Brief regering : Reactie op de motie van het lid Ellian c.s. over de wijze waarop organisaties op afstand verantwoording afleggen over de bedrijfsvoering en het financieel beheer (Kamerstuk 29279-805) en de parlementaire verkenning naar de prestaties in de strafrechtketen (Kamerstuk 29279-804)
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 836
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2024
Op 14 juni 2023 hebben wij met uw Kamer gesproken over het functioneren van de strafrechtketen.
Op 6 juli 2023 heeft uw Kamer een motie aangenomen van Ellian c.s. (hierna: de motie),
waarin de regering wordt verzocht ter verbetering van de prestaties van de strafrechtketen
en betere monitoring en sturing in de keten een aantal maatregelen te nemen.1 Deze motie sluit aan bij het eindrapport2 van de parlementaire verkenning die uw Kamer heeft uitgevoerd naar de prestaties
van de strafrechtketen. Met deze brief reageren wij op het eindrapport en de motie.
De strafrechtketen staat onder druk en heeft, ondanks de daling van veel vormen van
«klassieke» criminaliteit, te maken met aanzienlijke uitdagingen. De complexiteit
van zaken is toegenomen door internationalisering en digitalisering en door de terechte
extra aandacht voor rechten van slachtoffers en verbetering van dienstverlening. De
problematiek van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vraagt veel extra inzet
en de organisaties zien zich geconfronteerd met een veelheid aan nieuwe wetgevingstrajecten
en beleidsinitiatieven3. Daarnaast is het, ondanks de stevige investeringen van de afgelopen jaren in politie,
OM en de Rechtspraak, soms lastig vacatures te vervullen als gevolg van de krapte
op de arbeidsmarkt en zijn er grenzen aan de opleidingscapaciteit. De strafrechtketen
is hierin overigens niet uniek, bij veel organisaties in de publieke sector staan
de prestaties onder druk als gevolg van een combinatie van factoren. Tegelijkertijd
blijkt uit periodiek herhaalde enquêtes van het CBS dat de tevredenheid van burgers
over de politie en het vertrouwen in instituties als politie en rechtspraak onder
de bevolking hoog is en blijft.4 De cijfers over de strafrechtketen laten zien dat de betrokken organisaties elk jaar
opnieuw een indrukwekkend aantal zaken behandelen5 en dat verdient een compliment.
Dit gezegd zijnde onderstrepen wij dat de prestaties van de strafrechtketen als geheel
en de samenwerking tussen de organisaties beter kunnen en moeten, zoals de parlementaire
verkenning constateert. Dat zijn wij niet alleen verplicht aan slachtoffers en verdachten,
maar ook aan al die duizenden professionals die zich elke dag inzetten voor een eerlijk,
effectief en tijdig strafrecht. Er zijn de afgelopen jaren veel acties in gang gezet
om gesignaleerde knelpunten aan te pakken6 en die acties zullen voortvarend worden voortgezet. Maar er zijn ook extra inspanningen
en verbeteringen nodig, zowel vanuit het Ministerie van JenV als door de ketenorganisaties.
In deze brief werken we dit nader uit langs vijf hoofdlijnen: versterking afstemming,
coördinatie en regie (par 2); acties ter verbetering van het presterend vermogen van
de strafrechtketen (par 3), financiering, monitoring en verantwoording (par 4) en
digitalisering en informatiehuishouding (par 5). Om deze actielijnen in het juiste
perspectief te plaatsen gaan we eerst kort in op de specifieke context van de strafrechtketen
(par 1).
1. Strafrechtketen in context
Als we spreken over de «strafrechtketen» doelen we op alle organisaties die een rol
hebben in de opsporing, vervolging, berechting, tenuitvoerlegging van sancties, ondersteuning
van slachtoffers en reclassering. De term «keten» veronderstelt dat sprake is van
één opeenvolgende keten die hiërarchisch «gestuurd» kan worden. Het is passender om
de strafrechtketen te zien als een verzameling van deelketens of een breed netwerk
van een groot aantal organisaties die met elkaar samenwerken en onderling sterk van
elkaar afhankelijk zijn. De diverse organisaties hebben ieder hun eigen rol, verantwoordelijkheid
en soms bijzondere (staatsrechtelijke) positie. Denk bijvoorbeeld aan de onafhankelijkheid
van de Rechtspraak als aparte staatsmacht, de eigenstandige rechtstatelijke positie
van het openbaar ministerie en het sui generis karakter van de politie die met diverse gezagen heeft te maken. Als Minister van
Justitie en Veiligheid en Minister voor Rechtsbescherming zijn wij verantwoordelijk
voor en aanspreekbaar op de prestaties en het functioneren van de strafrechtketen
als geheel. Deze verantwoordelijkheid richt zich in het bijzonder op de (rand)voorwaarden
die nodig zijn voor een goed functionerende keten, zoals het toekennen van budget,
beleid- en wetgeving en het wegnemen van onnodige obstakels. Het realiseren van de
doelstellingen van de strafrechtketen is een gezamenlijke opgave van de verschillende
organisaties daarbinnen en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
In de relatie tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de organisaties
in de strafrechtketen is sprake van een balans tussen sturing binnen en onderlinge
afstemming tussen de organisaties en centrale coördinatie vanuit het ministerie. De
bijzondere positie van een aantal organisaties maakt dat deze organisaties voor een
(belangrijk) deel zelf gaan over keuzes en/of factoren die van (grote) invloed (kunnen)
zijn op de doorlooptijden in de strafrechtketen. Ook zijn de organisaties onderling
van elkaar afhankelijk. Het spreekt voor zich dat dit ook van invloed is op de hoeveelheid
zaken die jaarlijks kunnen worden behandeld. Het is echter niet aan het ministerie
om te treden in de afwegingen die worden gemaakt in individuele zaken. Alle betrokken
organisaties leggen wel aan het ministerie verantwoording af over de besteding van
de toegekende budgetten en over de voortgang en realisatie van het eigen aandeel in
de doelstellingen. Binnen die balans moet worden gekeken naar de sturingsmogelijkheden
van het ministerie, en waar dat vanuit de organisaties zelf gedaan moet worden. In
de bijlage bij deze brief hebben wij de wettelijke «sturingsmogelijkheden» ten aanzien
van organisaties in de strafrechtketen geëxpliciteerd, zoals in de motie gevraagd.
2. Versterken afstemming, coördinatie en regie
Binnen de hiervoor beschreven context gaan wij in samenspraak met de organisaties
in de strafrechtketen de afstemming en coördinatie versterken en de monitoring van
en verantwoording over de ketendoelstellingen (zie verder paragraaf 3) verbeteren.
Dat doen wij zowel binnen het Ministerie van JenV als in de relatie tussen het ministerie
en de organisaties in de strafrechtketen. De organisaties zelf gaan ook aan de slag
met het verder verbeteren van de interne en de onderlinge afstemming en coördinatie,
om zo de samenwerking en de ketenprestaties te versterken.
Acties door het ministerie:
• Binnen het ministerie zullen de verschillende planning-en-control cycli7 van de organisaties in de strafrechtketen vanaf de start beter op elkaar afgestemd
worden. Dit bevordert de samenhang tussen opdrachten en aanschrijven richting de keten
en vergroot de haalbaarheid en uitvoerbaarheid daarvan. Dit moet er ook aan bijdragen
dat het ministerie het ketenperspectief goed voor ogen houdt.
• Gelet op de departementale beleidsverantwoordelijkheid voor de prestaties van de strafrechtketen
(afgeleid van de ministeriele verantwoordelijkheid) wordt voortaan wordt driemaal
per jaar, onder voorzitterschap van de SG en in aanwezigheid van de 3 verantwoordelijke
directeuren-generaal gesproken met de bestuurders van de politie, het OM, het CJIB,
Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) en de reclassering over de voortgang van de prioriteiten
van de strafrechtketen en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Ook de rechtspraak
zal deelnemen aan deze gesprekken. Mede aan de hand van de Strafrechtketenmonitor
wordt aandacht besteed aan de grote ketenopgaven in relatie tot het absorptievermogen
van de organisaties. Daarbij wordt niet alleen teruggekeken maar ook vooruitgekeken
naar toekomstige ontwikkelingen met impact op de strafrechtketen: wat is er nodig
om de afgesproken doelstellingen te (blijven) realiseren, welke (aanvullende) acties
van het ministerie of betrokken organisaties vergt dit en welke bijstellingen zijn
eventueel nodig? Daarbij wordt er rekenschap van gegeven dat de rechtspraak een onafhankelijke
staatsmacht is en de Minister er juist ook voor verantwoordelijk is dat de rechtspraak
als zodanig kan functioneren. De prioriteiten van de (straf)rechtspraak en het aantal
zaken dat wordt behandeld bepalen wel mede de prestaties van de strafrechtketen.
• Het ministerie voert actief regie bij de implementatie van het nieuwe Wetboek van
Strafvordering. De hierbij opgedane lessen en ervaringen worden benut bij het vormgeven
van coördinatie op andere ambities van de strafrechtketen.
• Het Ministerie van JenV gaat, in nauwe samenspraak met de organisaties in de strafrechtketen,
kritischer kijken naar wat de consequenties in de uitvoering zijn van nieuwe initiatieven
en daar ook scherper in prioriteren. Niet alles kan tegelijk. Nieuwe beleids-en wetgevingsinitiatieven
vragen immers altijd capaciteit en inzet van de organisaties die ermee aan de slag
moeten: medewerkers in de organisaties moeten ermee leren werken en soms moeten processen
of systemen worden aangepast.
• Het project dat hiervoor is opgestart neemt ook de aanbeveling uit het eindrapport
van de parlementaire verkenning over om bij nieuwe wetgeving of beleid goed rekening
te houden met de gevolgen voor de strafrechtketen. Een belangrijk instrument hiervoor
is het doen van uitvoeringstoetsen voor nieuwe wetgeving en nieuw beleid.
Het voorgaande is extra van belang, omdat de implementatie van het nieuwe wetboek
van Strafvordering al een aanzienlijke inspanning van de organisaties vergt. Het zal
consequenties hebben voor het volledige proces dat een strafzaak doorloopt, beginnend
bij de aangifte en eindigend bij de tenuitvoerlegging. Dat heeft gevolgen voor de
wijze waarop politieagenten, officieren van justitie, griffiers, rechters en andere
specialisten hun dagelijkse werk doen. Werkprocessen moeten worden aangepast, personeel
moet worden opgeleid en een omvangrijk aantal aanpassingen moet worden doorgevoerd
in de systemen voor informatievoorziening.
• In lijn met het voorgaande wordt nagegaan of specifieke maatregelen getroffen kunnen
worden om ook de organisaties waarvoor wij een meer directe verantwoordelijkheid dragen,
zoals het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP)
en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), hun taken beter te kunnen laten uitvoeren,
ook met het oog op hun bijdrage aan het terugdringen van de doorlooptijden. Voor wat
betreft het forensisch onderzoek gebeurt dat door naast investeringen in het NFI ook
de forensische laboratoria bij de politie verder te ontwikkelen. De fysieke nabijheid
draagt bij aan snelheid en aan een betere wisselwerking tussen forensische onderzoekers
en opsporingsmedewerkers. Daarmee wordt kostbare tijd gewonnen.
Acties door de organisaties in de strafrechtketen:
• De ketenorganisaties zorgen dat, binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden, de
landelijk afgesproken doelstellingen, prioriteiten en verbeteringen goede doorwerking
krijgen binnen hun eigen organisatie (i.c. de arrondissementen binnen het OM, de eenheden
binnen de politie).
• Ketenorganisaties zelf doen aan maximale sturing als het gaat om het terugdringen
van de voorraden en doorlooptijden, het passend inrichten van de eigen organisatie
en zorgen voor transparante verantwoording van de voortgang richting het ministerie.
• Indien knelpunten worden gesignaleerd op het gebied van wetgeving of beleid die een
goed functionerende strafrechtketen in de weg staan, worden deze via de gebruikelijke
kanalen actief onder de aandacht gebracht van het ministerie.
• In het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) vindt afstemming plaats tussen de organisaties
in de strafrechtketen over de onderlinge samenwerking en afhankelijkheden, over eventuele
knelpunten en de rol van het ministerie bij het wegnemen daarvan.
3. Acties ter verbetering van het presterend vermogen van en samenwerking binnen de
strafrechtketen
De organisaties in de strafrechtketen zijn zelf verantwoordelijk voor het realiseren
van hun aandeel in de afgesproken doelstellingen. Daarbij helpen wij als verantwoordelijke
Ministers bij het creëren van de randvoorwaarden die de organisaties nodig hebben
om goed te kunnen functioneren en deze doelstellingen te behalen.
Ketendoelen
In de motie wordt gevraagd een begin te maken met het formuleren van ketendoelen en
de (bedrijfsmatige) ketendoelstellingen van de politie, het openbaar ministerie en
de Rechtspraak te expliciteren over een periode van tenminste 3 jaar en dit overzicht
toe te voegen aan de beleidsagenda van de begroting. Voor de komende jaren heeft de
strafrechtketen in afstemming met het ministerie drie grote ketenopgaven inclusief
doelen vastgesteld:
1. (de voorbereiding van) een goede en tijdige implementatie van het nieuwe Wetboek van
Strafvordering
De organisaties in de strafrechtketen en het ministerie werken nauw samen om het nieuwe
wetboek in de organisaties te implementeren. Medio 2024 zal naar verwachting de planning
van de meerjarige implementatiewerkzaamheden gereed zijn. De negende voortgangsrapportage
over de voortgang van de wetgevingsactiviteiten en de implementatie van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering heeft u op 11 januari 2024 ontvangen.8
2. Verbetering van de doorlooptijden op zeven zaakstromen
Tijdig recht of korte doorlooptijden dragen bij aan het vergroten van het vertrouwen
van slachtoffer, verdachte en maatschappij in het strafrecht. Naast de inzet op het
verkorten van doorlooptijden voor zaken van veelvoorkomende criminaliteit (VVC) die
via het ZSM-proces worden afgehandeld, zijn er in het Bestuurlijk Keten Beraad (BKB)
in 2019 concrete streefnormen vastgesteld voor de doorlooptijd van zeven zaakstromen.
Deze normen geven de gewenste ontwikkeling en richting van de doorlooptijden weer
voor de komende jaren. Het betreft streefnormen ten aanzien van: overtredingen, hoger
beroep, ondermijning, jeugd, executie, zeden, ernstige verkeersmisdrijven. De specifieke
streefnormen voor deze zaakstromen treft u in bijlage 2 bij deze brief. Per thema
worden de actuele cijfers over doorlooptijden in afstemming met de ketenpartners zoveel
mogelijk beschikbaar gemaakt in de Strafrechtketenmonitor. Jaarlijks verschijnt de
factsheet Strafrechtketenmonitor.
3. Verbetering van de informatiehuishouding en digitalisering van de strafrechtketen10
De afgelopen jaren is een groot deel van de ketenprocessen gedigitaliseerd. Ik informeerde
u hier voor het laatst over op 5 juni 202311. Digitalisering en ontwikkeling van de informatievoorziening, waaronder de bestuurlijke
informatievoorziening en het realiseren van een Duurzaam Digitaal Stelsel12, zijn cruciaal bij het realiseren van kortere doorlooptijden en het implementeren
van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Door het verbeteren van de informatievoorziening
kunnen medewerkers in de betrokken organisaties gemakkelijker en sneller toegang krijgen
tot informatie die nodig is om een zaak te behandelen en kunnen ze ook deze ook sneller
onderling uitwisselen. Dat draagt ook bij aan verkorting van de doorlooptijden. Niet
alleen voor de keten maar ook voor de individuele organisaties blijft de informatievoorziening
de komende jaren ook een prioriteit van de keten waarvan de voortgang zal worden gemonitord.
In paragraaf 5 van deze brief zal concreter op het onderwerp «informatiehuishouding
en digitalisering» worden ingegaan.
De drie genoemde doelen worden ook opgenomen in de beleidsagenda van de begroting
van JenV, zodat de voortgang en de eventuele knelpunten die zich voordoen inzichtelijker
worden.
Ketencoördinatoren
Om de onderlinge samenwerking tussen organisaties te versterken en de regionale doorwerking
van landelijke afspraken over de doorlooptijden te bevorderen heeft het Bestuurlijk
Ketenberaad mogelijk gemaakt ketencoördinatoren aan te stellen. De organisaties in
de regionale strafrechtketen stellen deze ketencoördinatoren aan die binnenkort in
alle arrondissementen actief zijn. Zij zetten zich in de doorlooptijden op zaakstromen
te verbeteren bij alle regionale ketenpartners in lijn met de landelijke afspraken
en prioriteiten. Zij leggen verantwoording af aan de gezamenlijke regionale ketenpartners
en vormen een gezamenlijk netwerk waardoor men van elkaars best practices leert. Hiermee
dragen ze bij aan de samenwerking tussen de ketenpartners, het verkorten van de doorlooptijden
en het terugbrengen van voorraden.
Mogelijkheden ontlasten strafrechtketen
In lijn met de motie hebben wij samen met de betrokken organisaties gekeken naar verdere
mogelijkheden om de strafrechtketen te ontlasten. Dit in aanvulling op eerder aan
uw Kamer gemelde maatregelen13, zoals een verbeterde werking van ZSM en (super)snelrecht, de inzet van «inloopkamers»
en de werving van extra rechters die zullen moeten bijdragen aan het terugdringen
van de voorraden bij de Rechtspraak. Ook op andere plekken in de keten, zoals bij
de politie, het OM, DJI, het NFI en het NFIP, dragen gepleegde investeringen bij aan
het verkorten van de doorlooptijden van strafzaken. Wij zullen ons blijven inzetten
om de organisaties te steunen in het op peil brengen en houden van de benodigde capaciteit
en daarmee een bijdrage leveren aan het terugdringen van de doorlooptijden.
Verder is op 1 januari 2020 de wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
(Wet USB) in werking getreden. Dit maakt een persoonsgerichte, snelle en meer effectieve
tenuitvoerlegging van straffen mogelijk.
Om tijdelijk extra bij te dragen aan de capaciteit van rechterlijke ambtenaren is
tot slot op 16 november 2023 de «70plus regeling» in werking getreden.14 Deze wet maakt het mogelijk dat rechters en raadsheren na het bereiken van de wettelijke
ontslagleeftijd van zeventig jaar kunnen worden herbenoemd als raadsheer of rechter
plaatsvervanger. De wet heeft een looptijd drie jaar. In deze periode zal worden onderzocht
of de inzet als plaatsvervangers structureel kan worden gemaakt.
Selectiviteit bij inzet strafrecht
Het OM stuurt meer op selectiviteit bij de inzet van het strafrecht. Het is belangrijk
dat de beperkte capaciteit van het strafrecht vooral wordt ingezet voor die feiten
waar strafrechtelijke vervolging opportuun is, dat wil zeggen voor die feiten waar
de inzet van het strafrecht meerwaarde heeft voor het slachtoffer, de verdachte en
de samenleving boven andere interventies. Het OM en de politie werken momenteel samen
aan een herziening van het selectiviteitskader, met als doel een goede instroom van
zaken van veelvoorkomende criminaliteit (VVC) te realiseren.
Een actueel voorbeeld waar het selectiever inzetten van het strafrecht aangewezen
lijkt, is bij de groei van het aantal winkeldiefstallen. Deze vragen een aanzienlijke
inzet van de politie en de andere partners uit de strafrechtketen. Een civielrechtelijke
route zoals een schadevergoeding of een goed gesprek (bij first offenders) kan zorgen
voor effectievere en bestendigere uitkomst. Maar ook het maken van afspraken met winkelketens
over door hen zelf te treffen preventieve maatregelen, met name ook wanneer gewerkt
wordt met zelfscankassa’s, is een belangrijke optie. Zoals wij bij de aanbieding van
de White Paper Politiefunctie15 aan de Kamer hebben aangegeven, zien wij voor het bedrijfsleven ook een eigen verantwoordelijkheid
om zorg te dragen voor veiligheid. Wij zijn hierover structureel in gesprek met publiek-private
partners.
Als vaker dan nu dit soort afhandelingen en maatregelen worden ingezet, kan dat ervoor
zorgen dat de kostbare tijd en capaciteit van de politie en het OM en andere ketenpartners
ingezet kan worden voor de zaken die er het meest toe doen en waar het strafrecht
het verschil kan maken. Ook voor bepaalde specifieke overtredingen geldt dat deze
op alternatieve wijze of via een ander rechtsgebied dan het strafrecht afgedaan kunnen
worden. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan overtreding van de Wet op de identificatieplicht
of zwartrijden. Zoals in de brief van de Minister voor rechtsbescherming over Straffen
op maat is aangegeven16, vergt dit nog nadere politieke besluitvorming.
Ruimere toepassing OM-strafbeschikking
Gebruik van de OM-strafbeschikking is al mogelijk in een groot aantal zaken en dit
leidt tot snelle, effectieve en gedragen straffen. Het OM is voornemens om meer zaken
op deze wijze af te doen. Op basis van het nieuwe Wetboek van Strafvordering17 kan het OM straks een voorwaardelijke strafbeschikking opleggen, bijvoorbeeld een
voorwaardelijke rijontzegging. De rechtsbescherming zal bij deze ruimere toepassing
worden geborgd en deze vindt plaats onder de bestaande rechterlijke controle.
Procesafspraken
Het maken van procesafspraken is een andere manier om de druk op de strafrechtketen
te verminderen. De officier van justitie en de verdediging kunnen afspraken maken
over het verloop van de strafprocedure of de wijze van afdoening van een strafzaak,
het gezamenlijke afdoeningsvoorstel wordt aan de rechter voorgelegd. Een door het
OM en de verdediging gedragen afdoeningsvoorstel voorafgaand aan het onderzoek ter
terechtzitting, zal daarna doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de
rechter kunnen worden afgedaan. Dit kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden
en de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken.
De huidige wetgeving biedt al de mogelijkheid tot het maken van procesafspraken en
het OM heeft hiertoe een aanwijzing gepubliceerd.18 Ook binnen de Rechtspraak is een handreiking procesafspraken opgesteld. Om te komen
tot een nadere inkadering bij het maken van procesafspraken is een wettelijke regeling
over procesafspraken in voorbereiding voor in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Het streven is de eerste aanvullingswet in april 2024 in formele consultatie te geven.
4. Financiering, monitoring en verantwoording
Financiering
De parlementaire verkenning beveelt aan om te zorgen voor stabiele, niet-conjunctuurgevoelige
financiering van de strafrechtketen. Daarnaast verzoekt de motie om ervoor te zorgen
dat de separate financiering van organisaties in de strafrechtketen nauwkeuriger en
beter op elkaar is afgestemd en om alternatieven voor de doorslaggevende rol van het
Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) te ontwikkelen.
Wij onderschrijven het belang van stabiliteit in de financiering en aandacht voor
geleidelijkheid bij zowel bezuinigingen als investeringen. Bij bezuinigingen zou zoveel
mogelijk moeten worden voorkomen dat het functioneren van de strafrechtketen op essentiële
onderdelen wordt geraakt. Bij intensiveringen moeten organisaties voldoende absorptiecapaciteit
hebben om de beoogde doelen te kunnen realiseren. Daarbij moet steeds aandacht zijn
voor hoe intensiveringen op specifieke taken (zoals bijvoorbeeld de aanpak van ondermijning)
zicht verhouden tot die op basisinfrastructuur en meer algemene taken, zoals bijvoorbeeld
de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit. Hetzelfde geldt voor eventuele bezuinigingen.
Evenwichtigheid is daarin van belang.
Recent onderzoek concludeert dat er geen aanleiding is om de bekostigingssystemen
van de organisaties als zodanig aan te passen.19 Wel kijken wij hoe de financiering op bepaalde punten kan worden verbeterd ten behoeve
van de samenwerking. Dit kan door vormen van ketenfinanciering rondom specifieke projecten,
zoals implementatie van het Wetboek van Strafvordering en digitalisering. Hierbij
worden vooraf de regels en doelen van de samenwerking en de hieraan verbonden financiering
vastgelegd. Dit kan de nadelige effecten van de gecompartimenteerde financiering per
ketenorganisatie ondervangen en de samenwerking bevorderen. Een dergelijke wijze van
financiering van alle organisaties binnen de strafrechtketen als geheel is echter
niet mogelijk, onder andere vanwege de bijzondere posities die de diverse partners
binnen de strafrechtketen innemen. Daarnaast verhoudt ketenfinanciering zich niet
goed tot het gegeven dat de beschikbare budgetten voor organisaties grotendeels vastliggen
in (vast) personeel, huisvesting, ICT etc. Tot slot hebben sommige ketenpartners ook
andere taken naast het werk voor de strafrechtketen. Denk aan civiele en bestuursrechtspraak
door de Rechtspraak en handhaving van de openbare orde door de politie.
Het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) is een belangrijk hulpmiddel om zicht te
houden op de te verwachten werklast voor de justitiële ketens en de ontwikkelingen
daarin. Dit is belangrijk als basis voor het hierboven onder paragraaf 2 genoemde
overleg dat driemaal per jaar zal plaatsvinden over de voortgang van de prioriteiten
van de strafrechtketen. Maar ook voor de financiering, aangezien door de sterke onderlinge
afhankelijkheid een probleem bij een organisatie altijd effect heeft op andere ketenpartners.
In geval van investeringen bij één specifieke ketenpartner zal daarom beter afstemming
worden gezocht met overige ketenpartners voor wie die investeringen gevolgen heeft.
Het PMJ wordt ieder jaar geactualiseerd en gedeeld met de Kamer. Het WODC beziet momenteel
of er, gezien de ontwikkelingen in data en techniek, betere modellen zijn om de doorstroom
in de strafrechtketen te kunnen voorspellen. In 2024 zullen de resultaten uit dit
onderzoek worden beproefd in een pilot. Het PMJ is echter maar één aspect van de bekostiging.
Andere factoren die worden meegenomen zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de
prijs, zoals investeringen in ICT, huisvesting en kwaliteit. Deze zijn veelal gebonden
aan een organisatie en vergen maatwerk. Daarnaast worden investeringen gedaan die
in mindere mate of helemaal niet gericht zijn op de hoeveelheid zaken, denk aan preventiemaatregelen
of slachtofferbeleid.
Monitoren prestaties
• Monitoring van de prestaties van de organisaties in de strafrechtketen blijft plaatsvinden
volgens het bestaande sturingsmodel20 en de bijbehorende instrumenten in de planning- en beheercyclus. Hierin wordt aangegeven
wat in dat betreffende jaar nodig is wat betreft het behalen van mijlpalen en samenwerking
met betrekking tot de drie eerdergenoemde ketenopgaven, waaronder de implementatie
van het nieuwe wetboek. Het ministerie zal de jaarplanopgaven aan de organisaties
concreter formuleren, monitoren en indien van toepassing, voorwaarden verbinden aan
financiële verstrekkingen. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op planning en samenwerking.
Voorgaande wordt vanaf 2024 voor de hele keten ingeregeld.
• Deze «opgaven» worden nauw afgestemd met en vanuit de door de betrokken organisaties
opgegeven doelstellingen en afhankelijkheden. Dit kan door met de organisaties in
de keten (uiterlijk eerste helft 2024) een gezamenlijk planning te maken waarin is
beschreven op welke wijze de organisaties in de keten invulling gaan geven aan de
afgesproken ketendoelstellingen. Daarbij moet op basis van de in kaart gebrachte impact
worden aangegeven op welke onderdelen organisaties afhankelijk zijn van keuzes van
andere organisaties in de keten.
• Op basis van die opgave stelt JenV de kaders en mijlpalen vast na overleg met de organisaties
en faciliteert gezamenlijk overleg over de afhankelijkheden tussen de organisaties.
Daarbij wordt de aandacht primair gericht op de keten van opsporing-vervolging-berechting-tenuitvoerlegging.
• Aanvullend is het noodzakelijk dat de individuele organisaties ook hun eigen aandeel
in de ketendoelstellingen in beeld brengen: wat is nodig aan investering in werkprocessen,
ketenarchitectuur, standaarden, koppelvlakken en gemeenschappelijke IV om de ketenopgave
te realiseren. Dit draagt bij aan het inzicht in de totale realisatie opgave en kan
er aan bijdragen de complexiteit en onderlinge afhankelijkheid van de ketenpartners
ten opzichte van elkaar te reduceren.
• De strafrechtketenmonitor21 is een belangrijke bron van informatie die inzicht geeft in de zaaksstromen (instroom,
doorstroom en uitstroom), de wijze van afdoening en de doorlooptijden. De monitor
is inmiddels aangescherpt door ook informatie over voorraden toe te voegen. Bezien
zal worden of met het oog op het verbeteren van de informatievoorziening over de prestaties
van de strafrechtketen verder aanvulling gewenst is.
• De jaarverslagen van de organisaties in de strafrechtketen bevatten reeds informatie
over financieel beheer en aantallen fte’s, waar in de motie naar wordt gevraagd. Het
Ministerie van JenV zal met de betrokken organisaties bespreken hoe deze informatievoorziening
verbeterd en meer inzichtelijk gemaakt kan worden, zonder dat dit leidt tot onevenredige
administratieve lasten.
5. Informatiehuishouding en digitalisering
De parlementaire verkenning benoemt problemen met de informatiehuishouding en digitalisering
als grote obstakels voor het functioneren van de strafrechtketen. Genoemd worden gebrekkige
datakwaliteit, verouderde automatisering, juridische knelpunten in de gegevensuitwisseling
maar ook gebrek aan afspraken tussen ketenpartners over toegang, overdracht en beveiliging
van data. Dit beeld is herkenbaar. Binnen de keten is een sterke onderlinge afhankelijkheid
op het gebied van informatievoorziening. Samenwerking vereist daarom voortdurend zoeken
naar een balans tussen de optimalisatie van de keten en het belang van de eigen organisatie.
Veelal is er niet één oplossing voorhanden die voor alle afzonderlijke ketenpartijen
of specifieke deelketens effectief is. Sinds 1 januari 2023 werken de organisaties
in de strafrechtketen in het Duurzaam Digitaal Stelsel (DDS) met behulp van ketensturing
samen aan de digitaliseringsopgaven voor de keten. Hierbij wordt met inachtneming
van de eigen verantwoordelijkheden van de partners gebruik gemaakt van ketensturing.
Naast de centrale digitalisering in de strafrechtketen hebben de individuele organisaties
ieder ook hun eigen digitaliseringsopgave.
Om de samenwerking binnen de keten op digitalisering en informatievoorziening te versterken
gaan de ketenorganisaties de komende tijd aan de slag met:
• Het in kaart brengen van de consequenties van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
voor de informatievoorziening in de keten en starten met het uitvoeren van de benodigde
aanpassingen.
• Het opnemen van de consequenties en de afhankelijkheden tussen de partners in het
gezamenlijke IV-portfolio. Dit maakt duidelijk wat de ketenpartners individueel en
gezamenlijk moeten doen en in welke volgorde en met welke prioriteit dit moet gebeuren.
• Het verbeteren van de digitale dienstverlening aan externe doelgroepen via de doorontwikkeling
van het digitale portaal voor slachtoffers (MijnSlachtofferZaak) en de doorontwikkeling
van het Advocatenportaal.
• Het digitaliseren van de onderlinge informatie-uitwisseling en het verbeteren van
de daarvoor benodigde architectuur, ketenwerkprocessen, semantiek, koppelvlakken en
standaarden.
• De ketensamenwerking op het gebied van uitwisseling van multimedia wordt vervolgd,
ook met het oog op het nieuwe wetboek. De focus blijft op zaken rond veelvoorkomende
criminaliteit liggen. Het einddoel is dat multimedia volledig digitaal door de strafrechtketen
kunnen stromen.
• Het gebruik van ketenvoorzieningen (zoals E-Semantiek, E-Koppeling, E-Handtekening,
E-Makelaar en E-Portaal) stimuleren en faciliteren vanuit DDS. Voor ketenvoorzieningen
die nog niet gerealiseerd zijn zal bezien worden of en met welke urgentie deze alsnog
ontwikkeld moeten worden.
• Het oplossen van problemen met datakwaliteit en het herstellen van fouten.
• Het vervangen van verouderde ICT («legacyapplicaties») bij de ketenpartners.
Tot slot
De druk op de strafrechtketen is hoog en de opgaven zijn omvangrijk en complex. Er
zijn al veel goede initiatieven in gang gezet om de samenwerking binnen en het presterend
vermogen van de strafrechtketen te verbeteren. Met de hiervoor beschreven extra maatregelen
zetten we verdere stappen in de goede richting. Daarbij is het van belang dat verbeteringen
voor zowel verdachten als slachtoffers merkbaar zijn doordat zij sneller zekerheid
krijgen over hun zaak. Dat zal het vertrouwen in het strafrecht, en in het algemeen
in de rechtstaat, ten goede komen. Wij zullen uw Kamer in het vervolg over de voortgang
informeren met een jaarlijkse verzamelbrief strafrechtketen, in combinatie met de
Factsheet Strafrechtketenmonitor. Dat maakt het mogelijk een samenhangend beeld te
geven van de trends en ontwikkelingen in de strafrechtketen, de voortgang van de ingezette
verbetermaatregelen en eventuele knelpunten daarbij. De eerstvolgende brief naar aanleiding
van de Factsheet Strafrechtketenmonitor ontvangt uw Kamer in juni 2024.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
BIJLAGE 1: WETTELIJKE BEVOEGDHEDEN M.B.T. VERANTWOORDINGS- EN STURINGSRELATIE MINISTER
VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING IN RELATIE TOT ORGANISATIES
IN DE STRAFRECHTSKETEN
Er is geen expliciete wettelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid m.b.t. regievoering
door de Ministers op de strafrechtketen als geheel. Wel zijn de Ministers politiek
volledig verantwoordelijk voor het functioneren van de strafrechtketen en de organisaties
die daarin werkzaam zijn. De verantwoordelijkheidsrelatie tussen de Ministers en specifieke
organisaties in de strafrechtketen is in specifieke wettelijke bepalingen en regelingen
terug ten vinden. Deze zullen hieronder kort worden uitgewerkt. Daarbij moet een onderscheid
worden gemaakt tussen de organisaties die onder het sturingsmodel van het ministerie
JenV vallen en de zogenaamde sui generis-organisaties (politie, openbaar ministerie,
de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad).
In de parlementaire verkenning strafrechtketen en in de motie Ellian c.s. ligt de
nadruk op de politie, het openbaar ministerie en de Rechtspraak. Daarom begint dit
overzicht met deze drie sui generis-organisaties. Daarna wordt ingegaan op de organisaties
die onder het sturingsmodel van JenV vallen.
Sui generis organisaties
Voor de politie, het openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad
is in specifieke wet- en regelgeving de verantwoordelijkheid van de Ministers jegens
genoemde organisaties geregeld. Waar het gaat om de verantwoording over de toegekende
financiële middelen is dit verder uitgewerkt in de diverse planning en control-cycli
en de monitoring en verantwoording tussen het ministerie en de betrokken organisaties.
Politie
De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De Minister van
JenV draagt de politieke eindverantwoordelijkheid voor het beheer van de politie.
Op basis van de Politiewet 2012 en de daarop gebaseerde regelgeving heeft de Minister
een aantal taken en bevoegdheden waarmee deze verantwoordelijkheid kan worden waargemaakt:
− Financiering: het ter beschikking stellen van de bijdragen (ten laste van de begroting
van zijn ministerie) aan de politie (algemene bijdrage en bijzondere bijdragen; artikel
33 Politiewet 2012),
− Operationele sterkte: het vaststellen van de operationele sterkte van de politie en
de verdeling daarvan over de onderdelen van de politie (artikel 36 Politiewet 2012;
artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie)
− Het vaststellen van de jaarstukken van de politie (artikel 34, 35 en 37 Politiewet
2012).
− De Minister van JenV kan de Korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met
betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden, dus ook op het vlak
van beheer (artikel 31 van Politiewet 2012).
Concreet betekent dit dat de Minister jaarlijks de jaarstukken van de politie vaststelt.
Dit betreft de begroting/meerjarenraming, het beheersplan, de jaarrekening en het
jaarverslag. Naar aanleiding van de evaluatie van de Politiewet 2012 is deze wet nu
zo aangepast dat de korpschef de taak heeft gekregen de jaarstukken op te stellen.
Zo wordt invulling gegeven aan de wens dat de korpschef meer ruimte krijgt en het
beheer meer bottom-up tot stand kan komen, rekening houdend met de omvang van het
korps, de veelheid aan opgaven en de regionale en lokale wensen. Een belangrijk kader
voor deze jaarstukken is de financiering van het korps. Die wordt jaarlijks door de
Minister van JenV ter beschikking gesteld, op basis van het besluit financieel beheer
politie. Het overgrote deel van de financiering vindt plaats via de algemene bijdrage,
een veel kleiner deel via bijzondere bijdragen. Ook dit sluit aan bij de wens om de
korpschef meer ruimte te geven bij het vorm geven van het beheer. Een ander belangrijk
kader voor de jaarstukken is de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren
operationele sterkte van de politie, alsook de verdeling van die sterkte over de landelijke
en regionale eenheden en ondersteunende diensten. Ook deze wordt door de Minister
van JenV vastgesteld. In de jaaraanschrijving kan de Minister nog andere kaders en
aanwijzingen meegeven aan de korpschef. Een en ander is regulier onderwerp van bespreking
in het kader van de beleids- en beheercyclus, maar ook op andere momenten kan de Minister
van JenV de korpschef aanspreken op of aanwijzingen geven inzake het beheer van het
korps.
Openbaar ministerie
Artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) bepaalt dat het openbaar
ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere
bij de wet vastgestelde taken. Uit artikel 127 wet RO vloeit voort dat de Minister
van JenV de volledige politieke verantwoordelijkheid draagt voor de opsporing en vervolging
en daarmee ook voor het functioneren van het openbaar ministerie. Leidend beginsel
hierbij is dat het openbaar ministerie op een zekere afstand van het politieke bestuur
moet kunnen opereren. Het openbaar ministerie is geen onderdeel van het Ministerie
van JenV.
De afstand tussen het politieke bestuur en het openbaar ministerie zal als regel groter
zijn naarmate het om geïndividualiseerde beslissingen gaat en kleiner naarmate het
om algemene beleidsaangelegenheden gaat. Daarbij dient enerzijds de Minister het openbaar
ministerie de ruimte te geven die nodig is om de toegekende bevoegdheden uit te voeren
en dient het openbaar ministerie er anderzijds zonder voorbehoud voor te zorgen dat
de Minister zijn politieke verantwoordelijkheid kan waarmaken.
De Minister van JenV kan aan het OM algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende
de uitoefening van de taken en de bevoegdheden. De bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
betreft de aanwijzingen in concrete zaken. Deze aanwijzingsbevoegdheid is naar de
letter van de wet onbeperkt, maar zoals hierboven aangegeven behoort het OM zijn taak,
gezien zijn centrale functie in de strafrechtspleging, op afstand van de politieke
besluitvorming te kunnen uitoefenen.
Wel is sprake van een beleidsverantwoordelijkheid van het ministerie op onderwerpen
waarop het openbaar ministerie werkt. Daarnaast is er bij het Ministerie van JenV
een formele beheersverantwoordelijkheid, deze is gemandateerd aan het College van
procureurs-generaal. Als gevolg van deze verantwoordelijkheidsrelatie sluit het openbaar
ministerie m.b.t. beheersaangelegenheden volledig aan op de planning- en controlcyclus
van het Ministerie van JenV. Deze cyclus ziet er als volgt uit:
• JenV stuurt jaarlijks een integrale kaderbrief aan het openbaar ministerie voor het
jaar daarop. Via deze Kaderbrief geeft het Ministerie van JenV aan welke prioriteiten
hij voor het komende jaar voor ogen heeft en welke financiële middelen hij daarvoor
ter beschikking stelt. De Kaderbrief bestaat dus uit een beleidsmatig deel, een financieel
deel en benoemt speerpunten op het gebied van bedrijfsvoering.
• In het beleidsmatige deel staat wat de beleidsthema’s en -ontwikkelingen zijn waarover
het Ministerie van voor het komende jaar concrete managementafspraken wil maken met
het College van procureurs-generaal. Hierdoor wordt duidelijk wat van elkaar wordt
verwacht en wordt voorkomen dat onuitvoerbare kaders worden vastgesteld.
• De financiële en beheersmatige kaderstelling geeft de kaders aan waarbinnen het College
van procureurs-generaal een jaarplan dient op te stellen.
• Op basis van de Kaderbrief maakt het openbaar ministerie een jaarplan. Het is aan
het College om aan te geven op welke wijze het jaarplan voor de verschillende activiteiten
wordt ingezet, de keuze dient in het jaarplan te worden gemotiveerd. Afwijkingen en
bijstellingen ten opzichte van de kaderbrief (beleidsmatig en financieel blijven mogelijk.
• Op basis van het jaarplan worden met het Ministerie van JenV managementafspraken gemaakt,
deze moeten zo veel mogelijk SMART worden geformuleerd zodat zowel het College als
het ministerie gedurende het jaar waar nodig goed kunnen bijsturen.
• In het lopend jaar levert het openbaar ministerie tertaalrapportages waarin verantwoording
wordt afgelegd over de voortgang van de gemaakte afspraken
• De rapportages worden besproken in het accountteam en in de bestuurlijke overleggen
met tussen het ministerie en het College
Bekostiging openbaar ministerie
• De bekostiging van de parketten, het ressortsparket en het CVOM (Centrale Verwerking
OM: verkeer), verloopt via het College van procureurs-generaal en vindt voor 40–50%
plaats via outputfinanciering (prijs x volume).
• De specifieke werkomgeving 4 binnen het OM (ondermijning) wordt vooralsnog lumpsum
gefinancierd
• Andere kosten die niet via outputfinanciering lopen zijn: bijzondere uitgaven zoals
gerechtskosten, domeinen, verkeershandhavingsmiddelen, kosten voor basisvoorzieningen
zoals het ICT-budget en huisvestingskosten
• De prijzen worden eens in de 3 jaar vastgesteld
• Het volume (de productieafspraken) wordt jaarlijks bijgesteld, mede op basis van prognosemodellen
en het beschikbare financiële kader
• Na afloop van het jaar wordt er verrekend op basis van de gerealiseerde productie
Raad van de Rechtspraak
Op grond van de wet op de Rechterlijke Organisatie (wet RO) heeft de Minister, behalve
waar het gaat om de Hoge Raad, géén eigen bevoegdheden ten aanzien van de bedrijfsvoering
of het beheer van de rechtspraak. Die bevoegdheden zijn in de wet bij de Raad voor
de Rechtspraak (RvdR) en de besturen van de gerechten neergelegd. De rol en de verantwoordelijkheid,
die de Minister daarbij ten opzichte van de rechtspraak heeft, is beperkt door het
feit dat de rechtspraak niet rechtstreeks of middellijk in politiek-bestuurlijke zin
aanspreekbaar kan zijn. De rechtspraak heeft een autonome en onafhankelijke positie
in de Nederlandse overheidsorganisatie, waarvan het leidende beginsel een systeem
is van «checks and balances» tussen de staatsmachten.
De Minister beschikt over een aantal in de wet RO omschreven toezichtsbevoegdheden
jegens de RvdR (Wet RO artikelen 93 en 105 tot en met 107). Deze richten zich vooral
op de taakvervulling door de RvdR. Sprake is van een vorm van metatoezicht, ook wel
systeemtoezicht genoemd. Dit is het houden van toezicht op systemen en processen,
waarbij de feitelijke inhoud (het product of het resultaat van het gerecht) niet het
primaire object van toezicht is. Bij het metatoezicht van de Minister op de rechtspraak
hebben een evenwichtig bekostigingssysteem met prikkels voor doelmatig functioneren,
een transparante verantwoording en interne kwaliteitssystemen een cruciale ondersteunende
rol.
De Minister kan algemene aanwijzingen geven betreffende de uitvoering van taken door
de Rvdr voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van
de rechterlijke organisatie (wet RO artikel 93). Het betreft een zwaar en uitzonderlijk
middel. De Minister zal de Raad eerst in de gelegenheid moeten stellen zijn zienswijze
over een aanwijzing te geven (lid 2).
Indien de zienswijze van de Raad is dat de aanwijzing in strijd is met artikel 109,
wordt de aanwijzing niet gegeven (lid 4). In artikel 109 staat dat «bij de uitvoering
van de bevoegdheden, toegedeeld bij of krachtens deze wet, treedt Onze Minister niet
in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de
beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.»
Justitie en Veiligheid levert een «bijdrage» aan de Rechtspraak. De bijdrage aan de
rechtspraak is verankerd in de Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Besluit financiering
rechtspraak. De bekostiging van de gerechten en gerechtshoven verloopt via de Raad
voor de rechtspraak en vindt (vanaf 2020) deels plaats via outputfinanciering (prijs x volume)
voor de kosten van het primaire proces en deels via een lumpsumbijdrage voor de vaste
kosten.
Met de Raad voor de Rechtspraak worden prijsafspraken gemaakt. Tijdens de driejaarlijkse
prijsonderhandelingen worden alle zaken die van invloed (kunnen) zijn op de prijzen
die JenV aan de rechtspraak betaalt en de lumpsumbijdrage voor de vaste kosten voor
een periode van 3 jaar, integraal besproken en gewogen.
De Raad dient jaarlijks een jaarverslag in bij de Minister. De Minister zendt, op
grond van artikel 104 van de Wet RO, het verslag onverwijld aan de beide kamers der
Staten-Generaal. Dit jaarverslag geeft inzicht in de resultaten die de Re de Rechtspraak
heeft behaald en de daarvoor ingezette financiële middelen.
Organisaties binnen het sturingsmodel JenV
De governance van het Ministerie van JenV voor de overige organisaties is ingericht
door middel van het sturingsmodel JenV. Het sturingsmodel JenV biedt kaders voor sturen,
beheersen, toezicht houden en verantwoorden. Met het sturingsmodel JenV wordt een
bijdrage geleverd aan een doelmatige en doeltreffende realisatie van beleidsdoelstellingen
en een meer evenwichtige relatie tussen toezicht, beleid en uitvoering. De governance
van het Ministerie van JenV beoogt een verantwoorde uitvoering van publieke taken
door haar zbo’s, agentschappen en diensten. Inmiddels is het sturingsmodel ingevoerd
voor 25 taakorganisaties22. Het sturingsmodel JenV is resultaatgericht, legt verbinding tussen beleid en uitvoering
en heeft een eenduidige sturingscyclus. Het sturingsmodel richt zich op de continuïteit
van de publieke taakuitoefening, de effectieve en efficiënte uitvoering van publieke
taken en het afleggen van verantwoording over de prestaties.
Bij het vormgeven van het sturingsmodel JenV is rekening gehouden met de volgende
Rijksbrede en JenV-specifieke kaders:
• Voor de diensten geldt het organisatiebesluit van het Ministerie van JenV.
• Voor agentschappen is de Regeling agentschappen leidend.
• Voor zbo’s is dat de Kaderwet zbo’s (voor publiekrechtelijke zbo’s) en de circulaire
Governance ten aanzien van zbo’s.
• Voor een aantal onafhankelijke JenV-organisaties, naast de sui generis organisaties,
geldt een wettelijk kader dat afwijkt van de Kaderwet zbo’s.
Indieners
-
Indiener
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming