Brief regering : Beleidsvoorstellen uit de Nota van Wijziging en Begroting 2024 met CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd)
36 410 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024
Nr. 22
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VOOR NATUUR EN
               STIKSTOF
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2024
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de LNV Ontwerpbegroting
                  2024 (Kamerstuk 36 410 XIV) en de bijbehorende nota van wijziging (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 21) waarbij een CW 3.1 kader (Beleidskeuzes Uitgelegd) verplicht is. Daarbij wordt conform
                  wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per nieuw voorstel met significante
                  financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar) ingegaan op onder andere instrumenten,
                  doelen, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid.
               
Voor de Ontwerpbegroting 2024 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                     gaat het over de volgende twee onderwerpen:
                  
1. Warmte-infrastructuur glastuinbouw
2. Vestigingssteun jonge landbouwers
Voor de nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2024 is een CW 3.1 kader opgesteld
                     voor de volgende vijf onderwerpen:
                  
3. Ophoging en verlenging Lbv-plus
4. Verplaatsingsregeling
5. Maatregelpakketten provincies (inclusief uitvoeringskosten)
6. Agroprogramma Groningen (PEGA)
7. Ecoregeling
Voor de LBV is eerder een CW 3.1 kader naar de Kamer gestuurd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  P. Adema
De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink
1. Warmte-infrastructuur glastuinbouw
               
a. Doelen
               
De ambitie van de glastuinbouwsector voor 2040 is om zowel klimaatneutraal als economisch
                  rendabel te zijn. Het restemissiedoel voor de Nederlandse glastuinbouwsector in 2030
                  is bij Voorjaarsbesluitvorming klimaatpakket 2023 bepaald op 4,3 Mton. Glastuinders
                  hebben, naast elektriciteit en CO2, warmte nodig als productiefactor voor de gewasgroei. Dit geldt evengoed in de huidige
                  als in de toekomstige situatie van klimaatneutrale glastuinbouw. De benodigde warmte
                  wordt nu grotendeels door de tuinder zelf geproduceerd via gasketels of warmtekrachtkoppelingen
                  (WKK’s), die tevens elektriciteit en CO2 produceren.
               
Wanneer een glastuinbouwbedrijf het gasgebruik vermindert, zoals beoogd in de klimaattransitie,
                  wil het verzekerd zijn van het op andere wijze kunnen verkrijgen van deze productiefactoren.
                  Voor de klimaattransitie van de glastuinbouw is er daarom duurzame energievoorziening
                  (warmte en elektriciteit) en alternatieve CO2-voorziening nodig.
               
Voor de hele glastuinbouwsector is een combinatie van technieken noodzakelijk om de
                  beoogde CO2-reductiedoelstelling te realiseren. In diverse tuinbouwgebieden in Nederland is zekere
                  en betaalbare warmtelevering de bottleneck voor tuinders om de stap te zetten naar
                  verduurzaming.
               
Om deze warmtelevering mogelijk te maken is het nodig dat er naast voldoende warmtebronnen
                  ook warmtenetten ontwikkeld worden die aan de huidige en toekomstige vraag naar warmte
                  kunnen voldoen. De ontwikkeling van deze (toekomstgerichte) netten kennen echter vaak
                  een onrendabele top; de uitgaven zijn hoger dan de (te verwachten) opbrengsten van
                  het netwerk. Daarbij is het belangrijk dat de investering niet alleen nu passend is,
                  maar ook «fit for future».
               
b. Beleidsinstrument(en)
               
Er is een subsidieregeling voor warmtenetten-infrastructuur glastuinbouw (SWIG) in
                  ontwikkeling waarmee investeringen in warmte-infrastructuur voor de glastuinbouw,
                  van een up-front subsidie kan worden voorzien. Hiermee wordt van de investeringen
                  die warmtebedrijven doen, tot 45% gesubsidieerd. Fysieke delen van de infrastructuur
                  die via SDE++ en de Energie-efficiëntie glastuinbouw regeling zijn voorzien, worden
                  van subsidie uitgesloten. Er is geen generiek instrumentarium dat voorziet in een
                  subsidie voor warmtenetten. De middelen die via het Klimaatfonds beschikbaar zijn
                  gesteld, worden middels reguliere openstellingen van de regeling door de Rijksdienst
                  voor Ondernemend Nederland (RVO) beoordeeld en beschikt. De steun wordt als geoorloofde
                  staatssteun beoordeeld onder de algemene groepsvrijstellingsverordening.
               
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
Voor deze subsidieregeling is € 300 mln. benodigd. Omdat het gaat om meerdere openstellingen
                  worden de middelen over meerdere jaren verspreid. Hierdoor kan ook per openstelling
                  gekeken worden naar de meest doelmatige en doeltreffende besteding.
               
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
Door LNV gewenst in ritme
15,1
29,9
49,8
66,1
61,3
45,1
25,2
7,5
d. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
               
De financiële bijdrage van andere partijen dan LNV is tenminste 55% van de investering.
                  Het rendabele deel van de investering zal het warmtebedrijf doorbelasten aan de glastuinbouwbedrijven.
               
e. Nagestreefde doeltreffendheid en doelmatigheid
               
De ontwikkeling van toekomstgerichte warmtedistributienetten kennen vaak een onrendabele
                  top. Zonder additionele overheidsmiddelen komt een belangrijk deel van de warmte-infrastructuurprojecten
                  in de glastuinbouw niet, niet snel genoeg of ondoelmatig van de grond als gevolg van
                  negatief financieel rendement.
               
De subsidieregeling is zodanig ingericht dat subsidie wordt verleend aan een onderneming
                     die een efficiënt warmtenet aanlegt waarmee:
                  
• Warmte geleverd kan worden aan glastuinbouwondernemingen en/of ondersteunend is aan
                           warmtelevering aan glastuinbouwondernemingen én;
                        
• Het warmtenet adequaat/passend is voor de vraag vanuit het glastuinbouwgebied op het
                           moment van oplevering, maar ook passend is voor de toekomstige vraag vanuit dat glastuinbouwgebied.
                        
De subsidie is niet hoger dan deze onrendabele top en kent als begrenzing dat de subsidiebijdrage
                  maximaal 45% van de subsidiabele kosten bedraagt en een maximum kent van € 572.500
                  per MW te leveren vermogen van het warmtenet.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
LNV is verantwoordelijke voor de evaluatie van het convenant energietransitie glastuinbouw
                  2022–2030 waarin (artikel 9 Evaluatie) is afgesproken dat de afspraken worden geëvalueerd
                  – inclusief de warmtebehoefte en de ontwikkelingen daarin. Het CO2-emissiereductiedoel voor de glastuinbouwsector maakt daar onderdeel van uit evenals de inzet
                  van dit subsidieinstrument en de daarvoor beschikbare middelen. Tussentijds zal de
                  regeling worden gemonitord (ex durante). Daarnaast is evaluatie voorzien in de borgingscyclus
                  van de Klimaatwet.
               
2. Vestigingssteun jonge boeren
               
a. Doelen
               
Vergrijzing is, naast de klimaatproblematiek, een groot probleem in Nederland en de
                  Europese Unie (EU). De Europese Commissie (EC) heeft daarom binnen het Gemeenschappelijk
                  Landbouwbeleid (GLB) «generatievernieuwing» als kerndoelstelling aangewezen. Nederland
                  heeft zich, middels het GLB-NSP, gecommitteerd aan de kerndoelstellingen op dit thema
                  van de Europese Commissie.
               
Om bedrijfsovernames door jonge landbouwers te bevorderen komt er een regeling Vestigingssteun
                  jonge landbouwers. Het doel van deze regeling is in eerste instantie om generatievernieuwing
                  op landbouwbedrijven te bevorderen. Momenteel is ongeveer 60% van de landbouwers 51
                  jaar of ouder en heeft geen bedrijfsopvolger.
               
Het instrument Vestigingssteun jonge landbouwers draagt bij aan het doel van circa
                  3.000 bedrijfsovernames in de GLB-periode 2023–2027, zoals gesteld in het Nationaal
                  Strategisch Plan (NSP). Het bredere doel is om een duurzame en veerkrachtige landbouwtransitie
                  te bewerkstelligen. De modernisering en transitie kan of moet naar verwachting juist
                  van de jonge boeren komen. De ondersteuning van de volgende generatie jonge boeren
                  vergroot niet alleen de concurrentievoordelen van de Nederlandse- en Europese landbouw,
                  maar helpt ook de voedselvoorziening van Nederland voor de komende jaren veilig te
                  stellen. Jonge boeren staan vaker open voor innovatie, verandering en nieuwe technologieën.
                  De regeling voor Vestigingssteun is onder andere bedoeld om jonge boeren meer armslag
                  te geven voor investeringen die nodig zijn voor de transitie.
               
b. Beleidsinstrument(en)
               
Ingezet wordt het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) steuninstrument «Vestigingssteun
                  jonge landbouwers» (I.75). Met dit instrument ontvangt de jonge landbouwer een subsidie
                  als deze een bedrijf overneemt en vijf jaar in stand houdt. Om in aanmerking te komen
                  voor de vestigingssteun moet een bedrijfsplan worden ingediend, waarbij zowel aan
                  economische als aan ecologische uitdagingen aandacht wordt besteed. In het bedrijfsplan
                  dient de jonge landbouwer te beschrijven hoe de vestigingssteun bijdraagt aan de nationale-
                  en Europese duurzaamheidsdoelstellingen op het gebied van bodem, lucht, water, klimaat
                  en biodiversiteit. Zo dient de jonge landbouwer aan te geven hoe de steun bijdraagt
                  aan de versterking van de veerkracht van het bedrijf, met aandacht voor het vergroten
                  van de inkomsten van het bedrijf en/of aan het verbreden (diversificatie) van inkomstenbronnen
                  op het landbouwbedrijf.
               
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
De EU financiert € 25.000 per jonge landbouwer (€ 74,65 mln. over de gehele GLB-periode
                  2023–2027). Aanvullende co-financiering dient vanuit nationale middelen te worden
                  gedekt. Om inzage te krijgen in de relatie tussen het steunbedrag en bedrijfsovername
                  heeft LNV bij de WUR een onderzoek laten uitzetten. De gemiddelde bedrijfsovername
                  in Nederland bedraagt € 775.000. De WUR ziet bij een steunbedrag van € 25.000 voornamelijk
                  een effect op kleine bedrijven. Voor de middengroep en grotere bedrijven hebben bedragen
                  vanaf € 50.000 pas enig effect op de marge en worden daarmee een prikkel in het overnameproces.
                  Om tot een verder effect van deze maatregel te komen bij het overnameproces, wordt
                  aanvullend nationaal € 100 mln. ingezet in de GLB-NSP periode 2023–2027.
               
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
Aantal deelnemers
(Bron: NSP)
0
942
592
680
772
2.986
Europees geld (€ 25.000)
€ 01
€ 23.550.000
€ 14.800.000
€ 17.000.000
€ 19.300.000
€ 74.650.000
Nationale top-up (€ 33.000)
€ 0
€ 31.500.000
€ 19.800.000
€ 22.800.000
€ 25.900.000
€ 100.000.000
Totaal
€ 0
€ 55.050.000
€ 34.600.000
€ 39.800.000
€ 45.200.000
€ 174.650.000
X Noot
                     
1
Wordt overgeheveld naar 2024
1.
d. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
               
Vanuit de sector wordt positief gereageerd op de vestigingssteunmaatregelen in de
                  GLB-periode (2023–2027). Ondernemers hebben het na bedrijfsovername vaak financieel
                  gezien het lastigst. Het steunbedrag voor jonge landbouwers wordt pas uitbetaald nadat
                  het bedrijf is overgenomen. Bedrijven die moeten stoppen (bijv. in het kader van de
                  stikstofproblematiek) komen niet in aanmerking aangezien er een instandhoudingsplicht
                  van 5 jaar is. Het steunbedrag kan dus niet worden gebruikt om bedrijven, die eigenlijk
                  moeten stoppen, nog in stand te houden.
               
e. Nagestreefde doeltreffendheid
               
Vanuit het GLB-NSP bestaat er een resultaatsverplichting inclusief doelmatigheid en
                  doeltreffendheid waarover aan Brussel moet worden gerapporteerd. Verder is de regeling
                  als onderdeel van het toetsingskader voor interventies getoetst op doelmatigheid en
                  doeltreffendheid. Vestigingssteun in de vorm van een subsidie versterkt het eigen
                  vermogen en verbetert de kasstroom van de ondernemer. Daardoor kan de ondernemer bijv.
                  extra aflossen of investeren in het bedrijf. Deze ondernemers kunnen daardoor meer
                  en sneller verduurzamen, waardoor toegewerkt wordt naar een duurzamere landbouwsector.
                  De insteek is dat de vestigingssteun pas na de overname betaald wordt aan de opvolger
                  en hiermee geen directe invloed heeft op de overnameprijs. Door het ontvangen van
                  de vestigingssteun kan de opvolger de extra leningen verlagen en daarmee de extra
                  rente en aflossingsverplichtingen.
               
f. Nagestreefde doelmatigheid
               
De vergrijzing in de landbouw neemt toe en de kosten voor een bedrijfsovername zijn
                  hoog. De gemiddelde overnamesom in Nederland bedraagt € 775.000. De prijzen zijn hiermee
                  de hoogste in de gehele EU. Dit maakt bedrijfsovername in de landbouwsector lastig,
                  waardoor het de instroom van jonge landbouwers in de agrarische sector remt. De komende
                  15 jaar gaan circa 20.000 land- en tuinbouwbedrijven verdwijnen, tenzij de bedrijfsopvolging
                  wordt geregeld. Aangezien jonge landbouwers behoefte hebben aan een financiële ondersteuning
                  in de opstartfase van hun agrarisch ondernemerschap, vormt dit steuninstrument een
                  geschikte financiële stimulans. De vestigigingssteun wordt ingezet om middels een
                  financiele bijdrage, de overname/-start te vergemakkelijken. Deze ondersteuning vormt
                  de stimulans om in het keuzeproces rond overname/start, de drempel over te gaan om
                  het bedrijf wel over te nemen.
               
g. Evaluatieparagraaf
               
Volgens EU-wetgeving is NL verplicht om het instrumentarium in het GLB-NSP te evalueren.
                  Voor deze evaluatie dient een evaluatieplan te worden opgesteld en uiterlijk in december
                  te worden ingeleverd bij de Europese Commissie. De Regieorganisatie van het GLB heeft
                  de opdracht gegeven aan Ecorys om het GLB NSP en dus het steuninstrument «vestigingssteun
                  jonge landbouwers» te evalueren. Deze instelling is bekend bij de Europese Commissie.
                  Op basis van deze evaluatie zal LNV samen met relevante sectorpartijen kijken of aanpassing
                  van het steunbedrag of voorwaardes nodig zijn. Deze aanpassingen zouden eventueel
                  kunnen worden doorgevoerd tijdens de volgende GLB-periode.
               
3. Ophoging en verlenging Lbv-plus
               
a. Doelen
               
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus)
                  is een belangrijk instrument in de aanpak piekbelasting. Het doel van de Lbv-plus
                  is het realiseren van blijvende forse daling van stikstofdepositie op overbelaste
                  en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door vrijwillige beëindiging van veehouderijlocaties
                  met piekbelasting.
               
Deelname aan de regeling is vrijwillig. Met de in de regeling gekozen drempelwaarde
                  komen circa 3.000 veehouderijlocaties met melkvee, varkens, pluimvee en vleeskalveren
                  in aanmerking. De Lbv-plus levert ook een bijdrage aan de realisatie van de reductiedoelstellingen
                  zoals vastgelegd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering.
               
b. Beleidsinstrument(en)
               
De Lbv-plus is een subsidieregeling voor melkvee-, varkens-, pluimvee- en vleeskalverhouders.
                  Ondernemers kunnen op grond van de regeling een subsidie krijgen voor het definitief
                  en onherroepelijk beëindigen van de productiecapaciteit op een veehouderijlocatie.
                  Alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen komen in aanmerkingen voor subsidie
                  zolang er voldoende budget is.
               
De subsidie bestaat uit:
• Een vergoeding voor het waardeverlies van de productiecapaciteit (subsidiepercentage
                           120% van de gecorrigeerde vervangingswaarde);
                        
• Een vergoeding voor het door te halen productierecht (subsidie-percentage 100%);
• Een forfaitaire vergoeding voor sloop van de productiecapaciteit van € 45,– per m2.
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
Het transitiefonds is nog niet operationeel. De middelen staan nog op de begroting
                  van de Aanvullende Post (AP) van het Ministerie van Financiën. Er is 1 mld. euro overgeheveld
                  van de AP (gereserveerd voor het Transitiefonds) naar de LNV-begroting (20% deelnamebereidheid).
                  Dit is inclusief uitvoeringskosten RVO (€ 10 mln. euro) en financiële ondersteuning
                  van gemeenten voor uitvoeringstaken (€ 15 mln. euro).
               
Op basis van de lopende aanvragen in het kader van de Lbv-plus, is geconstateerd dat
                  het beschikbare subsidiebudget niet toereikend is om alle aanvragen die aan de voorwaarden
                  van de regeling voldoen te honoreren. De prognose voor 2024 wijst uit dat een aanvulling
                  van € 850 miljoen (inclusief € 5 miljoen uitvoerings-kosten) noodzakelijk is om alle
                  aanvragen die voldoen aan de voorwaarden te kunnen honoreren.
               
d. Nagestreefde doeltreffendheid
               
Gelet op het doelstelling van de Lbv-plus is het noodzakelijk maximaal stikstofwinst
                  te boeken met het beëindigen van veehouderijlocaties. Daarom geldt als voorwaarde
                  voor deelname dat de stikstofdepositie die door een veehouderijlocatie binnen een
                  straal van 25 kilometer op overbelaste Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt gelijk
                  of hoger dan de drempelwaarde van 2500 mol moet liggen. Een subsidievereiste is dat
                  het overgrote deel van het productierecht (minimaal 80% van het varkens- en pluimveerecht,
                  minimaal 95% van het fosfaatrecht voor melkvee) wordt doorgehaald. Hiermee wordt gewaarborgd
                  dat de beëindiging een blijvend effect heeft (krimp van de veestapel). Het doel wordt
                  gerealiseerd door op veehouderijlocaties die in aanmerking komen voor een subsidie
                  zowel de bestaande dierlijke productie te beëindigen als de op de locatie aanwezige
                  productiecapaciteit definitief en onherroepelijk te sluiten.
               
Naast vermindering van stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden en landelijke
                     daling van de stikstofdepositie heeft de regeling nog andere positieve effecten:
                  
• afname van de emissies van broeikasgassen en fijnstof en daarmee een bijdrage aan
                           het realiseren van de doelen uit het Klimaatakkoord;
                        
• afname van de productie van dierlijke mest (stikstof en fosfaat) en daarmee een afname
                           van het landelijke mestoverschot;
                        
• verbetering van het algehele leefklimaat in het buitengebied.
e. Nagestreefde doelmatigheid
               
In de Lbv-plus wordt met één drempelwaarde gewerkt. Dat betekent dat de doelgroep
                  van de regeling uit ca. locaties bestaat, in tegenstelling tot de Lbv, waarvan de
                  doelgroep uit 10.000 locaties bestaat. Hierdoor is de doelgroep specifieker gefocust
                  op veehouderijlocaties die piekbelasting veroorzaken.
               
Door deze werkwijze wordt gewaarborgd dat het beschikbare budget zoveel mogelijk gebruikt
                  wordt om op korte termijn maximaal stikstofwinst te boeken.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
Het resultaat van de Lbv-plus wordt op verschillende manieren gemonitord, zoals:
1. het aantal ingediende subsidieaanvragen;
2. het aantal positieve subsidiebeschikkingen;
3. het aantal veehouderijlocaties dat definitief wordt beëindigd;
4. de hoeveelheid productierecht die is doorgehaald (en de krimp van de veestapel die
                           hiervan het resultaat is);
                        
5. de totale afname van de ammoniakemissie en stikstofdepositie (landelijk en per Natura
                           2000-gebied).
                        
De monitoring moet inzicht geven in de totale stikstofopbrengst van de Lbv-plus en
                  de regionale spreiding van deze stikstofwinst. De inzichten kunnen gebruikt worden
                  om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Lbv-plus te beoordelen.
               
De monitoring van de voortgang van de Lbv-plus (punt 1 en 2) is gestart op het moment
                  van openstelling van de regeling. RVO levert periodiek een voortgangsrapportage op.
                  Deze informatie is ook van belang in het kader van de bredere aanpak piekbelasting.
                  De onderdelen 3, 4 en 5 kunnen pas later in beeld worden gebracht. Op basis van de
                  termijnen in de Lbv-plus is de verwachting dat de eerste veehouderijlocaties vanaf
                  eind 2024/begin 2025 hun productie definitief zullen beëindigen. Vanaf dat moment
                  kan de stikstofwinst gemonitord worden.
               
4. Verplaatsingsregeling
               
a. Doelen
               
Het hoofddoel van deze regeling is het verminderen van de stikstofdepositie op overbelaste
                     kwetsbare Natura2000-gebieden, door financiële ondersteuning van verplaatsing van
                     veehouderijbedrijven van locaties waar zij veel depositie op overbelaste Natura2000-gebieden
                     veroorzaken naar locaties waar dat veel minder het geval is. De inschatting is dat
                     circa 2 procent van de doelgroep van ongeveer 3.000 veehouderijlocaties met piekbelasting,
                     met behulp van deze regeling wil komen tot verplaatsing van hun bedrijf. Het betreft
                     veehouderijbedrijven van ondernemers die gelet op hun leeftijd, investeringen in het
                     bedrijf of andere factoren, geen gebruik zullen maken van de vrijwillige stoppersregelingen,
                     en ook niet kiezen voor de ontwikkelpaden innoveren, extensiveren of omschakelen op
                     hun huidige locatie. Ondernemers die gemotiveerd zijn het bedrijf op een andere locatie
                     voort te zetten. Door een veehouderij te verplaatsen naar een locatie verder weg van
                     een Natura2000-gebied, wordt de depositie van stikstof in deze overbelaste gebieden
                     verminderd.
                  
Deze subsidieregeling voor vrijwillige bedrijfsverplaatsingsregeling wordt opgezet
                     in lijn met het advies van de heer Remkes en is één van de instrumenten in de aanpak
                     piekbelasting, naast onder andere de vrijwillige beëindigingsregeling (Lbv-plus).
                     Deelname aan de verplaatsingsregeling is op vrijwillige basis.
                  
b. Beleidsinstrument(en)
               
De verplaatsingsregeling is een subsidieregeling voor veehouders met een bedrijf dat
                  piekbelasting veroorzaakt, waarmee zij financieel gesteund worden om hun bedrijf op
                  een andere plek voort te zetten. De regeling is gebaseerd op de nieuwe staatsteunrichtsnoeren
                  voor bedrijfsverplaatsing. En ligt bij de Europese Commissie voor ter toetsing (prenotificatie).
               
Het voornemen is om de verplaatsingsregeling te laten bestaan uit twee modules:
1. Steun voor haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing waarin onderzocht wordt of
                           en op welke wijze en waar naartoe een verplaatsing haalbaar is;
                        
2. Steun voor de daadwerkelijke realisatie van de verplaatsing van het veehouderijbedrijf.
                           Verwacht wordt dat niet elke aanvrager van module 1 ook een aanvraag zal doen voor
                           module 2, en andersom.
                        
Het voornemen is om met module 2 steun mogelijk te maken voor de verhuizing van bedrijfsgebouwen
                  en -voorzieningen naar een nieuwe locatie, maar ook voor het overnemen van bedrijfsgebouwen
                  van een bestaand bedrijf op de hervestigingslocatie. De inzet is om ook steun voor
                  bedrijfsverplaatsing naar andere EU-lidstaten mogelijk te maken. Het is van belang
                  dat op de nieuwe locatie geen afwenteling op andere (NPLG-)doelen plaatsvindt. De
                  activiteit dient dan ook in lijn te zijn met de geldende bestemming en vergunningsruimte.
               
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
De financiële gevolgen worden voorzien op € 115 mln, inclusief uitvoering.
Bedrijfsverplaatsing van een landbouwbedrijf is in de meeste gevallen een complex
                     proces met mogelijk vergaande gevolgen voor de ondernemer en zijn gezin. Het vinden
                     van een geschikte hervestigingslocatie die in alle belangrijke opzichten voldoet is
                     niet gemakkelijk. De verwachting is daarom dat er van de groep veehouderijbedrijven
                     met piekbelasting wel een substantieel aantal (maximaal 10%) steun zal vragen voor
                     het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing (module 1 van de
                     regeling), maar dat van deze groep een aanzienlijk kleiner deel steun zal vragen voor
                     uitvoering van de bedrijfsverplaatsing (module 2). Een eerste inschatting is dat:
                  
− rond 10% van de doelgroep van de aanpak piekbelasting (ca. 3.000 bedrijven), dus ca. 300
                           ondernemers een aanvraag zullen indienen voor module 1; en
                        
− rond 2% van de doelgroep van de aanpak piekbelasting, dus ca. 60 een aanvraag zal
                           indienen voor module 2 van de regeling.
                        
Het voornemen is om de subsidie per aanvrager voor module 1 te maximeren op € 50.000.
                  De gemiddelde subsidie per aanvrager voor module 2 van de regeling wordt geschat op
                  ca. € 1.500.000.
               
Het voornemen is om de verplaatsingsregeling te laten bestaan uit twee modules:
1. Steun voor haalbaarheidsonderzoek bedrijfsverplaatsing waarin onderzocht wordt of
                           en op welke wijze en waar naartoe een verplaatsing haalbaar is;
                        
2. Steun voor de daadwerkelijke realisatie van de verplaatsing van het veehouderijbedrijf.
                           Verwacht wordt dat niet elke aanvrager van module 1 ook een aanvraag zal doen voor
                           module 2, en andersom.
                        
Gezien het gevraagde maatwerk wordt rekening gehouden met 10% aan uitvoeringskosten.
Verplaatsing is in de meeste gevallen een meerjarig traject, en vraagt veel samenwerking
                  tussen de aanvragend ondernemer, de uitvoeringsdienst van het Rijk (RVO), provincies
                  en gemeenten. Daarom is het wenselijk om de modules van de regeling langjarig open
                  te stellen om zo ook langjarig bij te dragen aan het behalen van de doelen.
               
Totaal:
− Module 1 (haalbaarheidsstudie bedrijfsverplaatsing): 300 goedgekeurde aanvragen met
                           een gemiddeld subsidiebedrag van € 50.000 is in totaal circa € 15 mln.
                        
− Module 2 (uitvoering verplaatsing): 60 goedgekeurde aanvragen met een gemiddeld subsidiebedrag
                           van € 1,5 mln. is in totaal € 90 mln.
                        
De totale kosten komen daarmee uit op ca. € 105 mln. Inclusief 10% uitvoeringskosten
                     wordt dit circa € 115 mln.
                  
Onderstaand is opgenomen wat de consequentie is voor de rijksbegroting:
Bedragen in € x 1000 (uitgaven en ontvangsten)
2024
2025
2026
2027
2028
Verplichtingen
20.000
30.000
30.000
20.000
15.000
Uitgaven
3.000
12.000
20.000
30.000
30.000
d. Nagestreefde doeltreffendheid
               
Het doel van deze regeling is dat de stikstofdepositie op kwetsbare en overbelaste
                  Natura2000-gebieden wordt verminderd om te voldoen aan EU-verplichtingen (Vogel- en
                  Habitatrichtlijnen). Het gaat om bedrijven die piekbelasting veroorzaken, maar door
                  willen gaan met hun productie en die bedrijfsverplaatsing als een verantwoorde oplossing
                  beschouwen. Op de nieuwe locatie zal er substantieel minder depositie op overbelaste
                  Natura2000-gebieden veroorzaakt worden.
               
Boeren zullen met de subsidie uit deze regeling een bedrijfsverplaatsing naar een
                  andere locatie kunnen realiseren, en op die andere locatie op toekomstbestendige wijze
                  doorgaan met hun bedrijf, waarbij voldaan moet worden aan alle eisen voortvloeiend
                  uit onder andere de regels voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur.
               
e. Nagestreefde doelmatigheid
               
Voor ondernemers met veehouderijbedrijven met piekbelasting kan het verplaatsen van
                  het bedrijf een optie zijn om de veroorzaakte stikstofdepositie op kwetsbare en overbelaste
                  Natura2000 gebieden te beëindigen en het bedrijf op een gunstiger locatie waar substantieel
                  minder depositie op overbelaste Natura2000-gebieden veroorzaakt wordt, verder te ontwikkelen.
                  Als deze regeling niet wordt ingezet, zullen er mogelijk meer boeren zijn die op hun
                  huidige locatie zullen blijven en daarmee blijven bijdragen aan een grote, ongewenste
                  stikstofdepositie op overbelaste natuurgebieden.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
Het resultaat van de verplaatsingsregeling wordt op verschillende niveaus gemonitord,
                     zoals:
                  
• het aantal ingediende subsidieaanvragen;
• het aantal positieve subsidiebeschikkingen;
• het aantal veehouderijlocaties dat definitief wordt verplaatst;
• de totale afname van stikstofdepositie op kwetsbare Natura 2000-gebieden a.g.v. verplaatsen
                           van bedrijven.
                        
5. Maatregelpakketten provincies (inclusief uitvoeringskosten)
               
a. Doelen
               
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) richt zich op drie kerndoelen: het
                  in een samenhangende aanpak realiseren van de Europese internationale verplichtingen
                  op het terrein van (1) natuur (met als onderliggend doel de stikstofopgave), (2) water
                  en (3) klimaat. Deze doelen hangen sterk samen en zijn sterk normerend. Nederland
                  is als EU-lidstaat juridisch verplicht eraan te voldoen. Het tempo van de uitwerking
                  van de stikstofmaatregelen om het wettelijke stikstofdoel voor 2030 te realiseren,
                  is leidend voor het algemene tempo van de stappen in de lange termijntransitie in
                  het NPLG. Ook voor de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is de druk
                  hoog: in 2027 moeten de benodigde maatregelen genomen zijn. Voor klimaat moeten in
                  2030 tussendoelen behaald zijn op weg naar een klimaatneutrale samenleving in 2050.
               
1. Nederland moet aan de vogel- en habitatrichtlijn voldoen en heeft zich gecommitteerd
                           aan de Europese Biodiversiteits Strategie (EBS) en de VN Conventie voor Biodiversiteit
                           (CBD). Het hoofddoel van de wet is het te allen tijde voorkomen van verslechtering
                           van de natuur en het uiteindelijk in een gunstige staat van instandhouding brengen
                           van de natuur. Stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren waardoor de kwaliteit
                           van stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder druk staat. Inzet op stikstofreductie
                           en het brengen van grote delen van het Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde
                           is daarom een belangrijke pijler om te komen tot de realisatie van het bovenliggende
                           doel: de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen volgend uit de VHR en het
                           in een gunstige staat van instandhouding brengen van de natuur. Voor de landbouwsector
                           gaat het hier op zeer korte termijn vooral om de reductie van de neerslag van stikstof
                           op kwetsbare N-2000 gebieden, het versterken van de natuurinclusiviteit en het voortbestaan
                           van soorten die afhankelijk zijn van het boerenland.
                        
2. Nederland moet in 2027 aan de Kaderrichtlijn Water voldoen. Voor de landbouwsector
                           betekent dit dat waterverontreiniging o.a. door nitraat, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen
                           (pesticiden) tegengegaan moet worden en de natuur in en rond watergangen moet worden
                           versterkt. Daarnaast is de bodem er op veel plekken slecht aan toe. Dat betekent dat
                           er keuzes rond waterpeil gemaakt moeten worden.
                        
3. Nederland moet voldoen aan de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en daarmee in 2050 klimaatneutraal
                           zijn. Deze zijn vastgelegd in de Klimaatwet. Voor de landbouwsector zal dat vooral
                           gaan om de reductie van broeikasgassen: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). In het landgebruik is extra ruimte nodig voor koolstofvastlegging om onvermijdbare
                           restemissies te kunnen compenseren. De benodigde ruimte voor bos e.d. moet tijdig
                           ruimtelijk worden ingepast.
                        
Snelle maatregelen zijn nodig voor het reduceren van emissies en het herstel van veel
                     Nederlandse natuurgebieden. Herstel van natuur is een voorwaarde om ook weer ontwikkelruimte
                     voor andere activiteiten te realiseren. Nederland lijkt de KRW doelen met het huidige
                     Nederlandse beleid «redelijkerwijs» niet meer te halen (RLI). De klimaatdoelen 2030
                     voor zowel de landbouw als het landgebruik liggen niet binnen bereik. Volgens de recente
                     ramingen van PBL zijn de landbouw en het landgebruik de enige sectoren – over alle
                     sectoren bezien – die achterlopen op schema.
                  
Meer inspanning van alle overheden is nodig om te voorkomen dat de EU Nederland forse
                  boetes kan opleggen en allerlei activiteiten stil komen te liggen. Wanneer de overheid
                  niet zelf hierin de regie neemt bestaat het risico dat gerechtelijke uitspraken de
                  overheid hiertoe dwingen. Greenpeace heeft de Nederlandse staat gedagvaard en vraagt
                  om concrete maatregelen op korte termijn.
               
In het debat van 5 april 2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 70, item 6) heeft de Minister-President op basis van de breed gedeelde wens van de Tweede Kamer
                  een versnelling toegezegd in de toekenning van middelen aan provincies in het kader
                  van het NPLG. Het doel is dat uitvoering van de maatregelpakketten in 2024 kan starten.
               
Het kabinet heeft in de memorie van toelichting (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 2) bij de begroting van LNV aangegeven dat het voornemens is om een nota van wijziging
                  (NvW) in te dienen waarmee in 2024 de eerste maatregelpakketten gefinancierd kunnen
                  worden. Om tot een verantwoorde besteding van middelen te komen zijn de kennisinstellingen
                  gevraagd een oordeel te geven over de in juli 2023 ingediende maatregelpakketten in
                  het kader van de provinciale programma’s landelijk gebied. De omvang van het over
                  te hevelen bedrag is primair gebaseerd op dit oordeel.
               
De beoordeelde maatregelen zijn gericht op de meest urgente gebieden, natuur of dragen
                  bij aan meerdere NPLG-doelen.
               
Veenweidegebieden zijn aangewezen als prioritaire gebieden binnen het NPLG. Maatregelen
                  aan veenweidegebieden dragen bij aan de doelen van natuur en klimaat.
               
Overgangsgebieden zijn als een van de prioritaire gebieden benoemd binnen het NPLG.
                  Maatregelen aan overgangsgebieden dragen bij aan de doelen van natuur en stikstof.
                  Beekdalen zijn benoemd als prioritaire gebieden in het NPLG. Hier zijn doelstellingen
                  op het gebied van water (KRW) en natuur aan verbonden.
               
Toelichting uitvoeringskosten
De medeoverheden staan aan de lat om uitvoering te geven aan de aanpak van de opgaven
                  in het landelijk gebied. Hiertoe hebben zij een voorschot voor 2022 en 2023 ontvangen
                  ter dekking van de apparaatskosten die samenhangen met de uitvoering van het NPLG.
                  Gelet op de noodzaak om verder tot uitvoering te komen en de nodige voorbereidingen
                  te treffen voor uitvoering van de maatregelpakketten, is het van belang dat op zo
                  kort mogelijke termijn de medeoverheden zekerheid krijgen vanuit het Rijk over de
                  correctie op het voorschot voor 2022 en 2023 en de toekenning van het bedrag voor
                  2024.
               
Correctie 2022/2023
De provincies hebben in 2022 en 2023 een voorschot ontvangen voor de extra apparaatskosten
                  als gevolg van het NPLG. KPMG heeft in een artikel 2 onderzoek geanalyseerd of deze
                  voorschotten voldoende zijn. Het rapport van KPMG laat zien dat de geïnventariseerde
                  kosten hoger zijn dan de uitgekeerde voorschotten. Daarom wordt een correctie voorgesteld
                  en deze is gebaseerd op de omvang van de opgave per provincie.
               
De waterschappen hebben ieder in 2023 een subsidie als voorschot ontvangen voor apparaatskosten.
                  Het rapport van KPMG laat zien dat de geïnventariseerde apparaatskosten in de meeste
                  gevallen hoger liggen dan het voorschot. Daarom wordt ook voor de waterschappen een
                  correctie voorgesteld die is gebaseerd op de omvang van de opgave.
               
Vergoeding 2024
In 2024 zijn provincies ook bezig met de transitie uitwerking van het NPLG, daarom
                  vragen zij om een vergoeding van hun apparaatskosten. Gezien de onzekerheden (onder
                  meer rondom het Transitiefonds) wordt voorgesteld om op dit moment alleen financiering
                  voor 2024 te verstrekken, zodat de transitie in beweging blijft en voorbereidingen
                  en processen niet stilvallen. Reeds is een gedeelte opgenomen in de LNV-begroting,
                  echter is dit niet in lijn met de omvang van de opgave. Derhalve wordt een extra bedrag
                  (surplus) gevraagd.
               
b. Beleidsinstrument(en)
               
Provincies hebben op verzoek van het kabinet gebiedsprogramma’s en maatregelpakketten
                     opgesteld waarmee zij in 2024 kunnen starten. Het gaat om:
                  
• Vernatting (peilopzet, incl. nadeelcompensatie)
• Functieverandering
• Aanpassingen watersysteem in veenweidegebieden t.b.v. klimaat en natuur
• KPI-systematiek veenweidegebied
• Uitrol CO2 remmende maatregelen
• Realisatie NNN in veenweidegebied
• Maatregelen in zones om N2000-gebieden, waaronder groenblauwe dooradering
• Aanleg en verbetering landschapselementen
• Aanleg natuur en bos buiten NNN (incl. voorbereidende onderzoeken daarvoor)
• Uitrol kpi-systematiek overgangsgebieden
• Realisatie van bufferzones rondom beekdalen. Dit omvat: Beekdalverbreding, herinrichting,
                           realisatie natte zones, bosrevitalisering, herstel van natuur en watersysteem, en
                           het vasthouden van water
                        
• Realisatie groenblauwe dooradering
• Maatregelen, zoals onderbouwd in Natuurdoelanalyses
• Uitbreiding houtige landschapselementen, Revitalisering landschapselementen Natuur
                           en landschapsversterking, Natuur en waterherstel
                        
• Bos en landschap, Bosrealisatie buiten Natura 2000-gebieden, Revitalisering bestaande
                           bossen,
                        
• VHR-inrichting bijvoorbeeld voor de otter
• Aanleg ecologische verbindingen
• Kwaliteitsverbetering binnen NNN
• Uitbreiden agroforestry en voedselbossen
• Optimalisering Weidevogelbiotoop
• Biodiversiteitsmonitor akker- en tuinbouw
• Continuering van maatregelen die in 2022 zijn toegekend. Denk aan: investering in
                           managementmaatregelen, waterherstel, fysieke investering stikstofreductie, gebiedsprocessen,
                           KPI-systematiek uitrollen, landbouw en weidegang, en CO2 vastlegging in bodem.
                        
• Landbouw-innovatie, nieuwe teeltsystemen, verdienmodellen (geen stalsystemen), en
                           stimuleren biologische landbouw en kruidenrijk grasland.
                        
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
Reservering, mede gebaseerd op de onafhankelijke beoordeling van maatregelpakketten.
                  Op basis van de integrale beoordeling van verbeterde maatregelpakketten door het rijk
                  vindt de daadwerkelijke toekenning plaats:
               
(bedragen x € 1 mln.)
2024
2025
2026
Totaal
Beekdalen
59,8
54,5
18,6
132,9
Meervoudig doelbereik
232,8
212,2
72,4
517,4
Natuur
185,7
169,2
57,8
412,7
Overgangsgebied
32,7
29,7
10,2
72,6
Veenweide
65,2
59,4
20,3
144,8
Totaal
576,2
525
179,2
1.280,4
Correctie uitvoeringskosten 2022/2024. (Bedragen x € 1 mln.)
Omvang
Correctie provincies ’22 en ’23
€ 23,0
Correctie waterschappen ’23
€ 5,3
Surplus provincies ’24
€ 7,8
Totaal
€ 36,1
d. Nagestreefde doeltreffendheid
               
Maatregelen in het veenweidegebied leveren een bijdrage aan de klimaatdoelen doordat
                  de emissie van broeikasgassen wordt tegengegaan. De aanleg van nieuwe natuur draagt
                  ten minste bij aan natuurdoelen zoals de uitbreiding van het natuurareaal en de VHR-opgave.
                  Het gaat hier om additionele maatregelen t.o.v. staand beleid, en dus om extra natuurareaal
                  en VHR doelbereik. De KPI-systematiek stimuleert boeren om via hun bedrijfsvoering
                  bij te dragen aan de NPLG-doelen.
               
Groenblauwe dooradering en de aanleg van landschapselementen, natuur en bos dragen
                  bij aan natuur-, klimaat- en KRW-doelen inclusief waterkwaliteit.
               
Het herstel van beekdalen draagt bij aan het verbeteren van de waterkwaliteit in het
                  kader van de KRW en draagt bij aan natuurdoelen.
               
GBDA, versterking van landschapselementen en natuur, uitbreiding van bos, NNN en voedselbossen
                  dragen bij aan ten minste de natuurdoelen.
               
De maatregelen met meervoudig doelbereik dragen tegelijk bij aan NPLG-doelen voor
                  natuur, water, stikstof en klimaat. Zo hebben bijvoorbeeld fysieke investeringen in
                  de landbouw niet alleen een positief effect op het reduceren van stikstof, maar leidt
                  het ook tot positieve effecten voor de bodem- en waterkwaliteit, en bevordert het
                  de kwaliteit van de natuur in de buurt van de agrarische ondernemingen.
               
e. Nagestreefde doelmatigheid
               
Provincies zijn gevraagd om maatregelen aan te dragen waarvoor draagvlak is en waar
                  op korte termijn gestart kan worden met realisatie, voor doelbereik op korte termijn.
                  De maatregelen zijn low regret; dit houdt o.a. in dat maatregelen niet leiden tot
                  lock-ins, staatssteunproof zijn, en bijdragen aan meerdere NPLG-doelen tegelijk, waardoor
                  er sprake is van efficiëntie, en maatregelen onderdeel zijn van een gebiedsprogramma.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
Monitoring zal in eerste instantie plaatsvinden in het kader van de huidige verantwoordelijkheden
                  in de bestaande monitoringsstelsels voor a) stikstof (Wsn), b) de KRW, c) de Monitor
                  Klimaatbeleid + KEV, en de d) natuur (Natuurpact en Uitvoeringsprogramma Natuur, inclusief
                  de actualisatie en uitbreiding van natuurmonitoring die in opdracht van Programma
                  Natuur is ontwikkeld). Zo worden optelbaarheid en vergelijkbaarheid geborgd.
               
Om provincies hierin te ondersteunen wordt door het Rijk, in samenspraak met de provincies,
                  een handleiding monitoring opgesteld dat ook handvatten biedt voor de informatievoorziening
                  voor de maatregelmonitoring in het Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied,
                  in de vorm van een jaarlijks te actualiseren programmaboek.
               
Daarnaast voert een consortium van kennisinstellingen (RIVM, WUR, PBL en Deltares)
                  in 2023 en de eerste helft van 2024 een voorverkenning naar de opzet van monitoring
                  en evaluatie van het NPLG uit. De uitkomsten van deze voorverkenning kunnen gebruikt
                  worden voor de verdere ontwikkeling van een monitoringsstelsel. In het wetsvoorstel
                  voor de tijdelijke wet Transitiefonds is een tweejaarlijkse verkenning door PBL (in
                  consortium) beoogd. Hierbij wordt rekening gehouden met en invulling gegeven aan de
                  ijkmomenten van Remkes
               
6. PEGA agroprogramma Groningen
               
a. Doelen
               
Het Agroprogramma Groningen is een aantal maatregelen van de provincie Groningen met
                     als doel het bieden van toekomstperspectief aan agrariërs in het aardbevingsgebied
                     die nadelige effecten van gaswinning uit het Groningenveld hebben ervaren. Het programma
                     heeft de volgende subdoelen:
                  
− Begeleiding aan agrariërs bij hun schadeherstel- en versterkingstraject en zaken gerelateerd
                           daaraan;
                        
− Bijdragen aan een toekomstbestendige landbouwsector;
− Voorzien in een financiële faciliteit voor agrarische ondernemingen voor investeringen.
b. Beleidsinstrument(en)
               
1. Programmateam: Betreft de dagelijkse uitvoering van het programma. Ook worden deze
                        middelen ingezet voor informatievoorziening richting de agrariërs met onder andere
                        een kennisbank, het organiseren van workshops, inhuur van subsidie-experts en een
                        subsidieregeling voor de inhuur van deskundigen.
                     
2. Consulentschap: inzet van consulenten voor begeleiding van agrariërs. De consulenten
                        zijn de spin in het web voor de agrariër en helpen bij vragen over onder meer juridische
                        procedures en bedrijfskundige, bouwkundige of financiële vraagstukken.
                     
3. Innovatie & vernieuwing: agrariërs worden geїnformeerd en gestimuleerdom innovatieve
                        en duurzame oplossingen in te zetten in hun bedrijfsvoering. Dit kunnen innovaties
                        zijn op het gebied van diervriendelijkheid en emissiereducties.
                     
4. Maatwerkregeling: subsidieregeling om investeringen voor agrarische ondernemingen
                        in een schade- en/of versterkingstraject te stimuleren. Deze regeling is ervoor bedoeld
                        om ondernemers die achterstand hebben ervaren in (de ontwikkeling van) hun bedrijfsvoering
                        door de gaswinnigsproblematiek (naast de middelen van IMG en NCG voor herstel en versterking)
                        een extra impuls te geven. In aanvulling op de gelden voor het schadetraject van het
                        IMG en/of het versterkingstraject van de NCG kan een benadeeld agrariër met deze regeling
                        een bedrag aanvragen om te investeren in zijn bedrijf op de gebieden die beschreven
                        staan in de «Regeling maatwerk investeringen Agroprogramma 2023». Bovenop de basissubsidie
                        van maximaal 200.000 euro is het aan te vragen bedrag medeafhankelijk van het type
                        bedrijf dat de agrariër heeft en de schade die dat bedrijf geleden heeft. Voor een
                        melkkelder, mestkelder of koekelder wordt € 100.000 beschikbaar gesteld, voor een
                        karakteristiek pand € 50.000 en voor een funderingsproblematiek bij één of meerdere
                        bedrijfsgebouwen € 50.000.
                     
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
Bedragen in € x 1000.
Kostensoorten
2024
2025
2026
2027
2028
Totaal
Programmakosten
400
400
400
400
400
2.000
Consulenten
875
1.050
1.050
875
700
4.550
Innovatie & vernieuwing
1.200
1.200
1.200
1.200
1.200
6.000
Maatwerkregeling
61.826
56.524
60.000
16.100
14.000
208.450
Totaal
64.301
59.174
62.650
18.575
16.300
221.000
d. Nagestreefde doeltreffendheid
               
Bij dit onderdeel verwijzen we graag naar onderdeel 2 «Beleidsinstrumenten»:
Ad 1 en 2: De bij Programmateam en Consulentschap genoemde beleidsinstrumenten bieden
                  begeleiding en verhogen het kennisniveau bij zowel de agrariërs als betrokken organisaties
                  zoals de gemeente, het IMG en de NCG. Het programmateam organiseert onder meer workshops,
                  houdt een kennisbank bij en faciliteert deskundigenadvies. De consulenten begeleiden
                  de agrariër in het traject van schade en versterking en denken mee over alle aspecten
                  van de bedrijfsvoering, waaronder toekomstbestendigheid.
               
Ad 3: Met dit beleidsinstrument wordt de agrariër meegenomen in de beschikbare duurzame
                  en innovatieve oplossingen en wordt hij of zij gestimuleerd om dit in zijn of haar
                  eigen bedrijfsvoering in te zetten. De geboden oplossingen zijn in lijn met de huidige
                  maatstaven voor brede welvaart, duurzaamheid en diervriendelijkheid.
               
Ad 4: Met dit beleidsinstrument wordt het toekomstperspectief van de agrariër bevorderd
                  met investeringen in het bedrijf. Dit draagt bij aan het afsluiten van het traject
                  van schade en/of versterking met een financiële impuls.
               
e. Nagestreefde doelmatigheid
               
Bij dit onderdeel verwijzen we graag naar onderdeel 2 «Beleidsinstrumenten»:
Ad 1: Het programma wordt uitgevoerd binnen team Gaswinning van de provincie Groningen.
                  De medewerkers van de provincie zitten in het gebied en zijn daardoor ook geïnformeerd
                  over het hele gaswinningsdossier. Met het in-house aanbieden van workshops en een
                  kennisbank wordt op een effectieve en doelmatige wijze bijgedragen aan de informatievoorziening
                  van agrariërs en organisaties. Met de subsidieregeling deskundigenkosten kan het Agroprogramma
                  op een laagdrempelige wijze agrariërs snel helpen.
               
Ad 2: De begeleiding door een consulent lost op een laagdrempelige manier al een groot
                  deel van de problematiek voor een agrariër op of brengt deze oplossing dichterbij.
                  De consulent biedt een luisterend oor, denkt mee met de agrariër en staat naast hem
                  of haar bij het maken van beslissingen.
               
Ad 3: Met het fonds Innovatie & Vernieuwing wordt aansluiting gezocht bij het provinciale
                  en landelijke beleid en de ontwikkelingen die de overheid hiermee wil stimuleren (passend
                  bij specifieke doelen van het NPLG). De resultaten van proefboerderijen en haalbaarheidsonderzoeken
                  zullen worden gedeeld met de overheid en de sector.
               
Ad 4: Met de Maatwerkregeling Agroprogramma wordt de langlopende stilstand in de ontwikkeling
                  van de bedrijfsvoering definitief opgelost met oplossingen voor de toekomst.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
Na de looptijd van ieder subsidieplafond voor de Maatwerkregeling (eerst na een half
                  jaar, mogelijk daarna ieder jaar) zal de provincie evalueren en het Rijk op de hoogte
                  stellen van de uitkomsten daarvan. Zo wordt gekeken of de aanpak doeltreffend was
                  en de hoogte van de middelen toereikend. Desgevraagd kan er ook een eindevaluatie
                  plaatsvinden rond de sluiting van het Agroprogramma.
               
7. Ecoregeling
               
a. Doelen
               
De ecoregeling is onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en is een
                  jaarlijkse, vrijwillige regeling voor agrarische ondernemers. Deelname aan de ecoregeling
                  gaat voor de boeren gepaard met kosten en gederfde inkomsten. De ecopremie compenseert
                  deze factoren en beloont boeren hiermee voor geleverde duurzaamheidsprestaties. Deze
                  prestaties, aanpassingen in de bedrijfsvoering die bijdragen aan bodem- en luchtkwaliteit,
                  biodiversiteit, waterkwaliteit, landschap, en biodiversiteit, zijn een belangrijke
                  stap in de landbouwtransitie. In 2023 hebben meer boeren meegedaan aan de ecoregeling
                  dan verwacht, wat betekent dat het doelbereik hoger is, maar ook dat het budget wordt
                  overschreden. Dit heeft tot gevolg dat er in 2023 een tariefkorting moet worden toegepast
                  (zie Kamerstuk 28 625, nr. 355), brief 16 januari 2024). Het doel van deze compensatieregeling is om de korting
                  van de ecoregelingtarieven van 2023 te compenseren, in lijn met de motie van het lid
                  Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 470, nr. 15) en de motie van de leden Pierik en Van der Plas (Kamerstuk 30 252, nr. 146). Met de ecoregeling wordt het gros van de agrarisch ondernemers in Nederland bereikt
                  (in 2023 circa 35.500 deelnemers). De compensatie stelt agrarisch ondernemers beter
                  in staat ook komende jaren deel te nemen aan de ecoregeling dan wel andere stappen
                  te ondernemen om hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Immers, als deelnemers in 2023
                  verlies maken op de ecoregeling, zouden zij zich mogelijk komende jaren niet meer
                  op (kunnen) geven, aangezien verduurzaming kosten met zich meebrengt. In het licht
                  van de Europese Farm-to-Fork strategie en de Green Deal, en de transitieopgave op
                  het Nederlands landelijk gebied is het noodzakelijk om te voorkomen dat boeren duurzame
                  landbouwpraktijken afbouwen om inkomensdaling en onzekerheid op de wereldvoedselmarkt
                  te compenseren.
               
b. Beleidsinstrument(en)
               
Om de tariefkorting te compenseren, zal een staatssteunregeling worden opgesteld.
                  Deze regeling behoeft nog goedkeuring door de Europese Commissie. Deelnemers aan de
                  ecoregeling ontvangen vervolgens automatisch een aanvullend bedrag op het ecoregelingtarief,
                  zodat deelnemers in totaal de oorspronkelijk voorziene bedragen ontvangen: € 60 per
                  hectare voor deelnemers die brons halen, € 100 per hectare voor zilver, en € 200 voor
                  goud. Er is dus geen aparte aanmelding nodig. Hiermee is er geen extra administratieve
                  last voor boeren.
               
c. Financiële gevolgen voor het Rijk
               
Het kabinet stelt € 50 mln beschikbaar. Omdat de ecoregeling bijdraagt aan de doelen
                  uit het Transitiefonds Stikstof en Landelijk Gebied (zie Kamerstuk 28 625, nr. 355, brief 16 januari 2024), worden de gereserveerde middelen voor het Transitiefonds
                  op de Aanvullende Post overgeheveld naar de LNV-begroting. De middelen zullen terugvloeien
                  naar de Aanvullende Post mocht het niet mogelijk zijn om de middelen in te zetten
                  ter compensatie van de tariefkorting voor de ecoregeling.
               
d. Nagestreefde doeltreffendheid
               
De inzet van de middelen is doeltreffend, omdat door het compenseren van de tariefkorting
                  wordt aangesloten bij de systematiek van de ecoregeling zoals deze was bedoeld. De
                  ecoregelingtarieven zijn gebaseerd op een berekening van gemaakte kosten en gederfde
                  inkomsten per bedrijf, gebruikmakend van forfaitaire waarden voor twee regio’s in
                  Nederland. De compensatie voor de tariefkorting in 2023 voorkomt dat boeren de gemiste
                  inkomsten bij een lager tarief gaan compenseren door duurzame landbouwpraktijken af
                  te bouwen.
               
De ecoregeling draagt bij aan een groot deel van de GLB-doelen, op het gebied van
                  bijvoorbeeld klimaatadaptatie, emissiereductie, beheer van landschapselementen, nutriëntenbeheer,
                  waterkwaliteit. De doeltreffendheid en puntentoekenning op de vijf doelen van de ecoregeling
                  (zie «doel(en)») is verder beoordeeld door experts van de WUR (Kamerstuk 28 625, nr. 339 en bijlagen, 17 juni 2022). Door de middelen in 2024 uit te keren wordt de langjarige
                  verduurzaming van de landbouw ondersteund.
               
e. Nagestreefde doelmatigheid
               
De inzet van de middelen is ook doelmatig, omdat wordt aangesloten bij de systematiek
                  van de ecoregeling en de compensatiebetaling wordt gekoppeld aan de ecopremie. Bij
                  het niet compenseren van de tariefkorting zou het effect van de ecoregeling deels
                  teniet kunnen worden gedaan, omdat boeren de niet-gecompenseerde gederfde inkomsten
                  zouden kunnen compenseren door minder rekening te houden met duurzaamheid. De doelgroep
                  van de compensatieregeling komt precies overeen met de deelnemers aan de ecoregeling
                  die in 2023 worden geconfronteerd met een tariefkorting. Hierdoor is ook geen sprake
                  van extra uitvoeringskosten, alsmede geen administratieve lasten voor boeren.
               
f. Evaluatieparagraaf
               
De ecoregeling wordt in het kader van het GLB gemonitord en geëvalueerd, op deelname
                  en doelbereik per hectare. Jaarlijks wordt hierover gerapporteerd in de jaarlijkse
                  prestatieverantwoording aan de Europese Commissie. Deze verantwoording vindt plaats
                  in het kader van het Nationaal Strategisch Plan waarin lidstaat Nederland voor de
                  betreffende beleidsdoelen streefwaardes heeft opgenomen voor de periode 2023–2027.
                  De inzet van de onderhavige middelen wordt in dat kader beoordeeld.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit - 
              
                  Mede ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof