Brief regering : Voortgang innovatie emissiereductie veehouderij
28 973 Toekomst veehouderij
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 254
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR NATUUR EN
STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2024
Met deze brief informeren we de Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, over de voortgang op de Kamerbrief van 30 juni 2023 over innovatie
en de borging van emissiearme stalsystemen,1 en over de Kamerbrief van dezelfde datum over voortgang van de aanpak van de reductie
van de stikstofuitstoot (onderdeel emissiearme stalsystemen)2 en over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan enkele toezeggingen en moties.3
Het kabinet werkt met onder meer het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering
(PSN) en het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) aan verschillende opgaven
in de samenleving. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het onontkoombaar verminderen
van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur door alle sectoren. Voor veehouderijen
die blijven, is het van belang dat zij verder verduurzamen en dat onder andere de
uitstoot van verschillende soorten emissies verder gereduceerd wordt. Voor de veehouderij
gaat het naast emissies van ammoniak over emissies van fijnstof, geur en broeikasgassen.
Innovatie is daarbij een essentieel onderdeel voor verdere verduurzaming van de veehouderij,
net zoals extensiveren, omschakelen en verplaatsen (het zogenaamde trappetje van Remkes).
Naast technische innovaties, zoals de ontwikkeling en toepassing van emissiearme stalsystemen
en technieken, kan het daarbij ook om innovaties op het vlak van management en systemen
gaan. In deze brief ligt de focus op de technische innovaties. Van belang is dat als
er met de inzet van technische innovaties emissies gereduceerd worden dat dit tot
daadwerkelijke emissiereductie leidt en dat de daling in ammoniakuitstoot niet teniet
wordt gedaan door uitbreiding van dieraantallen. Innovatie is nadrukkelijk één van
de sporen en zal ongeacht de keuzes die door een nieuw kabinet gemaakt gaan worden
over de toekomst van de veehouderij een belangrijke rol moeten en kunnen spelen.
Daarbij geldt dat het breed toepassen van technische innovaties alleen succesvol is
als deze technisch goed werken, betaalbaar zijn, juridische borging van de werking
mogelijk is en ze maatschappelijk geaccepteerd zijn. We zien helaas dat veel emissiearme
stalsystemen of technieken op een of meer van deze aspecten het nog niet goed genoeg
doen. Ook is uit uitspraken van de Raad van State gebleken dat emissiefactoren uit
de toenmalige bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) (huidige bijlage
5 van de Omgevingsregeling) onvoldoende zekerheid bieden over de werkelijke bedrijfsspecifieke
ammoniakemissie. Hierdoor zijn emissiefactoren alleen niet voldoende om een aanvraag
voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit (hierna: natuurvergunning)
op te beoordelen en is de toestemmingverlening kwetsbaar.4 Deze emissiefactoren zijn primair bedoeld voor toepassing bij milieubelastende activiteiten,
waarbij de gemiddelde emissie van een emissiearm stalsysteem afdoende is om aan de
norm te voldoen en de beste beschikbare technieken voor te schrijven. Voor de natuurvergunning
is gebleken dat deze systematiek op individueel bedrijfsniveau onvoldoende zekerheid
biedt. Vanwege het niet langer gebruiken van de emissiefactoren voor de beoordeling
van stikstofeffecten in het kader van natuur is de toestemmingverlening van natuurvergunningen
in de veehouderij (nagenoeg) stil komen te liggen. Veehouders moeten nu, als ze een
emissiearm stalsysteem willen toepassen, in het kader van de natuurvergunning altijd
een zogenoemde passende beoordeling uitvoeren, terwijl er voorheen ook intern gesaldeerd
kon worden. Het verkrijgen van een natuurvergunning voor een stal met bepaalde innovatieve
emissiearme stalsystemen is echter op de korte termijn ook met een passende beoordeling
complex.
We staan voor een dilemma: agrarische ondernemers hebben emissiearme stalsystemen
en technieken nodig om (stikstof)uitstoot te beperken, maar wanneer de stikstofemissie
van emissiearme stalsystemen en technieken in de praktijk onvoldoende zekerheid geeft
op individueel bedrijfsniveau, is het lastig hiervoor natuurvergunningen te verlenen.
