Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024
Nr. 37
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 11 januari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 13 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 21 december 2023 zijn ze door de Ministers van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Vragen en antwoorden
1
Wat is de reden dat instellingen een aanvraag voor macrodoelmatigheid aan moeten kondigen?
Kunnen de instellingen deze aankondiging alleen in een bepaalde periode doen? Welke
uitzonderingen gelden hierbij?
Het doel van de nieuwe Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023
is om vernieuwing van het hoger onderwijs zoveel mogelijk via het bestaande opleidingsaanbod
te realiseren, en meer samenwerking en afstemming tussen instellingen over de ontwikkeling
van het opleidingsaanbod te bewerkstelligen. Voor dergelijke samenwerking en afstemming
is een goed overzicht over de voornemens en transparantie ten aanzien van het opleidingsaanbod
belangrijk. Door het vooraf kenbaar maken van het voornemen om een aanvraag voor een
nieuwe opleiding in te dienen wordt samenwerking en afstemming tussen instellingen
gefaciliteerd. Het totaaloverzicht van voornemens informeert de instellingen en andere
belanghebbenden (zoals het afnemend werkveld) over de ontwikkeling van nieuwe opleidingen
en helpt instellingen om vooraf met elkaar hierover in gesprek te gaan.
De instellingen kunnen het hele jaar door hun voornemens voor de aanvraag van een
nieuwe opleiding kenbaar maken. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (hierna:
CDHO) publiceert de voornemens die zij in het afgelopen halfjaar heeft ontvangen op
twee vaste momenten in het jaar, namelijk op 31 maart en op 30 september. Om in een
publicatieronde te worden meegenomen dient de CDHO voornemens jaarlijks voor 15 maart
of 15 september te hebben ontvangen.
Er gelden drie uitzonderingen:
1. Instellingen die er in gezamenlijkheid voor kiezen om een clusteraanvraag in te dienen
bij de CDHO hoeven hun voornemen niet vooraf kenbaar te maken (artikel 3, eerste lid,
van de Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023). De reden hiervoor
is dat er voor de totstandkoming van een clusteraanvraag reeds uitgebreide afstemming
tussen alle betrokken instellingen plaatsvindt. De stimulans van het vooraf kenbaar
maken van een voornemen is in het geval van een clusteraanvraag dan ook niet nodig.
2. Indien een instelling opnieuw een macrodoelmatigheidsaanvraag moet indienen omdat
de geldigheidstermijn van het macrodoelmatigheidsbesluit is verstreken, hoeft eveneens
geen voornemen kenbaar te worden gemaakt. De reden hiervoor is dat de instelling bij
de initiële aanvraag het voornemen reeds kenbaar heeft gemaakt en dat er toen afstemming
met andere instellingen heeft kunnen plaatsvinden.
3. Na een negatief macrodoelmatigheidsbesluit kan een instelling, bij nieuw gebleken
feiten en omstandigheden, een herhaalde aanvraag indienen. Bij een herhaalde aanvraag
hoeft de instelling die reeds haar voornemen bij de eerdere aanvraag kenbaar heeft
gemaakt dit niet opnieuw te doen. Er kan in dat geval worden volstaan met een verwijzing
naar de eerdere aanvraag.
2
Wat is de reden dat instellingen geen hertoetsing van hun macrodoelmatigheidsaanvraag
meer aan kunnen vragen? Is hierbij ook overwogen om een langere termijn dan tien maanden
te laten gelden?
Vanaf 1 juli 2023 (datum inwerkingtreding herziene Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod
hoger onderwijs 2023) is de hertoetsingsprocedure in het geheel komen te vervallen.
De reden hiervoor is tweeledig.
De hertoetsingsprocedure zoals die eerder bestond is juridisch niet houdbaar gebleken.
Dit in verband met de wettelijke geldigheidstermijn van tien maanden voor macrodoelmatigheidsbesluiten
die staat opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Een hertoetsingsprocedure of een eventuele uitbreiding van de termijn van tien maanden
zou een wetswijziging vereisen. Daarvoor ziet de Minister van OCW geen noodzaak. De
toets nieuwe opleiding bij de NVAO (waarvoor zes maanden staat) kan voorafgaand aan
of tegelijkertijd met de macrodoelmatigheidsaanvraag worden gestart of nadat de Minister
een besluit heeft genomen over de macrodoelmatigheid van de opleiding.
Bovendien is de beleidsmatige wens dat een opleiding snel start nadat een opleiding
positief de macrodoelmatigheidstoets heeft doorlopen, zodat met de opleiding zo snel
mogelijk kan worden ingespeeld op de behoefte en ruimte die er is voor de betreffende
opleiding.
Met het oog op de overgang tussen de vorige en de huidige Regeling macrodoelmatig
opleidingsaanbod hoger onderwijs was er sprake van een overgangsperiode (die liep
tot en met 1 juli 2023) met betrekking tot de hertoetsingsprocedure, waarmee instellingen
de mogelijkheid kregen langer gebruik te maken van de hertoetsingsprocedure. Instellingen
zijn hier op voorhand over per brief geïnformeerd. Een aantal instellingen heeft ook
gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
3
Hoe vaak kwamen hertoetsingen macrodoelmatigheid de afgelopen vijf jaar voor?
In de tabel hieronder staat het aantal macrodoelmatigheidsadviezen voor nieuwe opleidingen
en het aantal aangevraagde hertoetsingen vermeld. 2023 is nog niet opgenomen omdat
het jaar nog niet is afgerond. In 2020 en 2021 heeft de Minister van OCW met de instellingen
afgesproken dat in verband met Covid-19 een extra vorm van verlenging van het macrodoelmatigheidsbesluit
mogelijk was. Om die reden liggen de aantallen in 2020 en 2021 hoger.
Jaar
Aantal door CDHO uitgebrachte adviezen m.b.t. nieuwe opleidingen
Aantal aanvragen voor hertoetsingen
2022
106
21
2021
112
31
2020
107
41
2019
108
14
2018
133
22
4
Kunt u uiteenzetten welke onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs al dan niet
een stilte- en/of gebedsruimte hebben gefaciliteerd?
Er zijn bij het Ministerie van OCW geen overzichten of cijfers bekend over stilteruimtes
bij onderwijsinstellingen. Uit gesprekken met studenten, hogescholen en universiteiten
weten we dat verschillende instellingen een stilteruimte hebben ingericht. Onderwijsinstellingen
maken een eigen afweging om al dan niet een stilteruimte in te richten op basis van
hun eigen denominatie, pedagogisch-didactische visie, de behoeften van studenten en
medewerkers en de beschikbaarheid van fysieke ruimtes.
5
Wat is de stand van zaken van de Uitvoeringsagenda Klimaat en Energie van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in hoeverre worden (scholieren- en) studentenkoepels
hierbij betrokken?
Op 13 oktober heeft het OCW Programma Klimaat & Energie een Uitvoeringsagenda (Kamerstuk
32 813-302) gepresenteerd. In deze agenda staat hoe in de komende jaren binnen de beleidsterreinen
ingezet wordt op de aanpak tegen klimaatverandering en de verduurzamingsopgave van
de OCW-sectoren. Per thema staat in deze agenda een overzicht van de ambities, doelen
en meer dan 70 acties met als doel de verduurzaming van onderwijs, cultuur en wetenschap.
Voor het opstellen van de agenda is veel gesproken met experts en betrokkenen. De
komende jaren werkt het programma aan het uitvoeren van de acties. Ook tijdens het
uitvoeren van de agenda worden diverse partijen waaronder scholieren en studenten
betrokken. In 2023–2024 wordt ingezet op bijeenkomsten gericht op jongerenparticipatie,
waarin scholieren en studenten vertegenwoordigd zijn via bijvoorbeeld organisaties
als LAKS, Studenten voor Morgen, JobMBO en ISO. De scholieren en studenten denken
mee op acties uit de agenda en – indien mogelijk – wordt gezocht naar vormen van co-creatie.
6
Kunt u uiteenzetten welke hoger onderwijsinstellingen een centraal punt binnen de
instelling hebben waar kennis over duurzaamheid wordt gebundeld en duurzame ontwikkelingen
worden gestimuleerd, zoals een Green Office?
Voor de hoger onderwijsinstellingen zijn er in totaal 25 Green Offices (laatste meting
hiervan najaar ’23)
• Voor de universiteiten zijn dit 12 Green Offices: UU, TU Eindhoven, RUG, Radboud,
Erasmus Sustainability Hub, VU, Open Universiteit, UvA, Maastricht university, WUR,
TU Delft en Universiteit Leiden.
• Voor de hogescholen zijn dit 13 Green Offices: HZ, Hogeschool Rotterdam, NHL Stenden,
Saxion, THUAS, Avans Hogeschool, van Hall Larenstein (1 locatie Velp, 1 locatie Leeuwarden),
Hanze Hogeschool, CHE, HvU, HAN en Hogeschool van Amsterdam.
• Het mbo heeft 3 Green Offices: ROC van Amsterdam – Flevoland, Green office Scalda,
Green Office Koning Willem I College
7
Hoeveel hoger onderwijsinstellingen hebben loting (opnieuw) ingevoerd voor numerus
fixus-opleidingen sinds het weer wettelijk mogelijk is om loting toe te passen?
Vanaf 1 september 2023 is het voor instellingen mogelijk om gebruik te maken van loting
(gewogen of ongewogen) voor bacheloropleidingen. Een aantal opleidingen heeft bekend
gemaakt gebruik van deze ruimte te gaan maken. Zo kondigde de Rijksuniversiteit Groningen
onlangs aan dat ongewogen loting de standaard wordt voor opleidingen met een numerus
fixus vanaf studiejaar 2025–2026. Er zijn ook opleidingen die voor het studiejaar
2024–2025 overgaan op loting, voorbeelden zijn de opleidingen Psychologie en Gezondheid
en Leven van de Vrije Universiteit en Psychologie van de Universiteit Utrecht. Het
Ministerie van OCW heeft geen volledig beeld van het aantal numerus fixus-opleidingen
dat vanaf volgend studiejaar overgaat op loting. Instellingen geven in het systeem
van decentrale selectie zelf vorm aan hun selectieprocedure en zijn niet verplicht
om de wijze van selecteren te melden bij het Ministerie van OCW. In het voorjaar van
2024 geven onderwijsinstellingen hun selectieprocedures opnieuw vorm voor een volgend
studiejaar. De regering zal bezien hoe het gebruik van decentrale loting (gewogen
en ongewogen) samen met de onderwijskoepels kan worden gemonitord in de toekomst.
8
Kunt u aangeven welke wetgeving of wetswijzigingen er nodig is/zijn om toelatingsbeleid
mogelijk te maken waarbij de context waarin resultaten van kandidaten zijn behaald,
meegenomen kan worden in de beoordeling van deze kandidaat, ook wel contextualised
admissions genoemd? Kunt u daarbij overwegingen geven voor het al dan niet invoeren
van contextualised admissions in het hoger onderwijs?
Het hoger onderwijs in Nederland heeft als uitgangspunt dat het toegankelijk is voor
iedereen met een geschikt diploma. Wel kunnen instellingen maatregelen toepassen waarbij
selectie van studenten aan de orde is, bijvoorbeeld opleidingen met een beperkte capaciteit.
Selectie dient dan altijd plaats te vinden op basis van ten minste twee kwalitatieve
criteria. Bij zogenaamde «contextualised admissions» wegen bepaalde achtergrondkenmerken,
zoals sociaaleconomische achtergrond, mee in de selectieprocedure. Het is wettelijk
niet toegestaan om bij de selectie direct te selecteren op basis van persoons- of
achtergrondkenmerken. Het zou een aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek vereisen om dit mogelijk te maken en zou in lijn moeten
zijn met de Algemene wet Gelijke Behandeling. In de toegezegde Kamerbrief over selectie
in het hoger onderwijs zal de regering hier nader op ingaan. In deze brief gaat de
regering ook in op de vraag welke stappen instellingen kunnen zetten om hun selectieprocedure
te verbeteren in het licht van kansengelijkheid. Uw Kamer ontvangt deze brief begin
2024.
9
Wat is het aandeel van de culturele en creatieve sector voor het bruto binnenlandsproduct?
Wat zijn de meest actuele cijfers die u hierover heeft?
De meest recente cijfers zijn afkomstig van de Satellietrekening cultuur en media 2021 van het CBS waarin cijfers over 2018 worden gepresenteerd. Volgens het CBS bedroeg
het aandeel van cultuur en media in het bruto binnenlands product (bbp) 3,4 procent,
ofwel € 23,9 miljard.
De culturele en creatieve sector is daarmee goed voor 4,3 procent van de totale werkgelegenheid
in Nederland. Het gaat dan om 330.000 arbeidsjaren, bij 410.000 werkzame personen
en 225.075 bedrijven.
Een nieuwe editie van de Satellietrekening staat gepland voor 2024, met cijfers over
2022.
10
Wat is de indirecte bijdrage van de culturele en creatieve sector aan het bruto binnenlandsproduct?
Denk aan de bijdrage van de culturele en creatieve sector op de horecasector, het
midden- en kleinbedrijf, het vestigingsklimaat voor grote bedrijven, et cetera?
In het Onderzoek naar multipliereffecten en pay-off effecten in de culturele en creatieve
sector (onderzoek van 11 mei 2023) komen onder andere de volgende indirecte economische
effecten naar voren (waarbij de onderzoekers concluderen dat het niet altijd mogelijk
is om de effecten in economische waarden uit te drukken):
• Effecten op de bredere waardeketen: banen in de creatieve industrie kunnen leiden
tot extra banen in andere sectoren, van een factor 1,37 tot 2,37.
• Effecten van de creatieve industrie op innovatie en productiviteit: wanneer een bedrijf
twee keer zoveel uitgeeft aan creatieve producten, is de kans dat het bedrijf productinnovatie
doorvoert hoger. Er wordt ook een positieve link gelegd tussen de aanwezigheid van
creatieve industrie en het bruto binnenlands product (bbp).
• Effecten op de leefomgeving: volgens onderzoek wordt een relatie gelegd tussen (de
nabijheid van) culturele voorzieningen en de grondprijzen. Dit als indicator dat mensen
graag in de buurt van culturele voorzieningen wonen. Daarnaast lijkt de aanwezigheid
van culturele voorzieningen ook een positieve invloed te hebben op het vestigingsklimaat
van zowel bedrijven als werknemers. Bijvoorbeeld vanwege een rijk aanbod aan culturele
voorzieningen werken buitenlandse werknemers graag in Nederland. Daarmee worden we
ook aantrekkelijker voor de vestiging van bedrijven. Ook blijkt uit onderzoek dat
de aanwezigheid van musea een positieve invloed lijkt te hebben op de instroom van
buitenlandse toeristen.
Een onderzoek van PwC1 schetst dat gerichte inzet van culturele interventies in zorg en welzijn een kostenbesparend
effect kan hebben. Naast deze economische effecten blijkt bovendien dat culturele
interventies in de zorg positieve effecten kunnen hebben op fysiek & mentaal welzijnsniveau,
op sociaal en sociaalmaatschappelijk niveau en het cognitief functioneren van mensen.
11
Hoe komt het dat de ontwikkeling van de bruto rijksuitgaven aan cultuur in de periode
2012 – 2021 (exclusief coronasteunmaatregelen) bij het domein «kunsten» een daling
laat zien van 19 indexpunten?2
Deze figuur toont de ontwikkeling van de bruto uitgaven per sector tussen 2012 en
2021, exclusief coronasteunmaatregelen en in reële termen. De daling van de uitgaven
aan Kunsten (podiumkunsten en beeldende kunst) is een gevolg van de bezuinigingen
van het Kabinet-Rutte I, waarbij op Kunsten het sterkst is bezuinigd. Vanaf 2016 is
hierbij jaarlijks een stijging in middelen te zien. Dit zit in incidenteel en structureel
extra budget voor bijvoorbeeld talentontwikkeling en festivals bij de fondsen, of
uitbreiding voor de bis met extra plekken voor o.a. festivals, ensembles en jeugdgezelschappen
en ontwikkelinstellingen voor meer spreiding. Ook met dit extra budget waren de uitgaven
aan Kunsten in 2021 lager dan voor de bezuinigingen, exclusief coronasteunmaatregelen
en in reële termen. Het kabinet Rutte-IV heeft vanaf 2022 extra geïnvesteerd in cultuur
oplopend tot structureel € 170 miljoen vanaf 2023, waarvan een deel in het domein
«Kunsten» is en pas na 2021 zichtbaar is.
12
Heeft u een overzicht van alle (internationale) onderzoeken en toetsen voor basisvaardigheden,
hoe deze zich qua vorm en vraagstelling tot elkaar verhouden, welke verplicht zijn,
hoeveel scholen en leerlingen meedoen en wat de tijdsinvestering voor scholen is?
Scholen in het primair onderwijs en speciaal onderwijs zijn verplicht de ontwikkeling
van hun leerlingen op het vlak van Nederlands en rekenen-wiskunde gedurende hun schoolperiode
te volgen met een leerlingvolgsysteem (lvs) en om tussen groep 3 tot en met 8 toetsen
verbonden aan een lvs te gebruiken. Dit geldt niet voor de andere basisvaardigheden
burgerschap en digitale geletterdheid. Voor het lvs geldt dat er geen wettelijke eis
is voor het minimum aantal af te nemen toetsen. Het gaat erom dat de school die toetsen
afneemt waarmee zij een goed beeld krijgt van de ontwikkeling van haar leerlingen.
Daarnaast is de doorstroomtoets in groep 8 verplicht. Er zijn enkele uitzonderingsgronden
wanneer de doorstroomtoets niet hoeft te worden afgenomen, bijvoorbeeld voor kinderen
die zeer moeilijk leren. De doorstroomtoets en het lvs vragen een tijdsinvestering,
maar helpen scholen om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van hun leerlingen.
In het voortgezet onderwijs (vo) zijn de eindexamens verplicht. Eindexamens bestaan
uit schoolexamens en het centraal examen. De regels voor de schoolexamens kunnen per
school verschillen. Bij het centraal examen maakt iedereen dezelfde toets. Op de meeste
vo-scholen wordt de ontwikkeling van leerlingen ook gevolgd via een leerlingvolgsysteem
(lvs), maar dit is (nog) niet wettelijk verplicht. Momenteel wordt de wenselijkheid
van een eventuele verplichting onderzocht, zodat scholen een goed beeld hebben van
de prestaties van hun leerlingen en de ontwikkeling daarvan. Een eventuele verplichting
vereist een wetswijziging.
Naast deze toetsen zijn er diverse nationale en internationale peilingsonderzoeken
waarin de prestaties op alle vier de basisvaardigheden worden onderzocht. De nationale
peilingsonderzoeken geven daarbij ook meer zicht op vaardigheden en subdomeinen die
niet getoetst worden met het lvs of de doorstroomtoets, zoals schrijfvaardigheid en
mondelinge taalvaardigheid. De internationale onderzoeken geven een sectorbeeld van
de ontwikkeling van leerlingen over de jaren heen en laten ook zien hoe Nederland
het doet ten opzichte van andere landen. Deelname door scholen aan deze onderzoeken
is (nog) niet verplicht. Een goede respons bij deze peilingen is van groot belang
voor een betrouwbaar landelijk en internationaal beeld van de prestaties van Nederlandse
leerling. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om deelname te verplichten.
Op dit moment wordt verkend aan welke voorwaarden een wettelijke verplichting moet
voldoen en hoe daarbij de administratieve lasten voor scholen en toetsdruk voor leerlingen
kan worden beperkt. Bij peilingsonderzoeken wordt een representatieve steekproef van
scholen gevraagd om deel te nemen. Per meting gaat het om circa 150 scholen, waarmee
aan ieder onderzoek een paar duizend leerlingen deelnemen. Scholen die deelnemen,
worden bij de afname zoveel mogelijk ontlast door de onderzoekers. Ook worden binnen
het basisonderwijs de steekproeven voor nationale en internationale onderzoeken (zoals
TIMSS en PIRLS) gecombineerd, waardoor de tijdsinvestering voor scholen beperkt is.
Het is belangrijk dat alle toetsen en onderzoeken samen zorgen voor meer zicht voor
scholen zelf, de Inspectie van het Onderwijs en de overheid. Om administratieve lasten
voor scholen laag te houden wordt de komende periode verkend hoe de reeds verplichte
toetsen en de voorgenomen verplichtingen ten aanzien van de lvs-systemen en (inter)nationale
peilingsonderzoeken elkaar het beste kunnen aanvullen, waarbij rekening wordt gehouden
met de tijdsinvestering voor scholen.
13
Hoeveel tijd besteden scholen in de praktijk nu aan de basisvaardigheden?
SLO heeft op basis van verschillende bronnen een inschatting gemaakt van het aantal
klokuren dat scholen besteden aan de vakken taal en rekenen-wiskunde in het primair
en voortgezet onderwijs. Daaruit blijkt dat in het primair onderwijs gemiddeld net
iets meer dan de helft van de onderwijstijd naar deze twee vakken gaat. In leerjaar
1 en 2 van het voortgezet onderwijs gaat het gemiddeld om een kwart van de onderwijstijd.
De uitkomsten vindt u in het rapport Verdeling van ontwerpruimte voor ontwikkeling van kerndoelen. Dit rapport geeft geen cijfers over de basisvaardigheden burgerschap en digitale
geletterdheid.
Het daadwerkelijk aantal uren dat aan de vaardigheden (en niet zozeer de vakken) wordt
besteed, ligt hoger. In de praktijk zien we dat de basisvaardigheden in bijna alle
vakken terugkomen. Dat is zeer wenselijk. Eén van de adviezen die de Onderwijsraad
vorig jaar uitbracht was dan ook om taal en rekenen meer en beter in andere schoolvakken
te verankeren. Die andere vakken bieden enerzijds context en mogelijkheden om de basisvaardigheden
– en dan gaat het ook over burgerschap en digitale geletterdheid – te oefenen. Andersom
zijn beheersing van taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde om verder te komen
in andere vakken en leergebieden. Om een voorbeeld te geven: het vak economie draagt
bij aan het vergroten van kennis over het vak zelf, maar is tegelijk een uitstekende
oefenplaats om te werken aan de taal, rekenvaardigheid, burgerschap en digitale geletterdheid.
14
Wat zijn de meest recente cijfers voor veiligheidsincidenten op scholen?
In opdracht van het Ministerie van OCW wordt tweejaarlijks een landelijke veiligheidsmonitor
uitgevoerd in het funderend onderwijs om een actueel beeld te verkrijgen van het veiligheidsklimaat
op scholen. De meest recente monitor is afgenomen in het schooljaar 2021–2022 (zie bijlage bij Kamerstuk 29 240, nr. 133). In de monitor zijn meerdere vormen van (gewelds)incidenten aan de orde gesteld:
verbaal geweld, materieel geweld, psychisch en fysiek geweld. Daarnaast zijn intimidatie
& bedreiging, diefstal en seksueel grensoverschrijdend gedrag apart gedifferentieerd.
Onderstaand worden de belangrijkste resultaten samengevat.
In totaal was er een lichte toename te zien van leerlingen in po en vo die met de
verschillende vormen van geweld geconfronteerd zijn. Alleen voor verbaal geweld bij
leerlingen in het vo is de stijging wat groter: met zeven procentpunten naar 32 procent.
Onder het personeel is hierbij, in zowel het po als het vo, een stijging van zes procentpunten
zichtbaar naar zeventien procent.
Van zo’n zeven procent van de leerlingen in het po en drie procent van de leerlingen
in het vo worden wel eens (eenmaal per maand/soms of vaker) spullen gestolen. Dertien
procent van de leerlingen in het po en zeventien procent van de leerlingen in het
vo heeft eenmaal per maand/soms of vaker te maken gehad met ongewenst (seksueel) gedrag.
15
Heeft u een overzicht van maatregelen om de (sociale) veiligheid op scholen te vergroten?
Langs verschillende lijnen wordt gewerkt om de zorgplicht, die in 2015 in de Wet veiligheid
op school is geregeld, te versterken en de sociale veiligheid op school te vergroten,
zoals met uw Kamer is gedeeld in de brief Vrij en veilig onderwijs (Kamerstuk 31 293 nr. 653). Scholen worden nu al bij de uitvoering en vormgeving van hun veiligheidsbeleid ondersteund
door Stichting School en Veiligheid. Ook is met ingang van het schooljaar 2022/2023
is het toezicht geïntensiveerd. Zo wordt de standaard «veiligheid» zwaarder gewogen
in het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs over een school. Vervolgens zijn
er al belangrijke stappen gezet om ervoor te zorgen dat leerlingen, ouders en personeel
niet vastlopen met een klacht. Zo is er een wegwijzerwebsite gebouwd die leerling,
ouders en personeel naar het juist expertise- of meldpunt verwijst. Daarnaast wordt
in het expertisenetwerk sociale veiligheid met verschillende expertisepunten gewerkt
aan het versterken van de onderlinge samenwerking en wordt er expertise gedeeld.
Tegelijkertijd werken we aan het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, zoals ook
in de aangehaalde brief is te lezen. In dat wetsvoorstel wordt de bestaande zorgplicht
versterkt en uitgebreid. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van
2024 richting de Raad van State worden gebracht. Het voorstel regelt: de uitbreiding
van de monitor sociale veiligheid voor leerlingen; een monitor sociale veiligheid
voor onderwijspersoneel; een incidentenregistratie voor veiligheidsincidenten; een
meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten; de uitbreiding van de meld- overleg-
aangifteplicht zedenmisdrijven naar seksuele intimidatie en meerderjarigen; de verplichting
en extra eisen t.a.v. de vertrouwenspersoon; de versterking van het klachtenstelsel;
de verplichting voor scholen om het veiligheidsbeleid jaarlijks te evalueren.
Op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) wordt aan verschillende
trajecten gewerkt, waaronder een update van de wegwijzer Seksualiteit Online. De Alliantie
SGG werkt aan de aanpak van SGG vanuit het veld en is onder andere de leidraad «zo
klein als mogelijk, zo groot als nodig» gepubliceerd, waarin bestuurders handreikingen
krijgen hoe zij om moeten gaan met SGG.
Ook zal in 2024 ook verder gewerkt worden aan de verkenning over het verbieden van
zwijgbedingen in het onderwijs en het intensiveren en harmoniseren van de VOG in het
funderend onderwijs. Over deze VOG-kwesties ontvangt uw Kamer begin 2024 een brief.
Ten slotte werken wij aan het in het actieplan Wapens en jongeren samen met onder
andere het Ministerie van Justitie en Veiligheid, politie en een groot aantal gemeenten
aan het terugdringen van wapenbezit en -gebruik onder jongeren. Er is onder andere
een praktische checklist gemaakt voor scholen met wat zij kunnen doen als het gaat
om wapencontrole (Checklist_Wapencontrole_scholen_2021.pdf (hetccv.nl)). Ook worden er gastlessen gegeven door HALT om jongeren bewust te maken van de risico’s
van wapenbezit. Naast dit actieplan is er ook het programma Preventie met Gezag, waarin
door het Ministerie van Justitie en Veiligheid structureel wordt gewerkt aan het voorkomen
dat jongeren in de criminaliteit belanden. Gemeenten hebben aanvragen kunnen doen
voor middelen om een maatwerkaanpak te kunnen realiseren. Daarbij wordt in een aantal
gemeenten ook veel samengewerkt met scholen.
16
Hoeveel onverwachte bezoeken gaat de Inspectie van het onderwijs (hierna: de inspectie)
komend jaar afleggen?
Een aantal is op dit moment niet te geven. De inspectie onderzoekt op dit moment in
welke gevallen onaangekondigde toezichtactiviteiten effectief kunnen worden ingezet.
De inspectie verwacht in het voorjaar van 2024 de resultaten van dit onderzoek. Daarna
wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere uitwerking van dit instrument door de
inspectie. De inspectie maakt overigens ook nu al gebruik van haar bevoegdheid om
onaangekondigde bezoeken te doen, vooral in situaties waar zij ernstige risico’s ziet,
en de aard van die risico’s aanleiding geeft tot onaangekondigd onderzoek.
17
Heeft u een overzicht van veelgebruikte extracurriculaire lespakketten die scholen
gebruiken?
Er is geen centraal overzicht van al het onderwijsaanbod dat scholen kunnen inzetten.
Het aanbod is omvangrijk en divers. Het kan bestaan uit standaardmethodes voor een
vak, maar ook aanvullende lespakketten, gastlessen, posters of ander didactisch materiaal
dat scholen en leraren zelf ontwikkelen. Er zijn bepaalde websites die hierin inzicht
geven. Zo bevatten de website lespakketten.basisonderwijs.online en lespakketten.voortgezetonderwijs.online samen meer dan 400 lespakketten, lesbrieven, gastlessen en excursies. Ook zijn op
het leermiddelenplatform Wikiwijs meer dan 700.000 stuks open lesmateriaal beschikbaar.
Dat kan een enkele les zijn, zoals een geschiedenisles over de Tachtigjarige Oorlog,
maar kan ook een lessenserie zijn over beter omgaan met geld. Wikiwijs helpt daarbij
docenten om wegwijs te maken in vak/sector/schoolsoort en om hoogwaardig materiaal
uit te lichten.
