Brief regering : Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie
36 410 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024
Nr. 20
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2024
Met deze brief informeer ik u over het belang van een veerkrachtige en duurzame productie
                  van diervoeder zodat voldoende veilig en duurzaam (dierlijk) voedsel wordt geproduceerd.
                  Ik wil in deze brief ingaan op de huidige stand van zaken, welke acties ik zie (en
                  verwacht) van de diervoedersector en welke stappen ik zet.
               
Tevens geef ik met deze brief invulling aan diverse moties en toezeggingen. Ook bied
                  ik u een aantal rapporten aan. Deze vindt u in de bijlage van deze brief.
               
Veerkrachtige en duurzame diervoederproductie
De veehouderij heeft een belangrijke rol in de productie van veilig en voldoende (dierlijk)
                  voedsel en moet dit doen binnen de grenzen van milieu en klimaat. De oorlog in Oekraïne
                  heeft o.a. onze kwetsbaarheid laten zien in de afhankelijkheid van import van diervoedergrondstoffen.
                  Door het gebruik van diervoedergrondstoffen meer te diversifiëren kan de EU haar afhankelijkheid
                  van grondstoffen van buitenlandse leveranciers verminderen. Een manier om deze slag
                  te maken is door bijvoorbeeld bij de productie van veevoer gebruik te maken van kringloopwaardige
                  diervoedergrondstoffen vanuit Europa. Dit zijn bijvoorbeeld reststromen uit de landbouw,
                  de levensmiddelenindustrie en de biobrandstoffenproductie. Daarmee worden waardevolle
                  nutriënten omgezet in dierlijke producten en door daarbij resttromen zoveel mogelijk
                  lokaal in te kopen worden kringlopen gesloten. Daarnaast is het belangrijk om «verduurzamingsslag»
                  bij de productie van veevoer verder door te voeren. Het gebruik van reststromen draagt
                  bijvoorbeeld ook direct bij aan het verlagen van de CO2-voetafdruk van veevoer. Door meer Europese alternatieve diervoedergrondstoffen te
                  gebruiken met een lagere CO2 voetafdruk, levert diervoeder een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de
                  impact van dierlijke productie.
               
In het proces van het Landbouwakkoord heb ik mijn concrete inzet voor 2035 gedeeld
                  met de partijen aan tafel en zo ook de diervoedersector. Deze streefwaarden heb ik
                  als volgt omschreven:
               
De inzet is om CO2-emmissiereducties van meer dan 30% in 2030 (ten opzichte van 2018) te realiseren
                     en het vergroten van het gebruik van grondstoffen die niet in concurrentie zijn met
                     humane voedingsmiddelen, de zogenaamde reststromen. We streven naar 70% van deze reststromen
                     inclusief bijproducten voor veevoeder in 2030. In de komende jaren zal ook sprake
                     zijn van een sterke herorientatie op het gebruik van gronstoffen met een Europese
                     herkomst (minstens 80% in 2030).
Om dit te bereiken is een nadrukkelijke rol weggelegd voor de producenten van diervoeders.
                  Zij zullen moeten gaan ondernemen op een manier die bijdraagt aan een veerkrachtige
                  en duurzame samenleving. En daarbij de partijen die met hen samenwerken in de keten
                  aanzetten tot het leveren van deze bijdrage. De impact en verantwoordelijkheid van
                  de diervoederondernemingen gaat daarmee verder dan het financieel-economische. Duurzaam
                  en maatschappelijk verantwoord ondernemen zal hier ook een onderdeel van moeten worden.
                  Dat is ook waarom ik echt stappen van de diervoedersector verwacht en waarom ik teleurgesteld
                  ben dat zij zich tot nu toe niet aan concrete ambities heeft willen commiteren.
               
Uiteraard is hier ook een belangrijke rol weggelegd voor de ketenpartijen. De realisatie
                  van doelen voor duurzaam diervoeder dragen namelijk ook bij aan de ambities van oa
                  de veehouderijen, zuivelbereiders, slachterijen en vleesverwerkers, de eiersector,
                  de horeca, retail en catering. Deze partijen kunnen de positieve maatschappelijke
                  bijdrage van de diervoedersector waarde geven door duurzame dierlijke producten voor
                  de consument beschikbaar te maken en als de beste keuze te presenteren.
               
In het volgende deel van deze brief wil ik u informeren over de stand van zaken, welke
                  acties ik zie (en verwacht) van de sector en welke stappen ik zet.
               
Stand van zaken
Huidig gebruik van reststromen in diervoeder
Volgens de Grondstoffenwijzer van de brancheorganisatie voor de diervoedersector Nevedi
                  (gebaseerd op data uit 2018) bestaan diervoeders voor ca. 43% uit co-producten uit
                  de landbouw-, voedsel- en bioethanolindustrie. Dit zijn grondstoffenstromen die ontstaan
                  bij het productieproces van levensmiddelen en biobrandstoffen, die niet worden gebruikt
                  in menselijk voedsel maar nog wel veilig en voedzaam zijn om als diervoeder te gebruiken.
                  Voorbeelden van dergelijke co-producten zijn gries dat ontstaat bij de productie van
                  broodmeel en pasta, of bierbostel dat overblijft bij het bierbrouwproces.
               
Het is hierbij belangrijk onderscheid te maken tussen échte reststromen (laagwaardige
                  diervoedergrondstoffen die vrij komen bij de productie van een ander product, bijvoorbeeld
                  het voedselproduct) en diervoedergrondstoffen die vrijkomen uit een productieproces
                  waarvan het diervoedercomponent de economische drijfveer is voor het productieproces.
                  Hierdoor is bijvoorbeeld sojaschroot geen reststroom te noemen. Deze benadering is
                  niet meegenomen in bovenstaand percentage van Nevedi en heeft ook invloed op de inzet
                  op reststromen-gebruik in diervoeder.
               
Ook brood, koekjes en snoeprepen worden verwerkt tot diervoeder wanneer deze producten
                  niet meer verkoopbaar zijn, bijvoorbeeld doordat ze bijna de uiterste consumptiedatum
                  hebben bereikt of nooit de supermarkt bereiken omdat ze afwijkend zijn van vorm en
                  smaak. Deze reststromen kunnen via diervoeder en dierlijke producten alsnog voor de
                  voedselketen worden benut. De veehouderij is daarom bij uitstek geschikt om grote
                  hoeveelheden reststromen tot waarde te brengen en de nutrientenkringloop zo goed mogelijk
                  te sluiten.
               
Maar niet enkel de diervoedersector maakt aanspraak op reststromen. Steeds meer ketens
                  maken gebruik van beschikbare restromen, bijvoorbeeld ook in de energieproductie en
                  de bouw. Ook zijn er steeds meer bedrijven die kijken naar de toepassing van reststromen
                  voor humane voeding. Al deze ketens maken aanspraak op, min of meer, dezelfde grondstoffen
                  waardoor concurrentie kan ontstaan op de beschikbare grondstoffen. Dit heeft effect
                  op de beschikbaarheid van reststromen dat in diervoeder gebruikt kan worden. De maatschappij
                  is gebaat bij een zo hoogwaardig mogelijke benutting van grondstoffen. Ik ga de beschikbaarheid
                  en toepassing van reststromen verkennen en beoordelen of bijvoorbeeld sturend beleid
                  moet worden ingericht.
               
Huidige herkomst diervoedergrondstoffen
Naast het gebruik van «reststromen» worden ook granen zoals tarwe, mais en soja gebruikt
                  als grondstof voor diervoeder. Deze plantaardige eiwitten worden voor een groot deel
                  in Europa geteeld, maar een deel wordt ook van landen buiten Europa betrokken.
               
Wageningen Livestock Research is gevraagd om inzicht te geven in het aandeel diervoedergrondstoffen
                  uit Nederland, geografisch Europa en buiten Europa. Het bijgevoegde rapport geeft
                  een zo goed mogelijke inschatting van het grondstofgebruik voor Nederlands veevoer
                  in 2019 en 2020, door gebruik te maken van o.a. data van CBS, EUROSTAT en de diervoedersector.
                  Wanneer alleen gekeken wordt naar het grondstoffengebruik in mengvoeders voor voedselproducerende
                  dieren, is de volgende inschatting gemaakt:
               
                  Herkomst van grondstoffen van mengvoeders (weergegeven in percentage Nederlandse productie
                     in tonnen)
Jaar
% uit Nederland
% invoer uit geografisch Europa
% invoer van buiten geografisch Europa
2019
10,4
65,9
23,6
2020
9,4
68,6
22,1
Diervoedergrondstoffen die met name van Zuid- en Noord-Amerika of Azië worden ingevoerd
                  zijn sojaschroot, maar in kleinere hoeveelheden ook palmpitschilfers en citruspulp.
                  Naast mengvoeder bestaat het rantsoen van landbouwhuisdieren ook uit andere type voeders.
                  Zo bestaat het rantsoen voor runderen voor 74% uit ruwvoeder (zoals weidegras, graskuil
                  en hooi) en krijgen met name varkens ook nog vochtrijke diervoeders (met name reststomen
                  uit de graanverwerkende en aardappelverwerkende industrie). Wanneer dit wordt meegerekend,
                  komen daar de volgende inschattingen uit:
               
                  Herkomst van grondstoffen van mengvoeders, ruwvoeders en vochtrijke diervoeders (weergegeven
                     in percentage Nederlandse productie in tonnen droge stof)
Jaar
% uit Nederland
% invoer uit geografisch Europa
% invoer van buiten geografisch Europa
2019
49,8
37,7
12,5
2020
48,8
39,3
11,9
De auteurs geven aan bij de berekening van de percentages van de herkomst van grondstoffen
                  diverse aannames te hebben gedaan en geven aan dat verder onderzoek nodig is om deze
                  vorm van monitoring accurater te maken. Desalniettemin lijkt dit in ieder geval een
                  grove inschatting te geven van de herkomst van in Nederland geproduceerde diervoeders.
                  Hoewel ik graag zou zien dat meer grondstoffen voor diervoeder van Europese herkomst
                  zijn, is het goed om te realiseren dat het overgrote deel van de grondstoffen voor
                  diervoeders op dit moment al afkomstig zijn uit geografisch Europa en een deel daarvan
                  ook uit Nederland. Zeker wanneer wordt gekeken naar het volledige rantsoen van voedselproducerende
                  dieren.
               
Stand van zaken broeikasgas-emissie
Broeikasgassen komen vrij op het boerenerf, maar ook in de keten voorafgaand aan de
                  veehouder. Een groot deel van de broeikasgassen uit de veehouderij komt uit de pens
                  van de koe. Om de doelstellingen voor klimaat voor de landbouw te behalen, is het
                  onder andere de inzet om methaanreductie te behalen via aanpassingen in rantsoen.
                  In het onderzoeks- en innovatieprogramma Integraal Aanpakken lopen verschillende onderzoeken
                  waarin maatregelen, zoals via graslandmanagement, worden onderzocht en doorontwikkeld.
                  Deze maatregelen worden toegepast in het Netwerk Praktijkbedrijven, waarbij melkveehouders
                  onder begeleiding van onderzoekers van Wageningen Livestock Research onder andere
                  rantsoenaanpassingen toepassen om de emissie van methaan (en daarnaast ook stikstof)
                  te verlagen.
               
Maar ook in de keten voorafgaand aan de veehouder ontstaan broeikasgassen, veelal
                  uitgedrukt in de carbon footprint. Diverse sectorpartijen geven op dit moment invulling
                  aan de ambities om het veevoer te verduurzamen maar willen ook graag meetbaar krijgen
                  wat deze bijdrage is. Zo wordt bijvoorbeeld voor melkproducten via de Kringloopwijzer
                  door diervoederbedrijven de carbon footprint van het geleverde veevoer aan melkveehouders
                  gerapporteerd. Onder andere met deze input kan de totale carbon footprint van de geproduceerde
                  melk(producten) berekend worden. Voor deze berekening gebruiken diervoederbedrijven,
                  melkveehouders en de verwerkende industrie de binnen de EU-geharmoniseerde LCA rekenmethode
                  PEFCR (Product Environmental Footprint Category Rules) van de Europese Commissie.
                  Maar ook bij andere dierlijke sectoren zijn ontwikkelingen op het gebied van carbon
                  footprint berekening. Door de carbon footprint inzichtelijk te maken, is het eenvoudiger
                  om te kiezen voor bijvoorbeeld een diervoeder met een lagere carbon footprint en zal
                  dit bedrijven stimuleren de carbon footprint te verlagen.
               
Acties vanuit de diervoedersector
Er zijn al stappen gemaakt in het gebruik van Europese grondstoffen voor diervoeder,
                  zoals kringloopwaardige reststromen en er is veel aandacht voor de impact van diervoederproductie
                  op emmissies door de dierhouderij. Maar voor een veerkrachtige en duurzame diervoederproductie
                  zijn verdere stappen nodig.
               
Voor het stellen en vervolgens realiseren van concrete duurzaamheidsdoelen voor diervoeder
                  kijk ik daarom nadrukkelijk naar de Nederlandse diervoedersector. Zij bepalen de samenstelling
                  van Nederlands diervoeder, zijn in staat om met hun kennis de mengvoeders zo aan te
                  passen dat de mengvoeders duurzamer worden en zorgen ervoor dat voedselveiligheid
                  en diergezondheid niet in het gedrang komt. Daarmee heeft zij ook invloed op de duurzaamheidsprestaties
                  van de partijen in de keten die verantwoordelijk zijn voor productie van voedsel met
                  een dierlijke oorsprong (vlees, zuivel en eieren). Ik verwacht dat de diervoedersector
                  stappen neemt om deze positieve invloed op de duurzaamheidsprestaties van dierlijke
                  producten te vergroten.
               