Dit bemoeilijkt de toepassing van innovatie in de praktijk. Het kabinet spant zich
tot het uiterste in om die situatie te doorbreken. In paragraaf I van deze brief beschrijven
we wat we daarvoor doen.
In paragraaf II gaan we nader in op wat we doen om innovatie te ondersteunen en te
versnellen. Hetgeen we hierboven geschetst hebben, betekent niet dat we, door tegenvallende
resultaten, niet meer in zullen zetten op innovaties die gericht zijn op het verlagen
van emissies. We zien juist de noodzaak om verbeteringen door te voeren om te zorgen
dat via innovatie een bijdrage geleverd kan gaan worden aan de verduurzaming van de
veehouderij, niet alleen op emissiereductie, maar bijvoorbeeld ook op een dierwaardige
veehouderij. Daarbij is het verdienmodel van de veehouders ook van belang. We zien
ook dat er bij betrokken partijen een sterke wil is om te komen tot innovaties die
goed werken en waarvan de werking ook geborgd kan worden in de praktijk. De noodzaak
om te verduurzamen is een aanjager van innovatie en dit biedt ook kansen. Innovaties
die in Nederland ontwikkeld en getest worden, kunnen als ze bewezen werken, bijvoorbeeld
ook in andere landen toegepast gaan worden.
En er zijn ook voorbeelden van positieve ontwikkelingen, zoals een recent onderzoek
waaruit blijkt dat door dagontmesting de methaanemissie uit de mest bij varkens flink
reduceert5, of de start van het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij».
Tegelijkertijd is de inzet op innovaties gericht op het verlagen van emissies, mede
gelet op de hoge mate van zekerheid die vanuit de natuurvergunningverlening wordt
gevraagd, geen eenvoudige opgave. Borging van die innovaties met onder andere bedrijfsspecifiek
continu meten met sensoren is perspectiefvol, maar moet nog wel verder ontwikkeld
worden voordat het in de praktijk breder toegepast kan worden. Daar zetten we vol
op in, maar dat betekent ook dat we ervan uit kunnen gaan dat het tijd zal kosten
om de problemen die ten grondslag liggen aan de onzekere bijdrage van deze specifieke
innovaties op te lossen.
I. Voortgang aanpak
Zoals eerder aan de Kamer gemeld,6 zoeken we naar oplossingen en werken we samen met de Staatssecretaris van IenW aan
een aantal sporen om op de middellange en lange termijn innovatieve systemen te faciliteren
en met zekerheid vergund te krijgen. In deze brief schetsen we de voortgang op deze
sporen. Daarbij gaan we achtereenvolgens in op de voortgang op de acties die rond
de toestemmingverlening voor Natura 2000-activiteiten lopen, rond de systematiek van
stalbeoordeling en, voor de langere termijn, de voortgang op het toewerken naar een
nieuwe systematiek op basis van doelvoorschriften in combinatie met bedrijfsspecifiek
gemeten emissies.
Onderzoek rekenkundige onzekerheidsmarge toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten
Uit uitspraken van de Raad van State is naar voren gekomen dat de emissiefactoren
uit de voormalige Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) onvoldoende zekerheid bieden
over de bedrijfsspecifieke ammoniakemissie ten behoeve van het beoordelen van natuurvergunning-aanvragen.
Emissiearme stalsystemen voldoen op individueel bedrijfsniveau niet aan de gemiddelde emissiereductie die de emissiefactor weergeeft. Deze emissiefactoren zijn zoals eerder
in deze brief aangegeven primair bedoeld voor toepassing bij milieubelastende activiteiten,
waarbij de gemiddelde emissie van een emissiearm stalsysteem afdoende is om aan de
norm te voldoen en de beste beschikbare technieken voor te schrijven. Voor natuurvergunningverlening
is het een vereiste om de stikstofemissie op individueel bedrijfsniveau te kunnen bepalen. Er moet namelijk zekerheid zijn dat de stikstofgevoelige
omliggende Natura 2000-gebieden er door een activiteit niet op achteruit gaan. Hiertoe
hebben we eerder Wageningen University & Research (WUR) gevraagd om te onderzoeken
of er een onzekerheidsmarge bij de emissiefactoren aangegeven kan worden bij emissiearme
stalsystemen voor melkvee. Dat onderzoek7 leverde echter geen bruikbare onzekerheidsmarge op. In vervolg daarop hebben we aan
WUR gevraagd of het wel zou werken een onzekerheidsmarge toe te passen bij de emissiefactor
van een emissiearm stalsysteem als bij omschakeling het dieraantal gelijk blijft.
De beantwoording van deze vraag is als bijlage bij deze brief gevoegd.
Het is niet mogelijk gebleken om met een rekenkundige aanpak op een generieke manier
de natuurvergunningverlening voor emissiearme stallen weer mogelijk te maken.
Kortgezegd komt het bijgevoegde antwoord van de WUR erop neer dat voor alle brongerichte
technieken die voor 2021 in bijlage 1 van de Rav waren opgenomen, een onzekerheidsmarge
bij gelijkblijvende dieraantallen ook geen oplossing is.
De variatie van stikstofemissie is per individueel bedrijf dermate groot dat bij toepassing
van een onzekerheidsmarge op de emissiefactoren er niet met zekerheid van reductie
kan worden uitgegaan. Wat betreft de nageschakelde technieken is de situatie anders. Over de verschillende groepen luchtwassers geeft
WUR aan dat met deze technieken voldoende reductie behaald kan worden om, bij gelijkblijvende
dieraantallen, met zekerheid negatieve effecten uit te kunnen sluiten. Voorwaarde
daarbij is wel een effectief gebruik van het elektronische monitoringssysteem door
gebruiker en toezichthouder. Ook voor luchtwassers geldt echter dat een passende beoordeling
nodig zal zijn gezien een recent oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State8 op 4 oktober jl. hierover.
Voor emissiearme technieken die ná 2021 in bijlage 1 van de Rav waren gekomen zijn
nog onvoldoende praktijkmetingen gedaan om te kunnen bepalen of een onzekerheidsmarge
toegepast kan worden om negatieve effecten op kwetsbare Natura 2000-gebieden uit te
kunnen sluiten.
Voortgang overige acties toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten
Nu duidelijk is dat een generieke rekenkundige oplossing niet mogelijk is voor brongerichte
emissiearme stalsystemen, zijn de andere drie eerder ingezette sporen extra relevant.
Ten eerste onderzoekt de Minister voor Natuur en Stikstof of het mogelijk is het gebruik
van emissiearme stalsystemen voor natuurvergunningverlening te borgen door aanvullende
voorschriften, die zien op het gebruik van deze emissiearme stalsystemen, op basis
van wetenschappelijke kennis op te nemen in natuurvergunningen. Het doel is juist
gebruik van emissiearme stalsystemen in individuele bedrijfssituaties te borgen, zodat
de reductie die de emissiereducerende stalsystemen volgens de emissiefactor gemiddeld
gezien kunnen opleveren, ook daadwerkelijk behaald wordt op individueel bedrijfsniveau.
De aanvullende voorschriften kunnen ook de basis bieden om de handhaafbaarheid van
de ingebruikname van stalsystemen en de gebruiksvoorschriften te verbeteren. Dit kan
het toezicht van het bevoegd gezag op de werkelijke emissies versterken, waardoor
de onder presterende systemen sneller in beeld worden gebracht. Naar verwachting zal
het onderzoek voor de aanvullende voorschriften in het voorjaar van 2024 afgerond
zijn.
