Brief regering : Verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 711
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2023
Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW), over de voortgang op verschillende thema’s. Daarnaast geef ik u een update
over verschillende aangenomen moties en toezeggingen die zijn gedaan. Tot slot bied
ik u de resultaten van diverse onderzoeken aan.
Voor een aantal moties en toezeggingen rondom passend onderwijs geldt dat eerder is
aangegeven dat ik hier voor het einde van het jaar op terug zou komen. De uitwerking
hiervan heeft wat langer de tijd nodig. U wordt hierover geïnformeerd in de brief
over passend onderwijs die ik u in het eerste kwartaal van 2024 zal sturen. Het betreft
een reactie op de toezegging aan het lid Kwint over het «rommelpotje» in het debat
over passend onderwijs op 5 april 2023 (Kamerstuk 31 497, nr. 463) en de motie van het lid Westerveld (GroenLinks) c.s. over hetzelfde onderwerp, de
moties van het lid Van Meenen (D66) en van de leden Westerveld en De Hoop (GroenLinks/PvdA)
over inclusief onderwijs, en de motie van van de leden Kwint en Westerveld (SP/GroenLinks)
over het sneller toekennen van ondersteuning.1, 2,
3,
4,
5
Voor de motie van het lid Kwint c.s. (SP) en de motie van de leden Gündogan en Simons (VOLT/Bij1) over het verbieden van identiteitsverklaringen is toegezegd
de Kamer voor het einde van het 2023 te informeren.6, 7 Dat vraagt echter meer tijd, aangezien de motie een juridisch en uitvoeringstechnische
complexe en gevoelige afweging betreft.
1. Verduidelijking urennorm lichamelijke opvoeding
Bewegingsonderwijs is cruciaal voor de ontwikkeling van leerlingen. Op dit moment
gaan scholen in het voortgezet onderwijs echter nog te verschillend om met het aantal
uur bewegingsonderwijs. Dat komt doordat in de Wet Voortgezet Onderwijs 2020 niet
expliciet vermeld wordt hoeveel uur bewegingsonderwijs scholen geacht worden te verzorgen.8 Daarom wordt op de langere termijn de Wet voortgezet onderwijs 2020 verduidelijkt. Dat neemt het probleem van de onduidelijkheid van de huidige wettelijke
bepalingen op korte termijn echter niet weg. Daarom informeer ik uw Kamer over mijn
voornemen om – vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer –
richting scholen te communiceren over de huidige regels en over beoogde verduidelijking.
Deze communicatie wordt afgestemd met de Inspectie en de Koninklijke Vakvereniging
voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO). Als we dit niet doen, doen scholen mogelijk ongewenste
aanpassingen in hun lessentabel die later moeten worden terug gedraaid.
Het vak lichamelijke opvoeding is het enige schoolvak waarvoor een wettelijke urennorm
bestaat. Deze norm is nu onduidelijk geformuleerd: het uitgangspunt is dat scholen
het aantal uur van vóór 2005 moeten aanhouden om de kerndoelen te kunnen behalen.
Hier staat echter geen concrete urennorm bij. Dat geeft in de praktijk verwarring,
omdat scholen niet altijd weten hoeveel uren lichamelijke opvoeding zij moeten aanbieden.
In de Reparatiewet OCW is een wetswijziging opgenomen waarin de urennorm zoals die
nu al bestaat wordt verduidelijkt, in lijn met de intentie van het amendement Hamer-Mosterd
dat de achtergrond vormt van de huidige bepalingen over het aantal uur lichamelijke
opvoeding in het voortgezet onderwijs.9
, 10 In deze Reparatiewet wordt voorgesteld om een concreet minimaal aantal klokuren lichamelijke
opvoeding vast te stellen waar een school zich aan moet houden. Voor het vmbo zijn
dat 333 klokuren over de gehele opleiding (uitgaande van vier jaar), voor havo zijn
dat 360 klokuren (uitgaande van vijf jaar) en voor vwo zijn dat 400 klokuren (uitgaande
van zes jaar). De Reparatiewet OCW is op 5 december 2023 aan uw Kamer aangeboden.11
2. Wiskunde in het vmbo
Afgelopen mei is uw Kamer geïnformeerd over de oplevering van een zestal conceptexamenprogramma’s:
wiskunde 1 en wiskunde 1,2 voor vmbo-basis, vmbo-kader en vmbo-gemengd/theoretisch door de door het Ministerie
van OCW ingestelde vakvernieuwingscommissie wiskunde vmbo.12,
13 Hierbij informeer ik uw Kamer over hoe we deze conceptexamenprogramma’s in de praktijk
gaan uitproberen en wanneer de Kamer betrokken zal worden bij de besluitvorming hierover.
Wiskunde neemt een belangrijke plaats in het vmbo-curriculum in. Wiskunde is een verplicht
vak in twee van de vier vmbo-profielen (Techniek en Groen). In de andere twee profielen
is wiskunde een profielkeuzevak (Economie en Zorg & welzijn). Het huidige vak wiskunde
op het vmbo kent enkele problemen: het is verouderd, de aansluiting op het mbo en
de havo is suboptimaal en rekenvaardigheid zit er onvoldoende in verwerkt. De vakvernieuwingscommissie
wiskunde vmbo heeft het vak nu geactualiseerd en een voorstel gedaan voor twee wiskundevakken
op het vmbo:
• Wiskunde 1 – Dit voorgestelde nieuwe vak rust leerlingen toe voor hun functioneren in de maatschappij.
Het vak heeft een relatief beperkte omvang en biedt de minimale basis voor iedereen
(referentieniveaus rekenen op niveau 2F). Het is beperkt in omvang en benodigde tijd
om het vak te behalen.
• Wiskunde 1,2 – Dit is een actualisatie van het huidige vak wiskunde op het vmbo. Een verdiepend
vak dat in ieder geval nodig is in technische vmbo-profielen. Het kent een vergelijkbare
omvang als het huidige wiskunde op het vmbo. Ook dit dekt de referentieniveaus rekenen
af op niveau 2F.
De vakvernieuwingscommissie adviseert dat elke vmbo-leerling een wiskundevak volgt.
Kiest een leerling bijvoorbeeld voor een technisch profiel, dan zou wiskunde 1,2 verplicht zijn, voor een leerling die bijvoorbeeld voor een profiel in de zorg kiest,
zou in ieder geval wiskunde 1 verplicht zou zijn. Dat is anders dan nu het geval is. Een verplichting om wiskunde
te volgen, zou ook een aanpassing in de profielen en van de regels omtrent de uitslagbepaling
voor het diploma vergen. De commissie adviseert daarbij om beide vakken af te sluiten
met een schoolexamen en een centraal examen.
Op het gebied van rekenvaardigheden is er in Nederland een grote opgave. Ik onderschrijf
dan ook het uitgangspunt van de commissie dat alle leerlingen in het vmbo voldoende
reken-/wiskundeonderwijs horen te krijgen. Daarom is gestart met het uitwerken van
het advies van de commissie, zodat zo snel mogelijk alle leerlingen het vmbo verlaten
met voldoende reken- en wiskundige vaardigheden. Het is daarbij essentieel om de consequenties
van invoering van een nieuw (verplicht) vak wiskunde 1 goed in beeld te brengen, zodat hierover weloverwogen besluitvorming mogelijk is.
Voor beantwoording van de vraag of een vorm van wiskunde verplicht gesteld moet worden
voor alle leerlingen is het nodig om inzicht te hebben in de consequenties daarvan.
Deze vraag kan bovendien niet los gezien worden van de bredere ontwikkelingen in het
vmbo: de wens om praktijkgericht onderwijs meer te waarderen, de actualisering van
de beroepsgerichte programma’s in het vmbo en de tendens om leerlingen juist meer
keuzevrijheid te bieden. Ook de «inpasbaarheid» in het rooster is daarbij een aandachtspunt:
wiskunde 1 zou er immers «bij komen», of de toevoeging van dit vak zou consequenties hebben
voor (de omvang van) andere vakken. Daarom zal het beoogde concept-examenprogramma
wiskunde 1 als examenvak voor vmbo-leerlingen die in de huidige situatie géén wiskunde zouden
volgen eerst in de praktijk uitgetest worden op onder meer uitvoerbaarheid, organiseerbaarheid,
«leerbaarheid» en wenselijkheid.
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE), Stichting Cito en Stichting Leerplan Ontwikkeling
(SLO) gaan eerst vmbo-docenten de conceptexamenprogramma’s voor wiskunde 1 en wiskunde 1,2 in de praktijk uit laten proberen. Concreet betekent dit het maken van syllabi (waarin
een toelichting staat op de leerstof die in het centraal examen getoetst wordt), het
maken van voorbeeldexamens en het betrekken van leraren en leerlingen bij deze producten.
De ontwikkeling van de syllabi is intussen gestart, zodat de concept-examenprogramma’s
in schooljaar 2024/2025 in de praktijk beproefd kunnen worden. De uitkomsten van deze
beproeving met en in de praktijk zullen worden besproken met organisaties zoals de
Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW), de Stichting Platforms vmbo, het
Platform Theoretische Leerweg, de VO-Raad en de MBO raad.
Dit zal leiden tot een voorstel waarover besluitvorming zal kunnen plaatsvinden. Dit
is voorzien in de loop van schooljaar 2025/2026. Die besluitvorming zal voor wiskunde 1,2 waarschijnlijk niet al te complex zijn en primair zien op de vraag of het nieuwe
examenprogramma wiskunde 1,2 in het vmbo de plaats kan komen van het huidige examenprogramma wiskunde. Het gaat hierbij alleen om gewijzigde vakinhouden en niet over de status van het
vak of de vraag voor wie dit vak verplicht zou zijn: dat zullen dezelfde vmbo-leerlingen
zijn die nu wiskunde moeten volgen. Het examenprogramma wiskunde 1,2 zal naar verwachting in de loop van schooljaar 2025/2026 kunnen worden vastgesteld,
zodat leerlingen die in schooljaar 2026/2027 starten in klas 3 vmbo (hun eerste examenjaar)
dit programma kunnen volgen. Dat zou voor het examenprogramma voor wiskunde 1 als zodanig ook mogelijk kunnen zijn, maar hierover is ook politieke besluitvorming
nodig, mede gebaseerd op de bevindingen van de beproeving: introductie van een nieuw
vak als verplicht vak of als keuzevak vergt immers ook aanpassing van wet- en regelgeving.
3. Leerlingenvervoer
In mijn antwoord op de mondelinge vraag van het lid Westerveld (GroenLinks) over het
leerlingenvervoer (van 17 oktober jl.) verwees ik onder andere naar de Verbeteragenda
Doelgroepenvervoer. Ik kondigde daarin aan dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) deze Verbeteragenda dit jaar aan uw Kamer zou sturen. Inmiddels
is duidelijk dat de Verbeteragenda een gefaseerde aanpak heeft en dat de uitwerking
ervan in het voorjaar van 2024 aan uw Kamer wordt aangeboden. Hierover ontvangt u,
parallel aan deze brief, een brief van de Staatssecretaris van VWS – ook namens de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en mijzelf. In deze brief
komen we terug op de belangrijkste thema’s van de Verbeteragenda, waaronder het toezicht,
het (regionaal en integraal) aanbesteden en goed contractmanagement voor het verbeteren
van de kwaliteit.
4. Moties naar aanleiding van debat over Gomarus
Tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 30 september 2021, over de onveilige situatie
waarin de leerlingen van de Gomarus Scholengemeenschap zich bevonden, zijn twee moties
ingediend door het lid Wassenberg (PvdD).14 De motie vraagt de regering om zorg te dragen voor passende nazorg en financiële
ondersteuning voor de nazorg van de getroffen (oud-)leerlingen en leerlingen van andere
scholen die met soortgelijke praktijken geconfronteerd worden. Daarnaast wordt opgeroepen
tot het in kaart brengen van de nazorgbehoefte van leerlingen op Gomarus Scholengemeenschap
en andere scholen. Middels deze passage informeer ik u hoe ik uitvoering heb gegeven
aan deze moties.
Het is de verantwoordelijkheid van de school en het bevoegd gezag om zorg te dragen
voor een veilig schoolklimaat, en hierin de behoeften van leerlingen te betrekken.
In voorkomende gevallen kan (financiële) compensatie gepast zijn. OCW ziet het als
haar verantwoordelijkheid om het bevoegd gezag waar nodig te wijzen op de verantwoordelijkheid
voor passende nazorg, bijvoorbeeld begeleiding richting zorg of hulpverlening en in
voorkomende gevallen (financiële) compensatie.
Het Ministerie van OCW heeft in gesprekken met het bestuur van de Gomarus Scholengemeenschap
aangedrongen op financiële ondersteuning voor de getroffen (oud-)leerlingen. De instelling
is namelijk tekortgeschoten in een belangrijke taak: het bieden van een vrij en veilig
schoolklimaat voor de aan haar zorg toevertrouwde leerlingen. Het bestuur gaf aan
de getroffen (oud-)leerlingen te zullen compenseren. Twee van de drie leerlingen zijn
ingegaan op dat aanbod, de derde houdt de mogelijkheid tot compensatie open voor een
later moment.