Marktinitiatieven
Van oudsher wordt vooral gekeken naar een optimale nutritionele samenstelling om dieren
                  optimaal te laten produceren waarbij voedselveiligheid en diergezondheid geborgd blijft.
                  Er zijn gelukkig nu ook diverse koplopers die inhaken op de maatschappelijke behoefte
                  om duurzame(re) diervoeders te produceren voor dierlijke productie. Ik noem hier enkele
                  sprekende voorbeelden. Zo heeft bijvoorbeeld diervoederbedrijf Nijsen zich gespecialiseerd
                  in het produceren van diervoeders van voormalig levensmiddelen en verwerkt deze onder
                  andere in voeder voor de pluimveebedrijven van Kipster. Vanuit afspraken binnen de
                  Duurzame Zuivelketen gebruiken melkveehouders sinds 2015 volledig gecertificeerde
                  verantwoorde soja in melkveevoeders. En veevoederproducent Agrifirm heeft vorig jaar
                  een methodologie ontwikkeld voor het bepalen van geschiktheid van grondstoffen voor
                  gebruik in diervoeder via Fit4feed met als uitgangspunt dat landgebruik voor veevoer
                  tot het minimum wordt beperkt. Agrifirm doet dit met een integrale aanpak door haar
                  inrichting als agrarische cooperatie met leden actief op het boerenerf, de akker en
                  in de industrie.
               
Ook werken de verschillende ketenpartijen samen met de overheid en maatschappelijke
                  organisaties binnen het Marktprogramma Verduurzaming Dierlijke Producten. Hier wordt
                  samengewerkt om knelpunten bij verduurzaming op te lossen en meer duurzame dierlijke
                  producten in de schappen te krijgen. De verduurzaming in de gehele dierlijke productieketen
                  begint natuurlijk bij het voer dat de dieren zelf consumeren. Diervoeder is daarom
                  ook een aandachtspunt binnen het marktprogramma.
               
Project Duurzaam Diervoeder van Nevedi
Eind mei 2022 heeft Nevedi namens de Nederlandse mengvoederindustrie een projectplan
                  aan het ministerie overhandigd waarin acties zijn opgenomen rondom het stellen van
                  doelen op het gebied van verduurzaming van veevoer richting 2030 en het monitoren
                  van de vorderingen via een dashboard.
               
Het projectplan voorziet in het vaststellen van de indicatoren, een nulmeting zodat
                  in beeld is hoe de sector er nu voor staat op de indicatoren en vervolgens het vaststellen
                  van concrete ambities en doelen voor duurzaam diervoeder samen met partners uit de
                  dierlijke sectoren. Om de duurzaamheidsprestaties goed in beeld te brengen zijn onder
                  andere indicatoren benoemd:
               
• Het percentage uit de EU afkomstige eiwitrijke grondstoffen
• Het percentage bij- en restproducten in Nederlandse diervoeders
• Verlagen Carbon Footprint en milieuvoetafdruk van diervoeders
De vastgestelde indicatoren sluiten aan bij internationaal geaccepteerde definities
                  en zorgen ervoor dat alle partijen in de keten dezelfde taal spreken. Denk hierbij
                  aan bijvoorbeeld aan de Product Environmental Footprint Category Rules (PEFCR) voor
                  de berekening van de CO2-voetafdruk. De diervoedersector is hierin koploper gebleken, door als 1 van de eerste
                  sectoren een dergelijke EU geharmoniseerde rekenmethode af te spreken. De GFLI database
                  en tool die de diervoedersector heeft ontwikkeld helpt bedrijven bij het voldoen aan
                  de PEFCR voor diervoeder.
               
Deze zomer is een nulmeting uitgevoerd. Alle grotere leden van Nevedi hebben hiervoor
                  hun data gedeeld over de samenstelling van de door hun geproduceerde diervoeders.
                  Er ligt nu een integraal beeld hoe in 2018 de diervoedersector er voor stond op deze
                  indicatoren voor diervoeders uitgesplitst naar verschillende diercategorieen. Deze
                  transparantie levert een positieve bijdrage en ik ben blij dat deze stap is gezet.
                  Maar zonder ambitie blijft het geheel richtingloos.
               
De gesprekken tussen de diervoedersector en de dierlijke ketens hierover vinden op
                  dit moment plaat. Echter het proces over het vaststellen van doelen verloopt moeizaam.
                  Dit blijkt onder andere uit het feit dat de planning om nog voor het einde van 2023
                  met doelen te komen niet is gehaald. Ik dring erop aan dat de diervoedersector op
                  korte termijn daad bij het woord voegt. Temeer omdat ik en mijn voorganger al sinds
                  mei 2022 bij de start van het project hierover in gesprek zijn met Nevedi.
               
Ik roep daarom de diervoedersector en de ketenpartijen op om de doelen over waar ze
                  in 2030 willen staan publiekelijk uit te spreken. Ook verwacht ik van de partijen
                  dat zij deze ambities verwerken in een contreet plan van aanpak om deze doelen te
                  behalen en de voortgang inzichtelijk te maken.
               
Ik ben in gesprek met WECR om de resultaten van dit project én mijn eerder gestelde
                  ambities onafhankelijk te laten beoordelen zodat de doelen voor het verduurzamen van
                  diervoeder zowel haalbaar als ambitieus zijn.
               
Het vervolg is het inrichten van een dashboard, waarin vanaf volgend jaar inzicht
                  wordt gegeven middels periodieke monitoring op de voortgang. Deze transparantie biedt
                  (naast het stellen van ambities) een spiegel waardoor bedrijven worden aangezet tot
                  verbetering. Het maakt transparant wat de diervoedersector doet, hoe ze dat doen en
                  wanneer extra inspanningen nodig zijn. Ik zet mij ervoor in dat de data in dit dashboard
                  transparant en onafhankelijk getoetst zal worden, zodat het dashboard van de diervoedersector
                  een betrouwbare bron van informatie wordt.
               
Acties vanuit de overheid
Om de diervoedersector te verduurzamen, is het belangrijk om de samenstelling van
                  diervoeder verder te diversifiseren zodat de afhankelijkheid van import van diervoedergrondstoffen
                  verminderd kan worden. Ik heb hiervoor WUR gevraagd te onderzoeken hoe veevoederbedrijven
                  gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te benutten.
                  Volgens bijgevoegd rapport, kan de soja-import van buiten de EU, met de ontwikkelingen
                  van Europese alternatieven, gedeeltelijk vervangen worden. Maar deze import zal niet
                  verdwijnen.
               
Het rapport geeft een overzicht van verschillende manieren om vanuit de overheid het
                  gebruik van Europese eiwithoudende grondstoffen te vergroten. Ik noem de belangrijkste
                  en geef daar kort een reflectie op:
               
A. Het formuleren van doelstellingen omtrent de herkomst van eiwitrijke grondstoffen
                           in Nederlands diervoeder, via wetgeving of vrijwillige afspraken. In deze brief kunt u lezen hoe ik samen met de sector werk aan het stellen van ambities
                        op het gebied van duurzaam diervoeder. Inzet hierop via wetgeving is op dit moment
                        niet mogelijk omdat de Europese diervoederwetgeving lidstaten geen ruimte biedt om
                        bepaalde nationale duurzaamheidseisen betreffende de samenstelling van het diervoeder
                        te stellen.
                     
B. Gebruik van reststromen en teelt van eiwitrijke gewassen stimuleren middels financiële
                           prikkels. Hoewel er al veel reststromen gebruikt worden, is er nog altijd een onbenut potentieel.
                        Ik zet mij daarom in op het organiseren van een kennishub door de WUR en Samen tegen
                        Voedselverspilling om reststroomgebruik in veevoer te stimuleren. Binnen deze samenwerking
                        wordt de kennis en ervaring van koplopers gedeeld met bedrijven die ook deze stap
                        willen zetten. Door het bieden van ondersteuning vanuit een kennishub worden drempels
                        verlaagd voor bedrijven die ook meer reststromen in veevoer willen gebruiken. Echter,
                        ervaren drempels kunnen ook juridisch van aard zijn. Daarom worden er in dit project
                        naast ondersteuning, ook concrete aanbevelingen gedaan omtrent knelpunten in regelgeving
                        en het verlenen van experimenteerruimte. Dit is waardevolle beleidsinput voor het
                        zoeken naar mogelijke oplossingen.
                     
Teelten van eiwitrijke gewassen in Nederland/Europa, die de import van soja moeten
                        verminderen, worden gestimuleerd via de ecoregeling in het Europese Gemeenschappelijk
                        Landbouwbeleid (GLB). Uitwerking hiervan gaat via het Nationaal Strategisch Plan.
                        Eén van de eco-activiteiten is de teelt van stikstofbindende gewassen/eiwitgewassen.
                     
C. Verruiming van wet- en regelgeving, zodat nog niet toegestane alternatieve eiwitbronnen
                           benut kunnen worden (bijvoorbeeld de toepassing van keukenafval (swill) als grondstof
                           voor veevoer). Ik blijf mij op Europees niveau inzetten om wetgeving voor het gebruik van alternatieve
                        reststromen te verruimen. Dit uiteraard waar mogelijk, voedselveiligheid (voor het
                        dier en de consument) is daarbij namelijk altijd een randvoorwaarde. In 2021 is mede
                        door Nederlandse inzet al een eerste versoepeling doorgevoerd waardoor het mogelijk
                        is om verwerkte dierlijke eiwitten van varkens te voeren aan kippen en andersom. En
                        kunnen insecteneiwitten ook toegepast worden in diervoeder voor varkens en kippen.
                        Verder blijf ik mij inzetten voor de ontwikkeling van nieuwe eiwitten die van betekenis
                        kunnen zijn voor diervoeders van de toekomst.
                     
D. Inzetten op internationale eisen voor import van duurzaam gecertificeerde soja om
                           zo ontbossing tegen te gaan. Met de vaststelling van de EU ontbossingsverordening zijn een groot deel van de internationale
                        duurzaamheidseisen geborgd via wettelijke voorschriften. Gezien het mondiale karakter
                        van de problematiek rondom ontbossing steunt Nederland de niet-vrijwillige aanpak
                        op Europees niveau. Deze wettelijke eisen gelden vanaf 30 december 2024. Op dit moment
                        gebruikt de Nederlandse veevoederindustrie en de Nederlandse zuivel-, vlees- en eierensectoren
                        in alle voeders verantwoord gecertificeerde soja op vrijwillige basis.
                     
Monitoring
Waar nodig zet ik me in om aanvullend op de Duurzaam Diervoeder Monitor van Nevedi
                  verdere monitoring in te richten. Een voorbeeld daarvan is het voortzetten van de
                  uitgevoerde studie van Wageningen Livestock Research naar de herkomst van diervoedergrondstoffen,
                  om zo de ontwikkelingen te kunnen volgen.
               
Verder vraagt de CSRD (Corporate Sustainability Reporting Directive) vanaf 2024 steeds
                  meer bedrijven te rapporteren over de impact van hun activiteiten op mens en milieu.
                  Dit is onderdeel van de Green Deal van de Europese Unie en moet zorgen voor meer transparantie
                  en betere kwaliteit van duurzaamheidsinformatie. Dit is ook van toepassing op diervoederbedrijven.
                  Hiermee komt meer informatie openbaar beschikbaar dat inzicht geeft in de duurzaamheidsprestaties
                  van individuele bedrijven met betrekking tot de productie van diervoeder.
               
Voor wat betreft het reststromengebruik ga ik een marktverkenning doen om inzage te
                  krijgen in het aanbod van reststromen en de toepassing van deze reststromen.
               
Inzet Nederland in Europa
Europese diervoederwetgeving bepaalt uitputtend waaraan diervoeders moeten voldoen.
                  Diervoeders moeten veilig zijn en mogen niet rechtstreeks een nadelig effect op het
                  milieu of dierenwelzijn hebben. Als diervoeders voldoen, mogen ze zonder meer worden
                  verhandeld en gebruikt. Deze EU wetgeving biedt lidstaten niet de ruimte om hieraan
                  toe te voegen dat handel of gebruik alleen mag wanneer diervoeders voldoen aan bepaalde
                  nationale duurzaamheidseisen betreffende de samenstelling van het diervoeder. Dit
                  sluit diervoeders uit die voldoen aan de Europese wetgeving en druist daarmee in tegen
                  de vrije interne markt in Europa. Om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen
                  aan de samenstelling van diervoeder is dus aanpassing van Europese wetgeving nodig.
               
Ik zou daarom graag zien dat er EU-geharmoniseerde ambities komen voor het verduurzamen
                  van diervoeder. Dit kan bijvoorbeeld via sturende wetgeving of regelingen om het bedrijfsleven
                  te stimuleren duurzame keuzes te maken. Maar ook inzet op voldoende beschikbaarheid
                  van reststromen voor diervoeder door bredere toelating van deze grondstoffen en het
                  ontmoedigen van conflicterende toepassingen zoals energieproductie, zodat restromen
                  veilig en optimaal ingezet kunnen worden. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn
                  eerdere toezegging (commissiedebat van 15 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1409)) om extra te pleiten voor het toestaan van meer reststromen in veevoer, inclusief
                  het voeren van insecten met mest en het omlaag brengen van het graanaandeel. Ik ben
                  hierover in gesprek met de Europese Commissie en zal in het licht van de Europese
                  Farm to Fork strategie nagaan of we tot een gezamenlijke ambitie kunnen komen om via
                  diervoeders een milieuvriendelijker voedselsysteem te creëren.
               
Overige ontwikkelingen – insecten
Op het gebied van gebruik van insecten in diervoeder is een belangrijke mijlpaal behaald
                  in september 2021, doordat de EU het uitgebreider gebruik van insecteneiwit heeft
                  toegelaten. Het is daarmee toegestaan om insecteneiwitten toe te passen in diervoeder
                  voor varkens, pluimvee, vissen en huisdieren. Hiermee zijn juridische belemmeringen
                  om insecten te gebruiken in diervoeder weggenomen. Op beperkte schaal worden nu insecten
                  en producten van insecten verwerkt in diervoeders voor voedselproducerende dieren,
                  bijvoorbeeld in startvoeders voor biggen. Maar vooralsnog worden insecteneiwitten
                  voornamelijk in voeders voor huisdieren en vissen toegepast.
               
Insecteneiwit wordt nog niet veel gebruikt door de diervoederindustrie omdat de huidige
                  productie plaatsvindt op substraten (insectenvoeders) die ook direct als veevoer ingezet
                  kunnen en mogen worden. De kostprijs is daarmee nog te hoog om dit type eiwit op grote
                  schaal toe te passen.
               
Benutting van op dit moment nog niet toegestane bijproducten in de insectenkweek zou
                  het reststroomgebruik en de circulariteit van insectenproductie vergroten. Ook maakt
                  dit insecten financieel interessanter om te gebruiken als ingrediënt voor diervoeder.
                  Vanuit onderzoeksmiddelen wordt er daarom bijgedragen aan publiek-privaat onderzoek
                  naar het veilig verwerken en benutten van deze nog niet toegestane organische reststromen
                  voor insectenkweek1. In deze samenwerking worden de mogelijkheden onderzocht om een breder reststroomgebruik
                  bij insectenkweek te legaliseren. Indien de onderzoeksresultaten de veiligheid en
                  effectiviteit van dergelijke reststromen als substraat aantonen, worden de bevindingen
                  benut om in te zetten op versoepeling van Europese wetgeving. Dit onderzoeksproject
                  loopt tot eind 2024.
               
Overige ontwikkelingen – uitstoot stikstof reduceren via veevoer
Met de melkveehouderij zijn afspraken gemaakt om stikstofuitstoot te reduceren via
                  aanpassingen van het veevoer. De afspraak is om op sectorniveau te streven naar een
                  maximaal ruweiwitgehalte van 160 gram ruweiwit per kilogram droge stof (160 gr RE/kg
                  ds) in het melkveerantsoen in 2025. De voortgang van deze afspraak wordt gemonitord
                  door het CBS en hierover bent u voor het laatst op 24 augustus 2023 geïnformeerd (Kamerstuk
                  33 037, nr. 502).
               
Daarnaast is er, zoals ik heb aangekondigd in mijn brief (Kamerstuk 35 334, nr. 159), eind 2021 een praktijkpilot gestart (Koe & Eiwit) onder leiding van Wageningen
                  Livestock Research. In deze pilot onderzoeken 153 melkveehouders en hun vaste voeradviseurs,
                  samen met 48 begeleiders vanuit de pilot, de mogelijkheden om het ruweiwitgehalte
                  in het melkveevoerrantsoen verder te verlagen naar 155 gr RE/kg ds. Centraal daarbij
                  staat de Koe en Eiwit-verbetercyclus die de veehouder met zijn begeleider heeft opgesteld.
                  Hierin heeft hij heeft aangegeven aan welke «voedingsknoppen» (weidegras, graskuil,
                  maïskuil, krachtvoer, overig ruwvoer en bijproducten) hij op zijn bedrijf kan draaien
                  om richting de 155 gr RE/kg ds te komen. In mei van dit jaar zijn de resultaten van
                  dit eerste jaar gerapporteerd via een beknopte infographic2. Bijna een kwart van de deelnemende veehouders heeft het doel van 155 gr RE/kg ds
                  al gerealiseerd, terwijl bijna driekwart van de deelnemers er vertrouwen in heeft
                  dat het doel haalbaar is. Maar voor een aantal bedrijven is het tot nu toe lastig
                  om het streefdoel te behalen. De grondsoort waarop het bedrijf gelegen is, blijkt
                  hierin een belangrijke factor te zijn.
               
Met de partijen uit de sector is in 2021 afgesproken om te trachten in 2024 te komen
                  tot afspraken over een nieuw, lager streefdoel voor het RE-gehalte in het melkveevoerrantsoen
                  op sectorniveau, te realiseren in 2030. In de gesprekken hierover zullen de (tussentijdse)
                  ervaringen opgedaan in Koe en Eiwit zeker een rol spelen, maar ook andere (wetenschappelijke)
                  inzichten zullen meegenomen worden.
               
Moties en toezegingen
Ik geef met deze brief invulling aan diverse moties en toezeggingen en doe deze hierbij
                     af:
                  
• Motie-Boswijk c. s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301) vraagt om inzet op «made in Europe» eiwitten en vraagt te onderzoeken hoe veevoerbedrijven
                           gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te halen,
                           zonder dat dit ontbossing tot gevolg heeft. Hieraan gekoppeld de toezegging (commissiedebat
                           LNV van 30 maart 2022) om de Kamer via een brief te informeren over de voortgang op
                           de inzet op de motie-Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301),
                        
• Motie-De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 134) vraagt om het formuleren van een heldere doelstelling met ingroei naar kringloopwaardig
                           veevoer en verzoekt hierover jaarlijks te rapporteren aan de Kamer. Ik geef invulling
                           aan kringloopwaardig veevoeder door ambities af te spreken op het gebied van inzet
                           van restproducten in diervoeder voor voedselproducerende dieren. Het dashboard Duurzaam
                           Diervoeder van Nevedi wordt gebruikt om de Kamer over de voorgang te informeren.
                        
• Toezegging (commissiedebat van 15 maart 2022) om, gezien de omstandigheden, extra
                           te pleiten voor het toestaan van meer reststromen in veevoer, inclusief het voeren
                           van insecten met mest en het omlaagbrengen van het graanaandeel.
                        
• Motie-Van der Plas (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1417) verzocht om in beeld te brengen hoe belemmeringen in wetgeving om insecten als veevoer
                           te kunnen gebruiken weggenomen kunnen worden. Met de informatie in deze brief doe
                           ik deze motie af, alsmede de toezegging (TZ202210–050) om de Tweede Kamer te informeren
                           over de stand van zaken over insecten als veevoer.
                        
Voortgang overige moties en toezeggingen:
• De toezegging Boswijk (commissiedebat LNV van 30 maart 2022) over een verkenning van
                           een keurmerk met betrekking tot het percentage van humaan voedsel in veevoer is in
                           het project Duurzaam Diervoeder uitgevoerd maar is op dit moment nog niet vertaald
                           in een KPI. Dit vraagt namelijk meer inzicht in welke diervoedergrondstoffen ingezet
                           kunnen worden voor humaan voedsel. De focus in het project Duurzaam Diervoeder ligt
                           op de andere KPI’s en in een volgende fase wordt het onderscheid humaan/niet humaan
                           geschikt opgepakt. Er is namelijk wel een onderscheid te maken tussen grondstoffen
                           die mensen kunnen en willen consumeren. Motie van Boswijk – De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 148) vraagt om het met de sector ontwikkelen van een dergelijke indicator om in de toekomst
                           te kunnen sturen op de verhouding tussen voor humane consumptie geschikte eiwitten
                           in veevoer en eiwitten en reststromen die alleen geschikt zijn voor veevoer. Ik ben
                           in gesprek met WUR over het ontwikkelen van een dergelijke indicator.
                        
Afsluitend
De veehouderij heeft een belangrijke rol in de productie van veilig en voldoende (dierlijk)
                  voedsel en moet dit doen binnen de grenzen van milieu en klimaat. Door het gebruik
                  van diervoedergrondstoffen meer de diversifiëren kan de EU haar afhankelijkheid van
                  grondstoffen van buitenlandse leveranciers verminderen en dit versterkt de veerkracht
                  van de productie van diervoeder. Er zijn al diverse intiatieven die invulling geven
                  aan deze opgave.
               
Ik verwacht dat de diervoedersector op korte termijn concrete stappen zet om een substantiele
                  bijdrage te leveren aan het verduurzamen van diervoeder. En ik verwacht dat daarmee
                  beweging ontstaat in het op de Nederlandse markt brengen van steeds duurzamer diervoeder
                  en dat deze voortgang transparant inzichtelijk wordt gemaakt via het Dashboard Duurzaam
                  Diervoeder van Nevedi. Aanvullend zet ik me in op EU-geharmoniseerde ambities voor
                  het verduurzamen van diervoeder en, waar nodig, op aanvullende monitoring.
               
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  P. Adema
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.