Ten tweede werkt de Minister voor Natuur en Stikstof momenteel samen met de provincies
en de agrarische sector aan een handreiking voor het opstellen van een passende beoordeling
voor stallen, conform de motie van het lid Van Campen.9
De handreiking is bedoeld om veehouders te ondersteunen bij het opstellen van een
passende beoordeling als zij een natuurvergunning aanvragen voor het omschakelen naar
een emissiearm stalsysteem, en voor het bevoegd gezag. In de Kamerbrief van 30 juni
202310 is toegezegd dat de eerste onderzoeksresultaten in het vierde kwartaal van 2023 beschikbaar
zijn. Zoals de Minister voor Natuur en Stikstof echter heeft aangegeven in het Tweeminutendebat
Stikstof, NPLG en Natuur van 11 oktober 2023, is om een handreiking op te stellen
die kan leiden tot juridisch houdbare natuurvergunningen, zorgvuldigheid van belang
en is grondig onderzoek nodig. Zo zal uit gedegen onderzoek moeten blijken welke factoren
van invloed zijn en welke overwegingen gemaakt moeten worden om tot een passende beoordeling
te kunnen komen. Ondanks het voornemen daartoe blijkt het toch niet mogelijk om een
tussenoplevering aan te bieden. Naar verwachting zal de definitieve handreiking eind
februari gereed zijn. Overigens is het niet zo dat de sector en het bevoegd gezag
moeten wachten op de handreiking alvorens aan de slag te kunnen met passende beoordelingen.
Gezien de complexiteit van dit vraagstuk is het goed om ook alle kennis en ervaring
in de praktijk te benutten.
Ten derde kijken we dan ook hoe we relevante informatie en ervaringen van bij deze
problematiek betrokken partijen kunnen inzetten. Zo denken provincies en techniekleveranciers
ook na over hoe een passende beoordeling vormgegeven zou kunnen worden. Verder zijn
we met enkele leveranciers in gesprek om met hen te bespreken hoe ze vanuit hun rol
een bijdrage aan een oplossing kunnen leveren. Ook is er een aantal veehouders dat
wil kijken of het aanvragen van een natuurvergunning mogelijk is door gebruik te gaan
maken van bedrijfsspecifiek en continu meten van ammoniakemissie met sensoren, al
dan niet in combinatie met een doelvoorschriftenvergunning. We zullen dergelijke cases
nauwgezet volgen en kijken of en hoe we die kunnen ondersteunen.
Programma Vernieuwing Stalbeoordeling
De Kamer is met de Kamerbrief11 van 30 juni jl. geïnformeerd over de inzet van een vernieuwd stelsel van stalbeoordeling.
WUR heeft het huidige stelsel onderzocht en kwam tot de conclusie dat het stelsel
kwetsbaarheden kent en heeft aanbevelingen gedaan om die aan te pakken. In het programma Vernieuwing Stalbeoordeling werkt de Staatssecretaris van IenW samen met de Minister van LNV en de Minister voor
NenS om de huidige regelgeving tegen het licht te houden om tot een nieuw stelsel
komen. Het nieuwe stelsel wordt geschikt gemaakt om de best beschikbare technieken
voor reduceren van stalemissies voor zowel ammoniak, fijnstof en geur als broeikasgassen
te beoordelen. Het doel is te komen tot een toetsingskader dat geschikt is voor milieubelastende
activiteiten én ook een basis kan bieden voor natuurvergunningverlening.
Vervolg op onderzoek Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat
verhouding in afgevoerde mest
Met bovengenoemde Kamerbrief is de Kamer ook geïnformeerd over een onderzoek van WUR
naar de verhouding tussen stikstof en fosfaat in mest bij excretie en afvoer van het
bedrijf (kortgezegd het N/P-onderzoek).
Dat rapport is een verificatie van een studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) uit 201912, dat concludeerde dat emissiearme stallen in de melkveehouderij geen effect hebben
en in de pluimveehouderij en varkenshouderij minder effect hebben dan verwacht in
verhouding tot de toenmalige Rav-emissiefactoren. Dat rapport heeft mede geleid tot
een aantal juridische procedures en bovengenoemde uitspraken over gebruik van emissiefactoren
bij de natuurvergunningverlening van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
In de Kamerbrief van 30 juni jl. hebben we een aantal vervolgacties aangekondigd,
waaronder een gesprek met fabrikanten en vertegenwoordigers uit de sector over borging
van de werking van brongerichte emissiearme stalsystemen. Fabrikanten van emissiearme
vloeren voor melkvee zijn inmiddels aangeschreven om een plan voor te leggen om de
werking van hun emissiearm stalsysteem onderbouwd beter te borgen; ook partijen in
de varkens- en pluimveesector zijn aangeschreven. De ideeën voor een betere borging
leggen we voor aan experts en waar mogelijk worden ze meegenomen in het verdere beleid
op dit vlak.