5. Goede voorbeelden continurooster op scholen
De motie van het lid Peters (CDA) verzocht mij om met scholen en ouders voorbeelden
in kaart te brengen van scholen met een continurooster waarbij leerlingen rustig pauze
kunnen hebben, geen filmpjes hoeven te kijken en tijd hebben om hun lunch op te eten.15 Bij brief van 28 september 2023 verzocht de vaste Kamercommissie om informatie over
de uitvoering van deze motie.16 Met deze brief reageer ik op dit verzoek en informeer ik u over de manier waarop
ik uitvoering geef aan de motie.
Het is van groot belang dat kinderen voldoende tijd hebben om te eten tijdens de pauze.
Gebrek aan tijd om te eten mag niet het gevolg zijn van het gebruiken van het continurooster.
Met een lege maag kunnen kinderen zich niet goed concentreren en hebben ze onvoldoende
energie om te leren en te spelen.
Ik heb gesproken met mensen uit het onderwijsveld over de manier waarop zij het continurooster
vormgeven. Dat gebeurt op veel verschillende manieren, met aandacht voor voldoende
tijd om te eten. Informatie over hoe scholen dat precies doen, is beschikbaar via
de site van de rijksoverheid.17 Ik breng deze ook informatie expliciet onder de aandacht bij schoolleiders en bij
schoolbesturen.
6. Verkenning leerplicht naar 4 jaar
In Nederland zijn kinderen vanaf hun vijfde jaar leerplichtig. Kinderen kunnen echter
al vanaf hun vierde jaar starten in het basisonderwijs. Nagenoeg alle kinderen doen
dit ook, maar er is ook een groep die pas vanaf het vijfde jaar start. Mogelijkerwijs
zitten hier kinderen tussen die gebaat zouden zijn bij een eerdere start. In het Kamerdebat
«Kansengelijkheid in het funderend onderwijs» van 7 juni jl. (Kamerstuk 31 293, nr. 690) is aan uw Kamer toegezegd te verkennen of invoering van de leerplicht vanaf 4 jaar
zinvol is. De verkenning is in een afrondende fase. U wordt begin 2024 over de uitkomsten
van de verkenning en de vervolgstappen geïnformeerd.
7. Resultaten verkenning over aanmerken van voltijd hoogbegaafdenonderwijs als speciaal
onderwijs
Tijdens het debat Passend Onderwijs van afgelopen april is de motie van de leden Van
Meenen (D66) en Paul (VVD) aangenomen.18 De motie vraagt om een onderzoek of het aanmerken van voltijd hoogbegaafdenonderwijs
(hb-onderwijs) als speciaal onderwijs (so) structurele financiering, expertise, leerlingenvervoer
en een dekkend aanbod zou waarborgen. Het rapport is aan deze brief toegevoegd als
bijlage I. Ter uitvoering van deze motie is de kwalitatieve verkenning uitgevoerd
door het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid (hierna: KCHB) met diverse partners die betrokken
zijn bij het (voltijd) onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen.19
Zoals te lezen is in deze kwalitatieve verkenning blijkt dat er diverse inzichten
en perspectieven zijn die een rol spelen bij het beantwoorden of aanmerken van voltijd
hb-onderwijs als so deze aspecten zou borgen. De meerderheid van de respondenten is
van mening dat het sec aanmerken van voltijd hb-onderwijs als speciaal onderwijs op
zichzelf niet de garantie geeft voor voldoende expertise, afdoende leerlingenvervoer
of een dekkend aanbod leidt. Wel verwachten de respondenten dat het zal leiden tot
structurele financiering voor hb-onderwijs. Het aanmerken als so wordt niet als wenselijk
en/of noodzakelijk gezien indien financiering voor de bestaande onderwijskundige initiatieven
op een andere manier voor (hoog)begaafde leerlingen geborgd kan worden. Ik zal mij
in het nieuwe jaar beraden op de resultaten van deze verkenning en eventuele vervolgstappen.
Ik zal in afwachting van het nieuwe kabinet mij daarom blijven inzetten om te zorgen
dat de middelen terecht blijven komen bij het (voltijd) onderwijs voor het hele begaafdheidsspectrum20. Voor het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen is er vanaf 2023 26 miljoen euro
structureel beschikbaar (vanaf 2024 is dit € 28 miljoen). Tot en met 2025 worden de
middelen besteed via de subsidieregeling Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025 om samenwerkingsverbanden primair onderwijs en voortgezet onderwijs (hierna: samenwerkingsverbanden)
te stimuleren om een aanbod voor alle (hoog)begaafde leerlingen in te richten.21 Een aanzienlijk deel – 12 miljoen – van deze subsidieregeling is specifiek bedoeld
voor het borgen en versterken van het voltijd hb-onderwijs, waarvoor óók de middelen
uit het meerjarige deel van de subsidie kunnen worden ingezet. Net als bij de vorige
subsidieregeling voor begaafde leerlingen heeft wederom een zeer groot deel van de
samenwerkingsverbanden de subsidie aangevraagd (139 van de 151 samenwerkingsverbanden).
Het subsidiedeel voor het borgen en versterken van voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen
is door 70 samenwerkingsverbanden aangevraagd. De animo voor deze subsidieregeling
is dus wederom hoog, waaruit het urgentiegevoel voor het inrichten van een divers
onderwijsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen bij de samenwerkingsverbanden duidelijk
naar voren komt.
Tot slot onderstreep ik de urgentie van het stimuleren en borgen van aanbod door samenwerkingsverbanden
verantwoordelijk voor het hele begaafdheidsspectrum. Ook voeg ik hierbij het monitoronderzoek
(2022–2023) bij de voorgaande subsidieregeling Begaafde leerlingen in po en vo (bijlage II).
8. Wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs
Conform de motie van de leden Kwint en Van den Hul (SP/PvdA) informeer ik uw Kamer
in deze brief over de resultaten van de halfjaarlijkse wachtlijstenpeiling in het
gespecialiseerd onderwijs (hierna: go).22 De wachtlijstenpeiling is als bijlage III bijgevoegd bij deze brief. Ten opzichte
van de voorjaarspeiling zijn de respons en de representativiteit verbeterd. De spreiding
in regio’s en in onderwijssoorten komt overeen met de landelijke spreiding, maar conclusies
over de wachtlijsten in het hele land kunnen niet worden getrokken. Het is namelijk
niet te bepalen of de scholen die hebben deelgenomen representatief zijn voor het
totaal aantal scholen met of zonder wachtlijst. Toch geeft deze peiling wel een aantal
duidelijke indicaties.
De peiling is dit najaar ingevuld door 375 scholen in het go, wat neerkomt op 43%
van alle go-scholen.23 84 van deze scholen (22%) rapporteren een wachtlijst, waarbij meer dan de helft (43
scholen) aangeeft dat het gaat om 1 tot 5 kinderen. Er lijken regionale verschillen
te zijn. Opvallend is wel dat regio’s waar relatief minder scholen wachtlijsten hebben
gerapporteerd, ook voor een deel regio’s zijn die bij het Ministerie van OCW signalen
hebben doorgegeven van krapte door groeiende deelname aan het go. Dit laat zien dat
regio’s met relatief weinig wachtlijsten in deze peiling wel degelijk problemen kunnen
ondervinden in groeiende instroom en/of wachtlijsten.
De meeste scholen met een wachtlijst hebben leerlingen op de wachtlijst staan die
wegens gedragsproblemen zijn aangemeld bij de school. Vaak hebben deze scholen een
wachtlijst doordat ze fysiek geen ruimte meer hebben voor extra klassen of door gebrek
aan personeel. Ik vind het zorgelijk dat er voor zeker 40% van de leerlingen verwacht
wordt dat ze dit schooljaar nog niet terecht kunnen op de go-school waar ze op de
wachtlijst staan. De meeste kinderen in de peiling krijgen nog wel onderwijs op de
school van herkomst, terwijl ze wachten op een plek. Enkele kinderen zitten thuis
zonder onderwijs. Het is belangrijk dat hier snel oplossingen voor komen, zodat deze
kinderen wel goed tot ontwikkeling en leren kunnen komen.
Het is natuurlijk uitermate onwenselijk dat kinderen vanwege wachtlijsten nog niet
terecht kunnen op een go-school, als dit voor hen de best passende plek is. Daarom
zullen we naar aanleiding van de resultaten in gesprek gaan met sectorraden en samenwerkingsverbanden
om samen tot concrete korte- en langetermijnoplossingen te komen voor het terugdringen
van de wachtlijsten. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie van het lid Hagen
(D66), die het kabinet o.a. oproept om te komen tot een aanpak om de wachtlijsten
in het gespecialiseerd onderwijs terug te dringen.24 Ik informeer u daar in het eerste kwartaal van 2024 nader over. Daarnaast is recentelijk
een rapport over de druk op de keten in jeugdzorg, kinderopvang en gespecialiseerd
onderwijs opgeleverd, dat verdere inzichten zal opleveren over verklaringen voor de
toenemende vraag naar ondersteuningsvoorzieningen. Dit rapport wordt door de Staatssecretaris
van VWS binnenkort aan uw Kamer gestuurd. Om zicht te blijven houden op hoe de wachtlijsten
in het gespecialiseerd onderwijs zich ontwikkelen, zal de peiling verder worden doorontwikkeld
en elk half jaar worden herhaald.
9. Motie Kuik/Kuiken en motie Westerveld over de aanpak van seksueel grensoverschrijdend
gedrag in het onderwijs
In de motie van de leden Kuik en Kuiken (CDA/PvdA) en de motie van het lid Westerveld
(GroenLinks) wordt de regering verzocht om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag (sgg)
in het onderwijs op een aantal verschillende manieren aan te pakken.25 Deze moties zijn langs verschillende lijnen uitgewerkt, welke ik hieronder kort uitleg.
Eind 2021 is door verschillende organisaties de «Alliantie tegen sgg in het onderwijs»
opgezet.26 Het doel van de Alliantie is om scholen te helpen sgg in het onderwijs te voorkomen.
De Alliantie heeft in november 2021 de leidraad «Zo klein als mogelijk, zo groot als
nodig. Omgaan met sgg in het onderwijs» ontwikkeld.27Daarin staat helder beschreven wat scholen enerzijds verplicht zijn te doen en anderzijds
wat hen wordt aanbevolen te doen om sgg te voorkomen en hoe ermee om te gaan als er
toch een incident plaatsvindt. De leidraad is breed in het onderwijs verspreid. In
opvolging daarop heeft de Alliantie zich inmiddels voorgenomen om de komende tijd
samen met het onderwijsveld de mogelijkheid te verkennen om een zogenoemde «veldnorm»
te ontwikkelen: een richtlijn waaraan het onderwijsveld zich committeert en die een
veilig, open en seksueel integer leerklimaat als doel heeft, waarin ieders wensen
en grenzen worden erkend en gerespecteerd.
Daarnaast werkt ook het kabinet hard aan het tegengaan van sgg. Dit doet zij met het
Nationaal Actieprogramma Aanpak sgg en seksueel geweld. Er is ook, in opdracht van
het Ministerie van OCW, een onderzoek uitgevoerd naar sgg in het onderwijs. Afgelopen
juli is daarvan het rapport naar uw Kamer verstuurd.28 Verder wordt het wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs voorbereid. Het wetsvoorstel
is afgelopen zomer in internetconsultatie is geweest. In dit wetsvoorstel wordt onder
andere de positie van vertrouwenspersonen in het funderend onderwijs versterkt en
wordt sgg aangepakt door de huidige meld-, overleg- en aangifteplicht uit te breiden.29 Er wordt voorgesteld om de meld- en overlegplicht uit te breiden naar gevallen van
seksuele intimidatie. Daarnaast wordt voorgesteld om voor de meld-, overleg- en aangifteplicht
het criterium van minderjarigheid van de leerling en student te laten vervallen. We
streven ernaar het wetsvoorstel in het najaar van 2024 aan uw Kamer aan te bieden.
Inmiddels is ook een traject gestart om te verkennen hoe de regels rondom de Verklaring
Omtrent Gedrag in het onderwijs kunnen worden verscherpt. Over dat traject ben ik
voornemens uw Kamer begin 2024 een brief te sturen.
Het bevorderen van veiligheid en inclusie op scholen en leerbedrijven is ook een speerpunt
in de Werkagenda voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).30 Doel is om gezamenlijk tot een visie, beleid en laagdrempelige voorzieningen voor
studenten te komen voor welzijn en sociale veiligheid. Daarnaast breiden alle mbo-scholen
hun sociale veiligheidsplan uit. Ook heeft uw Kamer onlangs de Monitor Integrale Veiligheid
MBO ontvangen. Komende periode zal aan de hand van de uitkomsten van de monitor samen
met betrokken partijen worden bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Voor de zomer
van 2024 ontvangt uw Kamer een inhoudelijke beleidsreactie op het rapport. Daarnaast
wordt in het hoger onderwijs en de wetenschap, in samenwerking met het veld, gewerkt
aan het verbeteren van sociale veiligheid. De Minister van OCW heeft in 2022 een Bestuursakkoord
hoger onderwijs en wetenschap gesloten.31 In dat akkoord komen onder andere gedragsregels op instellingen en het monitoren
van de sociale veiligheid aan bod. Daarnaast heeft de Minister van OCW in juni een
integrale aanpak voor sociale veiligheid gepresenteerd.32 Daarin worden onder andere onderzoek naar de klacht- en meldvoorzieningen en een
wettelijke zorgplicht voor sociale veiligheid genoemd. Vanuit deze aanpak wordt het
veld gestimuleerd om de sociale veiligheid te verbeteren middels het Programma Sociale
Veiligheid. Daarvoor stelt de Minister van OCW jaarlijks 4 miljoen euro ter beschikking.
10. Aanmelding en toelating scholen
In de brief Visie Kansengelijkheid funderend onderwijs van 10 maart 2023 was er aandacht
voor aanmelding- en toelatingsbeleid van scholen.33 In deze brief is de intentie uitgesproken om een onderzoek te doen in gemeenten die
een centraal aanmeldsysteem gebruiken om te leren over de effecten en voorwaarden
daarvan. Met ingang van schooljaar 2023/2024 is intussen met de Wet Doorstroomtoetsen po de procedure rond de aanmelding en toelating van leerlingen in het voortgezet onderwijs
aangepast.34 Onder meer geldt vanaf schooljaar 2023/2024 één vaste aanmeldweek voor alle vo-scholen:
de periode van 25 maart tot en met 31 maart. De ervaringen met het nieuwe tijdpad
waarin toetsafname en aanmelding hun beslag krijgen worden in schooljaar 2023/2024
nauwgezet gevolgd en deze worden betrokken bij de evaluatie van de Wet doorstroomtoetsen
po. Een apart onderzoek als genoemd in de Visiebrief Kansengelijkheid, naast deze
evaluatie, is dan ook niet meer nodig. Daarom heb ik besloten hier geen verdere actie
aan te verbinden.
11. Informeel onderwijs
In de Kamerbrief van 24 mei 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de
beleidsagenda informeel onderwijs.35 Graag informeer ik uw Kamer nu weer over de voortgang.36,
37
Allereerst is onderzocht hoe informele onderwijsinstellingen gemakkelijker gebruik
kunnen maken van de Regeling Gratis VOG. Hiervoor zijn gesprekken gevoerd met betrokken
departementen en verschillende koepelorganisaties voor vrijwilligersorganisaties en
is er onderzocht welke knelpunten er worden ervaren. Samen met instellingen uit het
informele onderwijs en hun koepelorganisaties zoek ik naar manieren om deze te verhelpen.
In dat kader werk ik in samenwerking met hen aan een draaiboek om de aanvraag van
een VOG te vergemakkelijken en probeer ik deze zo breed mogelijk te verspreiden binnen
het informele onderwijs. Ook onderzoek ik met instanties als Justis hoe knelpunten
in het aanvraagproces voor informele onderwijsinstellingen kunnen worden weggenomen.
Daarnaast heb ik vanuit het informele onderwijsveld zelf, vraaggestuurd, een aantal
veelbelovende projectaanvragen mogen ontvangen, gericht op het verbeteren van onderwijskwaliteit.
Twee projecten heb ik dit jaar middelen kunnen toekennen en een derde project volgt
binnenkort. Deze drie pilots zijn gericht op verbetering van docentvaardigheden, de
ontwikkeling van een blended learning-systeem voor vrijwilligers en een onderzoek naar de behoefte aan kwaliteitsverbetering
van lesmethoden. Ik ben en blijf in gesprek met informele onderwijsinstellingen over
kwaliteitsbevordering en verwacht in 2024 meer pilots te kunnen ondersteunen.
Ten slotte is werk gemaakt van het wetsvoorstel Toezicht op informeel onderwijs. Door
uiteenlopende omstandigheden, waaronder de val van het kabinet, is de planning aangepast:
de bedoeling is dat het wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2024 ter internetconsultatie
wordt voorgelegd.
12. Update over verankeren van verhalen antikoloniale vrijheidsstrijders en verzetshelden
in het onderwijs
De gewijzigde motie van het lid Sylvana Simons (Bij1) ingediend op 29 november 2022
verzoekt onder andere om de kennis over antikoloniale vrijheidsstrijders en verzetshelden
uit de Nederlandse geschiedenis te laten opgraven, archiveren en onderzoeken.38 Om uitvoering te geven aan deze motie, zijn er twee onderzoeksopdrachten uitgezet
waarin aandacht is voor de uitvoering door dan wel samenwerking met representatieve
organisaties op het gebied van antikolonialisme.
De eerste onderzoeksopdracht moet inzichtelijk maken vanuit welk narratief en perspectief
de verhalen over antikoloniale verzetshelden en vrijheidsstrijders uit het Nederlandse
koloniale verleden worden verteld in het curriculum en lesmateriaal. Ook moet worden
onderzocht hoe erover wordt onderwezen in het po en vo in Europees Nederland en het
Caribisch deel van het Koninkrijk. We richten ons hierbij op het lesmateriaal dat
wordt geproduceerd door de grote educatieve uitgeverijen in Nederland en het lesmateriaal
dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt gebruikt.
De tweede opdracht betreft het opgraven, uitbreiden en archiveren van de verhalen
van antikoloniale vrijheidsstrijders en verzetshelden, met een bundeling van de gearchiveerde
verhalen als eindproduct. Vervolgens wordt onderzocht welke verhalen tot nu toe onderbelicht
en onbekend zijn in het Nederlandse onderwijs en in andere bronnen zoals literatuur
en onderzoeken. Dit zodat aanbevelingen kunnen worden gedaan over hoe deze verhalen
verankerd kunnen worden in het onderwijs. Hierbij wordt een koppeling gemaakt met
de uitkomsten van het hierboven genoemde onderzoek naar narratief en perspectief.
Met het uitzetten van deze twee opdrachten is de motie afgedaan.
13. Gewijzigde motie van de leden Peters en Kwint over grafische rekenmachines
Naar aanleiding van de Kamerbreed aangenomen gewijzigde motie van de leden Peters
en Kwint (CDA/SP) waarin de Kamer de regering verzoekt om te onderzoeken «hoe geregeld
kan worden dat de eisen aan grafische rekenmachines voor langere tijd vastgesteld
kunnen worden zodat ouders niet onnodig op kosten gejaagd worden», heeft het CvTE
heeft verschillende mogelijkheden voor het gebruik van rekensoftware geïnventariseerd.39 Op de korte termijn bieden die echter geen oplossing. Voor de langere termijn zal
de (lopende) vernieuwing van de examenprogramma’s wiskunde in havo en vwo uitwijzen
wat nodig is op dit gebied. De examenprogramma’s hiervoor zullen naar verwachting
zomer 2024 worden opgeleverd door de daarvoor ingestelde vakvernieuwingscommissie.
Daarom heeft het CvTE september 2023 een commissie grafische rekenmachine ingesteld
die zich kritisch buigt over de eisen aan de grafische rekenmachine en erop toeziet
dat deze zo lang mogelijk gebruikt kunnen worden.
Voor wat betreft de kortere termijn heeft CvTE op Examenblad.nl voor de drie examenjaren
2024, 2025 en 2026 bekend gemaakt welke grafische rekenmachines mogen worden gebruikt
bij de centrale examens. Dit heeft het gedaan via de regelingen hulpmiddelen voor
de examenjaren 2024 en 2025 en via een vooruitblik hulpmiddelen CE 2025 en 2026. De
informatie is op Examenblad.nl gepubliceerd voor scholen, leerlingen en ouders.40,
41 Examenblad.nl is het centrale communicatiekanaal over de centrale examens en voor
iedereen beschikbaar. Scholen zijn over deze informatie ook apart gemaild door het
CvTE.
14. Onderzoek effectiviteit programma Schoolmaaltijden
Op Prinsjesdag maakte het kabinet bekend dat het programma Schoolmaaltijden in 2024
zal worden voortgezet. Via dit programma regelt inmiddels 1 op de 5 scholen een dagelijkse
schoolmaaltijd voor haar leerlingen. Net als het huidige programma Schoolmaaltijden
zal ook de voortzetting worden uitgevoerd door het Nederlandse Rode Kruis en het Jeugdeducatiefonds.
Omdat het programma enige tijd loopt, kunnen scholen, leerlingen en ouders nu over
hun ervaringen worden bevraagd. In de zomer is er opdracht gegeven aan KBA Nijmegen,
samen met de Wageningen University & Research (WUR), om de ervaren effectiviteit en
implementatie van het programma Schoolmaaltijden tot nu toe te onderzoeken. Het volledige
eindrapport van KBA Nijmegen kunt u als bijlage IV bij deze brief vinden.
Het onderzoeksbureau heeft de ervaren effectiviteit van het programma onderzocht aan
de hand van drie hoofdthema’s: kansengelijkheid, (kinder-)armoedebestrijding en het
bevorderen van gezonde voeding. Aan het onderzoek hebben 428 scholen en 2941 ouders
meegedaan.
De uitkomsten zijn positief. Leerlingen die een maaltijd op school ontvangen hebben
minder honger, zitten met meer energie in de klas, kunnen zich beter concentreren
en zijn meer gemotiveerd. Ook de sfeer in de klas is verbeterd. Deze ervaren effecten
door scholen zijn minder duidelijk waarneembaar wanneer leerlingen via de boodschappenkaart
een schoolmaaltijd ontvangen. Wel ervaart het merendeel van de ouders financiële verlichting
sinds het ontvangen van de boodschappenkaart. Bij de maaltijd op school is dit effect
onder ouders minder sterk gemeten. Deelname aan het programma verlicht stress onder
ouders rondom het meegeven van een lunch of tussendoortje.
Volgens de meerderheid van de scholen eten kinderen gezonder en gevarieerder en maken
zij door de schoolmaaltijden kennis met nieuwe smaken. Ook ouders geven aan dat de
schoolmaaltijden ervoor zorgen dat hun kind(eren) gevarieerder eten.
De resultaten geven ook inzicht in mogelijke verbeterpunten. Eén hiervan is het vergroten
van de naamsbekendheid van het programma onder niet-deelnemende scholen. Verder geven
sommige scholen aan dat de organisatie van een maaltijd op school als (te hoge) belasting
wordt ervaren. Daarnaast lijkt in sommige gevallen, specifiek voor de boodschappenkaart,
schaamte onder ouders een mogelijk knelpunt te zijn voor het bereiken van alle leerlingen
die een extra maaltijd het hardst nodig hebben.
Samen met het Rode Kruis en het Jeugdeducatiefonds bekijken mijn collega’s van SZW,
VWS en ik de komende tijd hoe we de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek
kunnen meenemen in de gezamenlijke uitvoering van het programma Schoolmaaltijden in
2024.
15. Monitor aanvullend onderwijs 2023
In Nederland moeten alle leerlingen en ouders erop kunnen vertrouwen dat er goed en
voldoende onderwijs wordt gegeven op scholen. Hiermee wordt de basis gelegd voor een
succesvolle toekomst, voor ieder individu en voor Nederland als geheel. Het inkopen
van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou in principe niet nodig
moeten zijn. En het zou niet van de diepte van de portemonnee van ouders mogen afhangen
of kinderen extra hulp krijgen. Toch is een hele industrie ontstaan rond aanvullend
onderwijs.
Om zicht te houden op het aanbod, het gebruik en de omvang van deze extra hulp laat
ik periodiek een onderzoek over aanvullend onderwijs uitvoeren. In 2023 is deze monitor
aanvullend onderwijs voor de derde keer uitgevoerd, na eerdere edities in 2017 en
2019. U vindt de monitor van 2023 bijgevoegd bij deze brief als bijlage V. In 2021
vond er geen periodiek onderzoek plaats, vanwege de lopende inhaalprogramma’s tijdens
de coronacrisis en de extra werkdruk die een mogelijk onderzoek zou veroorzaken op
scholen.
De nieuwe monitor laat geen grote veranderingen zien ten opzichte van de vorige editie.
Er heeft wel een duidelijke groei plaatsgevonden tussen 2015 en 2022 in het aantal
bedrijven dat aanvullend onderwijs aanbiedt en de omzet die deze bedrijven genereren.
Dit kwam ook naar voren in de vorige monitor, en blijft een ontwikkeling om scherp
in de gaten te houden.
Het stemt mij positief dat het gebruik van aanvullend onderwijs onder leerlingen in
het funderend onderwijs niet is toegenomen. We zien nu dat 17% van de leerlingen in
het po en 29% in het vo gebruikmaakt van aanvullend onderwijs. Vooral leerlingen met
hbo- of wo-geschoolde ouders, of ouders met een hoog inkomen, volgen betaald aanvullend
onderwijs. In de meeste gevallen maken leerlingen echter gebruik van gratis aanbod,
terwijl zij in het schooljaar 2018–2019 nog vaker betaald aanvullend onderwijs volgden.
Ik juich het toe dat leerlingen die extra hulp nodig hebben nu vaker terecht kunnen
bij gratis en toegankelijk aanbod.
Verder laat de monitor zien dat een kwart van de po-scholen en 80% van de vo-scholen
aanvullend onderwijs daadwerkelijk óp school organiseert. Ik zie dit als een goede
ontwikkeling, met name in het licht van de oproep die ik in juni samen met de sectorraden
deed aan schoolbesturen: aanvullend onderwijs dient alleen op én van school te zijn.
Ook is, in lijn met de motie van het lid Ephraim (FvD), in kaart gebracht hoeveel
onderwijsbudget wordt ingezet bij de inhuur van externe partijen.42 De meeste scholen dragen zelf de kosten voor aanvullend onderwijs, mede door de middelen
uit het Nationaal Programma Onderwijs. Uit de monitor blijkt dat scholen niet meer
dan 5% van hun reguliere onderwijsbudget besteden aan de inhuur van externe partijen.
Eenzelfde patroon is te zien onder gemeenten. Van de gemeenten die zich actief bezighouden
met aanvullend onderwijs zet slechts 10% van de gemeenten financiële middelen in ten
behoeve van commerciële aanbieders. Daarom zie ik geen aanleiding om hier verder over
in gesprek te gaan met gemeenten.
Tot slot blijf ik benadrukken dat de opkomst van commerciële onderwijsaanbieders in
én rondom het publieke onderwijs continue aandacht vereist. Met de periodieke monitor
houdt mijn ministerie zicht op deze sector. De stappen die de brancheorganisatie Landelijke
Vereniging van Studiebegeleidingsinstituten (LVSI) heeft gezet voor een keurmerk juich
ik van harte toe. Dit biedt houvast voor scholen, net als de OCW-richtlijnen die ik
in juni bij schoolbesturen onder de aandacht heb gebracht. Voor mij staat voorop dat
iedere leerling kansen krijgt om zich optimaal te ontwikkelen.
16. Rapport teambevoegdheid 10–14 en besluit vervolg experiment
Bij deze brief is de eindrapportage van het onderzoek naar het experiment Teambevoegdheid
10–14-onderwijs gevoegd (bijlage VI). In het schooljaar 2020–2021 is het experiment
Teambevoegdheid 10–14-onderwijs gestart. Dit experiment maakt het juridisch mogelijk
dat docenten in het team dat het 10–14-onderwijs verzorgt zowel vak- als sectoroverstijgend
kunnen werken. Binnen dit type onderwijs volgen leerlingen tussen 10 en 14 jaar een
onderwijsprogramma met een doorlopende leerlijn, vormgegeven in nauwe samenwerking
tussen scholen in het primair en voortgezet onderwijs.
Rapport «Onderzoek teambevoegdheid 10–14-onderwijs»
Onderzoeksbureaus Dialogic en Oberon volgden, in opdracht van het Ministerie van OCW,
gedurende drie schooljaren de ontwikkelingen van het experiment Teambevoegdheid 10–14-onderwijs
op 18 initiatieven door het hele land. Uit het onderzoek komt naar voren dat de teambevoegdheid
binnen het 10–14-onderwijs een randvoorwaarde is om sectoroverstijgend onderwijs voor
deze leerlingen te kunnen verzorgen; zowel het vakoverstijgend als het projectmatig
werken is daardoor eenvoudiger geworden. Het geeft flexibiliteit en mogelijkheden
voor leraren, het helpt de versterking van de doorlopende leerlijn en een goede begeleiding
van leerlingen. De overige resultaten vindt u in het bijgevoegde rapport.
Verlenging experiment teambevoegdheid 10–14
Na dit schooljaar eindigt het experiment Teambevoegdheid 10–14-onderwijs. Gezien de
positieve uitkomsten van het onderzoek, heb ik besloten het experiment Teambevoegdheid
te verlengen. Scholen die sectoroverstijgend onderwijs willen aanbieden aan leerlingen
in de hoogste groepen van het basisonderwijs en de eerste twee leerjaren van het voortgezet
onderwijs kunnen zich in het voorjaar van 2024 aanmelden om deel te nemen aan het
experiment. Scholen die aan het huidige experiment meedoen en hiermee willen doorgaan,
moeten opnieuw een aanvraag indienen. De precieze voorwaarden om mee te doen aan het
experiment maak ik begin 2024 bekend in de Staatscourant. Het experiment wordt opnieuw gevolgd met onderzoek om meer inzicht te verkrijgen
in welke situaties en onder welke voorwaarden de teambevoegdheid in 10–14 onderwijs
meerwaarde heeft.
17. Eindrapport doorstroomprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo
Uw Kamer ontvangt uw het eindrapport van de monitor van de subsidieregeling voor het
stimuleren van doorstroomprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo (bijlage VII). Doel van
de programma’s was om de overstap van vmbo 4 naar mbo-leerjaar 1 of havo 4 te vergemakkelijken.
Met de subsidie zijn zo’n 800 doorstroomprogramma’s opgezet; 383 programma’s op vmbo-scholen
ter voorbereiding op de overstap van vmbo naar mbo en 397 programma’s voor de overstap
van vmbo naar havo.
Het rapport geeft aan dat scholen en leerlingen enthousiast zijn over de doorstroomprogramma’s.
Ook zijn er aanwijzingen dat een aantal activiteiten tot positieve opbrengsten heeft
geleid bij de vmbo-leerlingen. De doorstroomprogramma’s geven scholen en leerlingen
handvatten om de overstap naar mbo of havo beter voorbereid te maken. Tijdens het
onderzoek is in 2020 het doorstroomrecht vmbo-havo ingevoerd. Het doorstroomrecht
heeft ervoor gezorgd dat vmbo-leerlingen in de gemengde en theoretische leerwegen
met een extra vak onvoorwaardelijk kunnen doorstromen naar de havo. Met de invoering
van het doorstroomrecht mogen vo-scholen geen schooleigen toelatingseisen meer stellen.
Dit geeft de programma’s een ander karakter.
Scholen lijken meer tijd nodig te hebben dan was voorzien om de programma’s in te
bedden. Maatregelen die volgens de literatuur effectief zijn gebleken, hebben nog
niet altijd die uitwerking in de klas, bijvoorbeeld omdat scholen nog op zoek moeten
naar de juiste condities. De maatregelen rondom de coronacrisis hebben bovendien de
uitvoering van de activiteiten bemoeilijkt, doordat er weinig mogelijkheden waren
tot fysieke begeleiding. Ik heb daarom besloten om door te gaan met de subsidie voor
de doorstroomprogramma’s. De komende periode zal ik onderzoeken hoe een nieuwe regeling
het beste vormgegeven kan worden.
18. Rapportages monitor- en evaluatieonderzoek pilot praktijkgerichte programma’s
in vmbo gl/tl
In het schooljaar 2021–2022 zijn ruim 150 vo-scholen gestart met het proefdraaien
van verschillende praktijkgerichte programma’s in de gemengde en theoretische leerwegen
van het vmbo. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO) heeft recent twee rapportages
uitgebracht over de pilot.
De «Rapportage monitor- en evaluatieonderzoek pilot praktijkgericht programma en de
nieuwe leerweg (2022)» (bijlage VIII bij deze brief) is de eerste monitor van de ontwikkeling,
invoering en uitvoering van het praktijkgerichte programma in vmbo gl/tl. De rapportage
bestrijkt de periode van 1 januari tot en met 31 december 2021. De monitor beschrijft
de beginfase van de pilot: de achtergrond- en beleidsschets, gespreksverslagen van
de pilotscholen van het eerste uur en een analyse van de voorgangsrapportages.
De «Rapportage pilots praktijkgericht programma vmbo (2023)» (bijlage IX bij deze
brief) is het tweede onderzoek, waarin docenten en leerlingen bevraagd zijn op hun
eerste ervaringen met praktijkgerichte programma’s. De ervaringen van de pilotscholen
van het eerste uur zijn positief. Deze ervaringen, inclusief de aandachtspunten zoals
de aansluiting op het mbo en het havo, worden meegenomen in de AMvB praktijkgerichte
programma’s in vmbo gt/tl, waarvan de internetconsultatie vanaf begin november is
afgerond. Ik verwacht dat deze AMvB halverwege 2024 in het kader van de nahangprocedure
aan de Tweede Kamer wordt gezonden. Met het AMvB worden praktijkgerichte programma’s
als vak ingevoerd in de gemengde en theoretische leerwegen.
19. Evaluatie «Doorlopende leerroutes vmbo-mbo 2014–2022»
In de periode 2014–2022 hebben verschillende experimenten gelopen om de aansluiting
en samenwerking tussen het vmbo en het mbo te verbeteren. Verschillende samenwerkingsinitiatieven
van vmbo-scholen en mbo-instellingen hebben in de periode 2014–2022 de ruimte gekregen
om doorlopende leerroutes vorm te geven in de vakmanschapsroutes (vmbo-mbo 2), technologieroutes
(vmbo-mbo 3) en beroepsroutes (vmbo-mbo 4). Deze experimenten lagen aan de basis van
de Wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo dit in 2020 in werking getreden is. Met deze wetgeving kunnen vmbo-scholen en mbo-instellingen
eenvoudiger doorlopende leerroutes op zetten.
Het rapport «Doorlopende leerroutes vmbo-mbo 2014–2022. Eindmeting monitor vakmanschap-,
technologie- en beroepsroutes» (bijlage X bij deze brief) is de eindevaluatie van
de experimenten. Uit het rapport blijkt dat er verschillende lessen te trekken zijn.
In de eerste plaats toont het onderzoek aan dat het succesvol opzetten van doorlopende
leerroutes een zaak is van lange adem. De leerlingenaantallen in deze routes zijn
beperkt, waardoor het voor scholen en instellingen een uitdaging is om de routes structureel
te organiseren.
Ondanks de geringe aantallen, profiteren de deelnemers van de ruimte en flexibiliteit
die de routes bieden. Het betreft met name leerlingen uit de basisberoepsgerichte
leerweg (vmbo bb) en leerlingen uit de sector techniek. Voor deze specifieke doelgroepen
bieden de doorlopende leerroutes aantrekkelijk en uitdagend beroepsonderwijs. De meeste
jongeren behalen hun mbo-diploma en stromen regelmatig door naar hogere mbo-opleidingen.
Ten slotte signaleert het onderzoek twee algemene lessen: er blijkt veel overlap te
bestaan tussen de lesstof in de bovenbouw van het vmbo en het eerste jaar van het
mbo. Bovendien zou de samenwerking tussen het vmbo en mbo effectiever kunnen worden
als zij elkaars werelden beter zouden leren kennen.
20. Onderzoek naar beleidsmaatregelen voor het tegengaan van segregatie
In 2020 heb ik uw Kamer de beleidsagenda tegen onderwijssegregatie gestuurd.43 Onderdeel van deze aanpak is om op verschillende manieren onderzoek te doen naar
beleidsmaatregelen tegen onderwijssegregatie. Bijvoorbeeld door de mate van onderwijssegregatie
in Nederland goed in beeld te brengen en door beleidssimulaties over mogelijke maatregelen
uit te voeren. Bij mijn brief van 3 april 2023 over de voortgang van de uitvoering
van de beleidsagenda stuurde ik uw Kamer de eerste rapportage toe.44
Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst een literatuurstudie
naar mogelijke oorzaken en beleidsmaatregelen tegen onderwijssegregatie. Deze is reeds
met uw Kamer gedeeld. Daarnaast is er een monitor, die een weergave biedt van de actuele
stand van zaken over de onderwijssegregatie in Nederland. De monitor is voor mij van
groot belang, omdat die inzichtelijk maakt hoe de onderwijssegregatie in Nederland
zich ontwikkelt. De eerste monitor is ook reeds met uw Kamer gedeeld. Ook omvat het
onderzoek enkele beleidssimulaties, waarmee de effecten van beleidsmaatregelen kunnen
worden berekend. Mogelijke uitkomsten van de beleidssimulaties zijn echter zeer contextafhankelijk.
Vanwege het relatieve belang van de verschillende onderdelen, beperk ik het vervolg
van het onderzoek tot de monitor, die ons concrete cijfers biedt over onderwijssegregatie.
De tweede monitorrapportage (schooljaar 2022/2023) deel ik hierbij met uw Kamer (bijlage
XI). Om ontwikkelingen te duiden, dient deze monitor in samenhang met volgende rapportages
te worden bekeken. Daarom volgt een meer inhoudelijke toelichting bij de toezending
van die volgende rapportages.
21. Verslag centrale examens 2023
De centraal schriftelijke examens in het voortgezet onderwijs zijn dit jaar goed verlopen.
Eerder ontving uw Kamer al de Examenmonitor 2023, met daarin de slagingspercentages
en gemiddelde cijfers.45 Dit jaar hebben het College voor Toetsen en Examens en Stichting Cito voor het eerst
ook een gezamenlijk verslag gemaakt over de examenperiode. Het verslag beschrijft
de vaste elementen rondom centrale examens, zoals de examenketen, de totstandkoming
van centrale examens, de rol van docenten en de totstandkoming van de normering. Verder
wordt ingegaan op het examenjaar 2022–2023 met feiten en cijfers, zoals het aantal
examenkandidaten en de gemiddelde normeringstermen. Het verslag vindt u als bijlage
XII bij deze brief.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs