie bestaat nog niet lang
en is bovendien recentelijk uitgebreid met de mogelijkheid voor instellingen om gebruik
te maken van decentrale loting. Het is goed om de impact van deze verandering te monitoren.
De inspectie zal daarom het lopende programma naar selectie en toegankelijkheid continueren.
De resultaten hiervan houd ik nauwlettend in de gaten. Bij toekomstige overwegingen
omtrent de inrichting van ons stelsel en het instrument van selectie daarbinnen is
het nodig om altijd ook goed te reflecteren op de gevolgen voor toegankelijkheid en
kansengelijkheid.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Bijlage 1. Achtergrond decentrale selectie in het hbo en wo
Om het geheel van ontwikkelingen rondom selectie in breder perspectief te kunnen plaatsen
is het nuttig om de achtergrond en kaders van het huidig stelsel te schetsen.
Het huidige systeem van decentrale selectie bestaat nog niet heel lang. In 2011 werden
met de Wet Ruim baan voor talent de mogelijkheden voor decentrale selectie voor instellingen al verruimd. Tot die
tijd waren instellingen verplicht om een deel van de studenten centraal te verdelen
via gewogen loting. Aspirant-studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van een
8 of hoger stroomden direct in (de zogenaamde «8 plus plaatsen»). In de loop der jaren
ontstond steeds meer weerstand tegen de rol van loting binnen dit systeem, omdat er
te weinig ruimte was om talent te selecteren. Loting zou ook niet passen in een stelsel
waarin de afstemming tussen student en opleiding versterkt moet worden.49 Met de inwerkingtreding van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs, in studiejaar 2017–2018, werd afscheid genomen van centrale loting en is het huidige
systeem van decentrale selectie volledig ingevoerd. Ook werd afscheid genomen van
gegarandeerde plaatsen voor bepaalde groepen omdat deze plaatsen niet automatisch
leiden tot de juiste student op de juiste plek.50 Dit betrof de «8 plus plaatsen» en ministersplaatsen voor aspirant-studenten uit
het Caribisch deel van het Koninkrijk. Via ministersplaatsen werd een beperkt aantal
studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk geplaatst op een opleiding met
een capaciteitsbeperking.
Selectie in het huidige stelsel
Het selecteren van studenten in het huidige stelsel is geen regel maar uitzondering.
In Nederland kennen we, in tegenstelling tot andere landen zoals de Verenigde Staten,
geen onderscheid in kwaliteit tussen selecterende opleidingen en niet-selecterende
opleidingen. Ons hoger onderwijsstelsel is toegankelijk en het biedt jongeren met
de juiste vooropleiding voldoende rust en ruimte om een vervolgopleiding te kiezen.
In veruit de meeste gevallen is dat de opleiding van hun eerste keuze. Dat je met
een geschikt diploma toegang heb tot het vervolgonderwijs is ook te waarderen in het
licht van stress en prestatiedruk die jongeren ervaren. Instrumenten als selectie
werken namelijk door op zaken als motivatie en prestatiedruk bij scholieren en studenten.51
Selectie voor bachelor en ad-opleidingen
Het staat bachelor en associate degree (hierna: ad) opleidingen in het hbo en wo niet
vrij om aan de poort te selecteren. Het diploma van de vooropleiding biedt immers
voldoende zekerheid over de voorkennis en vaardigheden van aspirant-studenten en kan
reeds gezien worden als een vorm van selectie vóór de poort van het hbo en wo. In
een drietal situaties geeft de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) opleidingen wel de ruimte om aanvullende eisen te stellen en studenten te selecteren.
1. Numerus fixus: Instellingen kunnen voor ad- en/of bacheloropleidingen, waar het verwachte aantal
aanmeldingen de capaciteit overschrijdt, een capaciteitsfixus instellen (artikel 7.53
WHW). Instellingen maken hiervan melding bij de Minister van OCW (artikel 7.53 zesde
lid WHW). Het aantal inschrijvingen kan ook worden beperkt op grond van de behoefte
van de arbeidsmarkt (artikel 7.56 WHW). De opleiding is zelf verantwoordelijk voor
de selectieprocedure, waarbij de centrale medezeggenschap adviesrecht heeft. De randvoorwaarden
zijn wettelijk vastgelegd.
Het totaal aantal voltijd bacheloropleidingen in het hbo en wo met een numerus fixus
is in de laatste jaren licht gestegen, nadat er eerder een daling zichtbaar was. In
2017 selecteerden 87 (6,4%) van de in totaal 1.367 bacheloropleidingen (hbo en wo).
In 2022 is dat gestegen naar 95 (7,4%) van de 1.279 bacheloropleidingen (hbo en wo).
In studiejaar 2022–2023 stroomde 6% van de hbo-studenten in bij een opleiding met
numerus fixus. In het wo startte in het studiejaar 2022–2023 ongeveer 28% van de studenten
bij een opleiding met numerus fixus.52 De meeste opleidingen met een numerus fixus bevinden zich in de sectoren gezondheidszorg,
gedrag en maatschappij en techniek.53
2. Aanvullende eisen: Daarnaast geldt een uitzondering voor opleidingen die bijzondere vaardigheden, kennis
of aanleg vereisen, zoals kunst- en sportopleidingen (artikel 7.26 en 7.26a WHW).
Het gaat hier bijvoorbeeld om artistieke aanleg of technische en fysieke eisen. De
aanvullende eisen hebben betrekking op kennis, vaardigheden of aanleg die niet of
onvoldoende mate onderdeel zijn van het vo of mbo curriculum. Toetsing vindt vaak
plaats via audities of testdagen.
In 2017 waren er 934 hbo bacheloropleidingen, waarvan 118 aanvullende eisen hanteerden
(12,6%). In 2022 hanteerden 112 opleidingen van de 852 hbo bacheloropleidingen aanvullende
eisen (13,1%). In studiejaar 2022–2023 stroomde 10% van de hbo-studenten in bij een
opleiding met aanvullende eisen.54
3. Kleinschalig en intensief: Opleidingen met een bijzonder kenmerk kleinschalig en intensief (BKKI), zoals University
Colleges, hebben de mogelijkheid om hoger dan wettelijk collegegeld te vragen en studenten
te selecteren. Hiervoor is ministeriële toestemming vereist. Ter onderbouwing van
de ministeriële toestemming dienen instellingen aan te tonen dat er sprake is van
kleinschalig en intensief onderwijs. Hiervan is sprake bij onderwijs dat is gericht
op een bovengemiddeld onderwijsrendement, waarbij activiteiten binnen en buiten het
curriculum met elkaar verbonden zijn (artikel 6.7 en 6.7a-d WHW).
In 2017 hadden 19 voltijd bacheloropleidingen een BKKI keurmerk. In 2022 is dit gegroeid
naar 24 voltijd bacheloropleidingen (9 hbo en 15 wo). Dat is 2% van het totaal aantal
bacheloropleidingen (1.279) in het hbo en wo in 2022. Ongeveer 5% van de studenten
in het wo stroomde in bij een opleiding met het kenmerk kleinschalig en intensief,
in het hbo was dit 0,8%.55
Selectie voor masteropleidingen
Masteropleidingen hebben meer dan bacheloropleidingen ruimte om eisen te stellen aan
kandidaten en hen te selecteren. Sinds de afschaffing van het automatisch doorstroomrecht
in 2013 hebben masters meer mogelijkheden om kwalitatieve eisen te stellen voor de
toelating van studenten (artikel 7.30b tweede lid WHW). Deze eisen worden voor een
opleiding opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER) en wordt vastgesteld
door het instellingsbestuur na instemming van de medezeggenschap. Masteropleidingen
mogen eveneens het aantal plaatsen maximeren, maar moeten wel een selectieprocedure
opstellen in het geval dat dit maximum aantal wordt overschreden. Het doel van deze
aanpassing was een betere aansluiting te bewerkstelligen tussen master en arbeidsmarkt,
evenals een sterkere profilering van masters en de student bewuster te laten kiezen
voor een specialisatie na afronding van de bacheloropleiding (artikel 7.30b, lid 3
en 4). Er is voor instellingen geen sprake is van een meldplicht van de capaciteitsfixus
in de master (artikel 7.30b lid 2 WHW). Wel monitort de inspectie de toegankelijkheid
van selecterende masteropleidingen.
Uit cijfers van de inspectie blijkt wel dat de toegankelijkheid van wo-masteropleidingen
sinds 2019 ongeveer gelijk is gebleven. Het aandeel selecterende opleidingen was 37%
in 2019 (258 opleidingen) en is in 2022 34% (240 opleidingen).56
Numerus fixus in het mbo
Hoewel in een zeer beperkte mate, zijn er ook opleidingen in het mbo die genoodzaakt
zijn een numerus fixus in te stellen vanwege bijvoorbeeld een gebrek aan opleidingscapaciteit,
werkgelegenheid of stageplekken. Uit de wet vloeit voort dat de beschikbare plekken
uitsluitend op basis van een transparante, objectieve procedure worden toegewezen,
bijvoorbeeld loting of volgorde van aanmelden.
Met de wet «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo» is een
flinke stap gezet in het versterken van de positie en keuzevrijheid van de mbo-student.
Studenten die zich uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het studiejaar aanmelden voor
een opleiding hebben in principe recht op toelating tot de opleiding van hun keuze
en op een studiekeuzeadviesgesprek. In mijn Kamerbrief van 25 februari 202257 heb ik hier uitgebreider bij stilgestaan, ook bij de bestuurlijke afspraken die zijn
gemaakt om bijvoorbeeld de transparantie van de procedures te bevorderen.
Aantal selecterende opleidingen in het hbo en wo
Bacheloropleidingen
2017
2022
Totaal
Waarvan NF
%
Totaal
Waarvan NF
%
hbo voltijd
934
45
4,8%
852
36
4,7%
wo voltijd
428
42
9,8%
427
59
13,8%
Totaal
1.362
87
6,4%
1.279
95
7,4%
BKKI
2017
2022
Totaal
Waarvan BKKI
Totaal
Waarvan BKKI
hbo voltijd
934
7
0,8%
852
9
1%
wo voltijd
428
12
2,8%
427
15
3,5%
Totaal
1.362
19
1,4%
1.279
24
1,8%
Aanvullende eisen
2017
2022
Totaal
Waarvan aanvullende eisen
Totaal
Waarvan aanvullende eisen
hbo voltijd
934
118
12,6%
852
112
13,1%
Bijlage 2. Uitvoering moties en gerelateerd onderzoek
Diverse Kamerleden hebben in de afgelopen periode middels moties verzocht om moties
ingediend over selectieprocedures. Een aantal moties liggen in het verlengde van elkaar
of tonen overlap. In het belang van de leesbaarheid licht ik de individuele moties
nader toe en daar waar nodig verwijs ik naar eerder besproken tekst.
Motie Van Meenen c.s.
Het lid Van Meenen c.s. verzocht met zijn motie om eisen te stellen aan de onderbouwing
van selectiecriteria en de kwantiteit van selectiecriteria te maximeren. De indieners
van deze motie stellen eveneens dat een wetenschappelijke onderbouwing noodzakelijk
is.58 Ten aanzien van deze wetenschappelijke onderbouwing constateert de inspectie in haar
onderzoek dat er geen consensus is over wat dit precies inhoudt. Daarnaast blijkt
dat het aantal gebruikte criteria en instrumenten niet zorgwekkend groot is.59 De inspectie heeft inzicht verschaft in het aantal gehanteerde selectiecriteria en
instrumenten door instellingen.60 In het kader van kansengelijkheid biedt een variëteit aan criteria juist ook kansen
voor studenten om zich op een divers palet te onderscheiden, schrijft de inspectie.61 Hoewel ik mij kan vinden in de achterliggende gedachten bij de motie, opteer ik niet
voor een maximering van het aantal selectiecriteria. Het is wel belangrijk dat opleidingen
het aantal te gebruiken selectiecriteria en instrumenten zorgvuldig kiezen en het
gebruik hiervan onderbouwen, dit voorkomt dat studenten door onnodige hoepels moeten
springen.
Motie Van der Laan
In lijn van de motie Van Meenen heeft het lid Van der Laan met haar motie opgeroepen
om afspraken te maken met instellingen over het beperken van onnodige selectiecriteria.62 Met de komst van het Handboek Selectie Hoger Onderwijs en de inspanningen van de
koepels geef ik invulling aan deze motie. Een systematisch ontwerp van de procedures,
waar het handboek handvatten voor biedt, moet voorkomen dat onnodige selectiecriteria
en instrumenten worden ingezet. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.
Motie Peters en Van der Woude
Via een motie hebben de leden Peters en Van der Woude verzocht te bewerkstelligen
dat instellingen handvatten krijgen om de selectieprocedures te toetsen en te evalueren
en om de wenselijkheid van een externe toets te verkennen.63 Allereerst verwijs ik naar het Handboek Selectie en de leergang van UNL die aansluiten
bij de wens van de leden Van der Woude en Peters c.s. om instellingen meer grip te
geven om selectieprocedures te evalueren en extern te laten waarderen. De verwachting
is dat de digitale evaluatietool van de ETHO hier in de toekomst eveneens bij zal
helpen. Daarnaast is het nu al mogelijk om een externe review uit te voeren binnen
de muren van de eigen instelling. Het optimaliseren van de onderbouwing en evaluatie
van selectieprocedures kan bijvoorbeeld plaatsvinden via het instellingsplan of middels
betrokkenheid van decentrale medezeggenschap.
Ik vind het belangrijk dat instellingen de ruimte die de wet nu al biedt beter te
benutten. Daarnaast onderzoek ik op welke passende wijze instellingen de onderbouwing
van hun selectieprocedure kunnen vastleggen en hoe alle instellingen een externe toets
dienen te organiseren. Hiermee is de motie nog niet afgedaan.
Motie Van der Laan en Van de Woude
De leden Van der Laan en Van der Woude hebben naast de motie Van Peters en Van der
Woude eveneens opgeroepen om opleidingen te verplichten de selectieprocedure te onderbouwen
en te publiceren.64 In de kern gaat dit over het vraagstuk rondom eventuele wettelijke verankering van
selectieprocedures en in welke mate men deze wenst te reguleren. In de huidige WHW
is geen verplichting voor de onderbouwing en evaluatie van selectieprocedures opgenomen.
De wijze waarop dit moet worden ingericht hangt af van diverse factoren en vergt verder
onderzoek. Ik informeer uw Kamer na de zomer wat de meest passende manier is. Hiertoe
zijn verschillende opties reeds in kaart gebracht. Een optie is om binnen de WHW hiertoe
een wettelijke bepaling in te richten. Daarbij is een verder inrichtingsvraagstuk
in hoeverre dit gereguleerd dient te worden. Een dergelijke verplichte onderbouwing
kan de inspectie alleen procesmatig toetsen.
Zoals ik eerder aangaf ontbreekt eenduidigheid over de inhoud van een wetenschappelijke
onderbouwing. Daarom is het de vraag wat de effectiviteit hiervan is en welk doel
daarmee wordt bereikt. Er gaat immers weinig stimulans uit naar de inhoudelijke kwaliteit
van deze onderbouwing en de inspectie wijst op het risico dat een verplichte onderbouwing
een afvinklijstje wordt.65
Het ligt meer voor de hand om niet alleen te sturen op de inrichting van een onderbouwing,
maar ook op een periodieke evaluatie en bijstelling van de procedure. Gedacht kan
worden aan het opstellen van een wettelijke bepaling waardoor instellingen hun procedures
bij een interne of externe partij verplicht dienen te laten toetsen. Een andere optie
is om de selectieprocedure onderdeel van het accreditatieproces te maken. Een externe
toets is dan een middel om de onderbouwing bij instellingen te versterken. Dat vergt
dan wel een aanpassing van de werkwijze van de NVAO. Overigens staat opleidingen niets
in de weg om als onderdeel van de visitatie nu al aandacht te besteden aan de onderbouwing
van selectieprocedures.
Daarmee is de motie nog niet afgedaan. Het is daarnaast de moeite waard om ook te
bezien wat de inspanningen van samenwerkende instellingen gaan opleveren. In de afgelopen
jaren is ingezet op het versterken van de kennisbasis over selectie.
Motie Kwint en Westerveld
De leden Kwint en Westerveld hebben de regering in een motie verzocht om de omvang
van schaduwonderwijs, zoals betaalde trainingen voor decentrale selectie, te onderzoeken
en dit te bespreken met de onderwijskoepels.66 Het gesprek met de koepels over de onwenselijkheid van schaduwonderwijs heb ik reeds
gevoerd. De koepels zijn het met mij eens dat de omvang en impact van schaduwonderwijs
verder in kaart moet worden gebracht. Dit ga ik doen in de jaarlijkse studentenmonitor,
de eerste resultaten hiervan verwacht ik in het voorjaar van 2025. Hiermee geef ik
invulling aan de motie van de leden Kwint en Westerveld.
Gerelateerd onderzoek
In de afgelopen jaren is door de collegaministers van Curaçao, Aruba en bestuurscollege
van Bonaire aandacht gevraagd voor een terugkeer van ministersplaatsen voor selecterende
zorgopleidingen, dit vanwege arbeidsmarkttekorten in de zorg in de CASt en BES. Samen
met de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) heb ik onderzoek
laten doen naar de aansluiting tussen de beperkte instroom van Caribische studenten
in zorgopleidingen in Europees Nederland en de uitstroom richting de arbeidsmarkt
in de zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het rapport is op 8 februari
2024 aangeboden aan uw Kamer. Een gezamenlijke beleidsreactie op het onderzoek volgt
in het voorjaar.
Tot slot wil ik uw Kamer informeren over de uitvoering van de motie Peters die vraagt
om samen met instellingen te onderzoeken hoe meer aandacht kan worden besteed aan
eerste generatiestudenten.67 Op dit moment werk ik aan de opzet van een onderzoek om meer zicht te krijgen op
de samenstelling van deze groep en hun ondersteuningsbehoefte. Hierin stem ik af met
instellingen en kijk ook naar wat er in de praktijk al wordt georganiseerd ter ondersteuning
van eerste generatiestudenten. Ik verwacht het onderzoek na de zomer aan uw Kamer
aan te bieden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.