Verder hebben we conform toezegging in de Kamerbrief van 30 juni 2023 opdracht gegeven
om een actualisering van het eerdere N/P onderzoek, nu met CBS-data uit 2021 en 2022.
Hiermee kan worden beoordeeld of de mate waarin technieken goed werken in de tijd
verandert. Daarnaast wordt aan een onderzoeksvoorstel gewerkt om beter inzicht te
verkrijgen in de achterliggende oorzaken van het niet goed functioneren van een deel
van de brongerichte emissiereducerende technieken. Dit biedt handvatten voor verbetering
van de werking van de technieken in de praktijk en de borging daarvan.
Op basis van het gepubliceerde N/P onderzoek is ook aangekondigd dat aan de emissiearme
vloeren bij melkvee geen emissiefactor meer zal worden toegekend. De emissiefactoren
worden daartoe bijgesteld in bijlage 5 van Omgevingsregeling onder de Omgevingswet.
Voor het stalsysteem volière bij legpluimvee is in de Kamerbrief van 30 juni 2023
aangegeven dat de ammoniakemissie waarschijnlijk een factor drie hoger is dan de emissiefactor
waar nu mee wordt gerekend. In afwachting van nieuw meetonderzoek wordt de emissiefactor
met een factor drie opgehoogd in bijlage 5 van de Omgevingsregeling onder de Omgevingswet.
De wijziging van de Omgevingsregeling zal in het voorjaar van 2024 parallel voor consultatie
worden voorgelegd. In de toelichting bij de te consulteren regeling zal uitgebreid
ingegaan worden op de mogelijke gevolgen hiervan voor bestaande vergunningen.
Nieuwe systematiek op basis van doelvoorschriften in combinatie met bedrijfsspecifiek
gemeten emissies
Een belangrijke randvoorwaarde om tot een toekomstige borgingssystematiek op basis
van bedrijfsspecifiek meten te komen is dat er betrouwbare meetsystemen komen. Daartoe
is de taakgroep sensor- en datasystemen in het Regieorgaan ingesteld, die tevens vanuit
het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) deze aanpak coördineert. Over de voortgang
van het NKS wordt de Kamer separaat geïnformeerd. Er wordt gewerkt aan de volgende
drie aspecten om het bedrijfsspecifiek meten mogelijk te gaan maken:
1) de ontwikkeling van de stalmeetmethoden
2) datagebruik en – uitwisseling
3) de juridische aspecten van bedrijfsspecifiek meten
Eén van de trajecten is het meten van stalemissies met sensoren, maar er wordt ook
gewerkt aan een stoffenbalans en een KPI-systematiek. Deze trajecten kunnen elkaar
versterken. Zo kan het meten van ammoniak- en broeikasgasemissies uit de stal de stoffenbalans
specifieke input geven en kunnen lage emissies uit de stal gestimuleerd worden met
een beloning voor een goede KPI-score op bijvoorbeeld ammoniakemissie. Hierbij worden
de nodige concrete resultaten geboekt. Zo is op 8 december jl. op Agro-innovatiecentrum
De Marke de eerste nationale sensoronderzoekslocatie voor stalemissies voor melkvee
geopend. Doel hiervan is nieuwe (sensor)meetsystemen te kunnen testen. Op korte termijn
zullen ook dergelijke onderzoekscentra voor varkens en pluimvee van start gaan. Verder
wordt op basis van eerder opgedane kennis gewerkt aan een meetprotocol voor emissiemonitoring
van ammoniak en methaan. Dit protocol vormt straks een wetenschappelijk basis voor
het continu meten van emissie uit een stal. Afgeleid van dit meetprotocol kan een
meetplan voor een individuele stal worden gemaakt. De eerste versie van het emissiemonitoringsprotocol
zal zien op meten van dichte stallen. Dit omdat het meten in dichte stallen met mechanische
ventilatie zowel meet technisch als data technisch beter wetenschappelijk te standaardiseren
is. Op termijn zullen hier ook open stallen aan worden toegevoegd.
II. Ondersteuning en versnelling innovatie
Start van het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij»
Op 4 december jl. is het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij» (hierna: Regieorgaan) van start gegaan. Het Regieorgaan werkt zowel aan versnelling
van innovatie als aan een systeem met doelsturing en bedrijfsspecifiek meten. Dit
heeft vorm gekregen in een door 25 deelnemende partijen getekend convenant, dat op
13 december jl. is gepubliceerd in de Staatscourant.13 Dit zijn onder meer de verschillende sectororganisaties, medeoverheden en de Dierenbescherming.
Het Regieorgaan heeft een onafhankelijk voorzitter, de heer Elbert Roest. Het aanstellen
van de onafhankelijke voorzitter geeft invulling aan de motie-Lodders (VVD)14 waarmee het kabinet verzocht wordt een innovatiegezant aan te stellen.
Het Regieorgaan heeft twee doelen. Ten eerste is het doel om te komen tot zogenoemde
doorbraakinnovaties. Dat zijn oplossingen die zowel technisch, economisch, juridisch
als maatschappelijk haalbaar is, de potentie heeft om emissies van stikstof, broeikasgas,
geur en/of fijnstof substantieel te verlagen en als oplossing voor maatschappelijke
acceptatie aan de volgende punten voldoet:
− Emissies worden zodanig aangepakt dat er een optimaal stalklimaat ontstaat en emissies
buiten de stal maximaal worden gereduceerd;
− Hoge eisen en wensen ten aanzien van dierenwelzijn in relatie tot vigerende wetgeving
en vastgestelde afspraken op het gebied van dierwaardige veehouderij;
− Hoge eisen ten aanzien van veiligheid en stalklimaat (voor omgeving, werknemers en
dieren, inclusief brandveiligheid).
Ten tweede is het doel om gezamenlijk belemmeringen in regelgeving aangaande doorbraakinnovaties
in de veehouderij te adresseren en te helpen oplossen.
En na te denken over hoe het werken met doelsturing zo ingericht kan worden dat het
ondersteunend is voor doelsturing op emissies, bijvoorbeeld door te borgen dat de
emissies systematisch en wetenschappelijk gemeten en gemonitord kunnen worden onder
andere op basis van sensor- en datasystemen, zoals ook benoemd in paragraaf I. Een
belangrijke werkwijze voor het Regieorgaan is het gebruik maken van kennis en ervaring
die in de praktijk opgedaan wordt in bestaande en waar nodige nieuwe zogenoemde praktijkpilots
en fieldlabs. We zullen het Regieorgaan vragen om een realistisch tijdspad inclusief
mijlpalen te maken voor de ontwikkeling van de nieuwe borgingssystematiek.
Versnellingsaanpak Samenwerkingsverband provincies en sectoren
Vooruitlopend op de start van het Regieorgaan is een samenwerkingsverband van de zes
zandprovincies en vijf veehouderijsectoren begonnen met de versnellingsaanpak «Mest,
stallen en emissies». Het Samenwerkingsverband gaat middels pilots (zogenoemde fasttrack
projecten) in 2024 aan de slag om in de praktijk kennis en ervaring op te doen met
diverse innovaties en ook met continu meten. LNV draagt zoals eerder aangegeven bij
aan de financiering van de uitvoering van deze pilots, omdat deze pilots ook waardevolle
informatie op kunnen leveren voor de doelen waar het Regieorgaan aan werkt.
Het Regieorgaan zal zich gaan baseren op alle relevante praktijkpilots en initiatieven
die er in Nederland zijn om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. In dat kader
is de eerste openstelling voor de fieldlab ontwerpfase regeling (onderdeel van de
regeling «Samenwerken aan Innovatie» (European Innovation Partnership, EIP) ook relevant.
In de ontwerpfase krijgen partijen namelijk de kans om samen met agrariërs de haalbaarheid,
noodzaak en impact van een gebiedsgerichte fieldlab te onderbouwen. Gebiedsgerichte
fieldlabs bepalen samen met hun omgeving welke experimenten worden gedaan. Op fieldlabs
kan plek worden geboden aan bottom-up initiatieven, waaronder op het thema emissiereductie
of externe saldering. Naar aanleiding van de eerste openstelling van EIP zijn 15 initiatieven
verspreid over Nederland geselecteerd. Enkele van deze projecten houden zich bezig
met gebiedsgerichte oplossingen voor veehouderij en emissiereductie. Met het ondersteunen
van deze initiatieven geven wij ook invulling aan een bottom-up-aanpak van innovatieve
emissiereductie voor natuur en externe saldering zoals verzocht in de motie Bisschop
(SGP)15. Er is hierin nauw met de provincies samengewerkt.
Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)
De innovatiemodule van de Sbv is in 2020 geïntroduceerd om het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen
innovatieve integrale, brongerichte maatregelen die de uitstoot verminderen van zowel
broeikas- als andere emissies te bevorderen.
In de Kamerbrief van 25 november 202216 heeft de Minister van LNV de Kamer laten weten dat hij RVO opdracht heeft gegeven
om een inventarisatie uit te voeren naar de knelpunten die gedurende de uitvoering
van de innovatieprojecten worden ervaren. Het doel van deze inventarisatie was om
zowel de voortgang als de vertraging en bijbehorende knelpunten van de in totaal 61
goedgekeurde Sbv-innovatieprojecten in kaart te brengen. Inmiddels heeft RVO de rapportage
met resultaten en aanbevelingen opgeleverd. Uit de inventarisatie kwamen verschillende
knelpunten naar voren, waaronder vergunningaanvragen en financiën. De rapportage is
bij deze brief gevoegd. Hieronder gaan we nader in op de aanbevelingen die RVO heeft
gedaan voor zowel huidige als nieuwe projecten.
Aanbevelingen voor huidige projecten
RVO maakt onderscheid tussen aanbevelingen gericht op de lopende projecten en aanbevelingen
gericht op toekomstige openstellingen. Voor de lopende projecten heeft RVO de onderstaande
vier aanbevelingen gedaan:
• Aanbeveling 1: De mogelijkheid bieden om de projectduur te verlengen van 5 naar
maximaal 7 jaar
Sommige veehouders lopen vertraging op door problemen rondom de vergunningverlening,
gevolgen van corona en de financiën. Het advies van RVO is om de mogelijkheid te bieden
om de projectduur voor lopende projecten eenmalig te verlengen naar maximaal 7 jaar.
Deze nemen we over en we zullen de mogelijkheid bieden de projectduur voor huidige
projecten te verlengen naar maximaal 7 jaar. RVO zal de penvoerders en intermediairs
hiervan op de hoogte stellen, waarna deze een verzoek tot verlenging van de projectduur
kunnen indienen bij RVO.
• Aanbeveling 2: Keukentafelgesprek voeren met veehouder, bevoegd(e) gezag(en), eventuele
adviseur(s), gesprekspartner Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en vertegenwoordiger(s)
van het Ministerie van LNV
Het doel van keukentafelgesprekken met een afvaardiging van veehouders van projecten
die de vergunningaanvragen en/of proefstalaanvraag als knelpunt ervaren is begrip
te krijgen voor ieders situatie, de problemen in kaart te brengen en mogelijke oplossingen
te bespreken.
We zien de waarde in van deze aanbeveling. Daarom zullen we met een selectie van de
veehouders het gesprek aan gaan.
• Aanbeveling 3: Onderzoeken wat het draagvlak is voor een solidariteitsfonds
De onvoorspelbare prijsstijgingen van bouwmaterialen en grondstoffen in de afgelopen
periode hebben gevolgen gehad voor het rondkrijgen van de financiën bij innovatieprojecten.
De hele sector heeft voordeel bij de uitkomsten van projecten, omdat daarmee uiteindelijk
bewezen emissie reducerende stal- en managementmaatregelen voor veehouders beschikbaar
komen die bijdragen aan de transitie naar duurzame landbouw. De aanbeveling is het
oprichten van een solidariteitsfonds dat op verzoek van de sector ingesteld moet worden.
We willen onderzoeken wat het draagvlak is voor een dergelijk solidariteitsfonds,
waarbij het uitganspunt is dat dit een fonds is voor en door de sector. Hiervoor zullen
we in gesprek gaan met vertegenwoordigers van de veehouderijsectoren.
• Aanbeveling 4: Onderzoeken of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen
worden voor de prijsstijgingen die vanaf het moment van de eerste subsidieverleningen
hebben plaatsgevonden
Het advies van RVO is, gelet op de ongebruikelijke omstandigheden qua prijsstijgingen,
te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de verleende subsidiebedragen te corrigeren
voor de prijsstijgingen na het moment van subsidieverlening.
We zullen ook onderzoeken of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen worden
voor de prijsstijgingen die na de subsidieverleningen hebben plaatsgevonden.
Naast deze aanbevelingen heeft het onderzoek ook het inzicht opgeleverd dat RVO beter
kan communiceren over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het wijzigen van een
project. RVO zal de penvoerders hierover extra informeren via de website.17
Aanbevelingen voor toekomstige openstellingen en projecten
RVO doet in het rapport de nodige aanbevelingen voor toekomstige openstellingen van
de Sbv. Het gaat bijvoorbeeld om aanbevelingen om procedures transparanter te maken
en de beoordelingsprocedure te verkorten. Ook is het advies van RVO om te onderzoeken
of er aansluiting gevonden kan worden bij het Regieorgaan (zie hierboven). De doelstellingen
van het Regieorgaan sluiten namelijk aan bij de doelstellingen van de Sbv. Gezien
deze aanbeveling zullen we het Regieorgaan vragen hoe de Sbv-innovatiemodule mede
in het licht van de doelen van het Regieorgaan ingezet kan worden. Deze uitkomsten
kunnen we dan ook betrekken bij de beleidsevaluatie van de Sbv die in 2024 voorzien
is.
Naast de innovatiemodule kent de Sbv ook een investeringsmodule. De investeringsmodule van de Sbv is zoals eerder aan de Kamer gemeld opgenomen in de aanpak piekbelasting
(het innovatiespoor). Over de voortgang van de uitwerking van deze openstelling van
de Sbv-investeringsmodule is de Kamer op 26 oktober jl. geïnformeerd.18 In die brief is aangegeven dat de uiteindelijke effectiviteit van de Sbv samenhangt
met de mate waarin voor de investeringen benodigde natuurvergunningen kunnen worden
verleend. Mocht de Kamer de Sbv-investeringsmodule binnen de aanpak piekbelasting
effectief willen openstellen, is dat, met de kennis van nu, volgens ons alleen mogelijk
als er bij deze openstelling al gekozen wordt voor verbreding van de scope van de
regeling naar emissiereductie met zowel brongerichte als nageschakelde technieken.
Hierover gaan we graag met de Kamer in gesprek. Het grotere potentieel van nageschakelde
technieken is relevant, omdat hiermee meer emissiereductie te behalen is. Relevant
daarbij is ook het voornemen om voor toekomstige openstellingen van deze regeling,
ongeacht het werkingsprincipe (brongericht of nageschakeld), per techniek te beoordelen
of het wenselijk is om deze wel of niet te subsidiëren, zoals gemeld aan de Kamer
in een appreciatie19 van de (aangehouden) motie van het lid Van der Plas (BBB)20. Daarbij dient het belang van dierenwelzijn en brandveiligheid goed te worden afgewogen,
ook rekening houdend met door de Kamer aangenomen moties21 die wijzen op risico’s van bepaalde technieken voor dierenwelzijn en brandveiligheid.
Uiteraard speelt daarbij ook dat negatieve effecten op kwetsbare natuur op voorhand
met zekerheid uitgesloten moeten kunnen worden, zoals eerder in deze brief beschreven
(paragraaf I). De Kamer wordt separaat geïnformeerd over de voortgang van de aanpak
piekbelasting. Over de voortgang van het industriespoor wordt de Kamer later dit kwartaal
separaat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van de Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof