Brief regering : Marktomstandigheden, plancapaciteit en woondealafspraken
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 1134 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2024
In eerdere brieven heb ik u geïnformeerd over de marktomstandigheden en de tegenwind
waarmee de bouw van woningen geconfronteerd wordt. Tegelijkertijd is de maatschappelijke
opgave het afgelopen jaar gegroeid, de vraag naar huisvesting is gestegen van 900.000
naar 981.000 woningen.
In deze brief wil ik u informeren over een drietal onderwerpen. Allereerst informeer
ik u over de huidige ontwikkeling van de marktomstandigheden. De tegenwind lijkt te
luwen, er zit weer nieuw perspectief in de woningmarkt. Om de woningbouwopgave te
kunnen realiseren is het van groot belang het ingezette beleid vast te houden en voortvarend
uit te voeren, en daarnaast voldoende woningbouwlocaties beschikbaar te hebben.
Vervolgens ga ik in op de nieuwe rapportage plancapaciteit1. Op basis van deze rapportage constateer ik dat de hoeveelheid woningen in de woningbouwplannen
ten opzichte van een jaar geleden gestegen is met 25.000 woningen en op nationaal
niveau voldoende is om de woningbouwopgave te realiseren.
Tot slot het vertalen van de nieuwe prognoses van de woningbehoefte in de woondealafspraken.
Dit proces doorloop ik samen met de provincies. Het is noodzakelijk om de afgesproken
aantallen te realiseren woningen in de woondeals te verhogen met 45.000 woningen,
teneinde de maatschappelijke opgave van 981.000 nieuwe woningen in de periode 2022
tot en met 2030 in te kunnen vullen.
Marktomstandigheden
In de afgelopen twee jaren was sprake van negatieve marktomstandigheden voor de nieuwbouw
van woningen door stijging van zowel de rente als de bouwkosten. Mede door de gestegen
rente daalden de huizenprijzen. Daarbij leidden de dalende huizenprijzen ertoe dat
huiseigenaren met een verhuiswens naar een nieuwbouwwoning huiverig werden een nieuwbouwwoning
aan te kopen. Tussen de aankoop en het kunnen betrekken van de nieuwbouw zit een flinke
tijdsperiode en bij dalende huizenprijzen is het onzeker of de opbrengst van de huidige
woning dan wel voldoende is om de financiering van de nieuwe woning rond te krijgen.
Deze negatieve marktomstandigheden werkten door in de cijfers. Zowel het aantal verleende
bouwvergunningen als de verkoop van nieuwbouwkoopwoningen zijn sinds 2021 significant
gedaald.
Dit zal naar verwachting doorwerken in een dip in de woningbouw in de jaren 2024 en
2025. Het is onzeker hoe diep deze bouwdip wordt en hoe lang deze duurt, maar de economische
omstandigheden zijn de afgelopen maanden verbeterd. Het rentetarief van de ECB is
sinds september vorig jaar stabiel. Bovendien zijn de inkomens gestegen en daarmee
ook de leencapaciteit. Mede hierdoor zijn de huizenprijzen in de bestaande bouw inmiddels
weer aan het stijgen. Met die stijging is de hierboven genoemde onzekerheid van de
verkoopprijs van de huidige woning afgenomen hetgeen doorstromers minder huiverig
zal maken nieuwbouwwoningen aan te kopen. Ook maakt de stijging van de prijzen in
de bestaande bouw nieuwbouw competitiever ten opzichte van bestaande woningen. Aan
de kant van de bouw tenslotte geldt dat aan de stijging van de bouwkosten een einde
is gekomen.
In 2022 en 2023 was de woningproductie nog op peil. In 2023 zal naar verwachting de
woningbouw nog vrijwel evenveel opleveren als 2022 toen er 90.208 nieuwe woningen
bij kwamen. En we zien dat bovendien de economische omstandigheden voor de nieuwbouw
inmiddels weer verbeterd zijn. Dit neemt echter niet weg dat de bouwdip nog wel degelijk
zal gaan plaatsvinden. De negatieve economische omstandigheden verdwijnen, maar de
effecten op de bouwproductie zullen nog zichtbaar gaan worden. De economische omstandigheden
in 2022 en 2023 werken immers met vertraging door en dat zal naar verwachting zichtbaar
worden in een lagere woningbouwproductie in 2024 en 2025.
In cijfers die de situatie «vroeg in bouwketen» laten zien, zien we echter al wel
eerste tekenen die wijzen op de verbetering van de economische omstandigheden. Het
aantal verkopen van nieuwbouw-koopwoningen stijgt nu al drie kwartalen op rij. De
NVM geeft in haar recente kwartaalrapportage aan dat het aantal transacties ten opzichte
van een jaar geleden met 57% is toegenomen.2 Dit is positief maar om van een echte omslag te spreken is het nog te vroeg. Voor
het aantal verleende bouwvergunningen, ook een indicator vroeg in de bouwketen, geldt
namelijk dat we nog geen trendbreuk zien en dat is echt nodig om de pijplijn van bouwprojecten
weer voldoende te vullen. En de verkopen van nieuwbouwkoopwoningen moeten ook echt
nog verder omhoog voor de benodigde stijging van de woningbouw.
Daarom moeten we het ingezette beleid vasthouden en voortvarend uitvoeren. Processen
en procedures moeten worden versneld en belemmeringen worden aangepakt. Er komen steeds
meer signalen dat het lastig is om woningen in de toekomst aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk
door netcongestie. Op 18 oktober jl. heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangekondigd
dat het kabinet extra maatregelen neemt om netcongestie tegen te gaan3. Ik voer daarom intensieve gesprekken met onder andere mijn collega’s bij EZK, medeoverheden,
marktpartijen en de regionale netbeheerders om deze uit te werken en alles op alles
te zetten dat de geplande woningbouw kan worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.
Ook heb ik onlangs een «deep dive» georganiseerd om samen met onze partners te werken
aan concrete stappen, het sneller bouwen aan het energienet en het beter benutten
daarvan.
Ik ga door met het zo effectief en voortvarend als mogelijk uitvoeren van de Woningbouwimpuls
en de Startbouwimpuls. De eerste gehonoreerde SBI-projecten zijn reeds gestart met
de bouw van woningen en uit de deelname aan de zogenoemde impulskamers blijkt dat
gemeenten veel interesse hebben in een aanvraag voor de nieuwe WBI tranche. En tenslotte
en minstens zo belangrijk, zijn er de versnellingstafels op regionaal niveau. Er is
hard gewerkt om alle tafels op te starten en resultaten te laten boeken.
Een uitdagend agendapunt voor de versnellingstafels betreft de projecten die door
de tegenwind in de ijskast zijn gegaan. Hoe kunnen die projecten in al dan niet aangepast
vorm toch alsnog doorgaan? De locaties zijn beschikbaar, dus hier liggen kansen om
achterstanden weer in te halen. Daarbij moet voorkomen worden dat projecten die nu
zijn uitgesteld, na de bouwdip in uitvoering komen, maar de projecten die dan voorzien
waren, door deze uitgestelde projecten verder naar achter worden geduwd. Hiermee zou
de dip niet worden ingelopen.
Plancapaciteit
In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken publiceert ABF Research tweemaal
per jaar informatie over de plancapaciteit. Plancapaciteit betreft het totaal aantal
woningen opgenomen in woningbouwplannen. De inventarisatie laat zien dat de totale
verwachte uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2022 tot en met 2030 het
afgelopen jaar is toegenomen. Daarnaast is in de meeste, maar niet alle, provincies
voldoende plancapaciteit aanwezig om de woningbouwopgave te realiseren. Deze provincies
zullen een been moeten bijtrekken, om toe te werken naar 130% plancapaciteit en naar
meer harde plannen.
Netto- en harde plancapaciteit
Uit de najaarsrapportage 2023 blijkt dat voor de periode 2022 tot en met 2030 de netto
plancapaciteit (woningbouwplannen minus sloop) plus de reeds gerealiseerde uitbreiding
van de woningvoorraad in 2022 ongeveer 1.075.000 bedraagt. Zie hiervoor tabel 1. waarin
ook de provinciale aantallen zijn vermeld. Deze 1.075.000 woningen zijn ongeveer 25.000
woningen meer in vergelijking met een jaar geleden. Daarnaast is het aantal harde
plannen (woningbouwplannen met een onherroepelijk bestemmingsplan zonder wijzigingsbevoegdheid)
ten opzichte van een half jaar geleden met 7.000 toegenomen. Met name in de provincies
Fryslân, Noord-Brabant en Limburg is het aantal harde plannen toegenomen. Hiermee
behoort 48% van de woningbouwplannen voor de komende 5 jaar tot de harde plannen.
Voor deze plannen geldt dat de locaties, wat betreft planstatus, gereed zijn om gebouwd
te worden.
Tabel 1. Netto plancapaciteit
Provincie
Netto plancapaciteit 2023 tot en met 2030 plus productie in 2022
Groningen
27.800
Fryslân
24.100
Drenthe
13.700
Overijssel
55.900
Flevoland
51.200
Gelderland
122.000
Utrecht
101.300
Noord-Holland
258.600
Zuid-Holland
218.200
Zeeland
15.500
Noord-Brabant
153.900
Limburg
32.900
Nederland
1.075.100
Verhouding plancapaciteit en bouwopgave
Plannen kunnen in de loop van de tijd vertraging oplopen of niet doorgaan. Om die
reden heeft het Rijk met de provincies afgesproken 30% meer plancapaciteit beschikbaar
te hebben dan nodig is om de bouwopgave te realiseren. Nationaal gezien wordt er vrijwel
voldaan (129%) aan deze afspraak. Op provinciaal niveau geldt dat de meeste provincies
voldoen aan de afspraak, maar dit geldt niet voor iedere provincie (zie tabel 2).
Om de maatschappelijke opgave te realiseren en ervoor te zorgen dat de huizen op de
goede plek komen moet iedere provincie een bijdrage kunnen leveren. Ik heb dit met
de provincies en regio’s besproken in bestuurlijke overleggen over de woondeals. Ik
ga de komende periode verder in gesprek met de provincies waar de benodigde extra
plancapaciteit nog niet aanwezig is.
Tabel 2 – Verhouding plancapaciteit en bouwopgave zoals opgenomen in de Woondeals
Provincie
Procentuele verhouding plancapaciteit en bouwopgave
Groningen
119%
Fryslân
174%
Drenthe
126%
Overijssel
158%
Flevoland
134%
Gelderland
130%
Utrecht
132%
Noord-Holland
156%
Zuid-Holland
98%
Zeeland
113%
Noord-Brabant
132%
Limburg
162%
Nederland
129%
Betaalbaarheid
Naast het realiseren van voldoende woningen is het noodzakelijk dat de woningen ook
betaalbaar zijn en blijven. De rapportage toont aan dat het aandeel sociale huur in
de woningbouwplannen landelijk op 34% ligt, het totale aandeel betaalbaar (sociale
huur, middenhuur en betaalbare koop) in de woningbouwplannen ligt landelijk op 65%.
Daarmee ligt dit grosso modo in lijn met de betaalbaarheidsdoelstellingen.
Vertalen nieuwe prognoses woningbehoefte in de woondealafspraken
Afgelopen jaar is op basis van de toen nieuwe Primos prognose4 gebleken dat er in de periode 2022 tot en met 2030 981.000 woningen moeten worden
gerealiseerd om tot een evenwichtige situatie op de woningmarkt te komen. Dit zijn
45.000 woningen meer dan het aantal van 936.000 woningen dat in de woondeals is afgesproken.
Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd5. Tijdens de bestuurlijke overleggen over de woondeals met provincies en regio’s eind
2023 is breed de noodzaak onderschreven om dit extra aantal door te vertalen naar
de regionale woningbouwprogrammering.
Ik heb iedere provincie verzocht mij te informeren over het aandeel dat zij in de
extra opgave van 45.000 woningen kunnen en willen nemen. Ik zal de Tweede Kamer hierover
begin maart informeren in een bredere brief over de bestuurlijke overleggen over de
woondeals van eind 2023.
Ik heb provincies gevraagd om in de periode tot aan het eind van het jaar het extra
bod door te vertalen naar de regionale woningbouwprogrammering. Het hoeft daarbij
niet alleen te gaan om nieuwe locaties. Ik denk ook aan extra woningen door verdichten,
optoppen, benutten van leegstaande panden en het naar voren halen van locaties vanuit
de 30% extra plancapaciteit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties