Brief regering : Derde lerende evaluatie Natuurpact 2023
33 576 Natuurbeleid
Nr. 364
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2024
Bij de ondertekening van het Natuurpact in 2013 (Kamerstuk 33 576, nr. 6) hebben Rijk en provincies de afspraak gemaakt dat het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) iedere drie jaar een zogeheten «lerende evaluatie» zal uitvoeren.
In het Natuurpact hebben Rijk en provincies afgesproken om de wettelijke bevoegdheden
voor de uitvoering van het natuurbeleid te decentraliseren naar de provincies. Daarmee
zijn tevens de middelen voor de uitvoering van het Natuurpact structureel gedecentraliseerd
naar de provincies via de algemene uitkering in het Provinciefonds.
De lerende evaluatie heeft tot doel om tijdens de rit van de samenwerking tussen Rijk
en provincies te leren van de wijze waarop de overeengekomen afspraken in uitvoering
worden gebracht. Daarmee willen de provincies samen met het Rijk de evaluatie benutten
om te leren wat er nodig is om het beleid effectief en efficiënt in te zetten.
De lerende evaluatie Natuurpact rapporteert daarmee niet zozeer over de voortgang
van de uitvoering. Daarover, bijvoorbeeld de realisatie van 80.000 ha nieuwe natuur,
wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportage Natuur van Rijk en provincies gerapporteerd.
Vorig jaar publiceerde PBL de derde lerende evaluatie: «Lessen uit 10 jaar Natuurpact»1. Uit deze tien lessen blijkt onder andere dat we nu anders naar natuur kijken dan
bij de start van het Natuurpact in 2013. We kijken nu minder naar alleen bescherming
in gebieden en meer naar verbreding en verbinding met andere opgaven waar de samenleving
voor staat.
Naast het Natuurpact zijn er nieuwe plannen en programma’s gekomen voor herstel en
versterking van de natuur, zoals Programma Natuur, het Nationaal Programma Landelijk
Gebied (NPLG) en de Agenda Natuurinclusief.
Nauwe samenwerking tussen Rijk, provincies en andere stakeholders en ook keuzes durven
maken is cruciaal voor bescherming en herstel van natuur. Het is belangrijk dat we
de ingeslagen weg voortzetten, meters maken en al gaandeweg leren van wat we doen,
ook al is nog niet alles uitgekristalliseerd. Een lerende aanpak is daarbij bruikbaar
en nuttig.
De urgentie van de opgaven voor natuur en biodiversiteit is nog steeds onverminderd
groot. Provincies hebben daar, zoals blijkt uit de lerende evaluatie en de opeenvolgende
Voortgangsrapportages Natuur, de afgelopen jaren flinke stappen in gezet, bijvoorbeeld
bij de uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), agrarisch natuur- en landschapsbeheer
(ANLb) en het soortenbeleid. Tegelijkertijd is duidelijk dat, zoals het PBL terecht
constateert, sommige afspraken nog niet op schema liggen en dat de nieuwe opgaven
op het terrein van het landelijk gebied kunnen leiden tot nieuwe uitdagingen en opgaven.
De uitdaging daarbij is om zoveel mogelijk «werk met werk» te maken.
Hieronder zal ik kort reageren op de tien lessen die het PBL in zijn lerende evaluatie
benoemt.
Les 1: Gebiedsprocessen voor de verwerving en inrichting van nieuwe natuur kosten veel meer
tijd en geld dan voorzien.
Zoals in mijn reactie op de negende Voortgangsrapportage Natuur vermeld, liggen provincies
op dit moment nog niet op schema om de afgesproken 80.000 ha nieuwe natuur uiterlijk
in 2027 te realiseren. De benodigde middelen voor de uitvoering van het Natuurpact
zijn bij de decentralisatie structureel overgeheveld naar het Provinciefonds. De systematiek
van de algemene uitkering in het Provinciefonds, zonder schotten tussen budgetten,
stelt provincies in staat om zelf te kiezen welke middelen zij inzetten met behoud
van de realisatie van de doelen. Via de systematiek van het Provinciefonds zijn de
bedragen regelmatig geïndexeerd middels het accres. Provincies hebben eerder laten
weten zich tot het uiterste in te spannen om de opgave in 2027 te halen en dat zij
dit doen op basis van de thans beschikbare middelen, die beschikbaar zijn gesteld
via de algemene uitkering van het Provinciefonds.
Les 2: Herstelbeheer werkt niet altijd, en voor een langdurig herstel is systeemherstel
nodig.
Ik onderschrijf het signaal van het PBL dat voor herstel van natuur een grotere inzet
op systeemherstel noodzakelijk is, via zowel gebiedsgerichte als generieke maatregelen.
De gebiedsprogramma’s van provincies in het kader van het NPLG hebben mede als doel
dit systeemherstel te realiseren. Ook ben ik het met het PBL eens dat meer kennis
nodig is over het verwachte effect van herstelmaatregelen. Hier zetten we onder meer
via het Verbeterprogramma VHR Natuurmonitoring op in. Dat programma richt zich op
drie sporen: monitoring van herstelmaatregelen, omgevingscondities en doelbereik.
Les 3: Een aanpak voor natuurherstel in overgangsgebieden staat op gespannen voet met een
integrale gebiedsaanpak.
Ik onderken in zijn algemeenheid de potentiële spanning tussen het halen van urgente
beleidsdoelen en het voeren van een integrale gebiedsaanpak. Toch is de uitdaging
om in het NPLG én de doelen (voor natuur, maar ook voor klimaat en water) centraal
te stellen én dit via een zo breed gedragen mogelijk gebiedsprocessen te doen. Juist
in de overgangsgebieden kunnen beide uitgangspunten goed samenkomen, naar mijn oordeel.
De breed samengestelde werkgroep overgangsgebieden heeft geconcludeerd dat het in
condities moeten worden gerealiseerd waarmee de instandhoudingsdoelstellingen van
het aangrenzende Natura 2000-gebied kunnen worden gerealiseerd en er tegelijkertijd
perspectief is voor de agrarische sector.2
Les 4: Realisatie van verbindingszones en overgangsgebieden is gebaat bij een zekere flexibiliteit
in de begrenzing.
Daarmee kan beter worden ingespeeld op kansen die zich in een gebied voordoen en wordt
de kans op het realiseren van ecologische verbindingszones en overgangsgebieden vergroot
en versneld.
Deze les onderschrijf ik. Deze flexibiliteit past bij een gebiedsgerichte aanpak waar
maatwerk centraal staat. Het is aan provincies om hierin op gebiedsniveau invulling
aan te geven, op basis van onder andere een goede systeemanalyse ten aanzien van zowel
hydrologie en ecologie.
Les 5: Natuurmaatregelen op landbouwgrond bij het NNN vergen duidelijkheid over de natuuropgaven
en verregaande ondersteuning van agrariërs.
Het is inderdaad van belang dat agrariërs duidelijkheid hebben over de natuuropgaven
en dat zij weten wat zij kunnen bijdragen aan de natuurdoelen, niet alleen in de vorm
van het verminderen van drukfactoren vanuit de landbouw op de natuur, maar ook door
het uitvoeren van maatregelen die de natuur ten goede komen. Provincies hebben de
begrenzing van het NNN vastgelegd in hun verordeningen, dus daarover bestaat duidelijkheid.
Mede op basis hiervan kunnen provincies in het kader van de gebiedsprocessen het gesprek
voeren met agrariërs over hun rol en bijdrage aan natuurinclusieve maatregelen in
en rondom natuurgebieden.
Les 6: Er liggen onderbenutte kansen voor natuur in heel het agrarisch gebied, maar die
vergen gerichte ondersteuning en betrokkenheid van overheden.
Er zijn al diverse instrumenten die agrariërs kunnen inzetten voor het bijdragen aan
de natuuropgaven, zoals Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb), diverse vormen
van natuurinclusieve landbouw en aanleg en beheer van landschapselementen (groenblauwe
dooradering). Met het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) wordt via bijvoorbeeld
de ecoregelingen bijgedragen aan vergroening van de landbouw en aan natuur en landschap.
In de gesprekken over het Landbouwakkoord is ook gesproken over het verder stimuleren
van de bijdragen van agrariërs aan de natuuropgaven, met als uitgangspunt zowel doelbereik
als het verdienvermogen van agrariërs. Het is aan het volgende kabinet om hierover
een besluit te nemen.
Les 7: Realisatie van een natuurinclusief gebouwde omgeving vergt duidelijke kaders en
lokaal maatwerk.
Met provincies, gemeenten en stakeholders werkt het Rijk aan kaders voor natuurinclusief
bouwen. Het eerste landelijke kader wordt momenteel gerealiseerd door aanpassing van
het Besluit bouwactiviteiten Leefomgeving (Bbl) en de Omgevingsregeling door het verplicht
stellen van nestvoorzieningen bij nieuwbouw en ingrijpende renovaties.
De Agenda Natuurinclusief 2.0 bevat veel initiatieven die hiertoe kunnen bijdragen.
Zoals hierboven vermeld, is het aan het volgende kabinet om te reageren op de Agenda
Natuurinclusief, waar het voorstellen voor nieuw beleid betreft.
Les 8: Facilitering van burgerinitiatieven en ondersteuning van vrijwilligers vereist een
proactieve houding van provincies.
Provincies geven via onder andere ondersteuning van «groene vrijwilligers» en via
de Agenda Natuurinclusief invulling aan deze les. Participatie en inzet van vrijwilligers
kan op verschillende manieren invullingen krijgen, van lokaal tot nationaal. Er lopen
al veel lokale burgerinitiatieven, soms ondersteund door overheden.
Les 9: Opereren als één overheid in gebiedsprocessen vergt een gezamenlijk toekomstbeeld.
Deze les onderschrijf ik van harte. Ook in de samenwerking tussen Rijk en provincies
hebben we in de afgelopen tien jaar een ontwikkeling doorgemaakt. Het Natuurpact kende
nog een scherpe afbakening in toedeling van taken en verantwoordelijkheden om daarmee
de decentralisatie van een groot deel van het natuurbeleid naar provincies bestuurlijk
te verankeren. Met het Programma Natuur en het NPLG werken we als Rijk en provincies
aan gezamenlijke opgaven, aansturing en samenwerking, met respect voor onderscheiden
verantwoordelijkheden. Ik vind het belangrijk dat de overheid in de gebiedsprocessen
als één betrouwbare partner optreedt.
Les 10: Natuurbeleid vereist continu navigeren tussen top-downdoelen en bottom-up-gebiedsprocessen.
Het klopt dat de provincies twee rollen hebben: die van doelbewaker aan de ene kant
en gebiedsbegeleider en -partner aan de andere kant. Het is goed om deze rollen te
expliciteren.
Samen met provincies zal ik dankbaar gebruik maken van de resultaten uit deze lerende
evaluatie en de tien lessen die het PBL trekt. Ik zal ook zorgen dat deze onder de
aandacht van het nieuwe kabinet worden gebracht.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof