Brief regering : Klimaatbeleid voor de zeevaart
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 409
Zee- en binnenvaart
Nr. 1349
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2024
Op 29 november 2022 heeft de Tweede Kamer een voortgangsbrief ontvangen1 over het klimaatbeleid voor de zeevaart. Zoals toegezegd2 ontvangt de Kamer hierbij de voortgangsbrief over 2023. Zoals in de genoemde eerdere
brieven is benadrukt wil het kabinet toewerken naar een klimaat neutrale zeevaart
in 2050. Ten opzichte van de vorige voortgangsbrief zijn veel stappen gezet:
− Op Europees niveau is een akkoord bereikt op de meeste «Fit for 55» onderdelen voor
de zeevaart en is begonnen met de implementatie;
− Op mondiaal niveau is een akkoord bereikt over de herziening van de klimaatstrategie
in de International Maritime Organization (IMO), waarbij is afgesproken de broeikasgas
emissies van de zeevaart in of nabij 2050 naar netto nul te brengen. Over deze herziening
van de mondiale klimaatstrategie voor de zeevaart is de Kamer separaat geïnformeerd3;
− Op nationaal niveau zijn er gelden gealloceerd uit het nationaal groeifonds voor het
maritiem masterplan.
Deze brief geeft een overzicht van de voortgang wat betreft de Europese, mondiale
en nationale inzet. De drie beleidsniveaus hebben raakvlakken met elkaar. Vanwege
het mondiale karakter van de zeevaart zet Nederland primair in op het normeren en
beprijzen van de zeevaart op mondiaal niveau, via IMO. Omdat het transitiepad naar
klimaat neutraliteit in de zeevaart lang is, is een tijdige start cruciaal. Vanwege
deze urgentie is het van grote waarde dat ook op EU-niveau reeds stappen zijn gezet.
Nederland blijft inzetten op een verdere uitbreiding van de Europese maatregelen en
een gedegen implementatie daarvan. Ook maakt Nederland zich er sterk voor dat er voldoende
Europese stimuleringspakketten voor de zeevaart beschikbaar zijn, wat bijdraagt aan
een tijdige start van de energietransitie in deze sector. Op nationaal niveau zet
Nederland in op het stimuleren van vroege opschaling van de benodigde technieken,
het delen van beschikbare kennis rondom o.a. de brandstoftransitie en het versterken
van het Nederlandse maritiem cluster.
Europese afspraken
In de loop van 2023 hebben de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en
het Europees Parlement ingestemd met een pakket aan maatregelen met als doel om in
2030 een emissiereductie van ten minste 55% te realiseren ten opzichte van 1990: het
Fit-for-55 pakket. Via verschillende periodieke stand van zaken brieven is de Kamer
door de Minister voor Klimaat en Energie op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.
Voor de zeevaart zijn met name de volgende onderdelen van belang: 1. De uitbreiding
van het emissiehandelssysteem (EU ETS) naar de zeevaart; 2. De verplichting om de
broeikasgas-uitstoot door brandstoffen gebruikt op zeeschepen met bepaalde percentages
te verminderen (FuelEU Maritime); 3. De verplichting aan zeehavens om walstroom beschikbaar
te stellen (AFIR); 4. De verplichting aan brandstofleveranciers om de broeikasgas-inhoud
te verminderen van in de EU geleverde brandstoffen (RED).
Europees emissiehandelssysteem (EU ETS)
Per brief van 5 september jl.4 is de Kamer door de Minister voor Klimaat en Energie geïnformeerd over het wetsvoorstel
voor de implementatie van de herziene ETS-richtlijn5. Dit wetsvoorstel is op 16 januari jl. door de Tweede Kamer aangenomen. Onderdeel
van de herziening is een gefaseerde uitbreiding van het bestaande ETS6 naar de zeevaart. De eerste fase is per januari 2024 van kracht: over 2024 moet voor
40% van de geverifieerde CO2-emissies binnen het doelbereik emissierechten afgedragen worden. Dit wordt in 2025
verhoogd naar 70% en in 2026 naar 100%. Een uitgebreide toelichting op de definitieve
afspraken met betrekking tot de zeevaart, inclusief de afspraken over dataverzameling,
is opgenomen in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet milieubeheer
en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de aanpassingen van het emissiehandelssysteem7.
Op 24 januari 2023 heeft de Kamer een motie aangenomen, die het kabinet verzoekt zich
in te zetten voor een uitbreiding van het doelbereik van het ETS naar kleinere schepen,
tussen de 400 en 5.000 bruto ton8. Op dit moment is voor het ETS en enkele andere zeevaart maatregelen uit het Fit
for 55 pakket voorzien dat alleen grotere schepen, vanaf 5.000 bruto ton, onder de
verplichtingen vallen. Juist veel Nederlandse zeeschepen vallen buiten dit segment.
Beprijzing van broeikasgas uitstoot via het ETS voor deze kleinere schepen is van
belang om een tijdige start van verduurzaming in de Nederlandse sector mogelijk te
maken. Zonder het ETS is dat voor deze schepen dusdanig veel duurder dat dit niet
goed in te passen is in de businesscase, zeker omdat de marges in de zeevaart laag
zijn. Hierdoor ontstaat het risico dat deze kleinere schepen niet tijdig verduurzamen
en zich op termijn uit de markt prijzen. Het kabinet heeft zich voor de uitbreiding
naar kleinere schepen vanaf 400 bruto ton in de onderhandelingen sterk gemaakt. In
deze brief wordt de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland invulling geeft
aan de genoemde motie. De motie wordt hiermee beschouwd als afgedaan.
Nederland vraagt bij de gesprekspartners in het Brusselse besluitvormingsproces onverminderd
aandacht voor uitbreiding van het ETS naar de kleinere schepen. In het bijzonder wijst
Nederland op de mogelijkheid om al in 2024, wanneer de afspraken over data verzameling
ten behoeve van het ETS zeevaart zullen worden herijkt9, opnieuw afspraken hierover te maken. Hierbij wordt nauw samengewerkt met stakeholders
uit de Nederlandse zeevaartsector, onder meer om de Europese Commissie te kunnen informeren
over de marktverstoring die de huidige drempelwaarde van 5.000 bruto ton veroorzaakt.
Daarnaast heeft Nederland, samen met enkele andere lidstaten, al kunnen bewerkstelligen
dat de scope van dataverzameling per 2025 wordt uitgebreid naar een deel van de kleinere
vrachtschepen (de categorie «general cargo») en naar de grote en kleine offshore schepen. Dit levert belangrijke data voor het
rapport dat de Europese Commissie in het kader van de herziening van de ETS-richtlijn
uiterlijk eind 2026 moet indienen en waarin uitdrukkelijk is voorzien dat een besluit
wordt genomen over verlaging van de drempelwaarde naar 400 bruto ton.
Naast een uitbreiding naar kleinere schepen zet Nederland zich ook in voor duidelijke
bepalingen ten aanzien van offshore schepen binnen het ETS. Per 2027 vallen ook offshore
schepen boven 5.000 bruto ton onder ETS. Door het verschil in activiteiten ten opzichte
van andere scheepstypes zijn er specifieke bepalingen nodig, zodat helder is welke
emissies van welke schepen wel en niet onder het begrip offshore in het ETS vallen.
Het is hierbij van belang dat de gekozen definities logisch aansluiten bij het karakter
van offshore werkzaamheden die veelal op specifieke locaties worden uitgevoerd, onder
meer om het risico van ontwijken te minimaliseren en een level playing field te behouden.
In opdracht van het ministerie heeft CE Delft een studie uitgevoerd om verschillende
opties van definities voor offshore schepen en scope van emissies in kaart te brengen.
Deze studie, «Extension of EU-ETS to offshore – practicalities» van 30 november 2023,
treft u aan in bijlage 1. Het ministerie onderhoudt nauw contact met de betrokken
stakeholders ten aanzien van de verdere besluitvorming over de definities van offshore
schepen binnen het ETS.
In de herzieningsbepalingen van het EU-ETS is ook opgenomen op welke manier rekening
gehouden wordt met mondiale ontwikkelingen vanuit IMO. De Europese Commissie moet
binnen 18 maanden na de totstandkoming van een wereldwijde broeikasgas beprijzingsmaatregel
in IMO een rapport aan het Europees Parlement en de Raad opstellen. Dat rapport moet
ingaan op de ambitie en effectiviteit van deze maatregel en de samenhang met het EU-ETS.
Indien er in 2028 in IMO-verband geen wereldwijde beprijzingsmaatregel tot stand is
gekomen die tenminste net zo ambitieus is als het EU-ETS zal de Europese Commissie
een rapport uitbrengen waarin het de noodzaak onderzoekt om de scope van het EU-ETS
uit te breiden naar meer dan de huidige helft van de emissies van vaarten tussen EU-havens
en havens buiten de EU. De Kamer wordt middels toekomstige voortgangsbrieven op de
hoogte gehouden over de ontwikkelingen.
FuelEU Maritime verordening
FuelEU Maritime legt verplichtingen op aan zeeschepen (passagiers- en vracht vervoerende
schepen boven 5.000 bruto ton) om de broeikasgasintensiteit te verlagen van de energie
die zij aan boord gebruiken. De FuelEU Maritime verordening10 is in juli 2023 aangenomen door de Europese Commissie, het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie. Ten opzichte van hetgeen het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) vermeld heeft in de vorige voortgangsbrief is de Nederlandse
inzet bereikt om de percentages voor de reductiestappen van de broeikasgasintensiteit
verder te verhogen. In de verordening zijn de volgende reductievereisten opgenomen:
2% vanaf 2025, 6% vanaf 2030, 14,5% vanaf 2035, 31% vanaf 2040, 62% vanaf 2045 en
tot slot 80% vanaf 2050 (ten opzichte van 2020). Dit betreft de broeikasgasemissies
over de gehele keten (well-to-wake).
Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van de verordening. Het ministerie
is bezig met het opstellen van de benodigde aanpassingen aan de wet- en regelgeving
die binnenkort aan de Kamer worden voorgelegd. Het Ministerie van IenW werkt daarnaast
samen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Emissieautoriteit
(NEa) aan de inrichting van toezicht en handhaving. Hierbij wordt rekening gehouden
met de internationale randvoorwaarden en beperkingen aan het toezicht, die onderdeel
zullen vormen van toetsing op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
door de bevoegde autoriteiten. De toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
door de bevoegde autoriteiten wordt samen met de voorgestelde wijzigingen in wet-
en regelgeving met de Kamer gedeeld.
Uiterlijk eind 2027 zal de Europese Commissie de verordening evalueren en hierover
rapporteren met mogelijke voorstellen voor herziening. De inzet van Nederland zal,
in lijn met de inzet in de eerdere onderhandelingen, gericht zijn op het verhogen
van de ambities ten behoeve van een toekomstbestendige zeevaart in de klimaattransitie.
In parallel met het ETS zet Nederland hierbij onder andere in op het uitbreiden van
de scope naar kleinere schepen tot 400 bruto ton. Als de IMO overeenstemming bereikt
over een wereldwijde norm voor de broeikasgasintensiteit van scheepsbrandstoffen,
zal de Europese Commissie een verslag opstellen, waarin een voorstel gedaan kan worden
voor wijziging van de verordening. Wereldwijde regulering geniet immers de voorkeur.
Naar verwachting zal al ver vóór 2027 bekend zijn of dit aan de orde is.
Verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen
(AFIR verordening) – walstroom
In juli 2023 is de Verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen (AFIR11) vastgesteld. In deze verordening is opgenomen dat zeehavens in 2030 walstroom moeten
aanbieden aan containerschepen, cruiseschepen en Roll on Roll off – passagiersschepen
wanneer ze meer dan een minimum aantal van deze schepen ontvangen. Complementair hieraan
zijn dezelfde schepen, vanuit de FuelEU Maritime verordening, verplicht om walstroom
af te nemen vanaf 2030. Schepen kunnen hiervan vrijgesteld worden onder bepaalde voorwaarden,
bijvoorbeeld als ze aan de kade gebruik maken van emissieloze aandrijving.
Nederland wil aan de Europese vereisten gaan voldoen door in te zetten op een combinatie
van instrumenten. In de eerste plaats heeft de Minister van IenW op 22 mei 2023 afspraken
gemaakt met de vijf grote Nederlandse zeehavens, verenigd in de Branche Organisatie
Zeehavens (BOZ), over de samenwerking ten behoeve van deze grote opgave. Ter ondersteuning
hiervan opent het Ministerie van IenW in 2024 een nieuwe tijdelijke subsidieregeling
voor walstroom. Bij de voorjaarsnota 2023 is € 40 miljoen toegevoegd aan het al beschikbare
budget van € 140 miljoen voor deze regeling. Daarnaast werkt het Ministerie van IenW
aan de verankering van de AFIR verordening in de nationale wet en regelgeving.
Het kabinet zet zich ook in voor ontwikkeling van walstroom voor scheepssegmenten
die niet onder de AFIR verplichting vallen. Een goed voorbeeld hiervan is de subsidieregeling
uit 2022–202312, die zich specifiek richtte op walstroomprojecten in de buurt van met stikstof overbelaste
Natura-2000 gebieden om zo bij te dragen aan de reductie van stikstofdepositie in
deze gebieden. Het kabinet is voornemens deze regeling in 2024 te verlengen.
Herziening richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
bronnen (RED III)
De herziening van de Richtlijn Hernieuwbare Energie is op 18 oktober 2023 vastgesteld.
De RED is gericht op de reductie van de broeikasgasemissies van het energiegebruik
door het vergroten van het aandeel duurzame energie. Voor de transportsector als geheel,
dus alle modaliteiten bij elkaar, is in de RED III een aangescherpt broeikasgasreductiedoel
vastgelegd van 14,5% in 2030.13
De nationale implementatie van de RED III omvat onder andere een wijziging van de
Wet Milieubeheer, en zowel het Besluit als de Regeling Energie voor Vervoer. In de
Wet Milieubeheer wordt middels de genoemde wijziging de mogelijkheid gecreëerd om
een sectorspecifieke reductieverplichting op te leggen aan de zeevaart. Een dergelijke
verplichting is gericht op leveranciers van energie aan de zeevaart. In opdracht van
RVO heeft Guidehouse14 een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke invulling van zo’n verplichting. Dit onderzoek
is op 18 oktober 2023 gedeeld met de Kamer. De bevindingen van dit onderzoek en de
gesprekken met belanghebbenden worden meegenomen in het voorstel voor verplichtingen
binnen het Besluit Energie voor Vervoer, waar vervolgens een internetconsultatie voor
zal plaatsvinden. Met deze verplichting wordt gestreefd naar voldoende aanbod van
hernieuwbare energie vanuit de markt, zodat scheepseigenaren kunnen voldoen aan de
reductieverplichtingen vanuit de FuelEU Maritime verordening, en wordt er vanuit leveringen
aan de zeevaart sector evenredig bijgedragen aan de reductieverplichting binnen de
RED III voor transport als geheel.
Energy Taxation Directive (ETD)
Als onderdeel van het Fit-for-55 pakket heeft de Europese Commissie in juli 2021 het
herzieningsvoorstel van de Energy Taxation Directive (ETD) gepubliceerd om beter bij
te kunnen dragen aan de aangescherpte klimaatdoelen. Voorgesteld wordt brandstoffen
voor de zeevaart te belasten. Op dit moment zijn deze brandstoffen verplicht vrijgesteld.
Onderhandelingen over dit herzieningsvoorstel van de ETD zijn al geruime tijd gaande.
In tegenstelling tot andere onderdelen van het Fit-for-55 pakket moeten alle lidstaten
instemmen met de aanpassing van de ETD. Doordat ook andere sectoren in de ETD zijn
opgenomen, betreft het een veelomvattend voorstel. De verwachting is dat op korte
termijn nog geen akkoord bereikt zal worden.
Onderzoek laat zien dat het heffen van een Europese belasting op aan de zeevaart verkochte
brandstoffen op EU-niveau een zeer gering effect zal hebben op de uitstoot van broeikasgassen.15 Dit komt doordat schepen relatief eenvoudig buiten de EU brandstof kunnen bunkeren.
Een schip kan namelijk maandenlang op één volle tank varen. Bovendien geldt op grond
van het Douanewetboek van de Unie dat het vertrek van een zeeschip uit een haven geacht
wordt wederuitvoer of uitvoer te zijn. Wederuitvoer en uitvoer zijn geen belastbare
feiten, waardoor de brandstof niet belast kan worden. Het gaat immers om verbruik
van brandstof buiten de EU. In aanvulling op onderbrenging van de zeevaart in het
ETS zet Nederland daarom primair in op een mondiale heffing via de International Maritime
Organisation (IMO), als onderdeel van een breder mondiaal pakket aan maatregelen.
Hieronder wordt dit nader toegelicht.
IMO
Uitkomsten onderhandelingen klimaat strategie
In juli 2023 is in IMO’s milieucommissie een akkoord bereikt over de herziening van
de klimaatstrategie voor de zeevaart. De herziening heeft de ambitie van IMO om de
broeikasgasemissies door internationale zeevaart terug te dringen in lijn gebracht
met de doelstellingen uit de Overeenkomst van Parijs. In de strategie is opgenomen
dat de broeikasgasemissies in of rond 2050 naar netto nul teruggebracht moeten worden.
Daarnaast zijn er indicatieve tussendoelen afgesproken. In de brief aan de Kamer van
11 juli 202316 bent u over de uitkomst van de onderhandelingen geïnformeerd.
Inzet onderhandelingen klimaatmaatregelen
Onderdeel van de nieuwe IMO klimaatstrategie is een afspraak over het tijdpad richting
vaststelling van bijbehorende maatregelen. De IMO lidstaten hebben afgesproken om
de onderhandelingen over de maatregelen in 2025 af te ronden, zodat ze in 2027 in
werking kunnen treden. Daarnaast is afgesproken dat er bij de uitwerking aandacht
is voor buitensporige negatieve effecten op ontwikkelingslanden, zonder de gestelde
doelen uit het oog te verliezen, via een zogenaamd comprehensive impact assessment. Nederland is intensief betrokken bij dit proces om invloed uit te kunnen oefenen
op de vormgeving van de maatregelen.
Zoals in de vorige voortgangsbrief is toegelicht, zet Nederland in op een pakket aan
maatregelen dat het normeren en beprijzen van broeikasgasemissies op mondiaal niveau
mogelijk moet maken. Nederland heeft hiervoor samen met de andere EU-lidstaten voorstellen
ingediend. Deze voorstellen omvatten een brandstofstandaard die de broeikasgasintensiteit
van scheepsbrandstoffen normeert en geleidelijk terugbrengt, in combinatie met een
heffing op de uitstoot van broeikasgassen. Nederland zet samen met andere EU-lidstaten
in op deze combinatie, omdat deze de brandstoftransitie naar duurzame brandstof vanaf
het begin stimuleert, de brandstofefficiëntie van scheepvaart verbetert en ervoor
zorgt dat er fondsen komen om de transitie op een rechtvaardige manier te laten plaatsvinden,
zonder buitensporige effecten op de minst ontwikkelde landen en op kleine eilandstaten.
Nederland zet zich in EU verband in voor de verdere ontwikkeling van de voorstellen
en voor het vergroten van steun onder niet-Europese landen.
Ook blijft Nederland zich onverminderd inzetten voor het creëren van de juiste randvoorwaarden
om met de vast te stellen maatregelen een optimale impact te bereiken. Hiervoor is
o.a. het meenemen van de broeikasgas uitstoot over de gehele levenscyclus van de brandstoffen
van belang (Well to wake benadering), net als goede dataverzameling. Wat betreft het afvangen van broeikasgassen
aan boord van schepen (Onboard Carbon Capture and Storage, OCCS) is de inzet van Nederland
dat dit alleen kan worden toegestaan als dit op een goed verifieerbare manier kan
gebeuren en de afgevangen broeikasgassen op de juiste manier worden opgeslagen of
hergebruikt. Daarnaast mag het toepassen van OCCS de opschaling van gebruik van hernieuwbare
brandstoffen niet vertragen.
Impact van internationale heffing op broeikasgasemissies (toezegging)
In de Verzamelbrief17 commissiedebat maritiem 30 mei 2023 is toegezegd te bekijken welke impact de invoering
van een internationale heffing voor Nederland zal hebben. De impact op de broeikasgassen
van het gehele pakket aan maatregelen, waaronder de internationale heffing, is onderdeel
van de eerder vermelde Comprehensive Impact Assessment on States die op dit moment
in opdracht van IMO wordt uitgevoerd. Op basis van voorlopige gegevens is de verwachting
dat de effectiviteit van de beprijzingsmaatregel samen met de broeikasgasstandaard
op de brandstof hoog is en de impact op de Nederlandse economie verwaarloosbaar zal
zijn. De Kamer wordt via toekomstige voortgangsbrieven geïnformeerd over de uitkomsten
van de genoemde studies en assessments.
Green Corridors/Clydebank declaration
Nederland heeft in 2021 tijdens UNFCCC COP26 in Glasgow de Clydebank Declaration ondertekend,
waarin 23 landen met elkaar afspraken in dit decennium tenminste zes zero-emissie
scheepvaartroutes te realiseren tussen twee (of meer) havens. In aanvulling daarop
hebben Nederland en het Verenigd Koninkrijk tijdens UNFCCC COP27 in 2022 een gezamenlijke
aankondiging gedaan, om samen te werken aan groene scheepvaartroutes (groene corridors)
tussen de twee landen. Dit is van belang voor een tijdige start van de energietransitie
in de zeevaart, inclusief de beschikbaarheid van duurzame energiedragers. Als concretisering
van deze gezamenlijke aankondiging verkennen Nederland en het VK of in 2024 een gezamenlijke
uitvraag gedaan kan worden naar haalbaarheidsstudies voor groene corridors tussen
beide landen. Middels zulke haalbaarheidsstudies worden Nederlandse en Britse marktpartijen
aangemoedigd gezamenlijk te onderzoeken welke emissiereducties via welke corridors
gerealiseerd kunnen worden. Zij kijken hierbij ook welke investeringen daarvoor nodig
zijn in havens en schepen. Dit stelt koplopers in de scheepvaart in staat om op kleinere
schaal een start te maken met de klimaattransitie en hieruit kennis te delen voor
verdere opschaling.
Nationale inzet
Zoals in de vorige voortgangsbrief is benadrukt zullen de genoemde internationale
instrumenten (normeren en beprijzen) naar verwachting tegen ca. 2030 de klimaattransitie
in de zeevaart kunnen dragen en voldoende stimulans bieden voor duurzame investeringen.
Gezien de lange levensduur van schepen is het echter nodig om al de komende jaren
de transitie in gang te zetten, om in 2050 klimaat neutraal te kunnen zijn. Daartoe
zullen aanvullende investeringsimpulsen op Europees en nationaal niveau nodig zijn.
De nationale inzet is erop gericht in de eerstkomende jaren voldoende impuls te kunnen
geven aan de transitie om na 2030 tot grootschalige uitrol te kunnen komen. Aandacht
voor de financieringsopgave en regie en kennisdeling zijn daarvoor van groot belang.
Nationale afspraken verduurzaming zeevaart & Nationale Green deal
In de vorige voortgangsbrief is aangegeven dat IenW, voortbouwend op de internationale
afspraken waaraan momenteel wordt gewerkt, samen met partijen uit de gehele waardeketen
wil komen tot afspraken over verduurzaming van de Nederlandse zeevaartsector. De eerste
stappen op weg hiernaartoe zijn of worden op dit moment afgerond, met de Sectoragenda
Maritieme Maakindustrie, de afronding van de Roadmap Brandstoftransitie Zeevaart en
de start van het Maritiem Masterplan. Het kabinet is voornemens om sectorpartijen
uit te nodigen voor een vervolg op de hiervoor beschreven stappen. Doel hiervan is
inzichtelijk te maken hoe de Nederlandse scheepvaartsector invulling wil geven aan
de Europese wet- en regelgeving, en hoe de inzet vanuit sector en overheid elkaar
maximaal kunnen versterken. Hierbij is nadrukkelijk ook een rol weggelegd voor verladers
en financiers.
In 2019 is door een groot aantal sectorpartijen en medeoverheden, waaronder de Minister
van IenW, de Nationale Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens ondertekend. In
de tussentijd zijn de internationale verduurzamingsdoelen voor met name de zeevaart
flink aangescherpt. In 2024 loopt de Nationale Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en
Havens af en wordt deze geëvalueerd. Het hierboven genoemde vervolg zal voortbouwen
op de evaluatie van de Green Deal en de genoemde (internationale) ontwikkelingen.
Nationale toerekening zeevaartemissies
Op 17 maart 2023 is de Kamer per brief18 geïnformeerd over het voornemen om te onderzoeken of en hoe klimaatemissies van de
zeevaart aan Nederland kunnen worden toegewezen. Doel hiervan is te bepalen of een
gedeelte van de mondiale broeikasgas emissies afkomstig uit de zeevaart onder de nationale
klimaatdoelen geschaard kan worden. Het Ministerie van IenW kondigde daartoe aan een
studie te laten uitvoeren naar verschillende mogelijke verdeelsleutels. Het kabinet
is voornemens om op basis van de resultaten van deze studie uiterlijk in het derde
kwartaal van 2024 conclusies te trekken omtrent nationale toerekening van zeevaartemissies.
Hierover wordt de Kamer separaat geïnformeerd.
Roadmap Brandstoftransitie Zeevaart
De transitie naar een klimaat neutrale zeevaart betekent een omschakeling van fossiele
brandstoffen naar verschillende hernieuwbare energiedragers voor de diverse vlootsegmenten.19 Om een beeld te krijgen van de meest waarschijnlijke transitiepaden, voert RVO in
opdracht van het Ministerie van IenW de Roadmap Brandstoftransitie Zeevaart uit. In
het afgelopen jaar heeft RVO daarvoor een intensief traject doorlopen waarin de gehele
waardeketen betrokken is geweest, van grondstofleveranciers en brandstofproducenten
tot en met verladers, van reders tot en met toeleveranciers en van klassenbureaus
tot en met kennisinstellingen.
Dit traject heeft tot veel inzichten geleid over de transitiepaden voor de zeevaart,
waaronder knelpunten, mogelijkheden en randvoorwaarden voor de brandstoftransitie
in deze sector. Bij deze brief ontvangt u, zoals toegezegd, een contourenschets van
de Roadmap Brandstoftransitie Zeevaart waarin de eerste uitkomsten zijn samengevat
(Bijlage 2). Rond het einde van het eerste kwartaal van 2024 zal de Roadmap Brandstoftransitie
worden opgeleverd en met de Kamer worden gedeeld. Hiermee zal eveneens worden voldaan
aan de motie Koerhuis en De Groot over een visie, een plan en een groeipad ten aanzien
van duurzame scheepvaartbrandstoffen en nieuwe haventerreinen.20
Nationaal Plan Energiesysteem (NPE)
Middels het NPE heeft het kabinet in kaart gebracht wat er nodig is om in 2050 tot
een klimaat neutraal energiesysteem te komen. In het NPE wordt per sector een inschatting
gemaakt van de energievraag in 2050, waaronder voor de zeevaart. Vervolgens beschouwt
het NPE wat er nodig is om de vraag naar en het aanbod aan duurzame energiedragers
bij elkaar te brengen in een klimaatneutraal energiesysteem. Op 1 december 2023 heeft
het kabinet het definitieve NPE vastgesteld. Voor de zeevaart is daarin onder andere
toegelicht dat er in de transitiefase een belangrijke rol is weggelegd voor biobrandstoffen.
Dit hangt er onder andere mee samen dat op zeeschepen energiedragers met een hoge
energiedichtheid nodig zijn, om voldoende energie mee te kunnen nemen aan boord. Ook
bestaat er nog veel onzekerheid rond de inzetbaarheid van ammoniak als scheepsbrandstof.
Mede daarom gaat het eindbeeld van het NPE (2050) nog steeds uit van een substantiële
inzet van koolstof houdende energiedragers (biogene en synthetische brandstoffen).
Naast het type brandstoffen bestaan er nog substantiële onzekerheden over de verwachte
omvang van de zeevaart en de daaruit volgende energievraag, evenals de rol die de
Nederlandse industrie zal gaan spelen bij het voorzien in de brandstofbehoefte van
de zeevaart. Nu het NPE gereed is, staat realisatie van het nieuwe energiesysteem
centraal. Daartoe stelt het kabinet een beleids- en uitvoeringsprogramma op. Onderdeel
daarvan is dat bovenstaande vragen de komende periode verder worden onderzocht.
Maritiem Masterplan en sectoragenda maritieme maakindustrie
Bij de klimaattransitie in de zeevaart spelen innovatie en de daarvoor nodige investeringsopgave
een cruciale rol. Het Maritiem Masterplan, een samenwerkingsverband tussen partijen
uit de maritieme sector en de ministeries van IenW, Defensie en EZK, beoogt de verduurzaming
van de scheepvaart een impuls te geven en de Nederlandse maritieme sector te versterken.
De inzet is gericht op toepassing van duurzame technologieën in demonstratieprojecten,
inclusief schepen van de Rijksrederij en Defensie (launching customership van de overheid). Aangezien het om demonstraties gaat van technologieën met hogere
investerings- en/of operationele kosten is een publieke bijdrage nodig naast de investering
vanuit de private partijen. In de vorige voortgangsbrief is gemeld dat gewerkt werd
aan een aangescherpt voorstel daarvoor. Inmiddels is dit bij het Nationaal Groeifonds
ingediend, en heeft dit geleid tot een toekenning van € 100 miljoen, plus een voorwaardelijke
toekenning van € 110 miljoen. Op basis hiervan wordt momenteel een subsidieregeling
opgesteld, waar koplopers gebruik van kunnen maken om waterstof, methanol en LNG met
CO2 afvanginstallatie te demonstreren aan boord van schepen. Daarnaast wordt het innovatieproces
van de maritieme sector versterkt door het uitwisselen van informatie over de werking
van deze technologieën via een digitaal platform en het bijdragen aan human capital-activiteiten.
Bij de uitvoering van het Maritiem Masterplan wordt nauw samengewerkt tussen de overheid,
kennisinstellingen en de maritieme sector.
Het Maritiem Masterplan is eveneens één van de flagshipprojecten binnen de Sectoragenda
Maritieme Maakindustrie. Deze sectoragenda is op 26 oktober jl. door Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart,
als de gezant maritieme maakindustrie, gepresenteerd.21 In deze sectoragenda komen verschillende maatschappelijke opgaven aan bod, waaronder
de energietransitie. De agenda bevat acties die de Nederlandse maritieme maakindustrie
en het bredere maritiem cluster in staat stellen een optimale bijdrage te leveren
aan deze maatschappelijke opgaven. De acties zijn onder meer gericht op een maritiem
innovatieprogramma en een verbeterde aanbesteding van de bouw van schepen door de
Rijksoverheid.
Klimaatfonds
Op 26 april jl. heeft het kabinet de voorjaarsbesluitvorming gepresenteerd over het
klimaatbeleid22. De zeevaart is een internationale sector en de emissies tellen momenteel niet mee
voor het nationale emissiedoel. Toch is het van belang dat ook in deze sector verduurzaming
op gang wordt gebracht. Demonstraties, gefaciliteerd vanuit het Maritiem Masterplan,
vormen daartoe de eerste stap, maar er is in de komende jaren meer nodig om het pad
naar een klimaat neutrale zeevaart in 2050 haalbaar te maken. Het kabinet reserveert
daarom € 111 miljoen Euro voor de ontwikkeling van duurzame zeeschepen in het Meerjarenprogramma
2025 van het Klimaatfonds.23
,
24 Deze reservering wordt ingezet voor het opschalen van innovatieve duurzame aandrijftechnieken
in de zeevaart. Het betreft de vroege fase van opschaling, waarin nog een aanzienlijke
onrendabele top aanwezig is. In het meerjarenprogramma 2025 wordt nader ingegaan op
de vormgeving.
Om de vormgeving nader uit te werken is in de afgelopen maanden onderzoek25 uitgevoerd. Dit onderzoek «Stimulering van de verduurzaming van de Nederlandse zeevaart»,
uitgevoerd door Rebel, treft u aan in bijlage 3. Hierin zijn onder andere de benodigde
kapitaal investeringen en de operationele meerkosten bij gebruik van duurzame aandrijftechnieken
nader onderzocht. Uit het onderzoek komt naar voren dat tussen 2025 en 2030 ruim 180
schepen toe zijn aan vervanging door nieuwbouw of in aanmerking komen voor ombouw.
Een groot deel van deze schepen zal in het laatste jaar (2030) vervangen of aangepast
worden. Met de gereserveerde middelen kan een deel van deze 180 schepen subsidie ontvangen.
Tot besluit
Nederland richt zich op ambitieuze internationale klimaatafspraken om toe te werken
naar een klimaat neutrale zeevaart in 2050. Het vorig jaar tot stand gekomen akkoord
over de herziening van de mondiale klimaatstrategie voor de zeevaart in IMO-verband,
en de verschillende maatregelen gericht op de zeevaart binnen het Europese «Fit for
55» pakket, zijn hiervoor belangrijke mijlpalen. Met de uitbreiding van het ETS wordt
voor het eerst een internationale beprijzingsmaatregel in de zeevaart ingevoerd. Daarmee
is richting gegeven aan het beleid en wordt aangestuurd op opvolging hiervan op mondiaal
niveau via IMO. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan het wegnemen van obstakels en
het stimuleren van de ontwikkeling en de vroege opschaling van de benodigde technologie.
Stimulering van de transitie biedt daarmee ook kansen voor het Nederlands maritiem
cluster en zorgt voor een sterkere positie voor de Nederlandse maritieme sector.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat