Brief regering : Stand van zaken uitvoering duurzaamheidskader biogrondstoffen
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 239
Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 1343
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VOOR
KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2023
Voor het bereiken van een klimaatneutrale en circulaire samenleving in 2050 ziet het
kabinet een belangrijke rol weggelegd voor de hoogwaardige inzet van duurzame1 biogrondstoffen. Biogrondstoffen zijn onmisbaar om de afhankelijkheid van primaire
fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen2 te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de productie van brandstoffen
voor de lucht- en scheepvaart. Daarnaast dragen zij bij aan de diversificatie van
de landbouw en een beter verdienmodel voor de boeren. Met deze verzamelbrief informeren
wij uw Kamer, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Economische Zaken en de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de verschillende onderdelen
van de uitvoering van het duurzaamheidskader biogrondstoffen3. Hierbij gaan we in op:
1. De implementatie van het duurzaamheidskader, inclusief een actualisatie van de uitvoeringsagenda;
2. De ontwikkelingen binnen de verschillende sectoren waarop het duurzaamheidskader zich
richt: zoals bouw, chemie en energie;
3. De overige ontwikkelingen die raken aan het biogrondstoffenbeleid.
1. Implementatie duurzaamheidskader biogrondstoffen
Hieronder volgt een overzicht van de meest actuele stappen die zijn gezet rond de
implementatie van het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Actualisatie uitvoeringsagenda biogrondstoffen
In april 2022 heeft u voor het laatst een actualisatie van de uitvoeringsagenda biogrondstoffen
ontvangen. Inmiddels zijn er verschillende stappen gezet om tot nadere implementatie
van het duurzaamheidskader te komen, zoals het stimuleren van innovaties rondom de
productie en opschaling van biopolymeren voor toepassingen in o.a. verpakkingen, textiel
en de bouw, en de opschaling van inzet van vezelgewassen voor de bouw. Een volledig
overzicht vindt u in bijlage 1.
Duurzaamheidscriteria biogrondstoffen
In onze brief van 12 mei jl. hebben wij uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over
de implementatie van de duurzaamheidscriteria4. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe adviescommissie die certificatieschema’s
vooraf toetst aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria. De instelling van deze commissie
wordt op dit moment voorbereid. Naast deze controle vooraf op de certificatieschema’s,
is het belangrijk om achteraf te kunnen vaststellen of alle partijen zich aan de geldende
duurzaamheidseisen hebben gehouden. Wij zijn op dit moment bezig een publieke toezichthouder
hiervoor aan te wijzen. In de uitwerking van dit toezicht wordt ook gekeken naar de
lessen die te leren zijn van het huidige toezicht (bijvoorbeeld op bio-energie en
biobrandstoffen). Voor het toezicht willen we zo goed mogelijk de aansluiting zoeken
bij Europese systemen en netwerken. Biogrondstoffen zullen vaak geïmporteerd worden,
daarom is samenwerking met de EU-lidstaten en hun toezichthouders belangrijk om zicht
en controle te houden op de verschillende biogrondstoffenstromen. De afgelopen maanden
is door Berenschot een verkennend onderzoek gedaan naar de beste manier om dit toezicht
in te richten. Berenschot adviseert om één onafhankelijke toezichthouder aan te wijzen
die erop toeziet dat de certificering van biogrondstoffen in het totale certificeringsstelsel
goed verloopt. Deze toezichthouder dient er dus op toe te zien dat de certificering
door de hele keten, van bron tot eindgebruiker, goed functioneert en dat alle partijen
hun rollen goed hebben vervuld. Hierdoor kan de eindgebruiker erop vertrouwen dat
de biogrondstoffen bij de bron duurzaam zijn geproduceerd, en bovendien op een correcte
wijze door de keten bij hen terecht is gekomen. De komende maanden wordt de inrichting
van het toezicht verder uitgewerkt, evenals wie de toezichthouder wordt. Wij houden
uw Kamer hiervan op de hoogte.
In gesprek met stakeholders
Het duurzaamheidskader biogrondstoffen is in gesprek met stakeholders tot stand gekomen.
Sociale partners, de energiesector, de industrie en natuur- en milieuorganisaties
hebben zich destijds unaniem achter het advies van de Sociaal Economische Raad Biomassa in Balans geschaard. In het kabinetsbeleid zijn de principes vastgelegd hoe Nederland zorgvuldig
met biogrondstoffen om kan gaan. Zoals eerder aangegeven wil het kabinet de nadere
uitwerking hiervan in beleid en instrumenten in dialoog met stakeholders vormgeven.
Daartoe is dit jaar een stakeholderdialoog georganiseerd. Aanbevelingen van de stakeholders
zijn meegenomen in de nieuwe uitvoeringsagenda biogrondstoffen 2023–2026 (bijlage
1). Zo wordt de implementatie van de duurzaamheidscriteria zo veel mogelijk in lijn
met Europese wet- en regelgeving ontwikkeld en wordt er ingezet op het sturen op milieuprestatie
in de grond-, weg- en waterbouw (GWW). Voorafgaand aan de actualisatie van de uitvoeringsagenda
biogrondstoffen in 2026 wordt wederom een brede stakeholderdialoog georganiseerd5.
Monitoring landelijk gebruik van biogrondstoffen
Om het landelijk gebruik van biogrondstoffen in de verschillende sectoren van het
duurzaamheidskader biogrondstoffen te monitoren, is door het CBS een inventarisatie
monitoring biogrondstoffen uitgevoerd (bijlage 2). Het doel van de inventarisatie
is tweeledig:
1. in kaart brengen van databeschikbaarheid over de inzet van biogrondstoffen in de sectoren
zoals genoemd in het duurzaamheidskader biogrondstoffen, en
2. uitbrengen van een advies over de inrichting van een monitor op de inzet van biogrondstoffen
in deze sectoren.
Het CBS heeft zich wat betreft de databeschikbaarheid specifiek gericht op de Materiaalmonitor
en de Energiestatistieken. Data uit de Energiestatistieken lijkt goed bruikbaar om
het biogrondstoffengebruik in de sector «energie» te monitoren. De Materiaalmonitor
kan belangrijke macro-economische verschuivingen laten zien en is daarmee geschikt
om de meer traditionele stromen als voedsel, veevoer, papier en hout te monitoren.
De Materiaalmonitor is echter niet toereikend om kleine stromen biogrondstoffen in
de opstartfase van productieprocessen te monitoren. Om deze stromen goed in beeld
te brengen is het noodzakelijk specifieke microdata te verzamelen. De komende periode
wordt verkend hoe dit verzameld kan worden.
Verkenning uitbreiding duurzaamheidskader biogrondstoffen
In het Nationaal Programma Circulaire Economie is aangegeven dat, in lijn met het
SER-advies «Biomassa in Balans», wordt verkend of het duurzaamheidskader biogrondstoffen
verbreed kan worden naar álle toepassingen (dus inclusief voedsel, voer, textiel en
papier en karton). Hiermee kan een integrale afweging gemaakt worden tussen de verschillende
toepassingen van duurzame biogrondstoffen. De komende periode wordt dit nader uitgewerkt.
2. Ontwikkelingen binnen de verschillende sectoren
Het duurzaamheidskader biogrondstoffen richt zich op verschillende sectoren, van de
bouw en chemie tot energie. Hieronder volgt een overzicht van de meest actuele ontwikkelingen
binnen de verschillende sectoren waarop het duurzaamheidskader zich richt. Deze paragraaf
heeft een focus op de sectoren waar opbouw van biogrondstoffengebruik plaatsvindt.
Over de afbouw van biogrondstoffen bent u geïnformeerd via de brief van april 20226.
Biogrondstoffen voor de bouw
De toepassing van duurzame biogrondstoffen in de bouw (woning- & utiliteitsbouw en
de grond- weg en waterbouw) wordt verder gestimuleerd. De Ministeries van IenW, BZK,
LNV en EZK werken hierop nauw samen. Als onderdeel van de inzet op circulair bouwen7, stimuleert het kabinet de toepassing van duurzame biogrondstoffen in de bouw. Biobased
bouwen is om meerdere redenen belangrijk: het kan niet alleen leiden tot een aanzienlijke
CO2-reductie en perspectief voor boeren en diversificatie van de landbouw, maar ook bijdragen
aan de circulaire transitie. Door relatief meer biogrondstoffen toe te passen, daalt
immers de vraag naar primaire abiotische grondstoffen. De focus hierbij ligt op de
grootschalige toepassing van biobased bouwmaterialen gemaakt van vezelgewassen als
vlas, hennep, sorghum en miscanthus. Het Ministerie van LNV onderzoekt of en hoe de
inzet van koolstofcertificaten hieraan kan bijdragen. Naast normering en subsidiëring,
wordt de markt voor biobased bouwmaterialen gestimuleerd via het opzetten van ketens
van boeren, verwerkers en bouwers.
In het kader van het programma klimaatneutrale en circulaire infraprojecten (KCI)
werkt Rijkswaterstaat aan het ontwikkelen van een strategie biobased.
Biogrondstoffen voor de chemische industrie
Om het vervangen van primaire, abiotische grondstoffen in de chemie te versnellen,
wordt via verschillende instrumenten gewerkt aan de opschaling van de productie en
het gebruik van biogrondstoffen in de chemie.
In het voorjaarspakket is aangekondigd dat het kabinet zich inzet om de transitie
naar een circulaire plasticketen te versnellen met een circulaire plasticsnorm en
-hub. Met deze nationale circulaire plastics norm wordt ook op biogebaseerd plastic
ingezet. U bent over de verdere uitwerking van deze aanpak circulaire plastics geïnformeerd
op 15 september jongstleden8.
Met verruiming van de Europese staatssteunkaders in het kader van de groene en digitale
transitie, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) kan de productie
van biobrandstoffen beter worden ondersteund door middel van bestaande regelingen
zoals de DEI+ en de VEKI9 welke zijn gebaseerd op de AGVV. De gerichte herziening van de AGVV biedt meer ruimte
voor circulaire projecten. Steunverlening voor het vervangen van fossiele grondstoffen
door biogrondstoffen als grondstof in de industrie voor chemie, plastics of bouwmaterialen
valt echter niet onder het toepassingsbereik van de AGVV. Dit betekent dat de DEI+
en VEKI regelingen begin volgend jaar niet uitgebreid kunnen worden met steunverlening
voor het vervangen van fossiele grondstoffen door biobased grondstoffen en dat hiervoor
eerst goedkeuring voor dergelijke steunverlening moet worden verkregen van de Europese
Commissie. De Commissie zal het steunvoornemen toetsen aan de richtsnoeren milieu,
energie en milieubescherming.
Er zijn in het Klimaatfonds middelen gereserveerd om met de NIKI grootschalige investeringen
in de biobased chemie te ondersteunen. De inzet is dat de NIKI begin 2024 wordt opengesteld.
Voor de NIKI vinden al gesprekken plaats met de Europese Commissie voor het verkrijgen
van een staatssteungoedkeuring op basis van de richtsnoeren milieu, energie en milieubescherming.
Om verdere opschaling voor het gebruik van biogrondstoffen in de chemie te ondersteunen
wordt er gekeken naar de mogelijkheden om de techniek biopyrolyse te ondersteunen
vanuit het Klimaatfondsperceel Vroege Fase Opschaling. Biopyrolyse is een technologie
om biogrondstoffen om te zetten in een vloeibare olie (bio-olie) die na verdere raffinage
en bewerking kan dienen als brandstof voor de lucht- en scheepvaart en als grondstof
voor de petrochemie. Pyrolyse is daarmee een techniek die zowel gedurende de transitie
(zwaar transport en chemie) als in het eindbeeld (chemie) een plaats heeft.
Nederland benadrukt in de EU het belang van de inzet van biogrondstoffen in de chemie.
Dit gebeurt onder andere in de onderhandelingen over de Verpakkingenverordening10 en de Verordening circulaire voertuigen11. In de onderhandelingen over de Verpakkingenverordening zet Nederland in op het stimuleren
van toepassing van biogebaseerde plastics, naast ambitieuze targets voor het toepassen
van recyclaat, en heeft daartoe ook enkele voorstellen gedaan. Deze productgroepen
(verpakkingen en plastics in voertuigen) vormen een groot deel van al het geproduceerde
plastic, maar de volledige chemische industrie wordt met deze inzet nog niet verduurzaamd.
Daarom zet Nederland op Europees niveau in op het belang van beleid voor duurzame
koolstof (recyclaat, duurzame biogrondstoffen en CO2). U bent op 19 september geïnformeerd over deze ambitie12. Sinds die tijd hebben we met stakeholders onze inzet geconcretiseerd (zie bijlage
3). De inzichten van de stakeholders zullen worden meegenomen in het traject richting
de Europese Commissie. Een breed Europees pakket voor duurzame koolstof is essentieel
voor het creëren van een koploperspositie in de groene chemie op technologisch vlak,
ook zodanig dat het concurrentievermogen van de Nederlandse chemische industrie niet
wordt aangetast.
Koolstofboekhouding
Monitoring van (de herkomst van) koolstofstromen wordt essentieel voor de overgang
van fossiele koolstof naar duurzame koolstof. RVO en de Topsector Energie onderzoeken
hoe door middel van een koolstofboekhouding de keteneffecten van circulaire maatregelen
zoals recycling, de inzet van biogrondstoffen en het gebruik van CO2 als grondstof in beeld kunnen worden gebracht. Er wordt een prototype van een koolstofboekhouding
gebouwd waarmee gedemonstreerd wordt hoe data over de herkomst van koolstofatomen
kan worden opgehaald en doorgegeven in de productketen, voortbouwend op een eerdere
haalbaarheidsstudie en kleinschalige pilot. Het onderzoek zal eind dit jaar worden
afgerond en gedeeld met uw Kamer.
Groen gas
Groen gas is een breed inzetbare koolstofdrager die op dit moment vooral wordt toegepast
in de gebouwde omgeving en de mobiliteit, maar in de toekomst ook kan worden ingezet
in de chemische sector.
Via het Programma Groen Gas13 zet het kabinet in op een significante opschaling van de groen gasproductie in Nederland.
Zo heeft het kabinet de bijmengverplichting14 en de regeling voor de vroege fase opschaling van vergassing de afgelopen tijd verder
uitgewerkt. Voor beide instrumenten heeft afgelopen voorjaar en zomer consultatie
plaatsgevonden15
16. Op dit moment worden de uitkomsten verwerkt om de benodigde wet- en regelgeving
verder te brengen. Verder werkt het kabinet in volle vaart aan het versnellen van
de ruimtelijke inpassing van groen gas installaties en de ontsluiting van biogrondstoffen
voor groen gas.
Energie en mobiliteit
Nationaal Plan Energiesysteem
Op 1 december heeft het kabinet het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) met uw Kamer
gedeeld.17. In het NPE is het uitgangspunt dat het gebruik van fossiele koolstofdragers richting
2050 tot een minimum wordt beperkt en indien mogelijk zelfs helemaal wordt uitgefaseerd.
Grotendeels worden fossiele koolstofdragers vervangen door elektriciteit, waterstof
en warmte, maar voor de chemische sector, lucht- en scheepvaart zal er ook in 2050
nog een substantiële vraag naar koolstof zijn. Biogrondstoffen zijn, naast recyclaat
en synthetische koolstofdragers, onmisbaar bij het duurzaam invullen van de blijvende
koolstofvraag. Om de druk op de biogrondstoffenvraag te verlichten, schetst het NPE
in lijn met het duurzaamheidskader biogrondstoffen een eindbeeld waar duurzame koolstofdragers
richting 2050 zoveel mogelijk worden ingezet voor de lucht- en zeevaart, chemie en
alleen als sluitstuk in andere energetische sectoren. Oftewel: alleen daar waar koolstofvrije
alternatieven moeilijk of niet haalbaar zijn. Dat neemt niet weg dat zelfs als biogrondstoffen
alleen voor de essentiële toepassingen wordt ingezet, het binnenlandse aanbod ontoereikend
zal zijn om in de geschatte vraag te voorzien. Naast inzet op het maximaal ontsluiten
van binnenlandse biogrondstofstromen is daarom in het NPE ook een importstrategie
voor duurzame koolstofdragers (waaronder biogrondstoffen) aangekondigd. Beide zullen
onderdeel zijn van de verdere uitwerking van het NPE.
Om beter inzicht te krijgen in de totale vraag en aanbod van verschillende hernieuwbare
energiedragers en duurzame koolstofdragers – waaronder biogrondstoffen – op Europees
niveau wordt door CE Delft een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek zal de totale vraag
en aanbod in kaart brengen en zal een mogelijke kloof tussen vraag en aanbod inzichtelijk
maken en de noodzaak van import en vermindering van de vraag in kaart brengen. Ook
zullen eerste opties worden geschetst hoe om te gaan met beperkte beschikbaarheid
op Europees niveau.
Elektriciteit
Het streven van het kabinet is om de elektriciteitsketen in 2035 CO2-vrij te maken. Het streven om in 2035 een volledig CO2-vrije elektriciteitsketen te hebben kan op gespannen voet staan met het borgen van
de leveringszekerheid en betaalbaarheid van elektriciteit. Met name het realiseren
van voldoende CO2-vrij regelbaar vermogen vormt een uitdaging. Naast (de voorkeursopties) hernieuwbare
en koolstofarme waterstof zijn ook aardgas met CCS en biogrondstoffen energiedragers
die de behoefte aan CO2-vrij regelbaar vermogen zouden kunnen invullen. Aan deze opties hangen verschillende
(ongelijksoortige) voor- en nadelen of beperkingen wat betreft tijdige beschikbaarheid.
Het is nog onduidelijk hoeveel CO2-vrije energiedragers er na 2035 beschikbaar en nodig zijn om de behoefte aan regelbaar
vermogen in te vullen. In hoeverre het wenselijk is om biogrondstoffen na 2035 nog
tijdelijk in te zetten voor capaciteit aan regelbaar vermogen of de realisatie van
koolstofverwijdering in de elektriciteitssector moet verder worden onderzocht en worden
bekeken in samenhang met het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Dit hangt ook samen
met de verwachte toenemende schaarste van biogrondstoffen in verband met toenemende
vraag uit andere sectoren en moet worden afgewogen tegen de beschikbare alternatieve
routes. Keuzes over de inzet van biogrondstoffen in de elektriciteitssector ten behoeve
van regelbaar vermogen of koolstofverwijdering moeten daarom zorgvuldig worden afgewogen
en zijn aan een volgend kabinet.
Mobiliteit algemeen
Het vigerend beleid rond het aandeel hernieuwbare energie in vervoer is weergegeven
in het besluit en de regeling Energie Vervoer en daarmee de nationale implementatie
van de transportdoelstelling in de Tweede Europese Energierichtlijn (REDII). Bij de
laatste wijziging zijn de mogelijkheden voor de inzet van elektrificatie voor personenvervoer
vergroot en ligt de focus voor de inzet van biogrondstoffen op hoogwaardige dieselvervangers.
Dieselvervangers en bijbehorende grondstoffen en technieken zijn ook geschikt voor
vervoerstoepassingen met langere transitiepaden.
De herziene Richtlijn Hernieuwbare Energie (REDIII) is op 1 november 2023 definitief
goedgekeurd, en zal op 20 november worden gepubliceerd, waarna deze binnen 18 maanden
in nationale wetgeving getransponeerd dient te zijn. De voorbereidingen voor de implementatie
van de REDIII in de systematiek van de Jaarverplichting Energie Vervoer zijn daarom
in volle gang met oog op de gewenste implementatiedatum van 1 januari 2025. De voorstellen
daarvoor omvatten mogelijkheden voor verdere verruiming van de inzet van elektrificatie
en hernieuwbare waterstof voor de verschillende sectoren. Het subdoel voor inzet van
geavanceerde biobrandstoffen wordt verhoogd en er wordt een subdoel voor inzet van
hernieuwbare waterstof ingevoerd. Belangrijke wijziging is ook dat in de vernieuwde
systematiek de inzet van hernieuwbare energiedragers wordt beloond op basis van CO2-reductie in de keten, waardoor de inzet van beter presterende energiedragers aantrekkelijker
wordt. Dit verplichte aandeel CO2-reductie moet door de inzet van hernieuwbare energiedragers worden gerealiseerd in
het totaal aan geleverde brandstoffen aan wegtransport (inclusief mobiele machines),
binnenvaart, luchtvaart en zeevaart. De totale hoeveelheid CO2 die hiermee in de keten (Well-to-Wheel) wordt gerealiseerd zal naar verwachting oplopen
tot circa 14 Mton in 2030. In de Voorjaarsnota 2023 is verder afgesproken om hierop
aanvullend 1,3 Mton CO2 reductie aan ketenemissies met additionele inzet van biobrandstoffen in wegtransport
te realiseren.
Zwaar wegtransport
Voor zwaar wegtransport is het de verwachting dat de inzet van biobrandstoffen nog
langere tijd nodig zal zijn. Tegelijkertijd zet het kabinet in op verdergaande energie-efficiëntie
en het versneld ontwikkelen en beschikbaar krijgen van alternatieve energiedragers.
Zeevaart
Voor de zeevaart zal onder druk van FuelEU Maritime (de Europese verplichting voor
de reductie van de broeikasgasintensiteit van de aan boord van het schip gebruikte
energie) en de toevoeging van zeevaart aan het Europese emissiehandelssysteem het
gebruik van biobrandstoffen de komende jaren toenemen. Tevens worden de mogelijkheden
verkend voor een jaarverplichting voor de sector binnen de systematiek Energie Vervoer
bij de implementatie van de REDIII. Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van
niet-biologische oorsprong (RFNBO) wordt daarnaast gestimuleerd binnen FuelEU Maritime
en de REDIII, maar de verwachting is niet dat dit tot 2030 tot grootschalige inzet
zal leiden. Na 2030 zal de inzet van zowel biobrandstoffen als RFNBO’s toenemen.
Luchtvaart
Om de luchtvaart te verduurzamen is een mix van verschillende duurzame energiedragers
nodig, waaronder biobrandstoffen. De luchtvaart zal een lange periode afhankelijk
zijn van biogrondstoffen om te kunnen verduurzamen, omdat de alternatieven hiervoor
op commerciële schaal op dit moment beperkt zijn. In april 2023 is een voorlopig akkoord
bereikt op de ReFuelEU Aviation-verordening, waarmee vanaf 2025 een Europese bijmengverplichting moet gaan gelden voor duurzame luchtvaartbrandstoffen. Deze zal oplopen van 2% in
2025 naar 6% in 2030, 20% in 2035 en verder oplopend naar 70% in 2050. Daarnaast zijn
er ook op nationaal niveau bijmengdoelen afgesproken met de sector in het Akkoord Duurzame Luchtvaart, van 14% in 2030 naar
100% in 2050. De Europese bijmengverplichting sluit het gebruik van voedsel- en voedergewassen
en grondstoffen uit kwetsbare gebieden uit. De technologieën voor geavanceerde biobrandstoffen
en synthetische brandstoffen zijn op dit moment in ontwikkeling. Als onderdeel van
de Europese bijmengverplichting is ook een submandaat voor synthetische kerosine opgenomen
(1,2% in 2030 en 35% in 2050) waarmee de ontwikkeling, productie en opschaling hiervan
wordt gestimuleerd. Daarnaast dragen het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) en
de afspraken in het Akkoord Duurzame Luchtvaart bij aan de verdere inzet en opschaling
van duurzame luchtvaartbrandstoffen.
3. Overige relevante beleidsontwikkelingen
Biogrondstoffen en kennis en innovatie
Om invulling te geven aan het duurzaamheidskader biogrondstoffen is het van belang
dat er gewerkt wordt aan het vergroten van kennis en het introduceren van innovaties
op het gebied van de teelt en toepassingen van biogrondstoffen. Voor een belangrijk
deel gebeurt dit in de uitvoering van het Missie gedreven Innovatiebeleid, waarin
bedrijven, kennisinstellingen en overheden samen richting geven aan innovatie gericht
op maatschappelijke uitdagingen. De komende 4 jaar (2024 – 2027) zal binnen de kennis-
en innovatieagenda Landbouw Water Voedsel gewerkt worden het bevorderen van kennis
en innovaties voor duurzame productie en hoogwaardig gebruik van biogrondstoffen.
De kennis- en innovatieagenda Circulaire Economie zet onder meer in op de toepassing
van biogrondstoffen ter vervanging van lineaire en belastende grondstoffen in bijvoorbeeld
de bouw en de chemie.
Naast de inzet in het Missiegedreven Innovatiebeleid dragen ook programma’s met financiering
uit het Nationaal Groeifonds bij aan het vergroten van de kennis en innovaties op
het gebied van biogrondstoffen. Zo realiseert het programma BioBased Circular waardecirkels
voor kunststofproducten op basis van biogrondstoffen. Er worden binnen de looptijd
van het programma (2024 – 2031) minimaal vijf waardecirkels opgeleverd op basis van
in Nederland geteelde biogrondstoffen. Een waardecirkel bestaat uit onderzoek, proefopstellingen,
demonstratiefabrieken op relevante industriële omvang, het realiseren van duurzame
grondstofbeschikbaarheid, ontwikkelen van biogebaseerde bouwstenen en circulaire productontwerpen.
Zo geeft het programma een impuls aan een nieuwe industrie. Belangrijke toepassingsgebieden
zijn textiel, verpakkingen en de bouw. Het voorstel krijgt van het Nationaal Groeifonds
€ 102 miljoen voorwaardelijk en € 236 miljoen als reservering; deze bedragen worden
aangevuld met investeringen door de deelnemende grote en MKB-bedrijven.
Het Groeifonds-programma Toekomstbestendige Leefomgeving zet onder andere in op biobased
woningbouw. Het deelprogramma Gebouwen ontwikkelt nieuwe biobased en circulaire bouwmaterialen
en ondersteunt de standaardisatie tot industriële (ver)bouwproducten. Dit moet de
woningbouwproductie versnellen en ervoor zorgen dat huizen sneller van het aardgas
af kunnen. Door het Nationaal Groeifonds is € 100 miljoen beschikbaar gesteld, verdeeld
over een definitieve toekenning van € 60 miljoen en een voorwaardelijke toekenning
van € 40 miljoen.
Biogrondstoffen en koolstofverwijdering
Het kabinet zet in op koolstofverwijdering (negatieve emissies)18, om zo al op korte termijn een bijdrage te leveren aan de klimaatdoelstelling van
Nederland. Voor koolstofverwijdering kunnen ook biogrondstoffen worden benut. Het
kabinet bekijkt zorgvuldig hoe dit in verhouding staat tot het duurzaamheidskader
biogrondstoffen, dat uitgaat van zo hoogwaardig mogelijke toepassing van biogrondstoffen.
In Europa speelt koolstofverwijdering ook een steeds belangrijkere rol. Het kabinet
verkent momenteel hoe koolstofverwijdering op lange termijn het beste in de Europese
klimaatarchitectuur zouden kunnen worden opgenomen. Dit omvat ook technologieën waarvoor
biogrondstoffen worden gebruikt.
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een voorstel voor een verordening over
een certificeringskader voor koolstofverwijdering (CRCF, zie fiche19) gepubliceerd. Deze verordening gaat over de ontwikkeling van een vrijwillig certificeringskader
in de Europese Unie (EU) om op betrouwbare wijze hoogwaardige koolstofverwijdering
te certificeren. Het gaat hierbij om drie categorieën koolstofverwijderingsactiviteiten:
1) permanente koolstofopslag, 2) koolstoflandbouw en 3) lange-termijn-koolstofopslag
in producten en materialen. Zowel in de eerst- als laatstgenoemde categorie kunnen
biogrondstoffen worden gebruikt. Daarnaast heeft het telen van gewassen voor biogrondstoffen
ook een positief effect op de koolstofopslag in minerale landbouwbodems dus er is
ook een link met de categorie koolstoflandbouw. Doel van het CRCF is het stimuleren
van hoogwaardige koolstofverwijdering, beperken van greenwashing en het stimuleren
van zowel private als publieke financieringsmiddelen. Ook bij het CRCF zet het kabinet
in op een zo duurzaam mogelijke inzet van biogrondstoffen, waarbij wordt vermeden
dat de inzet van biogrondstoffen meer wordt gestimuleerd dan noodzakelijk, en waarbij
wordt vermeden dat de inzet van biogrondstoffen ten koste gaat van de natuur.
Biogrondstoffen en beschikbaarheid
We voorzien dat de concurrentie om schaarse biogrondstoffen in de toekomst toeneemt.
De beschikbaarheid van biogrondstoffen is een cruciale randvoorwaarde voor een klimaatneutrale
en circulaire economie. Om de weg van het duurzaamheidskader biogrondstoffen verder
te bewandelen en zo deze transitie verder te brengen dient er aandacht te zijn voor
de beschikbaarheid van biogrondstoffen. Zo wordt in het NPE ingezet op het maximaal
ontsluiten van binnenlandse biogrondstofstromen en op een importstrategie voor duurzame
koolstofdragers (waaronder biogrondstoffen).
Circulair Terreinbeheer
De ministeries van LNV en IenW, in samenwerking met RWS, hebben samen met de Biomassa
Alliantie in 2020 een Kennisprogramma Circulair Terreinbeheer (KCT) opgezet. Dit programma
wordt uitgevoerd door de WUR. Hierin wordt onderzoek gedaan bij 55 pilots met als
ingangsstromen maaisel en/ of blad. Deze ingangsstromen worden bewerkt tot bokashi
of lokaal geproduceerde compost, zoals CMC-compost (Controlled Microbial Composting).
In bijlage 4 vindt u een uitgebreide actualisatie van de stand van zaken rond het
lopende KCT.
Afsluitend
Biogrondstoffen spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en zullen in belang
toenemen om doelen in de circulaire- en klimaattransitie te behalen. Beleid om deze
transities te sturen middels afbouw, ombouw en opbouw vormen we met de uitvoeringsagenda
biogrondstoffen en is volop in ontwikkeling. Hoe langer er wordt gewacht met het uitdenken,
opstellen, implementeren, uitvoeren en bijstellen van dit beleid, hoe lastiger het
wordt om deze doelen in de toekomst te halen. Er zijn grote stappen gezet, en de actualisatie
van de uitvoeringsagenda biogrondstoffen laat zien dat dit dossier volop in beweging
is.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Indieners
-
Indiener
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.