Er is dus veel onderwijsaanbod beschikbaar. Het is aan de ene kant een positief teken
dat veel methodemakers en maatschappelijke organisaties met dit onderwijsaanbod docenten
willen helpen om nog beter onderwijs te geven (ook docenten delen overigens via deze
platforms veel materiaal met elkaar). Aan de andere kant geeft het onderwijsveld ook
aan dat zij zich soms overladen voelt door de hoeveelheid maatschappelijke opdrachten
en het versnipperde onderwijsaanbod. De bijstelling van het curriculum en de inmiddels
aangebrachte focus op basisvaardigheden moeten tot een verduidelijking leiden van
wat «moet» en wat «mag» zodat scholen en leraren zelf een doordachte keuze kunnen
maken voor een methode of eigen aanpak. Via het Groeifondsprogramma Impuls Open leermateriaal
wordt langjarig het goede gebruik van eigen, open materiaal van scholen en leraren
gestimuleerd.
18
Welk deel van de leraren wordt nu opgeleid via het programma Samen Opleiden en Professionaliseren?
Hoe ontwikkelt dit getal zich over de afgelopen en komende jaren?
In de afgelopen jaren is het aantal studenten dat is opgeleid via Samen Opleiden en
Professionaliseren (SO&P) gestegen. Ook ten opzichte van het totale aantal studenten
van alle lerarenopleidingen is dat aantal gegroeid van 37,8 procent in schooljaar
2018–2019 naar 54,3 procent in schooljaar 2022–2023. Het streven is om uiterlijk 2030
alle studenten (100 procent) op te leiden via de systematiek van SO&P.
Schooljaar
Aantal studenten SO&P geteld via regeling Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen
Totaal aantal studenten aan lerarenopleidingen (hbo+wo)
Percentage
18/19
21.577
57.041
37,8%
19/20
22.647
57.632
39,3%
20/21
27.539
62.490
44,1%
21/22
30.567
61.893
49,4%
22/23
32.957
60.658
54,3%
19
Hoe groot zijn de bovenmatige reserves op scholen?
Op 6 november is uw Kamer geïnformeerd over de financiële positie van de schoolbesturen
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 33 495, nr. 124). In die brief zijn ook de (mogelijke) bovenmatige reserves beschreven. Zie ook bijgevoegde
tabel.
Tabel: (Mogelijk) bovenmatig eigen vermogen (MBVEP), bedragen in miljoenen.
2018
2019
2020
2021
2022
po
Aantal besturen met (MBPEV)
582
590
501
560
544
Totaal bedrag MBPEV
€ 851
€ 906
€ 677
€ 902
€ 997
vo
Aantal besturen met (MBPEV)
132
145
120
148
149
Totaal bedrag MBPEV
€ 244
€ 288
€ 236
€ 363
€ 506
Samenwerkingsverbanden
Aantal besturen met (MBPEV)
133
137
129
123
102
Totaal bedrag MBPEV
€ 179
€ 184
€ 160
€ 132
€ 116
tot. funderend
Aantal besturen met (MBPEV)
847
872
750
831
795
Totaal bedrag MBPEV
€ 1.274
€ 1.378
€ 1.073
€ 1.397
€ 1.619
mbo
Aantal besturen met (MBPEV)
7
6
6
5
4
Totaal bedrag MBPEV
€ 60
€ 64
€ 64
€ 62
€ 49
hbo
Aantal besturen met (MBPEV)
3
3
2
3
3
Totaal bedrag MBPEV
€ 10
€ 9
€ 5
€ 4
€ 4
wo
Aantal besturen met (MBPEV)
2
2
1
1
1
Totaal bedrag MBPEV
€ 3
€ 3
€ 1
€ 0,50
€ 0,38
Tot. onderwijsveld
Aantal besturen met (MBPEV)
859
883
759
840
803
Totaal bedrag MBPEV
€ 1.347
€ 1.454
€ 1.143
€ 1.463
€ 1.673
In 2022 zijn de (mogelijke) bovenmatige eigen vermogens toegenomen in het funderend
onderwijs. Het grootste deel van de toename kan worden verklaard uit het feit dat
het geld uit NP Onderwijs niet geheel kon worden ingezet in 2022. De NPO-middelen
zijn in 2021, 2022 en 2023 uitgekeerd. Begin 2022 is bewust besloten op verzoek van
uw Kamer om de looptijd van het programma met twee schooljaren te verlengen. Het programma
loopt nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025. Immers, de effecten van
corona waren niet na twee jaar verdwenen en spreiding van de middelen komt de doelmatigheid
en kwaliteit van bestedingen ten goede.
Na correctie voor deze bestemmingsreserves is het (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen
in 2022 € 697,0 miljoen in het po (459 besturen) en € 329,0 miljoen in het vo (120
besturen).
20
Heeft u een hernieuwd overzicht van de lopende wetstrajecten op het terrein van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap?
Hieronder geven we uw Kamer een overzicht van de wetsvoorstellen die het Ministerie
van OCW verwacht in te dienen in 2024 en van de algemene maatregelen van bestuur die
naar verwachting in 2024 in het kader van een voor- of nahangprocedure aan uw Kamer
zullen worden voorgelegd. De demissionaire status van het kabinet is mogelijk van
invloed op de voortgang van enkele van de genoemde voorstellen, aangezien deze de
komende tijd uitgewerkt worden, waarbij ook de budgettaire gevolgen verder in kaart
worden gebracht. Dat maakt dat besluitvorming over sommige projecten aan een volgend
kabinet zal worden gelaten.
Planningsoverzicht OCW 2024 (december 2023)
Wetsvoorstellen in voorbereiding:
Nr.
werktitel
Geplande indiening TK
Toelichting
1
Startprocedure B3-scholen en hardvochtigheden vso en pro
(KetenID 13361)
Q1
Dit wetsvoorstel wijzigt in de eerste plaats de startprocedure van niet-bekostigde
scholen, de zogenoemde B3-scholen. Nu start een dergelijke school, en onderzoekt de
inspectie daarna pas of aan de wet wordt voldaan. Dat wordt veranderd: de inspectie
kan voortaan voordat de school onderwijs verzorgt onderzoek doen. Ten tweede worden
twee zogenoemde «hardvochtigheden» in de regelgeving voor het pro en het vso weggenomen.
2
Ondersteuning bij onderwijs aan zieke leerlingen
(KetenID 12797)
Q1
Wetswijziging om de structuur van onderwijsondersteuning aan zieke leerlingen (ozl)
te verbeteren. Doel van de wet is om de voorziening flexibel en toekomstbestendig
te maken door de financiële middelen, taken en mensen op het gebied van ozl onder
te brengen bij een nieuwe landelijke stichting met regionale uitvoering.
3
Wetsvoorstel terugdringen verzuim
(KetenID 14222)
Q1
Het wetsvoorstel terugdringen verzuim komt voort uit de ambitie van de regering om
toe te werken naar nul onnodige thuiszitters. Het voorstel heeft als doel om het verzuim
beter in beeld te krijgen, te voorkomen en terug te dringen. Daarnaast beoogt het
wetsvoorstel het aantal vrijstellingen op psychische of lichamelijke gronden terug
te dringen ter bevordering van de onderwijs- en ontwikkelmogelijkheden van kinderen.
Het wetsvoorstel terugdringen verzuim implementeert daarom vijf maatregelen:
1. Aanscherping van het verzuimbeleid op scholen;
2. Het registreren van alle soorten verzuim in categorieën;
3. Tijdig betrekken van de leerplichtambtenaar bij zorgelijk verzuim;
4. Verbeteren van het regionaal en landelijk zicht op verzuim; en
5. Aanscherping van de procedure vrijstelling 5 onderdeel a (vrijstelling op basis
van lichamelijke of psychische gronden).
4
Wetsvoorstel van school naar duurzaam werk (KetenID 13026)
Q2
Doel is om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt de juiste begeleiding en ondersteuning
te geven, zodat zij uiteindelijk economisch zelfstandig kunnen zijn.
De huidige RMC-functie wordt uitgebreid naar jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie.
Daarnaast krijgen scholen met name voor mbo niveau 1 en niveau 2 bol een taak voor
extra loopbaanbegeleiding tijdens de opleiding en tot een jaar na diplomering. Als
laatste wordt de samenwerking versterkt tussen onderwijsinstellingen, RMC-functie
en de dienst Werk en Inkomen van de gemeente (uitvoering van de Participatiewet).
5
Wetsvoorstel internationalisering in balans
(KetenID 15111)
Zo vroeg als mogelijk Q2
Het doel van de Wet internationalisering in balans is het zorgen voor een balans tussen
voordelen en nadelen van internationalisering in het hoger onderwijs. De wet geeft
onderwijsinstellingen en de Minister instrumenten gericht op de opleidingstaal, de
taalvaardigheid van studenten, het toelaten van een maximum aantal studenten bij een
opleiding (numerus fixus) en het nemen van regie. Op die manier kunnen zij beter sturen.
6
Wet herziening wettelijke grondslagen kerndoelen
(KetenID 9315)
Na de zomer
Alle leerlingen moeten leren over burgerschap en digitaal vaardig zijn. Dat mist nu
in de wet. Dit wetsvoorstel past de wetten over het basis- en voortgezet onderwijs
en het speciaal onderwijs aan. Alle scholen moeten dan aan doelen werken voor burgerschap
en digitale vaardigheden. Ook zorgt het voorstel ervoor dat in deze wetten dezelfde
begrippen wordt gebruikt. Daardoor is het makkelijker om te zien hoe primair, speciaal
en voortgezet onderwijs op elkaar aansluiten.
7
Wet planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting
(KetenID 8129)
Na de zomer
Gemeenten en schoolbesturen worden onvoldoende geprikkeld publiek geld efficiënt en
doelmatig in te zetten voor onderwijshuisvesting.
Op basis van een gezamenlijk plan van de VNG, de PO-Raad en de VO-raad is een wetsvoorstel
gemaakt met als doel het begrip «renovatie», het Integraal huisvestingsplan en het
Meerjarenonderhoudsplan in de wet te verankeren, alsmede het investeringsverbod voor
schoolbesturen in het primair onderwijs te versoepelen.
Dit leidt tot aanpassing van de WPO, de WEC, WVO 2020, en de WPO BES.
8
Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs
(KetenID 13004)
Na de zomer
Met dit wetsvoorstel worden de volgende onderwerpen geregeld: 1) een registratie-
en meldplicht voor (ernstige) veiligheidsincidenten, 2) een uitbreiding van de meld-
en overlegplicht seksuele misdrijven naar seksuele intimidatie, 3) een uitbreiding
en verduidelijking van de doelgroep van de monitor sociale veiligheid en 4) een interne
procedure en een externe procedure voor klachten in het funderend onderwijs.
9
Wetsvoorstel Verbetering aansluiting beroepsonderwijs – arbeidsmarkt
(KetenID 12507)
Na de zomer
Met dit wetsvoorstel worden de volgende onderwerpen geregeld:
1. Loskoppeling van keuzedelen waardoor beter wordt aangesloten op de ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en meer keuzevrijheid voor studenten kan worden geboden studenten.
2. Versoepeling van de urennorm in het beroepsonderwijs.
3. Verduidelijking van de wettelijke ruimte voor het aanbieden van een verkorte opleiding.
4. Herziening regels voor het niet-bekostigd beroepsonderwijs en het aanbieden van
delen van opleidingen.
5. Mogelijkheid van publicatie door CBS van informatie op instellingsniveau die nodig
is om onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt.
10
Wetsvoorstel lokale publieke media-instellingen
(KetenID 25408)
Na de zomer
Het wetsvoorstel regelt een nieuwe financieringssystematiek en een coördinerend orgaan
voor alle lokale omroepen. Dit wetsvoorstel is aangekondigd in de Kamerbrief van 30 mei
2023 (
Kamerstukken II 2022/23, 32827, nr. 281).
11
Wijziging WPO, WVO 2020 en enkele andere onderwijswetten i.v.m. nieuw bekostigingsinstrument
(KetenID 15109)
Na de zomer
Het wetsvoorstel regelt de mogelijkheid om daadwerkelijke besteding van middelen aan
specifieke doelen als voorwaarde te stellen voor aanvullende bekostiging.
12
Wijziging Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen i.v.m. evaluatie
(KetenID 14607)
Na de zomer
Het wetsvoorstel geeft gevolg aan het voornemen uit het Coalitieakkoord van 2022 (Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst) om te streven naar een toekomstgerichte bibliotheek(voorziening) in elke gemeente.
Concreet zal het wetsvoorstel daartoe voorzien in een zorgplicht voor gemeenten voor
het in stand houden van een openbare bibliotheekvoorziening. Zie uitgebreider de Kamerbrief
van 24 november 2023 (
Kamerstukken II 2023/24, 33846, nr. 71)
13
Integratie WEB BES en Wet SKJ BES in WEB
(KetenID 13598)
Na de zomer
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES houdt op te bestaan, indien voor Caribisch
Nederland in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zal zijn bepaald welke artikelen
van toepassing zijn of welke eigen bepalingen worden vastgesteld. Daarnaast is het
voornemen om de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES in te trekken een daarvoor
in de plaats regels te stellen in de WEB en Wet voortgezet onderwijs 2020 over het
voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het Caribische deel van Nederland.
14
Nood- en crisiswet onderwijs, cultuur en media
(KetenID 25299)
Na de zomer
Dit wetsvoorstel voorziet in een actualisatie van bestaande regels en in een aanvulling
van ontbrekende noodbevoegdheden voor noodsituaties op de terreinen van onderwijs,
cultuur en media.
15
Wijziging onderwijswetten ter bevordering van strategisch personeelsbeleid en professionalisering
leraren (KetenID 10269)
Na de zomer
Voornemen is in de onderwijswetten (WPO, WEC, WVO 2020, WEB en corresponderende BES-wetten)
eisen te stellen aan besturen van po- en vo-scholen en mbo-instellingen ter bevordering
van strategisch personeelsbeleid en professionalisering van leraren. De inspectie
kan hier dan toezicht op houden. Verder voor het funderend onderwijs enkele arbeidsrechtelijke
bepalingen.
16
Uitvoeringswet EU-verordening Media Freedom Act
Na de zomer
Wetsvoorstel ter uitvoering van de nog aan te nemen verordening betreffende mediadiensten
Voorhang AMvB’s
Nr.
(werk)titel
Geplande voorlegging TK
Toelichting
17
Besluit NLQF
(KetenID 9297)
Q1/Q2
Het NLQF is een kwalificatieraamwerk voor de inschaling van opleidingen, zodat die
vergeleken kunnen worden met opleidingen in andere landen van de Europese Unie. Op
grond van het Wetsvoorstel NLQF (Kamerstukken 36 341) worden bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur de niveaus van het NLQF
vastgesteld, alsmede de verhouding tussen de NLQF- en EQF-niveaus. Ook wordt in deze
amvb een organisatie aangewezen als Nationaal coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) en wordt
de belangrijkste taak van het NCP NLQF nader uitgewerkt: het op verzoek van de aanbieder
van een non-formele opleiding vaststellen van het NLQF-niveau van die opleiding. Deze
amvb zal tegelijk met de Wet NLQF in werking treden.
18
Wijziging van het Mediabesluit 2008 op het punt van reserves en hoeveelheid reclame
(KetenID 25569)
Q2
Betreft een indexering van de maximale reserve van omroeporganisaties en het stopzetten
van de eerder ingezette halvering van reclame op de verschillende aanbodkanalen
19
Amvb experiment peuters-kleuters
(KetenID 26119)
Na de zomer
Betreft een experiment om gemengde groepen van peuters en kleuters mogelijk te maken.
Nahang AMvB’s
Nr.
(werk)titel
Geplande voorlegging TK
Toelichting
20
Besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in verband met het instellen
van een afzonderlijk landelijk beschikbaar budget en rijksbijdragedeel voor de basisberoepsopleiding
(KetenID 15037)
Q1
Er zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor mbo-niveau 2 opleidingen. Daarmee
kunnen mbo-instellingen mbo-niveau 2 studenten beter begeleiden en kleinere klassen
realiseren. De verdeelsystematiek in het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd, zodat
de aanvullende middelen uitsluitend terecht komen bij de mbo-niveau 2 opleidingen
en niet mede worden verdeeld over de andere opleidingsniveaus.
21
Besluit praktijkgerichte vakken vmbo gl en tl
(KetenID 25372)
Q2
Met deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 wordt het praktijkgerichte
vak aan het onderwijsprogramma van de gemengde leerweg (gl) en theoretische leerweg
(tl) van het vmbo toegevoegd. Met dit vak leren leerlingen kennis en vaardigheden
toe te passen middels meerdere en verschillende levensechte opdrachten bij of voor
opdrachtgevers (bedrijven, instellingen of overheden). Deze opdrachten kunnen binnen
en buiten school plaatsvinden. Het doel van het praktijkgericht vak is om leerlingen
in staat te stellen zich beter te oriënteren op de wereld buiten de school door het
doen van realistische opdrachten bij of voor opdrachtgevers. Hierdoor ontwikkelen
zij een beroepsbeeld en oriënteren zij zich op en bereiden zij zich voor op mogelijke
vervolgopleidingen. Daarnaast stelt het praktijkgerichte vak leerlingen in staat om
brede metacognitieve vaardigheden te ontwikkelen.
21
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wijzigen van de leerplicht vanaf
5 jaar naar een leerplicht vanaf 4 jaar?
In het Kamerdebat «Kansengelijkheid in het funderend onderwijs» van 7 juni jl. is
aan uw Kamer toegezegd te verkennen of invoering van de leerplicht vanaf vier jaar
zinvol is. De verkenning is in een afrondende fase. Er is onder andere uitgezocht
hoeveel kinderen niet op vierjarige leeftijd naar school gaan en of deze kinderen
gezamenlijke kenmerken hebben. U wordt begin 2024 over de uitkomsten van de verkenning
geïnformeerd.
22
Hoe zit het met de mogelijkheden tot schorsing na geweldsincidenten op school?
Het bevoegd gezag kan een leerling voor ten hoogste een week schorsen. Dat moet met
een deugdelijke motivering aan de leerling, en als de leerling jonger is dan 18 jaar
ook aan de ouders, schriftelijk bekend worden gemaakt. Een schorsing van langer dan
één dag moet de school bij de Inspectie van het Onderwijs melden. Een geweldsincident
kan een reden zijn voor schorsing.
23
Hoe zit het met de mogelijkheid tot permanente verwijdering na geweldsconflicten op
school?
Het bevoegd gezag kan een leerling in uitzonderlijke gevallen van school verwijderen.
Dat moet met een deugdelijke motivering aan de leerling, en als de leerling jonger
is dan 18 jaar ook aan de ouders, schriftelijk bekend worden gemaakt. Ook de Inspectie
van het Onderwijs moet schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte worden gesteld. Voordat
een school een leerling van school verwijdert, moet het bevoegd gezag met de Inspectie
van het Onderwijs overleggen, waarbij ook wordt nagegaan hoe de leerling onderwijs
blijft volgen. Een leerling mag pas definitief van school worden verwijderd als het
bevoegd gezag ervoor heeft gezorgd dat een ander bevoegd gezag de leerling wil toelaten.
24
Hoeveel onderwijszorgarrangementen zijn er in het onderwijs? Hoeveel aanvragen zijn
er gedaan en hoeveel geld is er voor onderwijszorgarrangementen beschikbaar?
Er nemen 76 onderwijszorgarrangementen deel aan het experiment Onderwijszorgarrangementen.
Buiten het experiment zijn er meer onderwijszorgarrangementen, waardoor het totaal
aantal onderwijszorgarrangementen hoger is.
Er zijn geen extra middelen verbonden aan deelname aan het experiment. De problemen
die scholen ervaren op het snijvlak van onderwijs en zorg hebben veel vaker te maken
met de regels waarbinnen middelen besteed kunnen worden dan met het beschikbare budget
zelf. Daarom is er binnen het experiment ruimte om af te wijken van verschillende
voorschriften binnen de onderwijswetgeving, namelijk: onderwijstijd, onderwijslocatie,
onderwijsinhoud en bekostiging (zie besluit experiment onderwijszorgarrangementen, Stb. 2022, nr. 449). Wat betreft de bekostiging gaat het om een bedrag van hooguit 2,5 procent van de
bekostiging dat een samenwerkingsverband reeds ontvangt voor lichte en zware ondersteuning.
25
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel flexstuderen? Is invoering per studiejaar
2025–2026 reëel?
Op 6 juli 2023 heeft uw Kamer mij verzocht de behandeling van het wetsvoorstel flexstuderen
te versnellen en op korte termijn een hernieuwd tijdpad naar de Kamer te sturen. De
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beziet dit vraagstuk momenteel. De motie-Van der Woude verzoekt het kabinet namelijk om dit wettelijk te verankeren voor het collegejaar
2025–2026. Ook verzoekt deze motie om een verkenning uit te voeren naar hoe groot
de brede behoefte is aan flexstuderen. Deze verkenning voer ik momenteel uit bij de
instellingen die hebben deelgenomen aan het experiment. Voor de volledigheid wordt
benoemd dat dit voorstel financiële consequenties kan hebben, waar geen middelen voor
gereserveerd zijn. Gegeven de demissionaire status van het kabinet, zal een volgend
kabinet dit voorstel (inclusief kosten en dekking) verder bezien. Indien nieuwe inzichten
daartoe aanleiding geven, wordt uw Kamer tussentijds geïnformeerd.
26
Kan uiteengezet worden hoe de afhandeling eruitziet voor studenten die hebben meegedaan
aan de pilot flexstuderen?
In samenspraak met de instellingen is een oplossing gevonden waardoor deelnemende
studenten hun studie kunnen voortzetten onder vergelijkbare condities als tijdens
het experiment. De instellingen ontvangen een tegemoetkoming voor het huidige collegejaar,
die is gebaseerd op het aantal studenten dat dit studiejaar deelneemt binnen de desbetreffende
instelling. Zodoende kunnen de instellingen de deelnemende studenten blijven ondersteunen
om op hun eigen studietempo de studie te continueren. Voor de deelnemende studenten
betekent dit dat zij wettelijk collegegeld betalen en via de instelling een incidentele
tegemoetkoming ontvangen.
27
Welke verantwoording leggen instellingen momenteel af over gekozen selectiemethoden?
Het instellingsbestuur stelt jaarlijks de selectieprocedure en -criteria vast na advies
van de centrale medezeggenschap. Verantwoording hierover aan de overheid is niet verplicht.
Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de verantwoording van
opleidingen over de gekozen selectieprocedures nog onvoldoende plaatsvindt. In de
Kamerbrief over selectie gaat het kabinet nader in op de vraag hoe instellingen hun
selectieprocedure momenteel verantwoorden en hoe ze dat in de toekomst kunnen verbeteren.
Uw Kamer ontvangt deze brief begin 2024.
28
Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal beroepsbegeleidende leerweg (bbl)-studenten?
Wat is de prognose voor de volgende jaren?
In het schooljaar 2023/24 staan 139.935 mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg
(bbl) ingeschreven. Hiermee is het aantal mbo-studenten in de bbl gestegen met ruim
3.000 studenten (2,4%) ten opzichte van vorig jaar. Dit aantal is gebaseerd op de
voorlopige gegevens van DUO met peildatum 1 oktober.
De prognose ziet er als volgt uit (x 1.000):
Realisatie
Prognose op basis van referentieraming 2023
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
bol
346.9 (72%)
329.5
(70%)
347.0
(74%)
353.0
(75%)
360.1
(76%)
366.6
(78%)
366.5
(78%)
bbl
136.6
(28%)
139.9
(30%)
121.2
(26%)
116.2
(25%)
111.3
(24%)
105.8
(22%)
103.5
(22%)
Totaal mbo
483.5 (100%)
469.4 (100%)
468.2 (100%)
469.3 (100%)
471.4 (100%)
472.5 (100%)
470.0 (100%)
In deze prognose is een daling te zien in de bbl, terwijl het aantal mbo-studenten
in bol stijgt. De daling in de bbl hangt samen met de raming van het CPB. De prognose
is gebaseerd op de referentieraming van eerder dit jaar. De referentieraming wordt
op basis van de cijfers van 2023 bijgewerkt en begin 2024 gepubliceerd.
29
Wat is de huidige status van de mogelijke invoering van instellingsaccreditatie?
Met betrokkenheid van het onderwijsveld heeft in het afgelopen jaar een ambtelijke
verkenning plaatsgevonden, die heeft geresulteerd in een voorlopige uitwerking van
een systeem van instellingsaccreditatie. Gezien de demissionaire status van het kabinet
zijn besluiten over het verdere vervolg van instellingsaccreditatie en de uitwerking
van een eventueel wetsvoorstel aan een volgend kabinet.
30
Welke stappen heeft u op Europees niveau genomen om studiemigratie terug te dringen?
Nederland heeft met succes gebalanceerde leermobiliteit op de Europese agenda gezet.
Dit door bijvoorbeeld gebalanceerde leermobiliteit op te nemen in de Resolutie van
de Raad over de Europese onderwijsruimte van 16 mei 2023 en het opstellen van een
«Position Paper: EU Leermobiliteitskader» op 28 juni 2023 (Kamerstuk 22112 nr. 3710). Ook bilateraal wordt onze wens benadrukt zowel op ministerieel, bijvoorbeeld in
contact met Frankrijk en Duitsland, als op hoog ambtelijk niveau, bijvoorbeeld als
spreker tijdens een door Oostenrijk georganiseerde bijeenkomst over studentmobiliteit
van 28 november 2023. Mede hierdoor heeft de Europese Commissie gebalanceerde mobiliteit
aangewezen als één van de sleutels voor de totstandkoming van de Europese onderwijsruimte
in de raadsaanbeveling «Europe on the Move» van 15 november 2023 en wordt er een informele
raad van onderwijsministers georganiseerd over gebalanceerde mobiliteit op 29 februari
tot en met 1 maart. De mogelijkheden om op Europees niveau daadwerkelijk de diplomamobiliteit
te balanceren zijn beperkt; het is vooral aan de individuele Lidstaten om concrete
maatregelen te treffen zodat ze aantrekkelijker worden voor internationale studenten
om een volledige studie te volgen. Hierbij kan gedacht worden aan meer Engelstalig
aanbod van opleidingen van een hogere kwaliteit. Nederland is zowel Europees, bijvoorbeeld
door het ondersteunen van het Europese Universiteiten Initiatief, als bilateraal,
bijvoorbeeld door het opstellen van actieplannen met Frankrijk en Duitsland om uitgaande
mobiliteit naar die landen te stimuleren, actief om meer balans te brengen in de leermobiliteit.
Daarnaast hebben we op korte termijn ambtelijke bilaterale afspraken staan met Denemarken,
België en Oostenrijk om te bezien of we tot een gezamenlijke inzet kunnen komen.
Naast de inzet op gebalanceerde studentmobiliteit zal het kabinet in Europa het gesprek
aangaan over studiefinanciering dit naar aanleiding van de motie El Yassini en Peters
(Kamerstuk 36 229-30) en de motie Hermans en Omtzigt (Kamerstuk 36 410-15), waarin o.a. wordt gevraagd om binnen de EU afspraken te maken om hogere eisen te
stellen aan het recht op studiefinanciering voor EER-studenten. Op dit moment agenderen
we deze onderwerpen op Europees niveau en in bilaterale contacten. De inschatting
is dat het succesvol agenderen van studiefinanciering op Europees niveau een kwestie
van lange adem zal worden. Op dit moment wordt studiefinanciering niet structureel
in Europese gremia besproken. Daarnaast is er geen eenduidige definitie wat landen
onder studiefinanciering verstaan. Veel EER-landen geven hier verschillend invulling
aan zoals via de kinderbijslag of lage collegegelden. Daarnaast verschillen landen
ook in de mate van overheidsondersteuning aan studenten.
Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor nadere stappen om de cumulatie van studiefinanciering
te voorkomen en om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor
EER-studenten succesvol op Europees niveau te agenderen. Daarnaast zijn met andere
EER-landen, die mogelijk dezelfde problematiek ervaren, bilaterale gesprekken opgestart.
31
Wat is uit de toegezegde Europese gesprekken over het tegengaan van cumulatie van
studiefinanciering gekomen?
In de reactie op de motie van de leden El Yassini en Peters over het onderzoeken van
cumulatie van studiefinanciering en het voorkomen van het ontvangen van studiefinanciering
van meerdere landen is toegezegd dit najaar binnen Europa het gesprek hierover op
de agenda zetten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 24724, nr. 210). Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken,
anderzijds om te leren van de aanpak van andere (EER) landen.
Op dit moment worden deze onderwerpen op Europees niveau en in bilaterale contacten
geagendeerd. Op dit moment wordt studiefinanciering niet structureel in Europese gremia
besproken. Daarnaast is er geen eenduidige definitie wat landen onder studiefinanciering
verstaan. Veel EER-landen geven hier verschillend invulling aan zoals via de kinderbijslag
of lage collegegelden. Daarnaast verschillen landen ook in de mate van overheidsondersteuning
aan studenten. Nederland loopt binnen Europa voorop in het agenderen van deze problematiek.
Andere landen hebben vooralsnog niet aangegeven dat zij op het punt van cumulatieve
studiefinanciering tegen dezelfde problematiek aanlopen.
Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor nadere stappen om de cumulatie van studiefinanciering
te voorkomen en om hogere eisen te stellen aan het recht op studiefinanciering voor
EER-studenten (motie Hermans en Omtzigt Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 36 410, nr. 15)) succesvol op Europees niveau te agenderen. Daarnaast zijn met andere EER-landen,
die mogelijk dezelfde problematiek ervaren, bilaterale gesprekken opgestart
32
Welke opleidingen maken gebruik van decentrale loting? Welke opleidingen gebruiken
het Klaas-Vissermodel?
Er is geen volledig beeld van het aantal opleidingen dat gebruik maakt van loting
of een combinatie van loting en selectie (zie antwoord op vraag 7). De regering zal
het gebruik van decentrale loting (gewogen en ongewogen) blijven monitoren in de toekomst,
samen met de onderwijskoepels. Op stelselniveau brengt de Inspectie van het Onderwijs
periodiek in beeld hoe toegankelijk het hoger onderwijs is voor aspirant-studenten.
Daarin kijkt de Inspectie van het Onderwijs bij welke opleidingen in het hoger onderwijs
wordt geselecteerd en naar trends in de instroom van studenten. Ook wordt beleid rondom
in- en doorstroom, waaronder selectie, gemonitord vanuit het Ministerie van OCW. Hierover
werd afgelopen jaren gerapporteerd in de Monitor Beleidsmaatregelen, die vanaf 2024
over zal gaan in de Trendrapportage.
33
Wat is de stand van zaken rond NLZiet? Hoe beoordeelt u deze privaat-publieke samenwerking?
Zoals toegezegd in het wetgevingsoverleg media van 28 november 2022, naar aanleiding
van de motie Van Strien/Sjoerdsma, zijn de deelnemers om hun zienswijze ten aanzien
van de samenwerking binnen NLZiet gevraagd. De deelnemers in NLZiet (NPO, RTL en Talpa)
hebben daarbij aangegeven blij te zijn met de samenwerking en met de dienst NLZiet
als zodanig. Het product werkt goed, wordt goed gewaardeerd en NLZiet is financieel
gezond. Voor een nadere toelichting op NLZiet zie de Mediabegrotingsbrief 2024 die uw Kamer op 15 december 2023 heeft ontvangen.
34
Wat is de stand van zaken van het garantiefonds voor het in stand houden van bevrijdingsfestivals?
Het lid Van Strien c.s. heeft verzocht om uiterlijk voor het einde van 2023 de Kamer
te informeren over een oplossing voor de acute financiële problemen van de Bevrijdingsfestivals
en over het ontwikkelen van een lange termijnvisie met betrekking tot de invulling
van 5 mei. Er is een incidentele oplossing uitgewerkt voor de urgente financiële problemen
van de festivals in 2024, met de aantekening dat er nog een definitieve toets op de
rechtmatigheid en de doelmatigheid van deze oplossing dient plaats te vinden. Direct
na het kerstreces volgt de definitieve beantwoording van de motie en moet definitief
uitsluitsel worden gegeven over de rechtmatige- en doelmatige vormgeving.
35
Wat is de stand van zaken rond de toegezegde visiebrief over volkscultuur?
De visiebrief over immaterieel erfgoed/volkscultuur is op dit moment in voorbereiding.
Hiertoe is nader onderzoek gedaan en vindt nog brede afstemming plaats met belangrijke
stakeholders, zoals immaterieel erfgoedgemeenschappen, het Kenniscentrum Immaterieel
Erfgoed Nederland, het Fonds voor Cultuurparticipatie, gemeenten en provincies. De
brief wordt volgens planning in het eerste kwartaal van 2024 naar uw Kamer gestuurd.
36
Wat is uw reactie op de positieve evaluatie van het Universiteit van Amsterdam (UvA)-experiment
om een quotum in te stellen voor buitenlandse studenten bij de opleidingen psychologie
en politicologie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving van de UvA met betrekking tot
hun experiment om te selecteren op trajectniveau bij de opleiding psychologie. In
september 2022 heeft de UvA dit al aangekondigd. Zoals eerder aangegeven geldt dat
wanneer de wettelijke basis ergens niet is, dan mag en kan het niet. De Inspectie
van het Onderwijs is gevraagd hierop toe te zien en doet op dit moment onderzoek naar
de casus.
Het kabinet is voornemens om selecteren op trajectniveau in de toekomst wel mogelijk
te maken. Daartoe wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans.
Op dit moment ligt dit wetsvoorstel bij de Onderwijsraad ter advisering. De Minister
van OCW heeft hen gevraagd uiterlijk 15 januari 2024 hun advies uit te brengen. Vervolgens
moet het verdere wetgevingsproces worden doorlopen en zal ten vroegste de inschrijfperiode
vanaf 1 oktober 2025 voor studiejaar 2026–2027 de eerste zijn waar inschrijving en
selectie op trajectniveau mogelijk wordt gemaakt. In de tussentijd is er geen wettelijke
grondslag voor deze wijze van selecteren. Het is ook niet mogelijk vooruitlopend op
de wetgeving instellingen hier via een gedoogconstructie meer ruimte in te geven,
omdat zo’n besluit nadelig is voor een deel van de studenten. Daarvoor is altijd een
wettelijke basis vereist.
37
Wat voor afspraken bent u voornemens te maken betreffende studentenwelzijn?
Er zijn in 2022 en 2023 verschillende afspraken gemaakt met partners in het mbo, hbo
en wo over het verbeteren van studentenwelzijn. Vlak voor de zomer van 2023 heeft
de Minister van OCW een brief naar uw Kamer gestuurd over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo. In 2023 is de Werkagenda
mbo ondertekend met daarin als doelstelling om het studentenwelzijn voor mbo-studenten
te verbeteren, bijvoorbeeld met behulp van de Gezonde School-aanpak, en is het kader
voor een integrale aanpak studentenwelzijn afgerond door onderwijskoepels en studentenorganisaties
in het hbo en wo. Dit kader wordt nu geïmplementeerd door alle hogescholen en universiteiten
en hierbij wordt ingezet op vier samenhangende thema’s: (1) meer preventie, (2) het
vergroten van kennis en kunde bij professionals in het hoger onderwijs, (3) het versterken
van een «sense of belonging» bij studenten en (4) het uitbreiden van de samenwerking
tussen instellingen en externe organisaties zoals gemeenten, GGD-en en overige organisaties
die raken aan studentenwelzijn. In het kader studentenwelzijn zijn deze thema’s nader
uitgewerkt. In 2025 volgt er een tussenevaluatie en in 2030 een eindevaluatie van
de implementatie van het kader. Daarnaast is op 30 november 2023 het ondersteuningsprogramma
studentenwelzijn STIJN, gelanceerd, waarin het Trimbos-Instituut, samen met verschillende
experts, samen met het veld ondersteuning gaat bieden aan mbo-, hbo- en wo-instellingen
bij het verbeteren van het studentenwelzijn. Dit ondersteuningsprogramma wordt gefinancierd
door het Ministerie van OCW en geldt voor vijf jaar.
38
Hoe staat het met de transformatie van residentieel onderwijs bij gesloten jeugdzorginstellingen
naar onderwijs bij kleinschalige jeugdzorgvoorzieningen? Hoeveel gesloten jeugdzorginstellingen
bieden nog onderwijs? Zijn er voldoende middelen om dit te bieden?
De transformatie van het residentieel onderwijs bij gesloten jeugdhulpinstellingen
(GJI’s) volgt het tempo van de om- en afbouw van de GJI’s zelf. Het onderwijs is daarbij
nauw betrokken. Bij alle GJI’s wordt onderwijs aangeboden. Om ervoor te zorgen dat
hier voldoende middelen voor zijn, is in het coalitieakkoord extra geld vrijgemaakt
voor deze groep. Dit bedrag loopt de komende jaren op naar structureel € 15,5 miljoen
extra voor onderwijs in residentiele jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen.
In 2023 en 2024 wordt een groot deel van de middelen, aangevuld met middelen uit de generieke korting op de bovenmatige reserves van de samenwerkingsverbanden passend
onderwijs, ingezet voor de subsidieregeling «onderwijscoalities af- en ombouw gesloten jeugdhulp».
Alle twaalf aanvragen zijn begin december 2023 goedgekeurd, wat tot gevolg heeft dat
het budget van € 24,0 miljoen voor 2023 en 2024 nagenoeg volledig is uitgeput. Hiermee
kunnen samenwerkingsverbanden en de betrokken scholen verder werken aan de benodigde
overgang naar kleinschalige jeugdzorgvoorzieningen om zo goed onderwijs te bieden
aan deze groep jongeren. Daarnaast blijft de reguliere capaciteitsbekostiging voor
scholen bij GJI’s beschikbaar. Hoe de beschikbare extra middelen voor 2025 en verder
worden ingezet, wordt de aankomende tijd met alle betrokken partijen besproken. Zie
voor meer informatie de kamerbrief van 12 juli 2023 (Kamerstuk 31 497, nr. 466) over de budgetten van residentieel onderwijs.
39
Wat zijn de kosten voor het structureel verhogen van de basisbeurs naar het huidige
bedrag inclusief de koopkrachtmaatregel?
Voor het studiejaar 2023/2024 geldt een verhoging van de uitwonende basisbeurs van
€ 164,30. De kosten om deze maatregel structureel te maken, zijn structureel jaarlijks
€ 485 miljoen. Omdat er wordt uitgegaan van een prestatiebeurssystematiek, waarbij
de basisbeurs in eerste instantie wordt uitgegeven als lening en pas bij het behalen
van het diploma wordt omgezet naar een gift, zijn de relevante uitgaven voor de OCW-begroting
in de eerste jaren lager dan € 485 miljoen. In de studiefinanciering wordt onderscheid
gemaakt tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Relevant betekent: relevant voor
het uitgavenplafond. Uitgangspunt is dat uitgaven die relevant zijn voor het EMU-saldo
ook relevant zijn voor het uitgavenplafond. De behandeling van prestatiebeurzen voor
het EMU-saldo zijn veranderd door gewijzigde inzichten van Eurostat en daarmee het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De relevante uitgaven in deze berekening
worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend
en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift. In deze berekening worden
de prestatiebeursuitgaven als niet-relevant behandeld (zolang die nog niet zijn omgezet
in een gift); in de weergave van het EMU-saldo worden zij wel als relevant weergegeven,
middels een correctie op het EMU-saldo.
2024
2025
2026
2027
2028
structureel
Bedragen x € mln.1
0
0
50,0
130,0
230,0
485,0
X Noot
1
In deze berekening is uitgegaan van invoering per 2026/2027.
In deze berekening is rekening gehouden dat de ophoging van de uitwonende basisbeurs
geldt voor het hoger onderwijs, het mbo en de leerlingen die vallen onder de WTOS,
conform de groepen die ook de tijdelijke verhoging ontvangen. Daarbij willen we aangeven
dat de tijdelijke verhoging een bewust tijdelijke maatregel is, vanwege de koppeling
met de hoge inflatie in 2022/23. Overigens is er geen dekking beschikbaar voor een
dergelijke maatregel.
40
Wat zijn de budgettaire gevolgen wanneer alle studenten die onder het leenstelsel
hebben gestudeerd de huidige uitwonende basisbeurs (274,90 euro) met terugwerkende
kracht ontvangen?
De totale incidentele kosten voor deze maatregel zouden circa € 9,2 miljard (prijspeil
2023) bedragen. Dit bedrag komt bovenop de reeds bestaande tegemoetkoming van € 29,92
per maand. Wanneer de € 29,92 in mindering wordt gebracht op de beurs van € 274,90
bedragen de totale kosten incidenteel circa € 8,2 miljard (prijspeil 2023). In deze
berekening zijn dezelfde voorwaarden gehanteerd als voor de bestaande tegemoetkomingsregeling:
• De doelgroep betreft studenten die tussen 2015/16 en 2022/23 ingeschreven stonden
aan hoger onderwijsinstelling en aanspraak hadden (kunnen maken) op volledige studiefinanciering.
• Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming geldt er, net als bij de basisbeurs,
een diplomaeis.
• Er geldt een minimale termijn van twaalf maanden die men onder het leenstelsel moet
hebben gestudeerd.
• De tegemoetkoming wordt in mindering gebracht op de studieschuld, wanneer er geen
schuld (meer) is wordt deze uitgekeerd.
• Er wordt rekening gehouden met hoe lang een student onder het leenstelsel heeft gestudeerd.
Een student die vier jaar onder het leenstel heeft gestudeerd ontvangt circa € 13.200,–
aan tegemoetkoming. De eerste vier cohorten onder het leenstelsel ontvangen daarnaast
een tegemoetkoming van € 1.836,– voortkomend uit de eerdere studievoorschotvouchers.
• Er wordt geen rekening gehouden met of de student uit- of thuiswonend was. DUO heeft
hier geen gegevens van. Dit betekent dat ook studenten die deels of volledig thuis
woonden, met terugwerkende kracht een uitwonende beurs ontvangen.
• De wet zou gewijzigd moeten worden om het maandbedrag van de tegemoetkoming aan te
passen. Een wetswijziging kent een doorlooptijd van ca. twee jaar, waarmee de regeling
op zijn vroegst in het voorjaar van 2026 in werking kan treden.
Overigens is er geen dekking beschikbaar voor een dergelijke maatregel.
41
Wat is de totale besparing door de invoering van het leenstelsel in de jaren 2015–2023?
In de memorie van toelichting bij de wet studievoorschot hoger onderwijs is in tabel 11.1 opgenomen wat de financiële
gevolgen van deze wet zijn. In de periode 2018 t/m 2023 bedraagt de besparing ca.
€ 2,2 miljard. Dit betreft een besparing als gevolg van het afschaffen van de basisbeurs
en extra uitgaven als gevolg van, onder andere, het ophogen van de aanvullende beurs.
Deze besparingen zijn geïnvesteerd in de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Tabel
11.2 in de memorie van toelichting laat zien dat deze investering over de periode
2015 t/m 2023 in totaal ca. € 3,1 miljard is. Over deze periode is er per saldo dus
geen besparing geweest als gevolg van de invoering van het leenstelsel. De invoering
van het leenstelsel vond weliswaar plaats in 2015, de studievoorschotmiddelen kwamen
eerst per 2018 vrij. Dat komt doordat bij de invoering van het leenstelsel gekozen
is voor overgangsrecht – studenten die al bezig waren met hun bachelor of master met
een basisbeurs, behielden deze gedurende de looptijd van de bachelor of master. Bovendien
zorgt de prestatiebeurssystematiek ervoor dat middelen pas later vrij komen. De uitgaven
voor de prestatiebeurs worden immers pas relevant op het moment dat de prestatiebeurs
wordt omgezet in een gift.
42
Kunt u uiteenzetten waar het geld van de besparing van het leenstelsel naar toe is
gegaan en in de toekomst nog naartoe gaat?
In de Kamerbrief van 5 november 2019 over de besteding van de opbrengsten van het leenstelsel is in
tabel 1 aangegeven waar de studievoorschotmiddelen aan worden besteed. Uit deze tabel
blijkt dat de cumulatieve opbrengsten van 2019 tot en met 2024 € 1.659 en € 996 miljoen
bedragen voor respectievelijk het hbo en wo (stand begroting 2020). De middelen voor
kwaliteitsafspraken bedragen in 2024 € 249 miljoen in het wo en € 410 miljoen in het
hbo (prijspeil 2023). Deze middelen zullen vanaf 2025 structureel worden toegevoegd
aan de lumpsum, indien het wetsvoorstel waarmee de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs uit de wet
wordt geschrapt voor 1 juli 2024 door beide Kamers wordt behandeld en aangenomen.
De overige 10 procent («10-procent-middelen») wordt sinds 2018 ingezet om op landelijk
niveau nieuwe initiatieven in gang te zetten. In de geest van de studievoorschotmiddelen,
namelijk geld van studenten uit het hoger onderwijs, moeten deze ook ten goede komen
aan initiatieven voor studenten in het hoger onderwijs. Bestaande onderwijsinitiatieven
die, veelal in overleg met LSVb en ISO tot stand zijn gekomen, zijn bijvoorbeeld:
impuls op de medezeggenschap, City Deal Kennis Maken, studentenwelzijn, pilots Slimmer
Collegejaar, wisselstroomtrajecten hbo – wo, het Comeniusprogramma en de Nederlandse
Onderwijspremie.
De middelen die zijn vrijgemaakt voor de studievoorschotvouchers zijn met de wet herinvoering
basisbeurs omgezet naar een tegemoetkoming voor dezelfde doelgroep. Studenten die
in de eerste vier cohorten van het leenstelsel zijn begonnen met studeren en een diploma
hebben gehaald komen in aanmerking voor de tegemoetkoming. Deze wordt afgetrokken
van de studieschuld of, als deze er niet (meer) is, uitgekeerd aan de oud-student.
Deze tegemoetkoming staat los van de tegemoetkoming voor álle leenstelselstudenten.
43
Hoeveel instellingen gebruiken een centraal informatiepunt (online of fysiek) voor
studenten?
Alle onderwijsinstellingen hebben laagdrempelige informatievoorziening, blijkt uit
eerder onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW (Laagdrempelige psychische
hulpverlening: Inventarisatie van aanbod binnen mbo, hbo en wo, 2019.). Met de middelen
vanuit het Nationaal Programma Onderwijs is er ook flink ingezet op het verbeteren
en intensiveren van (fysieke) informatiepunten en -voorzieningen. Het is per onderwijsinstelling
afhankelijk hoe de informatievoorziening is georganiseerd. Dit hangt onder andere
af van de grootte (een grote campus of een kleine onderwijsinstelling met één locatie).
Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoe dit per onderwijsinstelling specifiek is
georganiseerd.
44
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de verbetering van stagebegeleiding, zoals
afgesproken in het Stagepact middelbaar beroepsonderwijs (mbo)? Kunt u daarnaast aangeven
hoeveel extra stageplaatsen er zijn gerealiseerd?
Goede stagebegeleiding is van essentieel belang. Verschillende partners van het Stagepact
werken in een implementatieteam nauw samen aan de uitvoering van de afspraken. Scholen
zijn bezig intern vast te leggen hoe ze de stagevoorbereiding gaan verbeteren, hoe
ze invulling gaan geven aan het uitgangspunt van minimaal drie contactmomenten per
stage tussen school, student en leerbedrijf, en hoe ze de kwaliteit van de stagebegeleiding
kunnen verbeteren. De MBO Raad ondersteunt de scholen hierbij via een kennispunt bpv
(beroepspraktijkvorming) en een bpv-netwerk. SBB versterkt de basisondersteuning aan
(beginnende) praktijkopleiders van leerbedrijven. Dit doet SBB door het voeren van
extra kwaliteitsgesprekken met leerbedrijven, maar ook door het ontwikkelen van ondersteuningsmiddelen
zoals e-learnings en webinars. VNO-NCW/MKB-Nederland biedt leerbedrijven via aangesloten
brancheverenigingen nadere informatie en ondersteuning.
Deze inzet heeft als doel om ervoor te zorgen dat meer studenten tevreden zijn over
de begeleiding tijdens de stage vanuit de school en vanuit het leerbedrijf. Zoals
toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact volgen we deze indicator
over stagebegeleiding. In de jaarlijkse rapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over
de voortgang op dit doel.
Daarnaast brengt SBB vraag en aanbod naar stages en leerbanen in beeld. De aanpak
is erop gericht om specifieke tekorten te verkleinen en niet om extra stageplaatsen
in het algemeen te realiseren. Op dit moment zijn de gemelde tekorten aan stages en
leerbanen nog altijd laag. Eind november 2023 was er een tekort van 1587 stages en
leerbanen; in totaal worden er jaarlijks meer dan 400.000 praktijkovereenkomsten gesloten
voor stages en leerbanen. Op basis van deze cijfers dringt SBB met een gerichte sectorale
of regionale aanpak deze tekorten verder terug, samen met landelijke, sectorale en
regionale partners.
45
Hoe verklaart u dat, sinds de Kamer in 2009 de motie van het lid Hamer heeft aangenomen3, de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs zodanig is achteruit gegaan dat ons land
op het gebied van lezen in de Europese Unie (EU) alleen nog boven Griekenland staat?
Hebben de middelen tekortgeschoten? Is de ambitie die de Kamer in deze motie uitsprak
verdwenen? Of werd er een verkeerde aanpak gekozen teneinde deze ambitie waar te maken?
Welke lessen trekt u hieruit?
De motie uit 2009 vraagt de regering om de ambitie na te streven om in 2020 in de
top vijf van onderwijs en wetenschap te komen. Deze ambitie is niet behaald. Voor
de basisvaardigheden is in het masterplan basisvaardigheden hiervan een probleemanalyse
gemaakt. Verschillende factoren spelen een rol, zoals een overladen schoolprogramma,
een verouderd en onduidelijk curriculum en een gat tussen beschikbare kennis uit de
wetenschap en de onderwijspraktijk over wat werkt en het beperkte gebruik ervan (evidence-informed
werken). Ook een goed zicht op de prestaties van leerlingen ontbreekt in veel fasen
van het onderwijs, zowel op schoolniveau als op stelselniveau. Het toezicht was mede
daardoor ook beperkt gericht op basisvaardigheden op scholen. Daarnaast heeft het
Ministerie van OCW wellicht te lang op afstand gestaan. Ook spelen maatschappelijke
trends een rol, zoals minder lezen en schrijven in de vrije tijd en het gebruik van
mobiele telefoons en social media door leerlingen. Tot slot speelt het lerarentekort
hier een rol.
De dalende prestaties waren voor het kabinet aanleiding om fors te investeren in onderwijs
en een masterplan basisvaardigheden op te stellen. Voor onderwijskwaliteit en basisvaardigheden
is structureel vanaf 2024 € 1 miljard beschikbaar gesteld en daarnaast nog eens structureel
€ 1 miljard voor het bevorderen van kansengelijkheid en structureel € 800,0 miljoen
om te investeren in goede en voldoende leraren en schoolleiders. Daarnaast heeft het
vorige kabinet incidenteel € 5,8 miljard geïnvesteerd in het Nationaal Programma Onderwijs
ten behoeve van het funderend onderwijs om leervertragingen in te lopen. Dit kabinet
investeert dus stevig in onderwijs en doet dat ook door vanuit het Masterplan basisvaardigheden
integraal en gericht te werken aan de verbetering van de prestaties op de basisvaardigheden.
De ambities van het masterplan zijn zeer fors; alle leerlingen moeten binnen vijf
jaar voldoende gecijferd en geletterd zijn om mee te doen in de maatschappij, de arbeidsmarkt
en de vervolgopleiding. De aanpak in het masterplan komt voort uit de hiervoor geschetste
probleemanalyse. Zo wordt de bijstelling van het curriculum voortvarend opgepakt en
krijgen de basisvaardigheden daarin prioriteit. Via de vernieuwde kerndoelen wordt
de opdracht aan scholen duidelijker en actueler. Scholen weten daarmee beter waar
zij wel en ook waar zij niet van zijn. De Inspectie van het Onderwijs heeft de onderzoekskaders
aangepast en daarin een nieuwe standaard basisvaardigheden opgenomen waar scholen
aan moeten voldoen. De inspectie bezoekt en beoordeelt meer scholen dan voorheen en
is daarvoor uitgebreid in capaciteit. Scholen waar de kwaliteit onder de maat is,
komen sneller in beeld, zodat ook het hersteltraject en de kwaliteitsverbetering sneller
van start gaan. Het toezicht op schoolniveau wordt de komende jaren verder geïntensiveerd.
Een belangrijk aspect van het Masterplan is daarnaast de inhoudelijke ondersteuning
waar scholen gebruik van kunnen maken om meer evidence-informed te werken aan basisvaardigheden.
De middelen die beschikbaar zijn gesteld voor goede en voldoende leraren en schoolleiders
worden onder andere ingezet via de werkagenda lerarenstrategie. In deze werkagenda
zijn, samen met werkgevers, beroepsvertegenwoordigers en opleidingen, maatregelen
uitgewerkt gericht op het bijdragen aan voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel.
De middelen voor kansengelijkheid zijn gericht op leerlingen die door hun thuissituatie
meer risico lopen op een achterstand. Door te investeren in extra middelen voor scholen
met een zware populatie en in extra activiteiten buiten schooltijd willen we deze
leerlingen meer kansen bieden.
46
Hoeveel scholen voor basis- en voor voortgezet onderwijs in Nederland bieden niet
voor elke leerling, ongeacht seksuele gerichtheid, genderidentiteit, geloof, huidskleur
of beperking, een veilige leeromgeving?
De wettelijke zorgplicht sociale veiligheid vraagt van scholen alles te doen dat nodig
is voor een school die voor alle leerlingen veilig is. De wettelijke opdracht tot
bevordering van burgerschap vraagt van scholen om actief te zorgen voor een schoolcultuur
waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten. De Inspectie van
het Onderwijs spreekt scholen aan als de inspanningen daar in onvoldoende mate op
zijn gericht of de resultaten tekortschieten. Deze wettelijke opdrachten zijn inspanningsverplichtingen.
Dat betekent niet dat zich in de praktijk geen incidenten, risico’s of problematische
voorvallen kunnen voordoen. Er bestaat geen overzicht van alle situaties waarin dat
het geval is. Landelijk monitoronderzoek (zie bijlage bij Kamerstuk 29 240, nr. 133) laat zien dat drie procent van de leerlingen in zowel het basisonderwijs als in
het voortgezet onderwijs aangeeft zich niet veilig te voelen op school. Dat onderzoek
laat ook zien dat zeventien procent van de leerlingen in het basisonderwijs zegt te
worden gepest. In het voortgezet onderwijs zegt negen procent te worden gepest. De
Inspectie van het Onderwijs heeft in schooljaar 2022–2023 in totaal 21 onvoldoendes
geconstateerd op de standaard VS1 («De school zorgt voor een veilige omgeving voor
leerlingen»), waarvan tien in het primair onderwijs, zeven in het voortgezet onderwijs
en vier in het speciaal onderwijs.
47
Hoe staat het met de awareness van Fair Pay onder zowel werkverschaffers als werkenden
(met name zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers))? In hoeverre is er aan beide kanten
sprake van een cultuurverandering zodat Fair Pay ook daadwerkelijk gerealiseerd kan
worden?
De bewustwording over Fair Pay is de afgelopen jaren zowel onder werkenden als werkgevers
toegenomen. In 2017 is de Fair Practice Code gelanceerd. Dit is een brede gedragscode
van en voor de sector die de arbeidsmarktsituatie in de culturele en creatieve sector
wil verbeteren. Fair Pay is een belangrijk principe uit deze code. Kunsten ’92 werkt
als hoeder van de code voortdurend aan het vergroten van de bewustwording. Daarnaast
faciliteert Platform ACCT de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden binnen
de sector. Eerlijke beloning is daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. Vanaf
2025 wordt er voor Fair Pay structureel € 36,4 miljoen toegevoegd aan de BIS 2025–2028.
Met de toegenomen bewustwording en de extra middelen kan een serieuze stap richting
Fair Pay gerealiseerd worden.
48
Hoe wordt het naleven en hanteren van Fair Pay bij Basisinfrastructuur (BIS)-instellingen
en -fondsen per 2025 ook daadwerkelijk gecontroleerd en gemonitord?
Tijdens de jaarlijkse monitorgesprekken en verantwoording (jaarverslagen) met de BIS-instellingen
en Rijkscultuurfondsen is (naleving van) de Fair Practice Code een vast onderdeel.
Daarnaast zijn de Rijkscultuurfondsen in dialoog met de gesubsidieerde instellingen
over de invulling van Fair Pay. Ten slotte is de verbinding aan collectieve tariefafspraken
voor BIS-instellingen verplicht. Hiermee geven we ook opvolging op het advies van de Algemene Rekenkamer om striktere voorwaarden te stellen in de navolging van de Fair Practice Code.»
49
Kan een overzicht gegeven worden van de maatregelen en beschikbare middelen om de
veiligheid van journalisten te bevorderen?
De veiligheid van journalisten wordt bevorderd door inzet op het project PersVeilig.
PersVeilig is in 2019 opgericht vanuit een initiatief van de Nederlandse Vereniging
van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar
Ministerie (OM). PersVeilig heeft als doel een structurele aanpak van agressie en
geweld tegen journalisten door zowel preventieve als repressieve maatregelen. Zo is
er een protocol opgesteld met politie en OM en fungeert PersVeilig als een (24 uurs)
meldpunt. Verder geeft PersVeilig advies en trainingen, doet onderzoek en deelt op
(inter)nationaal niveau kennis. Een speciaal hulppakket voor zelfstandigen zonder
personeel (zzp’ers) en een juridisch adviesorgaan maken ook onderdeel uit van het
PersVeilig. Het Ministerie van OCW, het Ministerie van J&V/Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid en werkgevers financieren het project. Vanuit het Ministerie van OCW
is hiervoor op de begroting 2024 een bedrag van € 350.000 gereserveerd.
50
Hoe verklaart u dat veel schoolboeken nog altijd mannen en vrouwen tonen in stereotiepe
rollen, zoals promovendus Van de Rozenberg onlangs signaleerde4, terwijl de toenmalige Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in 2017
het toenmalige lid Van den Hul nog had geantwoord dat het denkbaar is «om de maatschappelijke
discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen.
Dat ligt op het terrein van mijn collega, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dit kan ertoe leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden
gaan gebruiken.»5
Het is belangrijk dat kinderen de ruimte hebben om zichzelf te ontwikkelen vrij van
beperkingen door stereotype beelden. Juist op scholen worden de ogen van leerlingen
geopend voor diverse ontwikkelmogelijkheden en carrièrepaden. Hierbij spelen leermiddelenmakers,
scholen en docenten een cruciale rol. Uit gesprekken met uitgevers blijkt dat er in
de afgelopen jaren een groeiend bewustzijn is op dit gebied. Dit is helaas nog niet
altijd zichtbaar in methodes die in de klas gebruikt worden. Dit heeft onder andere
te maken met de afschrijvingstermijn van leermiddelen, waardoor boeken voor meerdere
jaren worden gebruikt. Er is dus werk aan de winkel. Het Ministerie van OCW zal het
onderzoek waar de vraagstellers naar verwijzen actief onder de aandacht brengen van
de Educatieve Uitgeverijen (MEVW) met speciale nadruk op de digitale gids «Hulpmiddel voor meer inclusieve schoolboeken» die de onderzoekers hebben ontwikkeld. Dit draagt bij aan de ontwikkeling die al
is ingezet door veel uitgeverijen. Naast inclusief lesmateriaal is actieve begeleiding
van leerlingen in hun loopbaan van belang. Het Expertisepunt LOB en de decanenvereniging
BiOND bieden daarom ondersteuning aan decanen en schoolbegeleiders als het gaat om
het bijbrengen van diverse perspectieven bij leerlingen.
51
In hoeverre worden middelbare scholen vanuit het inspectiekader beoordeeld op leerlingen
die opstromen en afstromen?
De Inspectie van het Onderwijs (inspectie) kijkt met een brede blik naar het functioneren
van de besturen en de scholen. Daarbij wordt op schoolniveau onder meer gekeken naar
de onderwijsresultaten (standaard OR1 in het onderzoekskader van de inspectie). De
inspectie beoordeelt de onderwijsresultaten op basis van het Onderwijsresultatenmodel.
Dit model bestaat uit vier indicatoren die betrekking hebben op de positie in leerjaar
3 ten opzichte van het advies van de basisschool, de doorstroom in onder- en bovenbouw
en de eindexamencijfers. Met het model wordt beoogd de relevante indicatoren in balans
met elkaar te beoordelen. Voor de indicatoren gelden normen die specifiek zijn voor
de afdelingen en die gecorrigeerd zijn voor leerlingkenmerken. Opstroom en afstroom
in de onderbouw tellen mee voor de berekening op de indicator «positie in leerjaar
3 ten opzichte van het advies van de basisschool». Die berekening kan leiden tot een
score boven of onder de norm op deze indicator. Afstroom in de bovenbouw telt mee
voor de berekening op de indicator «bovenbouwsucces». In een kwaliteitsonderzoek geeft
de inspectie geen oordelen over de vier individuele indicatoren, maar een totaaloordeel
over de onderwijsresultaten (standaard OR1). Daarbij geldt dat één van de indicatoren
van het Onderwijsresultatenmodel onder de norm mag zijn voor een voldoende totaaloordeel.
Uitgebreide informatie over hoe de inspectie de onderwijsresultaten beoordeelt, is
te vinden op de website van de inspectie. Zoals benoemd in de Kamerbrief «Voortgang versterking toezicht in het funderend onderwijs» werkt de inspectie aan een bijstelling van de onderwijsresultatenmodellen, zodat
sneller duidelijk wordt of leerlingen kwalitatief goed onderwijs krijgen (Kamerstuk
31 293, nr. 707).
52
Welke gevolgen voor middelbare scholen heeft het afstromen van leerlingen voor het
oordeel van de inspectie?
In haar risicobeoordeling betrekt de inspectie onder meer de onderwijsresultaten.
Voor de beoordeling van de onderwijsresultaten hanteert de inspectie het Onderwijsresultatenmodel.
Daarbinnen zijn «de positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool»
en «bovenbouwsucces» voor afstroom relevante indicatoren. De inspectie ziet het als
risico, wanneer afstroom ertoe leidt dat een school op één of meer indicatoren resultaten
heeft die onder de gehanteerde normen liggen. Eén indicator onder de norm leidt nog
niet tot een berekend oordeel onvoldoende op de standaard Onderwijsresultaten (OR
1), twee indicatoren onder de norm leiden daar wel toe. In die gevallen volgt een
bestuursgesprek en mogelijk een kwaliteitsonderzoek waarbij de onderwijskwaliteit
wordt beoordeeld en de afdeling een eindoordeel krijgt (voldoende, onvoldoende of
zeer zwak).
53
Welke gevolgen voor middelbare scholen heeft het opstromen van leerlingen voor het
oordeel van de inspectie?
Voor de beoordeling van de onderwijsresultaten hanteert de inspectie het Onderwijsresultatenmodel.
Daarbinnen is «de positie in leerjaar 3 ten opzichte van het advies van de basisschool»
de voor opstroom relevante indicator. Als een school op deze indicator resultaten
heeft die op of boven de norm liggen, dan draagt dit bij aan een voldoende oordeel
voor de standaard Onderwijsresultaten (OR1). Dat oordeel hangt uiteraard ook af van
de andere indicatoren.
54
In hoeverre leidt het afstromen van leerlingen tot een vermindering of verandering
in bekostiging van middelbare scholen?
Er is geen sprake van een automatische verandering in bekostiging als scholen relatief
veel op- of afstroom kennen. Het bevoegd gezag van een school in het voortgezet onderwijs
ontvangt vanuit de basisbekostiging ieder kalenderjaar een bedrag voor elke leerling
die op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar staat ingeschreven. Deze bedragen
zijn gebaseerd op de kostprijs voor scholen van een leerling; dat betekent dat het
bedrag voor een leerling met meer praktijkgerichte vakken in de regel hoger ligt.
Zo ontvingen scholen in 2023 voor een leerling in het vwo, havo, mavo of vbo, met
uitzondering van leerlingen in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte
en kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo, € 8.550,59 per leerling. Voor een leerling
in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte
leerweg van het vbo of in het praktijkonderwijs ontvingen scholen in 2023 € 10.059,53
per leerling. Alleen de op- of afstroom tussen deze twee categorieën leidt dus tot
een verandering in de bekostiging (in het jaar daarna).
Dat er een verschil in het bedrag per leerling is, is omdat er in het derde of vierde
leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo gemiddeld
genomen kleinere klassen zijn en omdat er meer gebruik gemaakt wordt van materialen
en apparaten.
55
In hoeverre leidt het opstromen van leerlingen tot een verandering in bekostiging
van middelbare scholen?
Zie het antwoord op vraag 54.
56
Hoeveel scholen, uitgesplitst naar primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs
(vo), doen mee aan het Masterplan Basisvaardigheden? Hoeveel middelen krijgen zij
gemiddeld?
Het Masterplan basisvaardigheden richt zich op alle scholen in het funderend onderwijs.
Zo hebben de bijstellingen in het curriculum, het stimuleren van evidence informed
werken en het geïntensiveerde toezicht gevolgen voor alle scholen.
Verschillende elementen, zoals extra financiële middelen en daadwerkelijke expertise
voor scholen op het terrein van basisvaardigheden, worden echter zo gericht mogelijk
ingezet op scholen die het meeste behoefte en noodzaak hebben tot hulp en ondersteuning.
Zo hebben momenteel in totaal ruim 3.000 scholen de subsidie verbetering basisvaardigheden
toegekend gekregen. In 2023 kregen scholen met een complexe populatie en zeer zwakke
en onvoldoende scholen daarbij voorrang. De middelen komen zo terecht bij de scholen
en de leerlingen die dat het hardste nodig hebben. Een deel van deze scholen krijgt
daarbij ook inhoudelijke ondersteuning van de onderwijscoördinatoren. Zie daarvoor
het antwoord op vraag 57.
In 2022 hebben 645 scholen subsidie ontvangen voor het Masterplan basisvaardigheden
via de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden. De 516 po-scholen (inclusief
(v)so-scholen) hebben gemiddeld ca. € 220.000 subsidie ontvangen en de 129 vo-scholen
hebben gemiddeld ca. € 880.000 subsidie ontvangen. In 2023 ontvangen 2.362 scholen
subsidie voor het Masterplan basisvaardigheden via de subsidieregelingen verbetering
basisvaardigheden 2023. De 1.857 po-scholen (inclusief (v)so-scholen) ontvangen gemiddeld
€ 195.000 aan subsidie en de 505 vo-scholen ontvangen gemiddeld € 505.000 aan subsidie.
Dankzij de € 74 miljoen die tot en met 2026 geïnvesteerd wordt in het bevorderen van
lezen worden nog eens duizenden kinderdagverblijven en scholen bereikt. Via Boekstart
en Bibliotheek op school worden 1.800 kinderdagverblijven en scholen in staat gesteld
om de samenwerking met de lokale bibliotheek op te starten en nog eens 6.000 instellingen
kunnen de samenwerking uitbreiden. Bibliotheken zorgen daarbij voor een aantrekkelijk
aanbod en deskundige leesconsulenten. Ook hierbij geldt dat scholen die dat het hardst
nodig hebben voorrang krijgen. Honderd po-scholen met een hoge achterstandsscore krijgen
vanuit de bibliotheek een intensieve vorm van ondersteuning.
57
Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, worden of zijn geholpen door de basisteams
(vanuit het Masterplan Basisvaardigheden) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap?
De onderwijscoördinatoren ondersteunen 475 scholen. Daarvan krijgen 260 scholen individuele
ondersteuning op maat. Dit zijn 172 po-scholen, 76 vo-scholen en 12 so-scholen.
Daarnaast zijn er 215 scholen uit de subsidieregeling 2023 die in groepsverband, met
begeleide, evidence-informed leernetwerken ondersteund worden.
58
Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, ontvangen geen middelen meer indien het
Masterplan Basisvaardigheden beperkt wordt tot alleen zwak of zeer zwakke scholen?
Hoeveel leerlingen zitten er op die scholen?
De Inspectie van het Onderwijs geeft geen oordeel zwak aan scholen. We nemen in de
beantwoording van deze vraag aan dat de vraagsteller scholen bedoelt met het oordeel
onvoldoende of zeer zwak.
Op basis van de toegekende subsidies in 2023 valt een indicatie te geven, maar de
precieze aantallen en verhoudingen hangen onder meer af van het aantal scholen dat
het oordeel onvoldoende of zeer zwak krijgt. In 2023 kregen in totaal 152 scholen
(van de in totaal 188 scholen met het oordeel onvoldoende of zeer zwak in het po,
vo en (v)so) met het inspectieoordeel onvoldoende of zeer zwak, de zogenaamde prioriteitsscholen,
de subsidie verbetering basisvaardigheden. Deze 152 scholen ontvangen in totaal voor
45.933 leerlingen subsidie. Het bereiken van deze groep scholen is een belangrijk
onderdeel van de aanpak binnen het Masterplan basisvaardigheden. Met de eerste regeling
basisvaardigheden in 2022 hebben uiteindelijk 91 scholen met een oordeel onvoldoende
of zeer zwak concrete hulp van de onderwijscoördinatoren ontvangen.
Op basis van de Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden voor overige scholen
2023 kregen 1.552 po-scholen voor circa 338.000 leerlingen, 473 vo-scholen voor circa
235.000 leerlingen en 185 (v)so-scholen voor ruim 7.000 leerlingen subsidie toegekend.
Mocht de subsidie verbetering basisvaardigheden in 2024 beperkt worden tot scholen
met het inspectieoordeel onvoldoende of zeer zwak dan gaat het dus om bij benadering
ruim 2.200 scholen die in dat geval niet in aanmerking komen voor subsidie ten opzichte
van de huidige regeling.
In de derde voortgangsbrief over het Masterplan basisvaardigheden, die op 28 november jl. naar uw Kamer is gestuurd,
is het streven genoemd dat alle scholen vanaf 2026 structurele middelen ontvangen
vanuit het Masterplan basisvaardigheden om de basisvaardigheden te verbeteren. Scholen
waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag. Wanneer
dit streven om alle scholen in het po, vo en (v)so te financieren wordt losgelaten,
en alleen scholen met een oordeel onvoldoende of zeer zwak middelen ontvangen, dan
zijn er ca. 7.070 scholen die geen middelen zullen ontvangen.
59
In hoeverre vormt stagediscriminatie nog altijd een verklaring voor het verschijnsel
dat studenten in het mbo en ho bij gebrek aan een stageplaats hun opleiding afbreken?
Stagediscriminatie is onacceptabel. Stagediscriminatie heeft een negatieve invloed
op het zelfvertrouwen en welbevinden van studenten. De stage is vaak de eerste kennismaking
met de arbeidsmarkt en het is cruciaal dat deze stap goed verloopt en alle jongeren
dezelfde kans hebben op het vinden van een stageplek. We willen voorkomen dat jongeren
afhaken doordat zij stagediscriminatie ervaren en hier spelen onderwijsinstellingen
een belangrijke rol in. Vanuit het stagepact MBO en het manifest tegen stagediscriminatie
in het hbo en wo, werken we met de relevante partijen zoals onderwijs, studentenbonden
en werkgevers, samen om stagediscriminatie uit te bannen. We starten bijvoorbeeld
met het matchen van eerstejaars mbo-studenten door de mbo-school om stagediscriminatie
bij hun eerste stage te voorkomen. In het mbo komt op iedere school een meldpunt stagediscriminatie
voor studenten, de school zorgt voor opvolging van de melding, nazorg en ondersteuning
van de student. Ook wordt samen met SZW ingezet op het objectief werven en selecteren
van stagiairs door werkgevers.
60
In welke mate komt het voor dat mbo'ers gevangen zitten in een kwalificatiedossier
en een eendimensionale opleiding richting een bepaald beroep, waardoor zij onvoldoende
kunnen inspelen op de snel veranderende arbeidsmarktbehoeften, zoals bijvoorbeeld
groene en digitale banen? Welke mogelijkheden bestaan er binnen de geldende regelgeving
om het mbo meer regelvrijheid te bieden om opleidingen flexibel vorm te geven?
Studenten in het mbo worden beroepsgericht opgeleid. Welke opleiding de student ook
volgt, het is altijd mogelijk om via keuzedelen actuele ontwikkelingen, waaronder
bijvoorbeeld die gericht op de klimaattransitie, mee te nemen in de opleiding. Voor
scholen is dit een mogelijkheid om de opleiding flexibel vorm te geven en studenten
altijd een actuele opleiding te bieden. Scholen hebben daarnaast ook de mogelijkheid
om, binnen de kaders van de kwalificatie, keuzes te maken in de context waarbinnen
de opleiding wordt gegeven. Zo kan een monteur bijvoorbeeld opgeleid worden binnen
een bedrijf dat warmtepompen installeert. De student komt hiermee direct in aanraking
met de nieuwste ontwikkelingen.
Met het wetsvoorstel versterking aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt, dat in
het voorjaar van 2024 voor advies naar de Raad van State zal worden verzonden, worden
verschillende maatregelen voorgesteld die de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt
kunnen verbeteren. Zo wordt hierin bijvoorbeeld het loskoppelen van keuzedelen van
kwalificaties geregeld, waardoor instellingen meer mogelijkheden krijgen om zelf te
bepalen welke keuzedelen zij hun studenten aanbieden.
61
Wat hebben de basisteams van het Masterplan Basisvaardigheden tot nu toe opgeleverd?
Hoeveel basisteams zijn er tot nu toe ingezet? Wat zijn de taken die de basisteams
uitvoeren?
Zie ook het antwoord op vraag 57. De ondersteuning voor de 260 scholen die individuele
begeleiding krijgen, gebeurt zoveel mogelijk via publieke partijen zoals de bibliotheek
op school of het expertisepunt Burgerschap. De ondersteuning is op maat en vaak sterk
verschillend. De onderwijscoördinatoren stimuleren scholen om evidence-informed aan
onderwijsverbetering te werken. Zo zetten scholen bijvoorbeeld in op nieuwe leermiddelen,
meetinstrumenten, leerlingvolgsystemen, scholing en training van leraren, opleiden
van taal- en rekencoördinatoren, bibliotheken of een vakoverstijgende benadering van
rekenen-wiskunde en taal in het vo.
Om de toegevoegde waarde van de onderwijscoördinatoren in kaart te brengen, is voor
de eerste subsidieregeling basisvaardigheden een implementatieonderzoek gedaan. Daaruit
blijkt dat de hulp en ondersteuning door scholen wordt gewaardeerd. Daarover is uw
Kamer 28 november 2023 geïnformeerd, via de bijlage bij de derde voortgangsrapportage Masterplan basisvaardigheden.
62
Hoeveel onderwijscoördinatoren van de basisteams van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap zijn momenteel actief bezig met de uitvoering van het Masterplan
Basisvaardigheden?
Op dit moment zijn veertien onderwijscoördinatoren actief bezig met het ondersteunen
van scholen bij het verbeteren van de basisvaardigheden.
63
Welke specifieke taken en verantwoordelijkheden zijn aan de onderwijscoördinatoren
van de basisteams toegewezen in het kader van het Masterplan Basisvaardigheden?
De onderwijscoördinatoren ondersteunen scholen bij het verbeteren van de basisvaardigheden;
zij helpen scholen bij het opstellen van een probleemanalyse en zorgen ervoor dat
de ondersteuningsbehoefte helder in kaart wordt gebracht. Daarbij blijft de verantwoordelijkheid
voor het inschakelen van de benodigde expertise bij de school. De onderwijscoördinatoren
zijn ondersteunend, niet inspecterend en controlerend. Ook werken zij op een dusdanige
manier dat er geen marktverstoring optreedt. Binnen dit speelveld helpen ze scholen
evidence-informed de onderwijskwaliteit te verbeteren. Ze zijn daarbij in de praktijk
veelal een welkome sparringpartner voor schoolleiders bij wie het water vaak aan de
lippen staat.
64
Welke middelen zijn beschikbaar gesteld voor de onderwijscoördinatoren van de basisteams
om hun taken binnen het Masterplan Basisvaardigheden uit te voeren?
De onderwijscoördinatoren zijn ambtenaren van OCW die zijn aangesteld om scholen te
ondersteunen in het verbeteren van basisvaardigheden. Er zijn veertien onderwijscoördinatoren
actief, zij worden via de gebruikelijke arbeidsvoorwaarden in staat gesteld hun werk
te doen. Voor het aanstellen van deze veertien onderwijscoördinatoren is € 1,8 miljoen.
beschikbaar. Het aanstellen van deze onderwijscoördinatoren is gefinancierd uit de
middelen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld om de onderwijskwaliteit te verbeteren.
65
Op welke manier wordt de effectiviteit van de inzet van de basisteams gemeten en geëvalueerd?
De inzet van de onderwijscoördinatoren wordt gemeten en geëvalueerd via een implementatieonderzoek.
De resultaten van dit onderzoek zijn als onderdeel van de derde voortgangsrapportage Masterplan basisvaardigheden naar uw Kamer gestuurd op 28 november 2023. Dit implementatieonderzoek zal de komende
jaren worden voortgezet en jaarlijks worden opgeleverd en gedeeld met uw Kamer via
de voortgangsrapportages masterplan basisvaardigheden.
66
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel internationalisering in balans? Welke
vorderingen zijn er voor de uitwerking van het regieorgaan?
Van 14 juli tot 15 september jongstleden heeft een internetconsultatie plaatsgevonden
over het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans (WIB). Ook is er een groot
aantal uitvoeringstoetsen gedaan, onder andere door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),
Studielink, Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Commissie Doelmatigheid Hoger
Onderwijs (CDHO). Op dit moment ligt het aangepaste concept van het wetsvoorstel ter
advisering voor bij de Onderwijsraad. Gelet op de impact van de voorgestelde maatregelen
op het onderwijsveld en de maatschappij, is het onafhankelijk advies van het hoogste
adviesorgaan voor de regering op het gebied van onderwijs van groot belang voor een
zorgvuldig wetgevingsproces. Na ontvangst en weging van dit advies, is het de bedoeling
om het wetsvoorstel op zo kort mogelijke termijn aanhangig te maken bij de Afdeling
advisering van de Raad van State.
De bepalingen uit de WIB zetten aan tot regievoering op stelselniveau, allereerst
door instellingen zelf en in tweede instantie ook door de overheid. Vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de WIB, is recent een formeel verzoek verstuurd aan de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL)
om te komen tot een aanpak voor zelfregie. Na inwerkingtreding van de WIB, kan de
Minister van OCW zich periodiek laten adviseren door een commissie, die wordt ondergebracht
bij de CDHO. Zoals benadrukt in het debat met uw Kamer op 15 juni jongstleden, is
niet voorzien dat deze commissie zelf regie voert maar zal zij instellingen en de
Minister van OCW ondersteunen om dit te doen.
67
Is er al een concrete voorspelling te maken met betrekking tot de aanzuigende werking
van internationale studenten na de herinvoering van de basisbeurs? Kunt u het antwoord
toelichten?
Dat is niet mogelijk, omdat de keuze om in een ander land te studeren van veel factoren
afhangt.
De herinvoering van de basisbeurs kan voor EER-studenten een financiële prikkel zijn
om hier te studeren. Echter, de meeste EER-studenten die dit studiejaar in Nederland
zijn gaan studeren, hadden deze keuze al gemaakt voor de herinvoering van de basisbeurs.
De financiële situatie in een land is een factor die door de student kan worden meegewogen
bij het kiezen van een studie. De inhoud en kwaliteit van de studie zullen echter
ook een belangrijke rol spelen in die keuze. Een voorbeeld hierbij is dat de groei
van het aantal internationale studenten dat in Nederland studeert voornamelijk heeft
plaatsgevonden ten tijde van het sociaal leenstelsel.
De invoering van de basisbeurs, in combinatie met aanpassing van het beleid rond migrerend
werknemerschap (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022/2023, 4 724, nr. 214) maakt het voor EER-studenten financieel aantrekkelijker om in Nederland te studeren.
Volgens de laatste DUO-cijfers is het aantal EER-studenten met studiefinanciering
toegenomen. Op verzoek van de motie El Yassini en Peters (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 36 229, nr. 29) is toegezegd te monitoren wat het effect is van de herinvoering van de basisbeurs
op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren. De eerste resultaten van
deze monitoring zullen met uw Kamer worden gedeeld voor de begrotingsbehandeling van
2025. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat dit effect waarschijnlijk niet te
isoleren is, doordat er meerdere factoren zijn die de keuze van de student voor een
studie beïnvloeden.
68
Welke effecten zijn er al te merken op scholen waar personeel de arbeidsmarkttoelage
ontvangt? Levert die arbeidsmarkttoelage extra personeel op? Zo ja, hoeveel extra
personeel?
Vanuit de monitoring in het kader van het NP Onderwijs is het volgende bekend over
de ervaren effecten. Er wordt door schoolleiders en leraren aangegeven dat de arbeidsmarkttoelage
een positief effect heeft op de overweging om te blijven werken op de vestiging waar
ze op dat moment werken (77 procent van de schoolleiders die hebben gereageerd, 50
procent van het personeel dat heeft gereageerd). Hetzelfde geldt voor de overweging
om in het onderwijs te blijven werken (64 procent schoolleiders, 54 procent personeel).
Schoolleiders is ook gevraagd naar de impact van de toelage op de werving van nieuw
personeel. 80 procent van de schoolleiders ziet op dit vlak enig effect. Daarnaast
is er nog gevraagd naar enkele neveneffecten. De toelage heeft een positief effect
op de ervaren werkdruk (63 procent schoolleiders) en op de werktevredenheid (63 procent
personeel).
Het Centraal Planbureau (CPB) voert momenteel ook een kwantitatief effectonderzoek
uit, dat in het eerste kwartaal van 2024 wordt verwacht. Deze resultaten zullen ook
gedeeld worden met uw Kamer.
69
Hoeveel medewerkers in het onderwijs ontvangen de arbeidsmarkttoelage, uitgesplitst
naar type medewerkers (leraren, onderwijsassistenten, schoolleiders) en sector (po
en vo)?
Op dit moment is bij ons niet bekend hoeveel medewerkers in het onderwijs de toelage
ontvangen. Zowel in het po als in het vo ontvangt 15 procent van de vestigingen de
bekostiging om de arbeidsmarkttoelage te betalen aan hun medewerkers. Dit zijn de
vestigingen die de meeste kwetsbare leerlingen hebben. Dat zijn ongeveer 1.045 vestigingen
in het po, en ongeveer 255 vestigingen in het vo.
70
Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor leraren, uitgesplitst
naar sector (po en vo)?
De exacte afspraken die de school maakt over het bedrag aan arbeidsmarkttoelage per
werknemer verschillen per school. De arbeidsmarkttoelage uitgesplitst naar leraren,
onderwijsassistenten en schoolleiders wordt niet geregistreerd en is niet bekend.
Er kan bijvoorbeeld voor leraren wel een inschatting van het bedrag worden gemaakt.
Bij de invoering van de arbeidsmarkttoelage voor vestigingen met veel kwetsbare leerlingen,
in schooljaar 2021 – 2022, is het bedrag in elke sector zo vastgesteld dat er naar
verwachting een gemiddelde toelage van 8 procent mogelijk was voor al het onderwijspersoneel.
Uit monitoringsgegevens blijkt ook dat een gemiddelde toelage van 8 procent kon worden
gegeven (Bijlage bij Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 VIII, nr. 164). De vestigingen die toen aanvullende bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage ontvingen,
ontvangen deze nu nog steeds (behoudens enkele fusies en opheffingen).
Naar verwachting is de verstrekte bekostiging in het voortgezet onderwijs nog steeds
voldoende om voor onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs een arbeidsmarkttoelage
van ca. 8 procent te verstrekken. Op basis van een inschatting bedraagt dit bijvoorbeeld
voor een leraar in het voortgezet onderwijs gemiddeld ongeveer € 500 bruto per maand.
In het primair onderwijs hebben sociale partners via het Onderwijsakkoord Samen voor het beste Onderwijs in april 2022 ervoor gekozen een bedrag van € 35 miljoen vrij te maken voor schoolleiders
vanuit het budget dat beschikbaar was voor een arbeidsmarkttoelage voor vestigingen
met veel kwetsbare leerlingen (deze € 35 miljoen wordt gebruikt voor het versterken
van de positie van schoolleiders en voor een toelage voor hen). Hierdoor is het budget
in het primair onderwijs voor de arbeidsmarkttoelage met ongeveer een kwart gedaald.
Naar verwachting is de bekostiging die in het primair onderwijs verstrekt wordt aan
vestigingen met veel kwetsbare leerlingen voldoende om 5 à 6 procent aan arbeidsmarkttoelage
te verstrekken aan onderwijspersoneel. Dit bedraagt bijvoorbeeld voor een leraar in
het primair onderwijs gemiddeld ongeveer € 300 tot € 350 bruto per maand.
71
Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor onderwijsassistenten,
uitgesplitst naar sector (po en vo)?
Procentueel ligt de toelage in het voortgezet onderwijs gemiddeld rond de 8 procent
en in het primair onderwijs tussen de 5 en 6 procent. De exacte hoogte van het bedrag
van de arbeidsmarkttoelage uitgesplitst naar leraren, onderwijsassistenten en schoolleiders
in het po en vo is niet bekend.
72
Hoeveel euro per maand bedraagt gemiddeld de arbeidsmarkttoelage voor schoolleiders,
uitgesplitst naar sector (po en vo)?
Zie het antwoord op vraag 71.
73
Hoeveel leerlingen, uitgesplitst naar po en vo, uit categorie A-scholen ontvangen
een verrijkte schooldag vanuit het programma School en Omgeving?
Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen coalities van scholen, gemeenten
en andere lokale partijen middelen voor een verrijkte schooldag. Dit gebeurt via de
subsidieregeling School en Omgeving 2023–2025 en via de interdepartementale specifieke
uitkering (SPUK) Kansrijke wijk van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
(NPLV). In deze SPUK zitten zowel middelen voor het programma School en Omgeving,
als het programma Jonge Kind. Hierdoor kunnen in totaal 45.159 leerlingen uit categorie
A-scholen aan een verrijkte schooldag deelnemen. Er is subsidie aangevraagd voor 34.241
leerlingen uit het po, 10.041 leerlingen uit het vo en 877 leerlingen van scholen
in het sbo, so en vso.
74
Hoeveel leerlingen, uitgesplitst naar po en vo, uit categorie B-scholen ontvangen
een verrijkte schooldag vanuit het programma School en Omgeving?
Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen coalities van scholen, gemeenten
en andere lokale partijen middelen waarmee zij in totaal aan 56.598 leerlingen uit
categorie B-scholen een verrijkte schooldag kunnen aanbieden. Er is subsidie aangevraagd
voor 42.742 leerlingen uit het po, 13.819 leerlingen uit het vo en 37 leerlingen van
scholen in het sbo, so en vso.
75
Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, zonder positieve achterstandsscore doen
mee aan het programma School en Omgeving? Hoeveel leerlingen zijn dit?
Er zijn geen scholen zonder positieve achterstandsscore die meedoen aan het programma
School en Omgeving.
76
Hoeveel scholen, uitgesplitst naar po en vo, met positieve achterstandsscore doen
mee aan het programma School en Omgeving? Hoeveel leerlingen zijn dit?
Voor de schooljaren 2023–2024 en 2024–2025 ontvangen in totaal 629 scholen met een
positieve achterstandsscore subsidie vanuit het programma School en Omgeving. Het
gaat om 501 po-scholen, 117 vo-scholen en elf scholen in het sbo, so en vso. In totaal
gaat het om ruim 100.000 leerlingen die op deze scholen een verrijkt aanbod ontvangen
van minimaal vier uur per week.
77
Hoe kan het dat voor het tweede jaar op rij veel geld uit het budget van de Maatschappelijke
Diensttijd (MDT) onuitgeput blijft? Hoeveel van het budget voor de MDT is uitgegeven
en hoeveel onderuitputting is er?
In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van
€ 100,0 miljoen naar € 200,0 miljoen. Deze € 200,0 miljoen is overgeheveld van de
begroting van VWS naar OCW. Van deze € 200,0 miljoen in 2022 is € 78,0 miljoen besteed
aan MDT-subsidies en € 5,0 miljoen aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. € 117,0
miljoen is niet uitgegeven. Een deel van de meerjarige subsidietranche 2022 (€ 130,0
miljoen) wordt, vanwege het meerjarige karakter, uitgegeven binnen de beschikbare
MDT-middelen vanaf 2023.
In 2023 is € 203,0 miljoen beschikbaar. In de Najaarsnota is aangegeven dat er op
dat moment voor 2023 sprake was van een meevaller van € 69,8 miljoen. Deze bestaat
uit een meevaller van € 47,1 miljoen op de hoofdsubsidieregeling 2023, een meevaller
van € 18,7 miljoen op de losse subsidies voor MDT en € 4,0 miljoen op het opdrachtenbudget
voor MDT. Deze onderuitputting is bij Najaarsnota afgeboekt.
Inmiddels is bekend dat er – sinds de Najaarsnota – sprake is van een extra meevaller
van € 20,4 miljoen op de hoofdsubsidieregeling in 2023. Deze wordt bij Slotwet verwerkt.
Deze extra meevaller wordt veroorzaakt doordat – na een zorgvuldig uitgevoerd beoordelingsproces
met een onafhankelijke beoordelingscommissie – van de € 185 miljoen aan aanvragen
(en een subsidieplafond van € 185 miljoen) voor € 151,0 miljoen is toegekend. In 2023
wordt 60 procent van het juridisch verplichte bedrag van € 151,0 miljoen uitbetaald,
terwijl er rekening gehouden werd met 60 procent van € 185,0 miljoen. Dit leidt tot
die extra meevaller van € 20,4 miljoen, waardoor er op dit moment sprake van een totale
meevaller van € 90,2 miljoen. Van de resterende € 113,0 miljoen in 2023 wordt circa
€ 90,0 miljoen uitgegeven aan de hoofdsubsidieregeling 2023 en circa € 22,0 miljoen
aan losse subsidies, opdrachten en uitvoeringskosten.
De oorzaak voor deze meevallers in 2022 en 2023 is te vinden in het ingroeipad van
de oplopende hoofdsubsidie, het kasritme, het uitbetaalritme en meevallers op het
flankerend beleid. Met het oog op een zorgvuldige en duurzame opschaling naar aanleiding
van de intensivering via het coalitieakkoord is er bij de hoofdsubsidieregelingen
voor gekozen om de middelen niet op hetzelfde moment toe te kennen en uit te keren.
Dit heeft als gevolg dat in jaar T het gehele subsidiebedrag juridisch verplicht wordt
om uit te betalen, terwijl de daadwerkelijke uitbetaling over meerdere jaren wordt
verdeeld. Ten slotte waren er meevallers op het flankerend beleid. Ondanks dat, laat
het aantal aanvragen voor de regelingen in 2022 en 2023 zien dat de animo toeneemt
– en het gestelde doel van gemiddeld 110.000 trajecten per jaar nagenoeg gehaald wordt.
78
Kunt u aangeven op basis van welke onderzoeken blijkt dat loting kansengelijkheid
bevordert?
In het studiejaar 2017–2018 werd afscheid genomen van centrale loting en een systeem
van decentrale selectie ingevoerd voor alle opleidingen in het hoger onderwijs. Uit
diverse onderzoeken (van de
inspectie, ResearchNed en ander recent onderzoek) blijkt dat bepaalde groepen sindsdien minder kans hebben om toegelaten te worden
tot een opleiding die selecteert. In de toegezegde Kamerbrief over selectie in het
hoger onderwijs zal de regering nader ingaan op selectie en kansengelijkheid. De signalen
dat decentrale selectie zorgt voor het vergroten van de kansenongelijkheid zijn dusdanig
serieus, dat de regering reeds het instrument van loting heeft toegevoegd aan het
selectie-instrumentarium van instellingen. Instellingen hebben nu de mogelijkheid
om met het instrument van ongewogen loting alle aspirant-studenten gelijke kansen
te bieden, selectie vindt dan plaats op basis van louter toeval.
79
Wat zijn de meest actuele cijfers over het kwantitatieve en het kwalitatieve lerarentekort
in het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs?
Het landelijke tekort aan leraren in het primair onderwijs bedraagt volgens de meest
recente cijfers (peildatum 1 oktober 2023) 9.800 fte (9,7 procent van totaal), waarvan
8.000 fte (9,4 procent) in het basisonderwijs, 550 fte (12,1 procent) in het speciaal
basisonderwijs en 1.250 fte (10,6 procent) fte in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Van het totale tekort van 9,7 procent betreft 2,5 procentpunt openstaande vacatures
en 7,2 procentpunt zogenoemde verborgen tekorten (dat zijn noodoplossingen van scholen,
bijvoorbeeld het inzetten van onbevoegde leraren of het samenvoegen van klassen).
Sinds 2021 worden deze tekorten jaarlijks landelijk uitgevraagd in het po. Voor het
vo is dit jaar voor het eerst een landelijke meting gedaan en is er een geschat lerarentekort
van 5,8 procent. Dit is verdeeld in 2,4 procentpunt aan openstaande vacatures en 3,4
procentpunt aan verborgen tekorten. In de kamerbrief Lerarenstrategie van 15 december hebben we uw Kamer de nieuwste cijfers toegezonden.
80
Hoeveel geld is er structureel beschikbaar als de zogenoemde «werkdrukmiddelen», uitgesplitst
naar po en vo? Hoeveel is dit per school en hoeveel is dit in totaal op de begroting?
Er wordt voor het primair onderwijs jaarlijks een bedrag per leerling bepaald op basis
van het totale budget en het aantal leerlingen. Voor 2024 is er € 448,0 miljoen beschikbaar
waarvan ca. USD 0,8 miljoen voor Caribisch Nederland (zie de OCW-begroting voor 2024:
het origineel beschikbaar gestelde bedrag voor 2024 was € 380 miljoen, maar inmiddels
is het totale budget inclusief de jaarlijks toegekende loon- en prijsbijstelling voor
2024 opgelopen tot circa € 448,0 miljoen). Het bedrag per leerling voor werkdruk dat
daaruit volgt is voor het basisonderwijs € 274,46 per leerling, voor het speciaal
basisonderwijs € 411,69 per leerling en voor het (voortgezet)speciaal onderwijs € 548,92
per leerling. Dit zit verwerkt in de basisbekostiging. Een gemiddelde basisschool
(met 225 leerlingen) krijgt dan in totaal € 62.000 per jaar.
Voor aanvullende bekostiging werkdrukverlichting voortgezet onderwijs is structureel
een bedrag van € 317,0 miljoen beschikbaar voor Europees Nederland. Dit kabinet heeft
deze middelen voor werkdrukverlichting in he vo beschikbaar gesteld via het Onderwijsakkoord
Samen voor het beste Onderwijs in april 2022 De middelen worden aan scholen uitgekeerd op basis van een bedrag per
leerling dat afhangt van de combinatie schoolsoort en leerjaar. Dit bedrag is voor
2024 € 316,76 per leerling in het algemeen vormend onderwijs en onderbouw en € 475,14
per leerling in het beroepsgericht onderwijs (inclusief praktijkonderwijs). Een vo-school
(met ongeveer 1.500 leerlingen) krijgt dan in totaal ongeveer € 500.000 per jaar.
De aanvullende bekostiging voor Caribisch Nederland volgt een soortgelijke systematiek.
Hiervoor is structureel een bedrag van circa USD 1,2 miljoen beschikbaar.
81
Hoeveel bedraagt het gemiddelde maandsalaris (excl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen)
en de gemiddelde beloning (incl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen) van leraren
in het po, vo, mbo, hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs
(wo)?
De gemiddelde beloning van leraren per maand bedraagt vanaf januari 2024 in het po
5.800 euro, in het vo 6.200 euro en het mbo 6.000 euro.7 In de berekeningen van de gemiddelden is rekening gehouden met de schalen en treden
van alle leraren (gewogen gemiddelde) in loondienst. De gemiddelde beloning is voor
het hbo en wo niet voorhanden, omdat de instellingen deze gegevens niet aan DUO leveren.
Het totaal van de beloning betreft het salaris, de vakantie- en eindejaarsuitkering
en de toelage die iedere leraar krijgt. De beloning is daarmee een betere indicator
om te vergelijken dan het gemiddelde maandsalaris.
82
Hoe verhoudt het gemiddelde Nederlandse lerarensalaris, uitgesplitst naar po en vo,
zich tot het EU-gemiddelde en het gemiddelde van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO)-landen? Kan hierbij het onderscheid gemaakt worden tussen salaris
(excl. vakantiegeld, toelagen en uitkeringen) en beloning (incl. vakantiegeld, toelagen
en uitkeringen)?
Leraren in Nederland in het po en vo verdienen meer dan wat leraren gemiddeld in de
OESO verdienen. Dit blijkt uit het OESO-rapport Education at a Glance (Tabel D3.4 «Teachers» and school heads» average actual salaries (2022)»), dat in
september naar uw Kamer is gestuurd. In de tabel hieronder staat de gemiddelde beloning
(het salaris inclusief de vakantie- en eindejaarsuitkering en toelagen) van leraren
over 2022 in Nederland, de OESO-landen en de EU. Let wel op, in de tabel zijn de bedragen
opgenomen in dollars. Het is niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen salaris
en beloning, omdat de OESO deze uitsplitsing niet maakt.
Pre-primary
Primary
Lower secondary
Upper secondary
Nederland
$ 71.018
$ 71.018
$ 79.580
$ 79.580
EU
$ 39.030
$ 46.601
$ 48.629
$ 51.633
OESO
$ 42.371
$ 48.023
$ 49.911
$ 53.119
Toelichting: de OESO-statistieken kennen voor de sectoren een andere indeling dan
Nederland, grofweg kan voor de beloning het primair onderwijs worden vergeleken met
«pre-primary» en «primary» en het voorgezet onderwijs met «lower secondary en upper
secondary».
83
Welke bedragen betalen scholen voor po aan stagevergoeding voor hun leraren in opleiding?
Welke deel van de scholen betaalt een stagevergoeding van minimaal 750 euro per maand?
Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW over stagevergoedingen in het hbo
toont aan dat 19 procent van de onderwijsstudenten een stagevergoeding ontvangt en
dus 81 procent geen stagevergoeding ontvangt (Bron: Stagetekorten in het hbo Tussenrapportage
2; 2023). Het is niet bekend welke bedragen po scholen aan stagevergoedingen betalen
aan studenten aan de lerarenopleiding, aangezien dit individuele afspraken betreft
tussen werkgevers (schoolbesturen) en de studenten. De onderwijsbesturen (de werkgevers)
zijn verantwoordelijk voor een passende stagevergoeding, welke onderdeel dient te
zijn van goed werkgeverschap. Het is niet bekend welk deel van de studenten een stagevergoeding
ontvangt van minimaal € 750. De stagevergoedingen hangen namelijk af van het aantal
uur stage, de invulling van de stage en het studiejaar van de student. De vraag is
daarom in hoeverre het meten van dit percentage veel inzicht geeft in of studenten
een passende vergoeding ontvangen.
Daarnaast heeft een duale laatstejaars student die aan de eisen als leraar in opleiding
(lio) voldoet twee keuzes: de eindstage invullen als lio-werknemer met een arbeidsovereenkomst
of als lio-stagiair. Hoe de eindstage van een duale student ingericht wordt, dient
een overweging van de student zelf te zijn. In beide gevallen is het van belang dat
er goede afspraken gemaakt worden over de begeleiding en vergoeding. Het salaris voor
een lio-werknemer met een arbeidsovereenkomst ligt vast in de cao en bedraagt 50 procent
van schaal LB-1 of LC-1, vast te stellen door de werkgever (resp. € 1.650,50 en € 1.660,50).
84
Heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op het aantal casussen
sociale veiligheid en de (status van de) afhandeling hiervan in het gehele vervolgonderwijs?
Het Ministerie van OCW heeft geen inzicht in het aantal casussen rondom sociale veiligheid
dat zich heeft voorgedaan en de afhandeling daarvan binnen mbo-instellingen, hogescholen
en universiteiten. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van
een veilige leer- en werkomgeving. Uw Kamer heeft onlangs de Monitor Integrale Veiligheid
MBO ontvangen. De komende periode zal het Ministerie van OCW, mede op basis van deze
monitor, bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor het mbo. Voor het hbo
en wo is in 2022 het Bestuursakkoord gesloten, waarin onder andere de afspraak is
opgenomen dat hogescholen en universiteiten in hun jaarverslag expliciet en herkenbaar
aandacht besteden aan ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid en inclusie.
Instellingen maken daarbij zelf de keuze welke informatie daarvoor wordt gebruikt.
Incidenten die recentelijk aan het licht zijn gekomen duiden er echter op dat hogescholen
en universiteiten niet op eenduidige wijze lijken te reageren wanneer meldingen of
klachten zich voordoen. In het debat over onderwijskwaliteit op 11 oktober 2023 is
daarom toegezegd dat de aanpak op dit punt aangescherpt zal worden. In overleg met
UNL en VH zal worden gekeken naar een aanscherping van de afspraak in het bestuursakkoord
over sociale veiligheid, zodat in de jaarverslagen in ieder geval gerapporteerd wordt
over het aantal en de aard van de klachten en meldingen en de wijze waarop daarop
is gehandeld.
85
Kunt u een overzicht van geven van instellingen in het vervolgonderwijs die geen onafhankelijke
klachtencommissie, ombudsfunctionaris en meld-klachtprocedures en/of voorlichtingsprogramma’s
hebben op het gebied van sociale veiligheid?
Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten doen al veel om de sociale veiligheid
te vergroten. Instellingen zijn verplicht om bepaalde voorzieningen te hebben, maar
kunnen ook aanvullende voorzieningen treffen. Het verschilt daardoor welke voorzieningen
instellingen hebben in het kader van sociale veiligheid. Er bestaat op dit moment
geen overzicht van welke voorziening elke instelling precies heeft.
Op basis van de Arbowet zijn instellingen reeds verplicht meld- en klachtvoorzieningen
te hebben voor personeel, welke in verschillende maten beschikbaar zijn voor studenten.
Voor het mbo geldt dat er binnen deze voorzieningen in ieder geval een klachtencommissie
moet zijn (Wet Educatie Beroepsonderwijs). Die adviseert over alle klachten, dus ook
over klachten op het gebied van sociale veiligheid. Ook moet de procedure voor de
advisering van klachten in het studentenstatuut zijn opgenomen.
In de eerste voortgangsbrief over het Bestuursakkoord 2022 van 12 juli 2023 voor het hoger onderwijs is uw Kamer geïnformeerd over het feit
dat alle hoger-onderwijsinstellingen beschikken over vertrouwenspersonen en klachtencommissies
voor zowel studenten als medewerkers. Daarnaast hebben alle universiteiten een ombudsfunctionaris
voor medewerkers. Zij breiden zulke ombudsfuncties in 2024 ook uit naar studenten
voor zover dat nog niet is gebeurd. Ook heeft een aantal hogescholen een ombudsfunctionaris
voor personeel en studenten. Het belang van het instellen van ombudsfunctionarissen
op hogescholen wordt benadrukt in de gesprekken die met de VH worden gevoerd. In 2024
zal tevens het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hoger onderwijs
en de wetenschap, zoals aangekondigd in de Integrale Aanpak Sociale Veiligheid, worden
uitgevoerd. Hierbij is aandacht voor de inrichting en werking van de voorzieningen.
86
Welke zorgplicht hebben instellingen op het gebied van sociale veiligheid en studentenwelzijn?
Het is van belang dat iedereen die naar school gaat of studeert dat op een veilige
en gezonde manier kan doen. In het funderend onderwijs hebben scholen een zorgplicht,
bijvoorbeeld in het kader van sociale veiligheid. Op dit moment is dat in het mbo,
hbo en wo niet het geval.
Wel zijn mbo-instellingen gebonden aan verschillende wettelijke bepalingen en eisen
op het gebied van sociale veiligheid en studentenwelzijn. Zo verplicht de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) mbo-instellingen om personeel en studenten te beschermen tegen psychosociale
arbeidsbelasting, geweld en pesten. Ook dienen instellingen o.a. te voldoen aan de
wettelijke eisen voor goed bestuur die verband houden met (sociale) veiligheid. Met
het klachtenrecht is wettelijk verankerd dat scholen een goedwerkende klachtenregeling
voor alle betrokkenen bij het onderwijs dienen te hebben. Verder zijn mbo-instellingen
verplicht bij hun studenten de veiligheidsgevoelens te meten en maatregelen te treffen
om risico’s aan te pakken. Ook moeten mbo-instellingen een veiligheidsplan hebben
waarin staat hoe om te gaan met incidenten en wanneer de hulp van de politie of Jeugdzorg
wordt ingeschakeld. Naast de wettelijke bepalingen en eisen wordt het veiligheidsbeleid
verder vanuit de sector vormgegeven. Op basis van de Monitor Integrale Veiligheid
MBO die wij onlangs naar uw Kamer hebben gestuurd, verkennen wij of in het mbo aanvullende
maatregelen nodig zijn.
Voor het hbo en wo geldt dat studenten na hun inschrijving een aantal rechten ontlenen
aan de WHW die van invloed zijn op het welzijn van de student. Zo is de instelling
verplicht studiebegeleiding te bieden aan de student en voorzieningen te treffen die
student kunnen ondersteunen in het voltooien van de opleiding en in bepaalde gevallen
zelfs financiële ondersteuning middels het profileringsfonds. De Inspectie van het
Onderwijs adviseerde om wel een expliciete zorgplicht voor sociale veiligheid te regelen.
In de Kamerbrief Integrale Aanpak Sociale Veiligheid van 8 juni jl. is daarom aangekondigd dat een dergelijke zorgplicht voor sociale
veiligheid zal worden opgenomen in de WHW. Momenteel wordt verkend hoe een dergelijke
zorgplicht eruit zou kunnen zien. Gezien de sterke samenhang tussen sociale veiligheid
en studentenwelzijn is het mogelijk dat deze zorgplicht ook positief effect heeft
op het welzijn van studenten. Uw Kamer zal voor de zomer van 2024 geïnformeerd worden
over de voortgang van het wetstraject.
87
Krijgt de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) de loon- en
prijsbijstelling (lpo) ook uitgekeerd?
Het kabinet beslist jaarlijks of er ruimte is om loon- en prijsbijstelling (lpo) voor
alle begrotingen uit te keren. Het is echter ook mogelijk dat de gehele lpo of een
deel hiervan niet uit te keren. Vooruitlopend op de besluitvorming bij voorjaarsnota
kunnen daar geen toezeggingen over worden gedaan. De intentie is in principe altijd
om de lpo uit te keren, maar daar kan geen garantie over worden gegeven. In 2023 is
structureel € 4,2 miljoen van de lpo tranche 2023 uitgekeerd aan de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).
88
Voor welke maatregelen zijn de Coalitieakkoord (CA)-middelen in tabel 1 bedoeld?
De genoemde coalitieakkoord (CA)-middelen in tabel 1 zijn met name bedoeld voor intensiveringen
om de kansengelijkheid te bevorderen. Daarnaast zijn de middelen in deze reeks in
tabel 1 bedoeld voor een subsidieregeling om praktijkgerichte programma’s in vmbo
gl/tl te stimuleren. Deze middelen komen uit de CA-reeks om de onderwijskwaliteit
te versterken. Voor de subsidieregeling praktijkgerichte programma’s is nu € 10,5
miljoen beschikbaar van 2024 tot en met 2027. De structurele middelen vanaf 2028 zijn
overgeheveld naar Artikel 91 (Nog onverdeeld) van de OCW-begroting. Ten slotte zijn
middelen overgeheveld ten behoeve van flankerend beleid voor het aanpassen van het
bindend studieadvies (€ 10,0 miljoen), koninkrijksbeurzen (€ 0,5 miljoen), maatschappelijk
vastgoed (€ 3,3 miljoen), programma Werk aan Uitvoering (€ 1,7 miljoen) en de loon-
en prijsbijstelling bij al de genoemde middelen (€ 29,1 miljoen).
Voor het bevorderen van kansengelijkheid, zijn in 2023 de resterende middelen van
de Aanvullende Post overgeboekt ten behoeve van de onderstaande maatregelen.
maatregelen x € 1.000
2023
2024
2025
2026
Struc
1. School en omgeving
5.999
283.716
373.235
378.578
376.521
2. Gelijke kansen alliantie (o.a. uitvoering School en omgeving)
0
10.500
10.500
10.500
10.500
3. Nationaal Programma Rotterdam Zuid
4.600
0
0
0
0
4. Voor – en vroegschoolse educatie (VVE)
20.828
45.403
45.403
45.403
45.403
Uitvoeringskosten (1,25%)
393
4.245
5.364
5.431
5.405
Totaal toegevoegde CA-middelen kansengelijkheid in 2023
32.027
343.864
434.502
439.912
437.829
In het antwoord op vraag 98 en 99 vindt u een volledig overzicht van hoe de beschikbare
bedragen uit het CA worden ingezet om kansengelijkheid te bevorderen.
89
Kunt u toelichten hoe de berekening van het saldo in 2024 precies tot stand is gekomen?
De veronderstelling is gedaan dat met het saldo in 2024, het saldo van mee- en tegenvallers
wordt bedoeld uit regel 3 van tabel 1 uit de ontwerpbegroting, over de belangrijkste
beleidsmatige uitgaven mutaties ten opzichte van vorig jaar. De per saldo meevaller
van € 108,5 miljoen op de OCW-begroting in 2024 is als volgt opgebouwd:
• Als gevolg van de Referentieraming van het aantal leerlingen en studenten vindt een meevaller plaats van per saldo € 48,4
miljoen. Aan de ene kant vinden tegenvallers plaats in het po en vo als gevolg van
een hogere bevolkingsprognose van het CBS. Dit is deels te verklaren door een tegenvaller
op de reguliere leerlingen en deels door de hoge instroom van Oekraïense leerlingen.
Hierbij is nog geen rekening gehouden met de kasschuif die is verwerkt op de doorrekening
van de Referentieraming in het PO, waardoor de tegenvaller in 2024 circa € 22,1 miljoen
lager wordt en daarop volgende jaren hoger (onderdeel van regel 11 in tabel 1). Aan
de andere kant vinden grotere meevallers plaats in het mbo en ho als gevolg van een
afvlakking van de instroom in het vervolgonderwijs die daarmee lager blijkt dan in
de vorige raming veronderstelt.
• Op de uitgaven voor Studiefinanciering vindt een meevaller van € 160,4 miljoen plaats.
Dit heeft diverse oorzaken, waarvan de neerwaartse bijstellingen van de studentenaantallen
in het mbo en het ho de belangrijkste zijn.
• Er vindt een tegenvaller plaats van € 58,9 miljoen op het budget voor de nieuwkomersregeling
in het po en vo. Dit heeft te maken met een hogere instroom van nieuwkomers dan verwacht
uit overige landen, naast de instroom van Oekraïense nieuwkomers.
• De wisselkoers van de dollar zorgt voor in totaal € 6,9 miljoen aan tegenvallers op
de uitgaven voor onderwijs op Caribisch Nederland die in dollars plaatsvinden.
• Er vindt een tegenvaller plaats op de subsidieregeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten
van € 2 miljoen. Dit is een open-einde-regeling waar in 2022 meer aanvragen voor gedaan
zijn dan verwacht, op basis hiervan is de meerjarige raming bijgesteld.
• Tot slot levert het Ministerie van OCW een bijdrage aan het Ministerie van BZK in het
kader van de kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege
dialooggroep slavernijverleden Ketenen van het verleden. Het kabinet heeft besloten om incidenteel € 200,0 miljoen en structureel € 8,0 miljoen
beschikbaar te stellen. Dit budget wordt specifiek gedekt door alle departementen
naar rato van begrotingsomvang, resulterend voor het Ministerie van OCW in een bijdrage
van ruim € 32,5 miljoen incidenteel in 2024 en circa € 1,2 miljoen structureel vanaf
2025.
Artikel
Omschrijving
2024
1
Referentieraming po
172.156
3
Referentieraming vo
85.233
4
Referentieraming mbo
– 85.050
6
Referentieraming hbo
– 121.004
7
Referentieraming wo
– 99.696
11
Studiefinancieringsraming
– 160.439
1
Tegenvaller nieuwkomersregeling PO
18.475
3
Tegenvaller nieuwkomersregeling VO
40.420
1, 3
Tegenvaller wisselkoers
6.949
1
Tegenvaller subsidieregeling jonggehandicapten
2.000
6
Bijdrage slavernijverleden
32.490
Totaal
– 108.466
90
Waarom is er voor 2024 en 2025 5,3 miljoen euro uitgetrokken voor het reisproduct
voor leerlingen in het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) en vanaf 2026 structureel 6,3 miljoen euro? Waar komt het verschil tussen deze
twee bedragen vandaan? Hoe wordt het geld verdeeld in 2024, 2025 en 2026 tussen pro
en vavo?
Voor de jaren 2024 en 2025 is het budget bestemd voor een reisproduct voor leerlingen
in het vavo. Vanaf 2026 komt daar structureel € 1,0 miljoen bij specifiek voor het
praktijkonderwijs. De verdeling tussen het pro en het vavo is op basis van leerlingaantallen.
Voor een leerling in het pro en in het vavo is van hetzelfde bedrag uitgegaan.
Voor leerlingen in het praktijkonderwijs die de entree-opleiding binnen het praktijkonderwijs
volgen is pas vanaf 2026 structureel geld geregeld omdat de verwachting is dat het
voorgenomen wetsvoorstel, waarin deze route wettelijk wordt vastgelegd en geregeld
kan worden, vanaf schooljaar 2026/2027 in werking zal treden. Voor het vavo is geen
wetswijziging nodig, en daarom kan er vanaf 2024 reiskostenvergoeding worden verstrekt.
Uw Kamer wordt over de mogelijkheid van een eventuele overgangsregeling voor het praktijkonderwijs
voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd.
91
Wat is de meest recente informatie over de benodigde investeringen in onderwijshuisvesting?
Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, schoolbesturen en het
rijk om ervoor te zorgen dat alle schoolgebouwen in Nederland goed zijn. Er wordt
samen met de betrokken partners gewerkt aan een optimalisatie van het onderwijshuisvestingsstelsel,
via onder andere het uitwerken van een programmatische aanpak, een wetswijziging en
een aanvraag bij het nationaal groeifonds om innovatie te bevorderen. Voor meer informatie
over de laatste stand van zaken op deze acties, zie de Kamerbrief die op 4 december aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 30).
Op dit moment worden circa 100 schoolgebouwen (1 procent van de gebouwenvoorraad)
vervangen per jaar. In het IBO onderwijshuisvesting uit 2021 is geconcludeerd dat
er jaarlijks € 730 miljoen extra nodig is (prijspeil 2019) tot 2050 om de klimaatdoelstellingen
te behalen en verouderde schoolgebouwen aan te kunnen pakken. Naar alle waarschijnlijkheid
is het benodigde bedrag op dit moment hoger, gezien het prijspeil nu hoger ligt dan
in 2019. Om de klimaatdoelstellingen te behalen zal 2% van de gebouwenvoorraad extra
per jaar moeten worden vervangen, dit zijn circa 190–200 schoolgebouwen.
92
Welke herschikkingen van budgetten vinden plaats op artikel 9 (arbeidsmarkt- en persooneelsbeleid)
om een efficiëntere inzet van middelen mogelijk te maken via de onderwijsregio's? Wat
zijn de concrete effecten hiervan op scholen en besturen?
De budgetten voor de Aanpak Personeelstekort en de Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen
worden samengevoegd in het nieuwe budget Tekorten Regio’s. Vanuit dit budget financieren
we de Onderwijsregio’s die gezamenlijk de regionale personeelsopgave (zowel kwalitatief
als kwantitatief) aanpakken. Door dit in een regio te bundelen, kunnen de verschillende
onderdelen beter op elkaar worden afgestemd, is maar één organisatie nodig en kunnen
de middelen in een keer worden aangevraagd. De concrete effecten voor scholen en besturen
zijn daarmee enerzijds een meer samenhangende aanpak en integrale benadering, anderzijds
vraagt het ook meer samenwerking met anderen en solidariteit, zodat niet alleen voor
de eigen school of samenwerking, maar voor de hele regio het tekort wordt aangepakt.
93
De genoemde bedragen in de toelichting op de beleidsmatige uitgaven en ontvangsten
(paragraaf 5, 6 en 7) tellen niet op tot het bedrag van 418,5 miljoen euro. Hoe kan
dit worden verklaard?
De eindejaarsmarge vanuit 2022 bedroeg € 418,5 miljoen. Deze is als volgt ingezet:
– € 79,6 miljoen voor tegenvallers op de OCW-begroting
– € 171,7 miljoen voor incidentele intensiveringen, waaronder schoolmaaltijden
– € 50,6 miljoen voor overlopende verplichtingen uit 2022
– € 116,6 miljoen voor de rijksbrede dekkingsopgave
Hiermee is de volledige € 418,5 miljoen van de eindejaarsmarge ingezet.
94
Kunt u aangeven welke instellingen en/of opleidingen een alternatief gebruiken voor
het bindend studieadvies en welke evaluaties er zijn van dit beleid?
Er is geen volledig overzicht van het gebruik van het bindend studieadvies (bsa) per
opleiding. Wel zijn er voorbeelden bekend van instellingen die hebben besloten hun
bsa af te schaffen, zoals Hogeschool Zuyd en Fontys Hogeschool. Daarnaast is bekend dat er in het wo meer studenten uitvallen wegens een negatief
bsa dan in het hbo. Zo blijkt uit de monitor beleidsmaatregelen 2022–2023 dat de uitval wegens het bsa in het hbo zo’n 3% bedroeg en in het wo 14%. In het
hbo heeft zich een daling van uitval wegens een negatief bsa ingezet in de coronapandemie,
van 13% in instroomcohort 2018–2019, naar 3% de twee jaren daarna. In het wo was een
lichtere daling te zien en is deze daling inmiddels weer tenietgedaan.
Gedurende de coronapandemie zijn instellingen soepeler omgegaan met het bsa, bijvoorbeeld
door het bsa te verlagen of tijdelijk op te schorten. Verschillende instellingen hebben
de effecten hiervan gemeten. Zo heeft koepelorganisatie Universiteiten van Nederland
de bevindingen van vier universiteiten samengevat. Ook andere instellingen hebben effecten gemeten, zoals Fontys Hogeschool, Hogeschool Zuyd en de zes hogescholen in de Randstad (R6 Hogescholen: InHolland,
Hogeschool van Amsterdam, de Haagse Hogeschool, Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Utrecht
en Hogeschool Leiden).
95
Kunt u aangeven of er instellingen zijn die voornemens zijn om hun bindend studieadvies
te verlagen naar aanleiding van uw voornemen om het bindend studieadvies te versoepelen?
Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het is niet bekend of er instellingen zijn die voornemens zijn om hun bindend studieadvies
aan te passen naar aanleiding van de Kamerbrief van de Minister van OCW over de toekomst van het bindend studieadvies van 9 mei jl.
Instellingen in het hoger onderwijs monitoren en evalueren wel regelmatig (de toepassing
van) hun bsa, bijvoorbeeld op basis van ervaringen gedurende de coronapandemie. Het
is aan de instellingen zelf om na te gaan of dit eventueel tot beleidswijzigingen
leidt.
Het is ook aan instellingen en opleidingen zelf om, in samenspraak met de medezeggenschapsraad,
een eventueel bindend studieadvies vorm te geven. De regels omtrent het bsa zijn beschreven
in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de opleiding.
96
Is bekend hoeveel studenten zich vroegtijdig uitschrijven van hun studie? Is bekend
welk deel van deze groep dit doet met het oog op het voorkomen van een negatief bindend
studieadvies?
Het is niet bekend hoeveel studenten zich vroegtijdig uitschrijven specifiek omdat
zij een negatief bsa willen voorkomen. Wel blijkt uit de monitor beleidsmaatregelen 2022–2023 dat ongeveer 18 procent van alle eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs switchte
en zo’n 12 procent uitviel. Uitval of switch als gevolg van het bsa bedroeg in het
hbo 3 procent en in het wo 14 procent van de studenten. Als voornaamste redenen van
uitval of switch noemen studenten: een verkeerde studiekeuze (58 procent), dat verwachtingen
niet zijn uitgekomen (53 procent) of de manier van onderwijs (49 procent).
97
Waar is het bedrag voor het programma schoolmaaltijden op gebaseerd? Is bij u duidelijk
hoeveel vraag er naar schoolmaaltijden is?
Het budget voor het Programma Schoolmaaltijden voor 2023 is gebaseerd op de aangenomen
motie van de leden Dassen en Paternotte die vraagt om het vrijmaken van € 100 miljoen
voor schoolmaaltijden. Het programma is eind maart 2023 van start gegaan. Voor 2024
is er vanuit OCW, SZW en VWS in totaal € 166 miljoen beschikbaar gesteld voor de voortzetting
van het programma Schoolmaaltijden. In 2024 is, in vergelijking met 2023, een hoger
bedrag nodig om dezelfde groep leerlingen mee te kunnen laten doen met het programma
Schoolmaaltijden. Dit hogere bedrag voor 2024 komt door de kortere looptijd van het
programma in 2023, gezien het programma eind maart 2023 is gestart. Daarnaast deden
niet alle leerlingen direct mee aan de start van het programma Schoolmaaltijden eind
maart 2023. Er was sprake van een opstartfase, waarbij het aantal deelnemende leerlingen
gedurende het programma is gestegen. Het bedrag voor 2024 is gebaseerd op de benodigde
bedragen per leerling en het verwachte aantal deelnemers van het programma in 2024,
volgens prognoses van de uitvoeringsorganisaties (het Jeugdeducatiefonds en het Rode
Kruis). Dit bedrag is nodig om te zorgen dat alle leerlingen die in 2023 volgens de
prognose zouden kunnen meedoen aan het programma, ook in heel 2024 mee kunnen doen
aan het programma. Dit is op 19 september jl. met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief «uitwerking motie Schoolmaaltijden en motie Brugfunctionaris» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023/2024, 36 200 VII, nr. 265). In 2023 doen bijna 1900 po en vo scholen mee aan het programma, dat is meer dan
één op de vijf scholen in Nederland.
98
Kunt u aangeven welke categorieën onder de post «CA Kansengelijkheid» vallen en welke
deeluitgaven deel uitmaken van deze post?
In onderstaand overzicht vindt u hoe de middelen voor de post CA Kansengelijkheid
worden ingezet. In dit overzicht is de inzet van middelen gerelateerd aan de reeks
die voor kansengelijkheid beschikbaar is gesteld in het CA. In de uitwerking van de
maatregelen zijn bepaalde middelen in een ander kasritme op de OCW-begroting verwerkt,
zoals bijvoorbeeld het geval is met de middelen voor school en omgeving. Een beperkt
deel van de middelen voor residentieel onderwijs zijn in 2023 en 2024 ingezet voor
dekking in de Voorjaarsnotabesluitvorming 2023. De bedragen in dit overzicht zijn
exclusief de toegevoegde loon- en prijsbijstelling in 2023. Voor 2024 wordt € 55,5
miljoen (oorspronkelijk bedoeld voor brede brugklassen) en € 25,0 miljoen (oorspronkelijk
bedoeld voor MDT) ingezet voor het programma schoolmaaltijden in 2024.
Maatregelen Kansengelijkheid (x1 miljoen)
2022
2023
2024
2025
2026
Struc.
School en Omgeving
35,0
63,7
341,4
430,9
436,3
434,2
Kansengelijkheidsbudget vo
0
0
105,0
105,0
105,0
105,0
Schoolmaaltijden
0
0
80,5
0
0
0
Doorstroom en eerlijk stelsel – brede brugklassen
0
21,3
0
55,5
55,5
55,5
Doorstroom en eerlijk stelsel – flankerend beleid
8,5
9,7
10,0
9,9
9,4
8,4
Brugfunctionarissen
0
0
51,8
51,8
51,8
51,8
Passend onderwijs – residentieel onderwijs
0
15,5
15,5
15,5
15,5
15,5
Passend onderwijs – m.n. verzuim
18,5
11,0
27,2
27,2
27,2
27,2
Passend onderwijs – hoogbegaafdheid
0
0
14,0
14,0
14,0
14,0
Maatschappelijke Diensttijd
105,0
105,0
80,0
105,0
105,0
105,0
MBO: versterking aansluiting beroepskolom
30,5
45,5
110,5
120,5
115,5
115,5
Gelijke kansen alliantie (o.a. uitvoering School en omgeving)
0
0
10,5
10,5
10,5
10,5
Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ)
0
4,6
0
0
0
0
Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
0
20,8
45,4
45,4
45,4
45,4
Uitvoeringskosten
2,5
3,2
10,8
12,0
12,0
12,0
TOTAAL
200,0
300,2
902,6
1.003,3
1.003,1
1.000,0
Toegevoegde LPO 2022
0,2
2,6
3,3
3,1
TOTAAL ENVELOPPE KANSENGELIJKHEID
200,0
300,0
900,0
1.000,0
1.000,0
1.000,0
99
Kunt u de Kamer voorzien van een cijfermatig overzicht uitgesplitst per categorie
waar de bedragen voor kansengelijkheid heen gaan?
Zie antwoord op vraag 98.
100
Kunt u aangeven hoeveel geld er wordt besteed aan de aanpak basisvaardigheden in het
mbo? Kunt u dit uitsplitsen in de uitgaven aan de Nederlandse taal, rekenen en burgerschap?
De doelstellingen van de basisvaardigheden maken onderdeel uit van de regeling Kwaliteitsafspraken.
Mbo-instellingen kunnen met deze regeling aanvullende bekostiging ontvangen voor het
realiseren van de doelstellingen uit de werkagenda mbo, waaronder het versterken van
de onderwijskwaliteit. Instellingen dienen, op basis van hun eigen kwaliteitsagenda
en regionale analyse, een aanvraag in waarin zij aangeven hoe deze middelen worden
besteed.
De aanpak voor het mbo wordt ook gefinancierd vanuit de middelen vanuit het coalitieakkoord
die bedoeld zijn voor het versterken van de onderwijskwaliteit: per jaar € 2 miljoen
voor de realisatie van de aanpak basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) in
het mbo. Deze middelen worden besteed aan het ondersteunen van instellingen bij inrichten
van het onderwijs en het monitoren van de basisvaardigheden taal en rekenen. Voor
de versterking van het burgerschapsonderwijs in het mbo is aanvullend € 1,2 miljoen
per jaar beschikbaar. Aan het monitoren van burgerschapsonderwijs van po, vo en mbo
wordt jaarlijks € 1,2 miljoen uitgegeven. Verder is € 30 miljoen per jaar beschikbaar
ten behoeve van een professionaliseringsaanbod voor docenten basisvaardigheden. Hiermee
wordt de kwaliteit van docenten versterkt in het kader van de aanpak in het mbo.
101
Kunt u aangeven hoe het staat met de ambitie om bevoegde docenten basisvaardigheden
en burgerschap in te zetten? Kunt u percentueel aangeven hoeveel docenten rekenen,
Nederlands en burgerschap op dit moment in het mbo bevoegd zijn?
Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2024 geïnformeerd over het besluit welke eisen
gaan gelden voor docenten basisvaardigheden. In het mbo wordt op dit moment niet gewerkt
met specifieke bevoegdheden, maar zijn docenten benoembaar als zij voldoen aan de
bekwaamheidseisen. Een mbo-docent voldoet aan de bekwaamheidseisen als hij beschikt
over een getuigschrift van een eerstegraads of tweedegraads lerarenopleiding of indien
hij beschikt over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) én een geschiktheidsverklaring
van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. In het onderzoekrapport Professionele achtergrond docenten basisvaardigheden is aangegeven wat in de praktijk als een passende achtergrond voor docenten basisvaardigheden
wordt beschouwd. Uit het rapport blijkt dat gemiddeld 63 procent van de docenten burgerschap,
65 procent van de docenten Nederlands en 53 procent van de docenten rekenen een lerarenopleiding
hebben gevolgd. Van de docenten die geen lerarenopleiding hebben gevolgd heeft gemiddeld
63 procent van de docenten burgerschap, 55 procent van de docenten Nederlands en 66
procent van de docenten rekenen een PDG behaald.
102
In hoeverre bestaat er de mogelijkheid tot het instellen van een landelijke norm voor
basisvoorzieningen die studenten met een ondersteuningsbehoefte kunnen ontvangen?
Hoe zou een landelijke norm voor basisvoorzieningen voor studenten met een ondersteuningsvraag
eruit kunnen zien?
Op dit moment is die mogelijkheid er niet. Instellingen in het mbo, hbo en wo zijn
op basis van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
al wel verplicht om studenten passende ondersteuning te bieden, tenzij dit een onevenredige
belasting voor de instelling is. Die ondersteuning kan als basisondersteuning geleverd
worden, maar kan ook extra ondersteuning (of maatwerk) zijn. Het is aan de instelling
hoe daar invulling aan te geven. Aangezien elke student uniek is, zijn diens ondersteuningsvragen
dat ook. Het is belangrijk dat studenten samen met instellingen kunnen kijken hoe
aan hun specifieke ondersteuningsbehoeftes tegemoet kan worden gekomen. Gezien de
verschillen in de persoonlijke behoeftes van studenten ligt het niet in de rede een
algemene landelijke norm te stellen.
103
Wat is er inmiddels over in termen van reële loonsverhoging voor leraren in het po,
vo en speciaal onderwijs na de inflatie van de afgelopen tijd?
Het verschil tussen de nominale procentuele loonstijging en de inflatie is de zogeheten
reële stijging van het loon. In het primair en voortgezet onderwijs is in 2022 een
loonstijging van 4,75 procent afgesproken. In het po (incl. speciaal onderwijs) is
naast deze salarisverbetering de totale beloning sinds 2022 ook gestegen door het
dichten van de loonkloof met het voortgezet onderwijs, voor leraren gemiddeld met
zo’n 10 procent. De inflatie in 2022 was 10 procent op basis van de CPI.8 De reële loonstijging voor leraren in het po in 2022 was circa + 5 procent en in
het vo – 5 procent. Ter vergelijking, de reële stijging van het loon in 2022 was in
Nederland zo’n – 7 procent. De loonruimte in het onderwijs is conform referentiesystematiek
gekoppeld aan de loonontwikkeling in de marktsector, waardoor loonsverhoging in de
marktsector ook doorwerken in de loonruimte in het onderwijs.
104
Welke juridische en/of financiële belemmeringen bestaan er zoal om jongeren ook na
hun twintigste levensjaar speciaal onderwijs te laten blijven volgen als dat nodig
is?
In de wet is bepaald dat leerlingen het vso uiterlijk dienen te verlaten aan het einde
van het schooljaar waarin ze de leeftijd van 20 jaar bereiken. De meeste leerlingen
vinden voor die tijd al een andere plek, in dagbesteding, op de arbeidsmarkt, of in
het vervolgonderwijs. Langer verblijf kan wel, als dit hun kansen vergroot op een
goed vervolg na het vso. Hiervoor moet de school een ontheffing aanvragen bij de Inspectie
van het Onderwijs met een onderbouwing. De twee redenen voor voortgezet verblijf kunnen
zijn: (a) voortgezet verblijf vergroot de kansen op de arbeidsmarkt, of (b) het vergroot
de kansen op het behalen van een diploma. De Inspectie van het Onderwijs verleent
de ontheffing steeds voor maximaal een jaar en beoordeelt de aanvragen per geval.
Een voorwaarde voor verlengd verblijf is dat het samenwerkingsverband de toelaatbaarheidsverklaring
óók verlengd omdat de financiering die hieruit volgt nodig is voor de school om het
onderwijs goed te kunnen blijven verzorgen. Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding
waarbij de mogelijkheden voor ontheffing nog iets verder worden verruimd op het gebied
van dagbesteding, via de introductie van een hardheidsclausule. Daarover zullen we
u voor de zomer in 2024 nader over informeren.
Het voortzetten van het verblijf moet opwegen tegen de kosten per leerling in het
vso per jaar (de basisbekostiging van vso-scholen per leerling bedraagt € 10.805,74).
Daarbij komt een budget vanuit de ondersteuningsmiddelen van het samenwerkingsverband,
gekoppeld aan de toelaatbaarheidsverklaring. Deze ondersteuningsbekostiging bedraagt
afhankelijk van de categorie € 13.789,07 (cat. 1), € 24.067,34 (cat. 2) of € 29.732,15
(cat. 3) per leerling.
Deze kosten drukken namelijk op het budget dat binnen een samenwerkingsverband passend
onderwijs beschikbaar is voor extra en zware ondersteuning. Als er in een samenwerkingsverband
meer verlengingen voor verblijf in het vso worden toegekend, dan is er de facto minder
budget beschikbaar voor de leerlingen onder de 20 jaar in het vso, en voor de leerlingen
in het regulier voortgezet onderwijs die extra ondersteuning krijgen.
105
Wat is de stand van zaken van de subsidieregeling voor hoogbegaafde leerlingen?
De meerjarige subsidie «Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025» voor het versterken
van het passend en dekkend aanbod in de regio voor (hoog)begaafde leerlingen is door
139 van de151 samenwerkingsverbanden aangevraagd. Deze subsidieregeling is een voortzetting
van de subsidieregeling «Begaafde leerlingen po en vo» en op basis van deze regeling
is eerder aan 141 samenwerkingsverbanden subsidie toegekend. Vanaf 2024 is het budget
voor hoogbegaafde leerlingen verdubbeld naar € 28,0 miljoen per jaar. Voor 2023 is
voor € 10,5 miljoen aangevraagd en voor de jaren 2024 en 2025 is voor € 23,7 miljoen
per jaar aangevraagd. Ook kon er binnen de regeling «Begaafde leerlingen po en vo
2023–2025» in 2023 eenmalig subsidie worden aangevraagd voor het borgen en versterken
van een voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen. Deze eenmalige subsdie is door 70 samenwerkingsverbanden
aangevraagd, voor in totaal € 8,8 miljoen.
106
Hoeveel voltijdsvoorzieningen voor hoogbegaafde leerlingen zijn er? Hoe ontwikkelt
dit aantal zich over de jaren heen?
Het is niet bij het ministerie bekend hoeveel voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen
er exact in Nederland zijn, waardoor er ook geen uitspraken kunnen worden gedaan over
hoe dit aantal zich ontwikkelt. Voltijdvoorzieningen kennen een grote variatie en
er is dan ook nog geen definitie van een «voltijdvoorziening». Wat we uit de tussentijdse
rapportages van het monitoronderzoek horend bij de subsidieregeling Begaafde leerlingen in po en vo weten, is dat ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden die meewerkten aan
het onderzoek aangeeft dat er een voltijd hoogbegaafdheidsvoorziening aanwezig is.Dit
betreft meestal een voorziening binnen een reguliere school, en komt vaker voor in
het po dan in het vo. Daarnaast is de eenmalige subsidie «begaafde leerlingen po en
vo 2023–2025» bedoeld voor het borgen of versterken van een voltijd hoogbegaafdheidsvoorziening
door 70 samenwerkingsverbanden aangevraagd.
107
Hoe komt het dat in tabel 23 staat dat 98,2 procent juridisch verplicht is, maar in
de regel eronder staat dat 98,0 procent van het totale budget juridisch verplicht
is?
Het genoemde percentage in tabel 23 is correct. 98,2 procent van de middelen op artikel
3 van de OCW-begroting zijn reeds juridisch verplicht. In de regel onder tabel 23
is per abuis een percentage van 98,0 procent genoemd, dit moet 98,2 procent zijn.
Dit percentage komt overeen met deel van art. 3 dat in augustus 2023 juridisch verplicht
was.
108
Wat zijn de meest actuele cijfers van de aantallen kinderen in de leerplichtige leeftijd
die, verstoken van passend onderwijs, thuiszitten? Hoeveel kinderen met een beperking
in de leerplichtige leeftijd zitten op een school die hen onvoldoende passend onderwijs
kan bieden?
De meest actuele beschikbare cijfers komen uit de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2021–2022. Deze cijfers zijn in maart 2023 met uw Kamer gedeeld
samen met de voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk II, 2022–2023 31497 nr.448). Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen die niet staan ingeschreven
op een school en ook geen vrijstelling hebben (absoluut verzuim) in schooljaar 2021–2022
was toen 10.241. Samen met het aantal kinderen dat langer dan vier aaneengesloten
weken ongeoorloofd verzuimt en het aantal kinderen met een vrijstelling wegens psychische
of lichamelijke gronden (artikel 5, onderdeel a, van de Leerplichtwet 1969), betekent
dit dat bij elkaar opgeteld gedurende het schooljaar 2021–2022 ongeveer 20.000 kinderen
om verschillende redenen langdurig niet naar school gingen. In het eerste kwartaal
van 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de leerplichttelling van het schooljaar
2022–2023. De cijfers hiervan worden momenteel door DUO verzameld.
Het is niet bekend hoeveel kinderen met een beperking in de leerplichtige leeftijd
op een school zitten die hen onvoldoende passend onderwijs kan bieden. Of een leerling
mogelijk (tijdelijk) niet volledig passende ondersteuning krijgt is niet goed af te
bakenen of te meten en wordt dus ook niet geregistreerd.
109
Welke ervaringen kunt u inmiddels rapporteren met betrekking tot de zogenoemde brugfuctionarissen,
die de verbinding tussen school, kind en gezin en de ondersteuningsstructuur op school
moeten versterken? Welke afrekenbare doelen zijn er in beeld bij de 51,8 miljoen euro
die in totaal in 2024 voor de brugfunctionarissen beschikbaar komt?
De subsidieregeling Brugfunctionaris aangekondigd met Prinsjesdag gaat in januari
2024 van start. Daarmee moet dus nog ervaring worden opgedaan. Er zal worden gewerkt
met jaarlijkse tussenrapportages, waarmee de scholen van elkaar kunnen leren en waar
nodig hun aanpak kunnen bijstellen. Op veel plekken in Nederland wordt al gewerkt
met brugfunctionarissen, met name in het primair onderwijs. Zo zijn er de afgelopen
jaren goede ervaringen opgedaan in onder andere Groningen, Zaanstad, Zutphen en Rotterdam.
Daarnaast startte de Gelijke Kansen Alliantie in 2022 een pilot brugfunctionaris voor
20 basisscholen verdeeld over Nederland. De ervaringen van al deze initiatieven zijn
positief en ook de aanleiding voor de nieuwe subsidieregeling. Een brugfunctionaris
(of een versterkt schoolzorgteam) heeft tijd voor vragen of signalen over de situatie
thuis, die het schoolteam normaal gesproken vaak oppakt, maar eigenlijk weinig tijd
voor heeft. School is hiermee een vindplaats voor problematiek die in de thuissituatie
speelt. Dit kan gaan om bijvoorbeeld schuldenproblematiek, de woonsituatie, benodigde
GGZ-zorg in het gezin. Door vroegtijdig via een brugfunctionaris te signaleren wat
er speelt in een thuissituatie kan er preventief gehandeld worden. Deze functie zorgt
voor een stabielere thuissituatie en betrokkenheid van ouders. Dit zijn belangrijke
succesfactoren voor de ontwikkeling van leerlingen op school.
Het doel is dat scholen een brugfunctie aanbieden die laagdrempelig bereikbaar is
voor ouders en leerlingen om vragen en zorgen op te pakken die niet direct onderwijs
gerelateerd zijn, zodat:
1. deze in de thuissituatie zoveel mogelijk preventief worden aangepakt,
2. het personeel in het schoolteam zich op hun kerntaak kan richten,
3. en leerlingen beter tot ontwikkeling en leren kunnen komen.
Ten behoeve van de € 51,8 miljoen aan subsidie die in totaal in 2024 voor brugfunctionarissen
beschikbaar komt, moeten scholen kunnen aantonen dat zij personele uren hiervoor hebben
ingezet. Ook zijn ze verplicht deel te nemen aan het monitoringsonderzoek, waarmee
de resultaten op het doel in kaart worden gebracht.
110
Kunt u aangeven of alle mbo-studenten die stage lopen een onkostenvergoeding krijgen,
zoals afgesproken in het Stagepact mbo? Zijn er sinds de ondertekening van het Stagepact
mbo daarbovenop afspraken gemaakt in cao's over een passende stagevergoeding? Kunt
u inzicht geven in hoe die afspraken er uit zien?
In het Stagepact hebben de partijen afgesproken dat iedere student een onkostenvergoeding
ontvangt die ten minste alle kosten in euro’s omvat die een student moet maken om
een stage te kunnen lopen bij een bedrijf en die niet op een andere manier worden
vergoed. Via de JOB-monitor zal worden gemonitord in hoeverre studenten een onkostenvergoeding
ontvangen. Rond de zomer van 2024 komen de resultaten hiervan beschikbaar.
Daarbovenop beginnen er afspraken in cao’s te landen over een passende stagevergoedingen.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
• In de cao mbo, voor het mbo als werkgever, is afgesproken minimaal € 250 per maand
stagevergoeding te bieden. Dit bedrag is voor alle niveaus gelijk.
• In de Horeca-cao is afgesproken een minimale stagevergoeding van € 350 per maand te
bieden. Dit bedrag is gelijk voor mbo en hbo.
• In de cao Sociaal Werk is afgesproken om naar aanleiding van het Stagepact op organisatieniveau
samen met de medezeggenschap te komen tot een stagebeleid inclusief passende vergoeding.
Ook stonden in een aantal cao’s al afspraken over stagevergoedingen, zoals in de cao
Ziekenhuizen, Metalektro, Bouw & Infra en Kinderopvang. In de onderhandelingen over
de cao 2023–2024 voor het primair en voortgezet onderwijs hebben sociale partners
de wens uitgesproken om te komen tot een sectorale stagevergoedingsregeling. Cao-partijen
zullen gezamenlijk onderzoeken hoe zo’n regeling ingericht en gefinancierd kan worden.
Wij hechten eraan dat cao-partijen hier spoedig afspraken over maken.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact volgen we de afspraken
in cao’s, conform de motie Van Baarle en Westerveld (Tweede Kamer 2022–2023, 36 200 VIII, nr. 118). Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2024 geïnformeerd over de monitoring
van de afspraken in cao’s en de stagevergoedingen.
111
Kunt u inzicht geven in hoe het staat met de uitbanning van stagediscriminatie, zoals
geprioriteerd in het Stagepact mbo?
In Kamerbrief over de voortgang en de monitoring Werkagenda mbo en Stagepact is uw Kamer geïnformeerd
over wat er in gang is gezet sinds de ondertekening op 14 februari 2023. Voor het
zomerreces in 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd in de eerste voortgangsrapportage over
de voortgang op de prioriteiten, inclusief het tegengaan van stagediscriminatie.
In het Stagepact is afgesproken dat we stagediscriminatie uitbannen en tegengaan,
daar zetten de partners van het Stagepact zich nu in samenwerking volop voor in.
Het tegengaan van stagediscriminatie vergt een verandering in kennis, houding en gedrag.
We werken nu stap voor stap samen om die verandering voor de student te bereiken.
Onderwijsinstellingen en werkgevers werken hier in de praktijk nu hard aan. Een kopgroep
van onderwijsteams op scholen en een kopgroep van leerbedrijven start dit jaar met
stagematching om studenten bij hun eerste stage een veilige kennismaking met de arbeidsmarkt
te bieden. Ook zijn scholen de meldpunten stagediscriminatie voor studenten aan het
inrichten. Daarbij voeren scholen vaak het gesprek met studenten over hoe ze het meldpunt
voor de student goed kunnen inrichten. Recent verschenen onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut geeft hier belangrijke handvatten voor. Veel scholen zoeken bovendien de samenwerking
met SBB en met de lokale antidiscriminatievoorziening. Zo borgen ze dat meldingen
van stagediscriminatie passende opvolging krijgen.
112
Waarom worden de subsidies aan Nuffic, Studiekeuze123, VluchtelingStudenten Stichting
voor Vluchteling-Studenten UAF, Handicap en Studie, Interstedelijk Studentenoverleg
(ISO) en Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) wel toegelicht, maar soortgelijke jongerenorganisaties
en belangenbehartigers bij andere onderwijssoorten niet? Kunt u een overzicht geven
van hoeveel subsidie andere jongerenorganisaties en belangenbehartigers krijgen vanuit
de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Kan dit voortaan standaard worden
opgenomen in de begroting?
In de OCW-begroting staan per begrotingsartikel in de budgettaire tabel onder het
instrument «subsidies» de subsidieregelingen op dat artikel benoemd. Om de begroting
leesbaar en overzichtelijk te houden worden in de tabel alleen de regelingen met het
grootste budgettaire beslag opgenomen en subsidieregelingen met kleiner budgettaire
beslag samengevat in de regel «overige subsidies».
Een uitgebreider overzicht van de subsidieregelingen van OCW is te vinden in de subsidieoverzichten in bijlage 4 van de OCW- begroting 2024. Hierin zijn bijvoorbeeld de in de vraag
genoemde subsidieregelingen aan Nuffic, Studiekeuze123, Stichting Vluchteling Studenten
UAF, Expertisecentrum Handicap en Studie (ECIO), Interstedelijk Studentenoverleg (ISO),
Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en LAKS terug te vinden. De subsidie aan de LBVSO
van jaarlijks € 120.000 is ondergebracht onder de overige subsidies op artikel 3.
De instellingssubsidie voor JOB MBO van jaarlijks € 335.690, is ondergebracht onder
de overige subsidies op artikel 4. Vanaf de ontwerpbegroting 2025 zullen ook de subsidies
aan de LBVSO en JOB MBO expliciet zichtbaar worden gemaakt in het subsidieoverzicht
van respectievelijk het VO (artikel 3) en het MBO (artikel 4).
113
Kunt u per sector inzichtelijk maken welk deel van de lumpsum in het vervolgonderwijs
ten goede komt aan onderwijs (personeelskosten, faciliteiten, et cetera) en onderzoek?
In de begroting van het Ministerie van OCW (artikel 6 en 7) is voor het hbo en wo
inzichtelijk gemaakt welk deel van de rijksbijdrage betrekking heeft op onderwijs
en onderzoek. In het mbo is er geen specifiek deel van de rijksbijdrage bestemd voor
onderzoek. Wel is voor het mbo binnen de kwaliteitsafspraken jaarlijks € 25 miljoen
beschikbaar voor practoraten.
Het is voor het Ministerie van OCW niet mogelijk om de daadwerkelijke besteding van
de rijksbijdrage door instellingen uit te splitsen naar onderwijs en onderzoek. Instellingen
ontvangen de rijksbijdrage als lumpsum en mogen eigen keuzes maken over de inzet van
de rijksbijdrage en de besteding aan onderwijs en onderzoek. Instellingen ontvangen
naast een Rijksbijdrage collegegeld, cursusgeld en andere middelen zoals onderwijs
en onderzoek in opdracht van derden. Het totaal hiervan dekt de kosten die instellingen
maken. De instellingen verantwoorden deze kosten in hun jaarverslagen.
114
Hoe is de vaste voet van de verschillende instellingen totstandgekomen? Kunt u inzichtelijk
maken in hoeverre de vaste voet voor instellingen zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De vaste voet van universiteiten en hogescholen is historisch ontwikkeld. In de Kamerbrief
over de bekostiging van het hoger onderwijs wordt dieper ingegaan op de historische
ontwikkeling van het bekostigingsmodel. De verhouding van de vaste voet in de totale
Rijksbijdrage per instelling en de ontwikkeling daarvan in de laatste jaren is hieronder
weergegeven.
Aandeel vaste voet onderwijs en onderzoek (onderwijs- en onderzoek opslag in percentages)
Instelling
2023
2022
2021
2020
2019
Protestantse Theologische Universiteit
82%
83%
84%
85%
84%
Universiteit Leiden
38%
37%
40%
45%
39%
Rijksuniversiteit Groningen
36%
37%
39%
43%
36%
Universiteit Utrecht
40%
40%
42%
45%
39%
Erasmus Universiteit Rotterdam
31%
31%
35%
39%
31%
Technische Universiteit Delft
53%
52%
51%
55%
49%
Technische Universiteit Eindhoven
51%
50%
51%
55%
48%
Universiteit Twente
46%
46%
47%
51%
45%
Wageningen University
52%
52%
53%
57%
50%
Universiteit Maastricht
32%
33%
37%
41%
33%
Universiteit van Amsterdam
40%
39%
42%
46%
40%
Vrije Universiteit Amsterdam
36%
36%
39%
44%
37%
Radboud Universiteit Nijmegen
40%
39%
42%
46%
40%
Tilburg University
33%
33%
39%
46%
39%
Theologische Universiteit Apeldoorn
44%
62%
60%
66%
64%
Open Universiteit
52%
50%
56%
62%
57%
Universiteit voor Humanistiek
39%
51%
54%
56%
52%
Theologische Universiteit Kampen
29%
47%
52%
60%
55%
Totaal universiteiten
41%
40%
43%
47%
40%
Aandeel vaste voet onderwijs en onderzoek (onderwijs- en onderzoek opslag in percentages)
Instelling
2023
2022
2021
2020
2019
Katholieke PABO Zwolle
14%
11%
13%
17%
9%
Hogeschool voor de Kunsten Utrecht
35%
33%
37%
39%
34%
Christelijke Hogeschool Windesheim
10%
9%
10%
13%
4%
Gerrit Rietveld Academie
40%
39%
42%
45%
41%
Hotelschool The Hague
12%
11%
11%
13%
4%
Design Academy Eindhoven
28%
27%
31%
34%
29%
Avans Hogeschool
11%
10%
11%
13%
4%
Pedagogische Hogeschool De Kempel
16%
15%
17%
21%
14%
Iselinge Hogeschool
19%
16%
20%
26%
18%
Marnix Academie
16%
13%
16%
19%
12%
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten
56%
55%
61%
64%
61%
Driestar educatief
15%
13%
15%
20%
12%
HAS Hogeschool
19%
18%
19%
21%
12%
HZ University of Applied Sciences
13%
13%
14%
16%
8%
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
55%
54%
59%
62%
59%
Hogeschool Leiden
12%
11%
13%
16%
7%
Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar
17%
16%
19%
24%
18%
Breda University of Applied Sciences
11%
10%
11%
12%
3%
Hogeschool Viaa
11%
10%
12%
15%
6%
Hogeschool Rotterdam
13%
12%
13%
16%
7%
Saxion Hogeschool
12%
11%
12%
15%
6%
Hogeschool der Kunsten Den Haag
53%
51%
57%
61%
59%
Christelijke Hogeschool Ede
10%
9%
10%
12%
4%
Hanzehogeschool Groningen
16%
14%
16%
18%
10%
Hogeschool Utrecht
13%
12%
13%
15%
6%
Zuyd Hogeschool
21%
19%
21%
23%
16%
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
13%
11%
12%
15%
6%
ArtEZ
47%
46%
50%
54%
50%
Hogeschool INHolland
18%
17%
19%
23%
14%
De Haagse Hogeschool
14%
12%
13%
16%
6%
Hogeschool van Amsterdam
11%
10%
11%
13%
4%
Fontys Hogescholen
15%
14%
16%
18%
10%
Hogeschool Van Hall Larenstein
25%
24%
27%
30%
22%
Aeres Hogeschool
18%
18%
19%
22%
14%
Hogeschool Thomas More
11%
10%
13%
16%
8%
NHL Stenden Hogeschool
14%
13%
15%
18%
9%
Totaal hbo
16%
15%
16%
19%
11%
115
Kunt u een overzicht geven van de studentgebonden tarieven en wegingsfactoren per
opleidingsgroep in het vervolgonderwijs?
De bekostiging voor een inschrijving of graad in het hbo en wo kent drie verschillende
niveaus afhankelijk van de sector waarbinnen de opleiding is ingedeeld: laag, hoog
en top. Bijvoorbeeld: economie is laag, techniek is hoog is en geneeskunde is top.
De verhouding tussen laag, hoog en top en bijbehorende bedragen voor het onderwijs
(hbo en wo) worden weergegeven in tabel 1 en die voor het onderzoek (wo) worden weergegeven
in tabel 2 en 3.
In het mbo wordt de bekostiging verdeeld op basis van de leerwegfactor (BOL/BBL),
het niveau van de opleiding, behaalde diploma’s en de prijsfactor van een opleiding.
De prijsfactor varieert tussen de 1 en 1,8. Deze factor zorgt voor een onderscheid
tussen goedkopere en duurdere opleidingen.
Tabel 1 Onderwijsdeel per inschrijving en graad
(2024, 1e Rijksbijdragebrief,
Hbo
Wo
prijspeil 2023)
Tarief
Verhouding
Tarief
Verhouding
Laag (bachelor en master)
€ 6.175
1,00
€ 4.549
1,00
Hoog (bachelor en master)
€ 7.904
1,28
€ 6.824
1,50
Top (bachelor en master)
€ 9.263
1,50
€ 13.648
3,00
Tabel 2 Onderzoekdeel per graad wo
(2024, 1e Rijksbijdragebrief, prijspeil 2023)
Tarief
Verhouding
Bachelor Laag
€ 2.089
1,00
Bachelor Hoog
€ 3.134
1,50
Bachelor Top
€ 6.267
3,00
Master Laag
€ 4.178
2,00
Master Hoog
€ 6.267
3,00
Master Top
€ 12.535
6,00
Tabel 3 Onderzoekdeel per promotie/ontwerpcertificaat wo
(2024, 1e Rijksbijdragebrief, prijspeil 2023)
Tarief
Verhouding
Promotie
€ 91.335
Uniform tarief
Ontwerpcertificaat
€ 76.113
Uniform tarief
116
Kunt u een inventarisatie geven welke onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs
collegegeldvrij besturen aanbieden? Is het mogelijk om collegegeldvrij besturen wettelijk
te verplichten?
Een inventarisatie van welke hoger onderwijsinstellingen de mogelijkheid van collegegeldvrij
besturen aanbieden heeft het Ministerie van OCW niet. Wel is uit een onderzoek, dat in opdracht van het Ministerie van OCW in 2021 is uitgevoerd, gebleken dat ongeveer
de helft van de instellingen de mogelijkheid van het collegegeldvrij besturen niet
aanbiedt. De huidige wettelijke mogelijkheid gaat niet uit van een verplichting voor
hoger onderwijsinstellingen. Voor een verplichting is een wijziging van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nodig.
117
Wat is de procentuele groei in lerarensalarissen sinds 2017 (reëel en nominaal), uitgesplitst
naar sector (po, vo, mbo, hbo, wo)?
De procentuele groei door cao-afspraken is van 2017 tot en met 2023 afgerond:9
Sector
Nominaal
Reëel
PO
381
121
VO
27
1
MBO
232
– 32
HBO
223
– 43
WO
26
1
Markt (NL)
21
– 4
Inflatie (CPI)
26
X Noot
1
Voor het po is dit inclusief de gemiddelde stijging vanaf 2022 door het dichten van
de loonkloof voor leraren.
X Noot
2
Voor het mbo is dit inclusief de gemiddelde loonsverhoging per juli 2023 van 4,57
procent en 100 euro nominaal, en exclusief de verhoging van 3 procent per januari
2024.
X Noot
3
Voor het hbo is dit inclusief de minimale verhoging van 6,36 procent vanaf 2023 en
exclusief de verhoging boven de 6,36 procent. De verhoging ligt namelijk tussen de
13,8 procent voor laagste schalen tot 6,36 procent voor hoogste schalen, maar de gemiddelde
verhoging is onbekend.
118
Hoeveel aanvragen zijn afgewezen voor de lerarenbeurs in 2023? Waarom is ervoor gekozen
om het bedrag van de lerarenbeurs voor 2024 ongeveer gelijk te houden aan 2023, terwijl
bekend is dat niet alle aanvragen zijn gehonoreerd in 2023? Waarom is er niet voor
gekozen om het budget te verhogen naar het aantal aanvragen van de lerarenbeurs in
2023 of is er überhaupt niet hoger begroot?
In 2023 hebben 224 initiële aanvragers voor de lerarenbeurs een afwijzing ontvangen
(5.302 kregen een toekenning). Al deze aanvragers krijgen komend jaar voorrang. Om
al deze aanvragen te kunnen toekennen, zou € 2,7 miljoen extra nodig zijn geweest.
Het budget voor de regeling lerarenbeurs wordt vastgesteld op basis van prognoses.
Bij nader inzien is deze prognose voor 2023 te laag gebleken. Na sluiting van de aanvraagperiode
was er geen mogelijkheid meer om het subsidieplafond aan te passen.
We verwachten dat het aantal initiële aanvragers zal afnemen in 2024. Dat is in lijn
met de voorgaande jaren en zagen we ook van 2022 naar 2023. Daarnaast is het budget
voor 2024 € 2,0 miljoen hoger dan voor 2023. Dit voorjaar wordt nader bezien of de
prognose voor 2024 aansluit op het beschikbare budget.
119
Wat betekent de samenvoeging van de middelen van de aanpak lerarentekort en de tegemoetkoming
kosten opleidingsscholen concreet voor scholen en besturen?
Voor 2024 zijn de middelen voor de Regionale Aanpak Personeelstekorten (RAP) en de
Tegemoetkoming Kosten Opleidingsscholen (SO&P) samengevoegd in het nieuwe budget Tekorten
Regio’s. Vanuit dit budget financieren we de Onderwijsregio’s die gezamenlijk de regionale
personeelsopgave (zowel kwalitatief als kwantitatief) aanpakken. Binnen een onderwijsregio
werken schoolbesturen, lerarenopleidingen en beroepsgroep samen om te zorgen voor
voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel. Van scholen en schoolbesturen wordt
samenwerken en solidariteit verwacht in de aanpak van de tekorten.
Concreet betekent het voor scholen en schoolbesturen dat zij in 2024 moeten kiezen
om deel te nemen aan een onderwijsregio. Scholen en schoolbesturen die in 2024 nog
niet direct de overstap maken naar onderwijsregio’s kunnen in 2024 gebruik blijven
maken van een tegemoetkoming in de kosten voor het uitvoeren van activiteiten RAP
en SO&P. Onderwijsregio’s, RAP-regio’s en opleidingsscholen kunnen op basis van één
regeling, in één keer subsidie aanvragen (en verantwoorden). Deze integrale aanvraag
vraagt om regionale afstemming binnen en met onderwijsregio’s.
120
Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor bibliotheken zouden stijgen als iedereen,
ongeacht leeftijd, aanspraak zou kunnen maken op een gratis basisabonnement?
Een eerste inschatting is dat de uitgaven in dat geval zouden stijgen met circa € 150
miljoen per jaar. De inschatting is gebaseerd op een aanname dat circa 20 procent
van de inwoners in Nederland van 18 jaar of ouder daadwerkelijk gebruik zou maken
van een gratis basisabonnement. Daarnaast wordt de aanname gemaakt dat iedereen in
de toekomstige situatie in zijn of haar nabije omgeving toegang heeft tot een bibliotheekvoorziening,
dat de toegankelijkheid van alle vijf de wettelijke functies van de bibliotheek duurzaam
wordt vergroot en dat de eigen inkomsten van bibliotheken die hierdoor wegvallen volledig
worden gecompenseerd. De totale eigen inkomsten in 2022 waren bijna € 78 miljoen.
De effecten van deze maatregel op bijvoorbeeld het (online) gebruik zijn op voorhand
lastig te schatten. Voor deze maatregel is geen dekking beschikbaar.
121
Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor museale instellingen met een wettelijke taak
zouden stijgen als deze één dag per maand voor iedereen gratis toegankelijk zouden
worden?
Het is moeilijk om dat exact te bepalen, omdat er geen recent onderzoek beschikbaar
is. Een onderzoek van Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) uit
2006 (Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea), doorgerekend naar 2021 komt uit op kosten van ongeveer € 6 miljoen per jaar (gederfde
entreegelden en extra kosten voor de publieksfunctie). Neveneffecten als de gevolgen
op de Museumkaart en gevolgen voor bezoekersaantallen van niet-rijksmusea en andere
culturele of recreatieve instellingen zijn hierin niet meegenomen. Diverse onderzoeken
wijzen echter uit dat de doeltreffendheid van een gratis dag per maand laag is. Zie
ook de brief aan uw Kamer van 13 november 2020 (Kamerstuk II 2020/21, 32 820, nr. 396).
122
Welke gemeenten voldoen op dit moment niet aan de wettelijke verplichting van een
bibliotheekvoorziening?
Op dit moment kent de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (WSOB) geen verplichting;
er is sprake van een bevorderingstaak. Er wordt nu toegewerkt naar een zorgplicht
voor gemeenten en provincies in de wet. Het doel is dat alle inwoners van Nederland
binnen een redelijke afstand toegang hebben tot een volwaardige bibliotheek die alle
maatschappelijke functies kan aanbieden. Via een Specifieke Uitkering (Spuk) bieb
zijn in 2023 en 2024 extra middelen beschikbaar voor het herstellen en versterken
van het bibliotheeknetwerk. Het budget voor de Spuk bedraagt € 17,6 miljoen voor 2023
en € 38,4 miljoen voor 2024. Gemeenten kunnen de middelen inzetten voor het realiseren
van een nieuwe bibliotheekvestiging, voor het upgraden van een beperkte bibliotheekvoorziening
tot een volwaardige vestiging en voor het verruimen van de openingstijden van een
bestaande vestiging. Er zijn op dit moment twaalf gemeenten zonder volwaardige bibliotheek
in de zin van de WSOB: Alphen-Chaam; Albrandswaard; Blaricum; Lopik; Mook en Middelaar;
Noord-Beveland; Oostzaan; Roerdalen; Rozendaal; Uitgeest; Veere; Zaanstad. Een groot
deel van deze gemeenten heeft een aanvraag ingediend voor de Spuk-ronde van 2024.
123
Kunt u aangeven hoeveel fondsen er worden vrijgemaakt voor de implementatie van de
anti-SLAPP10-richtlijn en de aanbeveling van de Europese Unie? Waar wordt het toezicht belegd?
De richtlijn is op dit moment in de eindfase van de onderhandelingen. De uiteindelijke
tekst moet nog formeel worden aangenomen (door de EU wetgevers). Er kunnen dus nog
wijzigingen worden doorgevoerd. Het is daarom nog niet mogelijk om een inschatting
te doen van de kosten die gemoeid zijn met de implementatie. Er staat twee jaar voor
de implementatie. Vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn zal het Ministerie van
Justitie en Veiligheid samen met het Ministerie van OCW gaan verkennen wat er nodig
is voor de implementatie. De richtlijn en aanbeveling spreken ook over de aanwezigheid
van een «one stop shop», één plek waar informatie over SLAPP’s kan worden verkregen.
Hoe dit punt zal worden ingericht zal onderdeel uitmaken van de implementatie (de
richtlijn spreekt niet over het inrichten van toezicht).
124
Is de subsidie van 11,3 miljoen euro voor het apenproefdiercentrum, het Biomedical
Primate Research Centre (BPRC), een wettelijk verplichte bijdrage? Zo ja, welk deel
hiervan is verplicht?
De jaarlijkse bijdrage aan het BPRC is geen wettelijk verplichte bijdrage.
125
Wat is het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije
innovaties?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in 2024 voor dierproevenbeleid
en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
• Voor het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) procesbudget: € 500 duizend
• Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 1 miljoen
• Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2,5 miljoen
• Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het totaalbudget
voor 2024 € 2,1 miljoen
• Intravacc B.V.: € 1,7 miljoen
• RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 862 duizend (regulier) + € 119
duizend (additionele opdracht) = totaal € 981 duizend
• Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid
(WOT-vv, proefdiervrije innovatie): hierover zijn de bedragen van 2024 pas in de laatste
week van 2023 bekend. In 2023 was het bedrag € 668 duizend.
• Programma budget van LNV voor uitvoering van het plan van aanpak dierproeven en alternatieven/
vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten (3V-projecten) € 150 duizend.
De andere departementen hebben in 2024 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven
voor dierproeven:
• het Ministerie van OCW geeft in 2024 een instellingssubsidie aan het Biomedical Primate
Research Centre (BPRC). Het BPRC besteedt jaarlijks € 1,9 miljoen aan proefdiervrij
onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.
• het Ministerie van I&W € 675.000
• het Ministerie van VWS € 375.000
• het Ministerie van Defensie ca. € 150.000
Daarnaast lopen in 2024 de drie projecten die de Ministeries van OCW, I&W, VWS, EZK,
Defensie, EZK en LNV financierden in het Nationale Wetenschapsagenda-programma «Proefdiervrije
modellen: acceptatie en implementatie.» Voor de looptijd van deze projecten is in
totaal circa € 2,9 miljoen toegekend.
126
Neemt het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije
innovaties toe? Zo ja, met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
Het totale budget van de Rijksbegroting dat beschikbaar is voor proefdiervrije innovaties
is niet in absolute cijfers weer te geven, omdat het een variatie aan innovaties betreft
en niet systematisch wordt gemonitord. Op dit moment staat er een reservering van
€ 125 miljoen voor een groeifondsaanvraag gericht op proefdiervrije innovaties, het
Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT). Deze aanvraag voor het
groeifonds wordt door het Ministerie van LNV via de departementale route begin volgend
jaar opnieuw ingediend.
127
Hoeveel procent van de subsidie aan het BPRC is geoormerkt voor proefdiervrij onderzoek?
In de instellingssubsidie van het Ministerie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt
budget voor proefdiervrije innovaties. Het BPRC geeft aan dat ze ongeveer 28 procent
van de bijdrage aanwendt voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Het BPRC besteedde
in 2022 € 1,9 miljoen aan proefdiervrij onderzoek en € 0,7 miljoen aan dierenwelzijn.
128
Hoe groot was de fokkolonie van het BPRC, gemiddeld genomen per jaar, in de afgelopen
vijf jaar?
Het BPRC geeft aan dat er in de afgelopen 5 jaar gemiddeld genomen 1133 apen op het
BPRC-terrein waren. De aantallen zijn gedaald van 1402 (in 2018) naar 944 (in 2022).
129
Hoeveel overtollige dieren zijn er, uitgesplitst per jaar, gedood in het BPRC in de
afgelopen vijf jaar?
Het BPRC geeft aan dat er geen overtollige dieren zijn gedood in het BPRC in de afgelopen
vijf jaar.
130
Ligt het BPRC op schema om de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
opgestelde reductieopdracht van 40 procent in 2025 te halen?
Het BPRC laat, vanaf 1 januari 2020, het aantal dierproeven stapsgewijs dalen conform
de afspraak: vermindering van het aantal dierproeven met 40 procent naar minder dan
150 proeven per jaar, uiterlijk te realiseren in 2025. De meest recente cijfers over
dierproeven worden in het eerste kwartaal van 2024 door de NVWA gepubliceerd in de
jaarlijkse rapportage «Zo doende». Het aantal apen op het BPRC-terrein is geleidelijk
teruggebracht van 1437 naar 944 (in 2022), eveneens in lijn met de afspraak.
131
Zijn er apen vanuit het BPRC overgebracht naar andere proefdierfaciliteiten? Zo ja,
hoeveel en naar welke faciliteiten zijn zij gebracht?
Begin 2020 zijn acht dieren overgebracht naar het ErasmusMC in verband met een gezamenlijk
Sars-Cov-2 onderzoek in het kader van de coronapandemie.
132
Heeft het BPRC apen verkocht aan andere instanties? Zo ja, hoeveel en aan welke instanties?
In 2022 zijn dertien dieren verkocht aan andere instanties. Het betreffen de KU Leuven
(5), het NIN (4) en het Richter Gideon Nyrt (4) in Hongarije.
133
Hoeveel apen moesten in het BPRC worden ingeslapen of zijn dood aangetroffen gedurende
een dierproef, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen vijf jaar?
Het BPRC geeft aan dat, in het kader van proeven, over de afgelopen vijf jaar gemiddeld
125 dieren per jaar zijn ingeslapen. Er wordt geen separate lijst bijgehouden van
dieren die tijdens de studie humane eindpunten bereiken. Het betreft een geaggregeerde
lijst van dood in studie. Dit is conform de vigerende wetgeving. Het BPRC is op mijn
verzoek op basis van evaluaties van iedere dierproef, deze gegevens aan het ophalen.
Zij verwachten deze gegevens begin 2024 beschikbaar te hebben.
134
Zijn er door het BPRC in de afgelopen vijf jaar apen aangekocht bij apenhandelaar
Hartelust?
Nee, het BPRC geeft aan dat in de afgelopen vijf jaar geen apen aangekocht zijn bij
apenhandelaar Hartenlust.
135
Hoeveel apen zijn in het BPRC gedood na afronding van een onderzoek en hoeveel apen
zijn opnieuw ingezet voor nieuwe experimenten, gemiddeld genomen per jaar, over de
afgelopen vijf jaar?
Het BPRC geeft aan dat, in het kader van proeven, over de afgelopen vijf jaar gemiddeld
125 dieren per jaar zijn ingeslapen, zie ook antwoord op vraag 133. Het hergebruik
over de afgelopen vijf jaar betreft gemiddeld 46 dieren per jaar.
136
Hoeveel inspecties zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd
bij het BPRC, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen vijf jaar? Zijn er bij deze inspecties
overtredingen geconstateerd?
jaar
Aantal inspecties
Geconstateerde overtredingen (schriftelijke waarschuwingen of proces-verbaal)
2023
1
geen
2022
2
geen
2021
1
geen
2020
3
geen
2019
8
geen
137
Kunt u bevestigen dat de voltallige Kamer de wens heeft uitgesproken om het aantal
proeven op niet-humane primaten zo snel mogelijk en veilig naar nul af te bouwen?11
Uw Kamer heeft op 29 maart 2016 de gewijzigde motie-Van Dekken/Rudmer Heerema met algemene stemmen aangenomen. Deze motie verzoekt de
regering, door een onafhankelijke commissie te laten onderzoeken hoe er zo snel mogelijk
gekomen kan worden tot een afbouw van proeven op niet-humane primaten naar nul in
het BPRC en andere onderzoekscentra, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek
dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken
van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Recentelijk is de regering in
de Kamerbreed ingediende motie Wassenberg verzocht om de opdracht te geven tot een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal
proeven op niet-humane primaten verder te verlagen. Dit eveneens zonder dat dit gevolgen
heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
138
Kunt u een update geven over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Wassenberg
over een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten
verder te verlagen?12 Zijn de onafhankelijke commissie en het onderzoeksbureau, zoals aangekondigd in uw
Kamerbrief van 6 juli 2023, aangesteld?13
Ja, de onderzoekscommissie is ingesteld en eind november van start gegaan met het
onderzoek. Op korte termijn zal het instellingsbesluit van deze commissie worden gepubliceerd
in de Staatscourant. Ook het ondersteunende onderzoeksbureau is aangesteld. De commissie
zal onafhankelijk opereren en streeft ernaar de uitkomsten van het onderzoek en de
review door internationale experts in november 2024 aan de Minister van OCW aan te
bieden, waarna deze het eindrapport met uw Kamer zal delen.
139
Welke andere initiatieven lopen er om dierproeven op apen af te bouwen naar nul?
De Ministers van LNV en OCW richten zich, samen met andere leden van het kabinet,
op de ontwikkeling en validatie van dierproefvrije alternatieven. Deze ontwikkeling
en validatie kan in de toekomst wellicht dierproeven op apen vervangen. Het onderzoek
naar de mogelijkheden voor verdere verlaging van het aantal proeven met niet-humane
primaten in Nederland, zal inzicht moeten geven of en hoe dit op een veilige en snelle
manier kan, waarbij de haalbaarheid en de effecten van de verschillende mogelijkheden
breed in kaart worden gebracht. Hierbij staat voorop dat dit geen risico mag vormen
voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid
in gevaar brengen.
140
Wat heeft u gedaan met de aanbevelingen uit de Kennisagenda Transitie naar Proefdiervrije
Innovaties van ZorgOnderzoek Nederland en Medische Wetenschappen (ZonMW)?14
De Kennisagenda vormt de basis voor de nieuwe Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD)-programmaperiode
van ZonMw (april 2024 tot april 2028), waarin in opdracht van het Ministerie van LNV
een concrete invulling zal worden gegeven aan de oplossingen en aanbevelingen. Een
van de zaken waar de Kennisagenda aandacht voor vraagt is validatie van proefdiervrije
innovaties en het betrekken van potentiële eindgebruikers, om zo het gebruik ervan
te stimuleren. Het MKMD-programma zal daarom nadrukkelijk inzetten op dit aspect van
proefdiervrije innovatie. ZonMw zal dit doen in nauwe samenspraak met de vele partijen
die hier een rol in (kunnen) spelen, zowel in binnen- als buitenland. In de Kennisagenda
wordt één specifieke aanbeveling aan het Ministerie van OCW gedaan, namelijk: stimuleer
het toepassen van de al beschikbare kennis over proefdiervrije innovaties, onder andere
door te zorgen dat generiek beleid voor valorisatie en impact relevant is voor proefdiervrije
innovaties. De Minister van OCW onderschrijft deze aanbeveling en zal hier de komende
tijd aandacht voor blijven houden. Daarnaast heeft de Minister van OCW, samen met
ZonMw, Stichting Proefdiervrij, en de Ministers van LNV en VWS het initiatief Vital
Tissue gefinancierd, wat de beschikbaarheid van humaan weefsel voor onderzoek gaat
coördineren; een andere aanbeveling uit de Kennisagenda.
141
Op welke manier(en) stimuleert u de toepassing van systematic reviews bij wetenschappelijk
onderzoek, om de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren, te voldoen aan artikel
1d van de Wet op de dierproeven en het aantal gebruikte dierproeven te laten dalen?
Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het
commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven
en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief
ingaan op deze vraag.
142
Stimuleert u validatie- en acceptatietrajecten van proefdiervrije methoden om zo te
komen tot betere onderzoeksmethoden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, met het Nationale Wetenschapsagenda-programma «Proefdiervrije modellen: acceptatie
en implementatie» stimuleert de Minister van OCW, samen met de Ministeries van I&W,
VWS, EZK, LNV en Defensie, drie projecten gericht op de acceptatie en implementatie
van bestaande proefdiervrije modellen bij de beoordeling van de veiligheid van stoffen
voor de mens met bijbehorende wet- en regelgeving. De projecten richten zich op de
onderliggende oorzaken van de maatschappelijke barrières, de acceptatie van bestaande
proefdiervrije modellen door eindgebruikers en regelgevende instanties en de waarden
van belanghebbenden en instellingen ten aanzien van gegevens uit proefdiervrije modellen.
Er is in totaal circa € 2,9 miljoen toegekend. Met betrokken ministeries verkent de
Minister van OCW de mogelijkheid van een tweede subsidieoproep in de Nationale Wetenschapsagenda
(NWA).
Daarnaast loopt bij NWO sinds 2019 het programma «Humane meetmodellen». In totaal
is daarvoor € 5,6 miljoen beschikbaar. Het programma richt zich op de ontwikkeling
en validatie van humane meetmodellen. Doel is effectiever gezondheidsonderzoek voor
de mens dat minder afhankelijk wordt van proefdieronderzoek. Hieraan dragen NWO-TTW,
de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF), ZonMw en Topsector Life Sciences & Health
(LSH; Health~Holland) bij. Inmiddels zijn dertien projecten gehonoreerd.
143
Wat is het afgelopen jaar ondernomen om de validatie van proefdiervrije methoden te
versnellen?
Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het
commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven
en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief
ingaan op deze vraag.
144
Wat is de stand van zaken omtrent het onderzoek over het gebruik van kunstmatige intelligentie
voor het zoeken naar proefdiervrije methoden?
Uw Kamer is op 20 december jl. geïnformeerd over de openstaande toezeggingen uit het
commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven
en de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Minister van LNV is in die brief
ingaan op deze vraag.
145
Zijn de resultaten van de pilot stimulering transparant proefdieronderzoek al verschenen?
Zo ja, welke lessen trekt u hieruit?
Nee. ZonMw heeft de Minister van OCW laten weten meer tijd nodig te hebben om het
onderzoek gedegen af te ronden. De verwachting van ZonMw is dat de resultaten komend
voorjaar met de Kamer gedeeld kunnen worden. De Minister van OCW wacht de resultaten
uit dit onderzoek af, alvorens samen met de Minister van LNV te kijken op welke manier
transparantie van proefdieronderzoek verder gestimuleerd kan worden. Dit wordt nader
toegelicht in de Kamerbrief over de openstaande toezeggingen uit het commissiedebat
van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei jl. over dierproeven en de transitie
naar proefdiervrije innovatie.
146
Hoeveel subsidies zijn er op dit moment aangevraagd onder de subsidieregeling gender-
en lhbtiq+ gelijkheid 2022–2027? Hoeveel hiervan zijn er toegekend? Krijgen organisaties
feedback op hun aanvraag als deze niet is toegekend, zodat zij een nieuwe aanvraag
kunnen doen? Op basis van welk kader worden de beslissingen genomen?
In totaal hebben 53 (2022: 27, 2023: 26) organisaties een beroep gedaan op de regeling.
Hiervan zijn er 32 toegewezen. De afgewezen aanvragen worden altijd voorzien van een
motivering op grond waarvan blijkt waarom de aanvraag is afgewezen. Daarnaast staan
de deuren van het Ministerie van OCW open voor afgewezen partijen om in een gesprek
nadere feedback te krijgen. Op grond van de subsidieregeling gender- en lhbtiq+ gelijkheid
2022–2027 wordt projectsubsidie toegekend voor projecten die in een belangrijke mate
bijdragen aan de doelen van het beleid, zoals uiteengezet in de Emancipatienota 2022–2025.
Daarnaast worden aanvragers op de andere in de regeling opgenomen voorwaarden beoordeeld,
zoals het activiteitenplan en de begroting.
147
Wordt er controle uitgevoerd op de bijdrage die gemeenten krijgen voor de uitvoering
van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid
op het gebied van gendergelijkheid en lhbtiq+ gelijkheid? Zo ja, hoe? Zijn er kaders
voor gemeenten over op welke manier zij dit geld kunnen uitgeven? Zo nee, waarom niet?
De financiële middelen voor de samenwerking met gemeenten worden via een decentralisatie
uitkering uit het Gemeentefonds beschikbaar gesteld. Om kenbaar te maken dat een gemeente
mee wil doen aan de samenwerking op deze thema’s, levert een gemeente een door de
gemeenteraad goedgekeurd beleidsplan aan. Door OCW wordt getoetst of de beleidsplannen
passen bij de landelijke beleidsdoelen.
De gemeente heeft beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid over de middelen. Het bepalen
van de rechtmatigheid van de bestedingen is wel belangrijk. Over de uitgaven van de
decentralisatie uitkering en over de bijbehorende uitvoering van de beleidsactiviteiten
vindt daarom verantwoording plaats aan de gemeenteraad.
Om te zorgen dat deelnemende steden goed aangehaakt blijven bij relevante ontwikkelingen
stelt Movisie handreikingen, e-learning modules en onderzoeken beschikbaar. Ook organiseert
Movisie workshops voor wethouders, beleidsadviseurs en belangenorganisaties.
Tot slot wordt door het Ministerie van OCW een onafhankelijk effectonderzoek uitgevoerd.
De meting brengt in kaart wat de opbrengsten zijn van vier jaar lokaal lhbtiq+ beleid.
Deze vindt plaats in het laatste jaar van de samenwerking, in 2026.
148
Wordt het Nationaal Actieprogramma ook tussentijds geëvalueerd? Zo ja, zijn hier al
resultaten van beschikbaar of wanneer komen deze beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld (NAP) wordt geëvalueerd en gemonitord, zowel tussentijds als achteraf. Conform
het verzoek van uw Kamer1 wordt u in het eerste kwartaal van 2024 met de voortgangsbrief geïnformeerd over
de doelen van het NAP en de wijze waarop het programma wordt gemonitord en geëvalueerd.
149
Is er in de pilots uitgevoerd op het terrein van economische zelfstandigheid speciale
aandacht voor vrouwen uit migrantgroepen? Zo ja, hoe is dat verwerkt in de pilots?
Zo nee, waarom niet?
Er zijn pilots die specifiek gericht zijn op vrouwen uit migrantengroepen en er zijn
pilots die breder worden aangepakt, maar waarbinnen vrouwen met een migratieachtergrond
een substantieel onderdeel uitmaken van de doelgroep. Twee projecten uit die laatste
categorie betreffen 1) een project gericht op vrouwen in de bijstand en 2) een project
gericht op vrouwen zonder werk en zonder uitkering binnen het programma Economische
Veerkracht. Beide groepen bestaan voor een aanzienlijk deel uit vrouwen met een migratie
achtergrond. Een voorbeeld van een meer specifiek project, is dat binnen de subsidieronde
«Economische Zelfstandigheid» van het programma Vakkundig aan het werk, het project
Zelfie! zich richt op de doorontwikkeling van een cultuur- en gendersensitieve begeleiding
van vrouwelijke statushouders. Een ander voorbeeld is een project binnen de Werkagenda
Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) waarin vrouwelijke nareizigers met een
migratieachtergrond door middel van een integrale aanpak worden begeleid naar duurzame
participatie in de stad.
Tot slot laat het kabinet als onderdeel van het Meerjarenplan Zelfbeschikking projecten
uitvoeren gericht op vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie,
o.a. met als doel het vergroten van kennis over geldzaken en het bieden van handvatten
voor het verwerven van een inkomen door trainingen en kennisoverdracht. Hiervoor loopt
ook een tweejarige pilot om in kaart te brengen hoe vrouwen uit gesloten gemeenschappen
duurzaam kunnen participeren op de arbeidsmarkt, welke inperkingen van het zelfbeschikkingsrecht
hen belemmeren en hoe deze belemmeringen kunnen worden doorbroken. In de pilot worden
interventies toegepast en getest om emancipatie en (duurzame) participatie op de arbeidsmarkt
te bevorderen.
150
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment genomen om een gelijk speelveld
tussen mannen en vrouwen te creëren?
Dit varieert van maatregelen op het gebied van gelijkheid op de arbeidsmarkt tot passende
medische zorg, en van gelijkheid binnen het onderwijs tot het bestrijden van grensoverschrijdend
gedrag. Een compleet overzicht is te vinden in de Voortgangsrapportage Emancipatienota 2022–2023 van 1 december 2023 (TK 30 420-386), met bijbehorende tabellen met maatregelen.
151
Op welke manier wordt gendergelijkheid in de top van de private en (semi)publieke
sector gestimuleerd?
Dit stimuleren we op verschillende manieren. Zo rapporteren beursgenoteerde en grote
bedrijven over hun genderdiversiteit in de (sub)top in het SER diversiteitsportaal.
Op 29 januari 2024 worden de eerste uitkomsten hiervan door de SER gepresenteerd.
Ook lopen er enkele onderzoeken, zoals een onderzoek bij het Centraal Planbureau (CPB)
naar de effecten van invoering van het diversiteitsquotum voor beursgenoteerde bedrijven
(publicatie maart/april 2024) en een jaarlijks monitoringsrapport over genderdiversiteit
in de top voor de (semi) publieke sector. Daarnaast is er wetgeving in voorbereiding
voor meer genderdiversiteit in de (sub)top van de (semi)publieke sector. Benoemingen
in de ministerraad worden voorzien van een advies vanuit het perspectief dat ze dienen
bij te dragen aan een betere genderbalans in de top. Ook is er een conferentie op
dit gebied georganiseerd. In 2024 zal voor de zomer een brief over de stand van zaken
m.b.t. het topvrouwenbeleid naar uw Kamer worden verzonden.
152
Waar komt de stijging van uitgaven vandaan in 2023 in vergelijking tot het jaar 2022?
De stijging komt onder andere door een ophoging van het budget dat benodigd was voor
de financiering van de strategische partnerschappen (allianties). Daarnaast was er
een openstaande verplichting van de publiekscampagne in het kader van het nationaal
actieplan SGGSG, een openstaande verplichting vanuit de tegemoetkomingsregeling «Wet
wijziging geregistreerd geslacht 1985–2014» en is er reguliere loon- en prijsbijstelling
toegekend.
153
Waar komt de daling in opeenvolgende jaren 2022, 2023 en 2024 vandaan onder het kopje
«verplichtingen»?
Deze daling komt onder andere doordat vanuit de subsidieregeling gender- en LHBTIQ+
gelijkheid 2022–2027 is bepaald dat de instellingssubsidies aan de strategische partnerschappen
voor vijf boekjaren tezamen worden vastgelegd waardoor de verplichting voor de looptijd
van vijf jaar in 2022 volledig wordt aangegaan.
154
Welke onderzoeken en verkenningen lopen op dit moment die worden besproken onder het
kopje «opdrachten»?
De middelen voor opdrachten voor zowel gender- als lhbtiq+-gelijkheid worden besteed
aan onder andere onderzoek, verkenningen, evaluaties en symposia.
Dit betreft bijvoorbeeld de Emancipatiemonitor, de LHBTIQ+ monitor, de organisatie
van de Jos Brink prijs, een bijeenkomst in het kader van Diversiteit in de Top, de
procescoördinatie voor het maatschappelijk middenveld, onderzoek naar gendermainstreaming
en de publiekscampagne voor het Nationaal actieplan SGGSG.
155
Wordt er ook met internationale organisaties samengewerkt op het gebied van emancipatie?
Ja. De emancipatie van vrouwen en lhbtiq+ personen in Nederland is in grote mate afhankelijk
van internationale wetgeving en ontwikkelingen. Mede daarom wordt op dit thema samengewerkt
met een breed spectrum aan relevante maatschappelijke organisaties binnen en buiten
de EU zoals ILGA Europe en IGLYO (internationale NGO’s die werken op het gebied van
lhbtiq+ personen/ jongeren) én verschillende internationale organisaties zoals de
Europese Commissie, de Raad van Europa, de Verenigde Naties (VN), de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), UNESCO, de Organisatie voor Veiligheid
en Samenwerking in Europa (OVSE) en de International Labour Organisation (ILO).
156
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de veel hogere marge van 42 procent die
bol.com kan vragen bij kleine schrijvers die boeken in eigen beheer uitgeven, terwijl
het Centraal Boekhuis als primaire leverancier en distributeur van alle ca. 4.000
fysieke boekhandels die bij het Centraal Boekhuis zijn aangesloten, weigert om O-boeken
wél via de boekhandel te verkopen, zonder dat ook meteen via bol.com te doen? Wat
betekent dit voor de diversiteit van het aanbod van Nederlandstalige boeken?
Het bepalen van handelsmarges is aan de boeksector. Het boekenvak legt zelf minimale
handelsmarges vast voor A- (algemene) en W- (wetenschappelijke) boeken; deze gelden
voor alle soorten boekverkopers. Voor O- (overige) boeken is de handelsmarge vrij.
Iedere boekverkoper, online of fysiek, heeft dezelfde toegang om deze in te kopen.
Het Centraal Boekhuis bedient alle soorten boekverkopers gelijkelijk.
Diversiteit van het aanbod wordt gemonitord door KVB Boekwerk, het kennis- en innovatieplatform
voor de boekensector. Binnen deze monitor wordt geen onderscheid gemaakt tussen boeken
met verschillende handelsmarges.
157
Wat is de stand van zaken omtrent de aangenomen motie van de leden Graus en Wassenberg
over het geven van voorrang aan initiatieven die bijdragen aan een onmiddellijke daling
van het aantal dierproeven?15
Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 30 januari 2023. Aan deze motie is uitvoering gegeven door prioriteit te geven aan de volgende initiatieven:
• Vital Tissue: door de financiële bijdragen van ZonMw, stichting Proefdiervrij en de
Ministeries van LNV, OCW en VWS is Vital Tissue in 2023 van start gegaan. Het gaat
om een tijdelijke bijdrage voor circa drie jaar, waarna het initiatief op eigen benen
moet kunnen staan.
• Het NWA-programma «Proefdiervrije modellen: acceptatie en implementatie», zoals genoemd
in antwoord op vraag 142.
• Oncode-PACT: met de investering van € 325 miljoen in preklinische ontwikkeling van
kankergeneesmiddelen vanuit het Nationaal Groeifonds is Oncode-PACT in 2023 van start
gegaan. Oncode-PACT maakt gebruik van nieuwe methoden en modellen zoals organoïde
culturen, AI en data van patiënten-cohorten om een betere voorspelling te kunnen doen
over werkzaamheid en veiligheid dan de huidige proefdiermodellen die nu nog de gouden
standaard vormen.
• De pilot kunstmatige intelligentie van ZonMw: het Ministerie van LNV heeft een driejarig
project gefinancierd die proefdiervrije methoden makkelijker vindbaar moet maken in
de literatuur. Dit is nader toegelicht in de brief van 20 december jl. over de openstaande
toezeggingen uit het commissiedebat van 9 mei jl. en het tweeminutendebat van 16 mei
jl. over dierproeven en de transitie naar proefdiervrije innovatie.
158
Hoeveel middelen zouden er nodig zijn om de kansen van kinderen te vergroten door
in verschillende regio's rijke schooldagen in te voeren waarbij elk kind een rijk
programma krijgt met sport, dans, cultuur, techniek, begeleiding en nabije zorg met
een goede balans tussen inspanning en ontspanning?
Hoeveel middelen er (precies) nodig zijn om een rijk programma te bieden met sport,
dans, cultuur, techniek, begeleiding en nabije zorg, is erg afhankelijk van de precieze
vormgeving van dat programma en in hoeveel regio’s (met hoeveel leerlingen) het aangeboden
wordt. Vanuit het programma School en Omgeving wordt op dit moment subsidie verstrekt
aan scholen waar leerlingen daar het meeste baat bij hebben. Hiervoor is oplopend
tot € 433 miljoen structureel vanaf 2027 beschikbaar. Deze scholen werken samen in
coalities met gemeenten en andere lokale partijen en bieden buitenschoolse activiteiten
aan op het gebied van onder andere sport, techniek, sociaal-emotionele ontwikkeling,
cognitieve ontwikkeling en cultuur. Dit betreft een breed aanbod, waarbij de lokale
coalities zelf bepalen hoe zij het aanbod inrichten op basis van de behoefte van de
leerlingen en de lokale voorzieningen.
Uitgaande van een aanbod van tien uur School en omgeving per leerling per week, is
geraamd dat er circa € 2,9 miljard nodig is om álle leerlingen in het primair en voortgezet
onderwijs een verrijkt aanbod te bieden.
159
Wat is de officiële status van de uitkomsten van de ketentafels in verband met de
implementatie van Fair Pay? Met andere woorden: zijn de uitkomsten van de ketentafels
ook daadwerkelijk het minimumvereiste voor instellingen en fondsen om te kunnen voldoen
aan de Fair Pay-verplichting vanaf 2025?
Nee. Binnen de ketentafels, als onderdeel van het programma FairPACCT, wordt door
betrokkenen uit de culturele en creatieve sector gewerkt aan afspraken over Fair Pay
en Fair Practice op het niveau van deelsectoren. Dit overleg is met meer partijen
dan alleen het Rijksgesubsidieerde deel van de culturele en creatieve sector. Het
doel is om de sociale dialoog tussen werkenden en werkgevers binnen specifieke sectoren
te stimuleren, bijvoorbeeld door de Fair Practice Code te vertalen naar concrete hulpmiddelen
voor toepassing in de praktijk. De genoemde Fair Pay-verplichting betreft de verplichting
voor instellingen in de basisinfrastructuur (BIS) om zich vanaf 2025 te verbinden
aan collectieve tariefafspraken. Deze tariefafspraken, zoals bijvoorbeeld een cao
of honoreringsrichtlijn, zijn sectorafhankelijk en niet verbonden aan een specifieke
ketentafel.
160
Hoe staat het met de pabo-pilots rondom het jonge en oudere kind?
In 2020–2021 zijn zeven gespecialiseerde pabo-pilots jonge en oude kind gestart. In
2021–2022 zijn de pilots verlengd en zijn er twee pilots aangesloten. De pilots zijn
inmiddels afgerond en geëvalueerd door ResearchNed (2021) en door CINOP-ECBO (2022).
Deze evaluaties zijn naar uw Kamer gestuurd via Kamerstuk 27 923 nr. 424 (2021) en Kamerstuk 27 923 nr. 443 (2022). De resultaten vanuit de pilots en de evaluatie hiervan worden door de pabo’s benut
voor een landelijk specialisatiemodel.
Dit specialisatiemodel heeft drie uitgangspunten: 1) studenten kunnen zich (minimaal)
gedurende de helft van hun opleidingstijd profileren op een leeftijdsgroep, 2) in
de profileringsruimte in de kennisbasis kan onderscheid komen in niveau van startbekwame,
basisbekwame en vakbekwame leraar en ontstaat een doorlopende lijn en 3) het leeftijdsprofileringsaanbod
van de pabo sluit aan op het leeftijdsgebonden post-hbo aanbod, dit sluit aan op de
behoefte van het veld aan specialisten. Door dit specialisatiemodel kunnen meer specialisten
jonge kind en specialisten oudere kind worden opgeleid, zonder dat dat leidt tot een
overladen studieprogramma. Voor de zomer van 2024 ontvangt u een update over dit proces.
161
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de studenten een functiebeperking heeft uitgesplitst
naar de verschillende medezeggenschapsgremia (centraal, decentraal en opleidingscommissies)?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
162
Waarom worden toelagen voor deelname aan de medezeggenschap als arbeidsinkomsten beschouwd
waarmee voor studenten, die recht hebben op een gemeentelijke studietoeslag vanwege
een ondersteuningsbehoefte, het risico bestaat dat hiermee hun studietoeslag wordt
verlaagd of stopgezet?
Voor de volledigheid vermelden wij dat de studietoeslag onder de verantwoordelijkheid
van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen valt. De studietoeslag
is ingevoerd om compensatie te bieden voor studenten die als gevolg van een vastgestelde
structurele medische beperking niet in staat zijn eigen inkomsten te verwerven naast
een voltijdstudie. Met deze compensatie wordt beoogd mensen te stimuleren om de stap
te zetten om naar school te gaan of een studie te volgen. Vervolgens moet de studietoeslag
ervoor zorgen dat zij hun energie en mogelijkheden kunnen besteden aan het afronden
van hun opleiding. Daarbij is er voor gekozen om zo min mogelijk inkomsten uit te
zonderen, zo ook de toelage voor vrijwillige deelname aan de medezeggenschap. In veel
gevallen zouden uitzonderingen ingaan tegen de bedoeling van de studietoeslag. Alleen
de stagevergoeding wordt deels vrijgelaten, omdat deze vaak een verplicht onderdeel
is van de opleiding.
163
In hoeverre is het verlagen of stopzetten van gemeentelijke studietoeslag door vergoedingen
uit deelname aan de medezeggenschap een reden voor studenten om niet in de medezeggenschap
te gaan?
Dit is niet bekend.
164
Is het juridisch gezien mogelijk dat er bij het ontvangen van een gemeentelijke studietoeslag
een uitzondering wordt gemaakt voor vergoedingen uit deelname aan de medezeggenschap?
Op dit moment is dat niet mogelijk op grond van de Participatiewet. De studietoeslag
wordt in 2024 geëvalueerd, daarbij zal door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen ook specifiek naar deze uitzondering worden gekeken.
165
Hoe groot is de rol van het schaduwonderwijs van commerciële organisaties bij het
basis-, voortgezet en speciaal onderwijs? In welke mate werken publiek gefinancierde
scholen samen met commerciële bijlesorganisaties?
Uit de monitor Aanvullend Onderwijs 2023 blijkt dat in het po ongeveer 20 procent
van de scholen samenwerkt met externe partijen in het kader van aanvullend onderwijs
dat niet op school plaatsvindt en waarvoor ouders betalen. In het vo werkt 13 procent
van de scholen samen met externe partijen in het kader van dergelijk aanvullend onderwijs.
In de monitor is het speciaal onderwijs buiten beschouwing gelaten, vanwege de verwevenheid
van onderwijs en ondersteuning bij deze scholen. Verder blijkt uit de monitor dat
de meeste leerlingen in het funderend onderwijs gebruik maken van onbetaald aanvullend
onderwijs. Voor meer dan 70 procent vinden deze gratis vormen van aanvullend onderwijs
plaats op school.
166
Hoeveel kinderen in de leerplichtige leeftijd hebben op dit moment een ontheffing
van de leerplicht op grond van geloofsovertuiging verleend gekregen? Hoe ontwikkelde
dit aantal zich in de jaren vóór en na de corona-epidemie?
De afgelopen jaren is er sprake van een sterke stijging van het aantal vrijstellingen
vanwege richtingsbezwaren. In 2013–2014 hadden 575 kinderen een vrijstelling vanwege
richtingsbezwaren en in 2019–2020 1.280 leerlingen. In schooljaar 2021–2022 betrof
het 1.771 kinderen. De stijging was de aanleiding om het wetsvoorstel «waarborgen
thuisonderwijs» met urgentie op te pakken. De volgende rapportage over verzuim, waarin
ook cijfers over vrijstellingen zijn opgenomen, zal in het eerste kwartaal van 2024
beschikbaar zijn.
167
Wat doen schoolbesturen op dit moment om segregatie in het onderwijs tegen te gaan?
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om hieraan sturing te geven via de onderwijshuisvesting,
een transparant aannamebeleid, extra investeringen in scholen waar de meeste achterstanden
voorkomen en inzet op brede schoolgemeenschappen? Welke wettelijke belemmeringen staan
gemeenten hierbij in de weg?
Scholen hebben de wettelijke opdracht om «actief burgerschap en sociale cohesie» te
bevorderen. Gemeenten zijn wettelijk verplicht overleg te voeren, gericht op concrete
afspraken over het voorkomen van segregatie, het bestrijden van onderwijsachterstanden,
het bevorderen van integratie en het afstemmen van de inschrijvings- en toelatingsprocedure
van scholen. Er zijn grote verschillen per gemeente en per school(bestuur) in de mate
waarin en de manier waarop segregatie zich voordoet en hoe die wordt tegengegaan.
Om segregatie effectief te bestrijden, is het van belang dat op lokaal niveau goed
wordt samengewerkt. Dit gebeurt via de Lokale Educatieve Agenda (hierna: LEA), met
gemeenten, kinderopvang en schoolbesturen. Gemeenten ontvangen ook budget van het
Rijk voor onderwijsachterstandenbeleid. Dit is primair bedoeld voor voorschoolse educatie
en mag daarnaast worden ingezet voor het basisonderwijs. Scholen ontvangen zelf ook
extra bekostiging als veel van hun leerlingen door hun omgeving een hoog risico hebben
geen gelijke kansen te krijgen.
Gemeenten zijn tevens verantwoordelijk voor de huisvesting van scholen. Zij ontvangen
hiervoor jaarlijks middelen uit het Gemeentefonds. Met nieuwbouw of verbouw van schoolgebouwen
kunnen gemeenten een bijdrage leveren aan het mogelijk maken of stimuleren van het
tegengaan van segregatie of het inzetten op brede scholen.
Ook het aanmeldings- en toelatingsbeleid is een verantwoordelijkheid van het bevoegd
gezag van een school. De gemeente heeft hier (grond)wettelijk gezien geen bevoegdheden,
anders dan de mogelijkheid om in de LEA tot afspraken te komen. Met een centraal aanmeldsysteem
werken, waardoor elke leerling een gelijke kans heeft op de school van zijn voorkeur
te hebben, kan een goede bijdrage leveren.
168
Op hoeveel scholen voor basisonderwijs en op hoeveel scholen voor vo bestaat er niet
een (actieve) leerlingenraad die functioneert om leerlingen actief betrokken te houden
bij de besluitvorming?
Het actief betrekken van leerlingen en leerlingraden is van groot belang voor goed
beleid van een school. Exacte cijfers over de hoeveelheid leerlingraden en van daaruit
actieve betrokkenheid, worden niet door het Ministerie van OCW bijgehouden. Wel noemt
het LAKS over het voortgezet onderwijs in hun monitor van 2022 dat ruim 70 procent
van de ondervraagde leerlingen aangeeft dat er op hun school een leerlingenraad is.
Vier procent geeft aan dat er geen leerlingenraad is op school.
Voor het primair onderwijs zijn deze gegevens niet bekend.
169
Wanneer komt er duidelijkheid over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld
en De Hoop?16
Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de brief over passend onderwijs die u in het
eerste kwartaal van 2024 ontvangt.
170
Wat zijn de meest recente Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-cijfers over de
omzet en inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en creatieve sector?17 En wat zijn de meest recente cijfers van de «Monitor Kunstenaars en andere werkenden
met een creatief beroep»?18
De meest recente cijfers over de omzet van zzp’ers in de culturele en creatieve sector, aan de hand van de aangifte omzetbelasting, zijn beschikbaar voor 2019 t/m 2021.
Deze cijfers zijn verzameld in het kader van de informatievoorziening rondom de coronasteun
en gestopt na het vierde kwartaal van 2021. Met betrekking tot de inkomsenspositie
worden in deze bron alleen cijfers over 2019 gegeven als referentiepunt. De meest
recente cijfers van de «Monitor Kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep» gaan over de periode 2017 t/m 2019. Bij deze monitor wordt door het CBS steeds met
gemiddelden van drie jaar gewerkt. In 2024 voert het CBS een update uit van de monitor,
met cijfers over 2020 t/m 2022.
171
Hoeveel onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs hebben zelfmoordpreventiebeleid
en nazorgbeleid geïmplementeerd en daarmee uitvoering gegeven aan de motie van het
lid De Hoop over onderwijsinstellingen in het mbo en het hoger onderwijs verplichten
tot zelfmoordpreventiebeleid en nazorgbeleid?19
In de Kamerbrief over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo heeft de Minister van OCW aangegeven
dat zelfmoordpreventie- en nazorgbeleid onderdeel zijn van het kader integrale aanpak
studentenwelzijn en ook een plek heeft in het ondersteuningsprogramma studentenwelzijn.
Ook hebben de onderwijskoepels Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland
een uitvraag gedaan bij de hbo en wo instellingen.
Daaruit komt naar voren dat alle universiteiten beleid hebben voor suïcidepreventie
en nazorg. Ze vullen de omgang met suïcide (preventie) op verschillende manieren in.
Ze doen dit via signaleringskaarten, specifieke beleidstukken rondom suïcidepreventie,
protocollen rondom nazorgbeleid, of bedden het in hun beleid rondom complexe casuïstiek/crisissituaties/studentenwelzijn
in. Ook verwijzen ze via hun website naar 113 zelfmoordpreventie of andere hulplijnen.
26 hogescholen hebben gereageerd op de uitvraag en geven allemaal aan dat zij de weg
naar 113 Zelfmoordpreventie goed weten te vinden en zijn blij met de praktische handvatten
die dedocumenten van 113 Zelfmoordpreventie hen bieden. Van de 26 geven 17 hogescholen
aan dat zij een suïcidepreventie en nazorgbeleid hebben vastgesteld. 7 hogescholen
geven aan dat ze bezig zijn met het opstellen van het beleid en dat zij dit begin
2024 verwachten formeel vast te stellen. 2 hele kleine hogescholen geven aan dat zij
de documenten van 113 gebruiken als leidraad. De 8 hogescholen waar nog geen reactie
van is ontvangen zijn heel erg klein en die zullen opnieuw worden aangeschreven voor
de uitvraag. Met alle hogescholen en universiteiten zijn de hulpmiddelen van 113 gedeeld.
172
Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat is gedaan naar de relatie
tussen studentenwelzijn en het judicium «cum laude», in het bijzonder bij coschappen?
Er is geen specifiek onderzoek bekend naar de relatie tussen studentenwelzijn en het
judicium «cum laude». Wel heeft in 2022 De Geneeskundestudent onderzoek gedaan naar
de mentale gezondheid onder geneeskundestudenten. Daarin zijn ook vragen gesteld over
de gezondheid tijdens coschappen. Hieruit komt naar voren dat de helft van de studenten
die coschappen lopen zich soms geestelijk uitgeput voelt en daarvan voelt een kwart
zich vaak uitgeput. Bijna de helft van de studenten voelt zich niet mentaal uitgeput
tijdens het lopen van coschappen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.