Brief regering : Stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen met betrekkingtot cultuur
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 515
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2023
Hierbij informeer ik uw Kamer in aanloop naar de Begrotingsbehandeling 2024 over de
stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur.
1. Moties
Over het verduurzamen van culturele instellingen en activiteiten
In het wetgevingsoverleg Cultuur van 14 november 2022 (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 163) is de motie van het lid Akerboom c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht
te onderzoeken hoe concreet stappen gezet kunnen worden naar het verduurzamen van
culturele instellingen en activiteiten, en de uitkomsten hiervan om te zetten in handvatten
voor de sector.1
In april 2023 is het advies van de Raad voor Cultuur over de culturele basisinfrastructuur
in de periode 2025 tot en met 2028 gepubliceerd. In de uitgangspuntenbrief is mijn
voorganger ingegaan op de eerste stappen die gezet zijn mede naar aanleiding van het
advies van de Raad over de BIS-periode 2025–2028.2 In juni 2023 heeft de Raad tevens het advies «Cultuur Natuurlijk» over de verduurzaming van de cultuursector uitgebracht. Momenteel wordt onderzocht
hoe de cultuursector het best gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de verduurzamingstransitie.
Dit wordt onder andere gedaan via een inventariserende vragenlijst die onderdeel uitmaakt
van de aanvraagprocedure voor de BIS-periode 2025–20283, onderzoek naar monitoring en dataverzameling en middels gesprekken met uiteenlopende
stakeholders. Aanvullend wordt verkend hoe kennisverzameling en -deling het best georganiseerd
kunnen worden. Ook wordt gewerkt aan een nauwere samenwerking met en aansluiting bij
andere betrokken ministeries ten aanzien van het verduurzamingsvraagstuk. Tot slot
wordt bezien hoe de creatieve kracht van de sector kan worden ingezet om ook anderen
te inspireren om te verduurzamen. Ik verwijs in deze ook graag naar de beantwoording
van de Kamervragen van het lid Mohandis.4
Voor de zomer van 2024 ontvangt uw Kamer de beleidsreactie op de verkenning van de
Raad voor Cultuur over duurzaamheid. Hierin zal, in lijn met de motie Akerboom, in
worden gegaan op welke manier de sector verder ondersteund en gefaciliteerd kan worden
bij de duurzaamheidsopgave.
Over de Bevrijdingsfestivals
Tijdens het tweeminutendebat Erfgoed op 18 oktober 2023 heeft het lid Van Strien c.s.
verzocht om uiterlijk voor het einde van 2023 de Tweede Kamer te informeren over een
oplossing voor de acute financiële problemen van de Bevrijdingsfestivals en over het
ontwikkelen van een lange termijnvisie met betrekking tot de invulling van 5 mei.5 Er is een incidentele oplossing uitgewerkt voor de urgente financiële problemen van
de festivals in 2024, met de aantekening dat er nog een definitieve toets op de rechtmatigheid
en de doelmatigheid van deze oplossing dient plaats te vinden. Direct na het kerstreces
volgt de definitieve beantwoording van de motie en moet definitief uitsluitsel worden
gegeven over de rechtmatige- en doelmatige vormgeving.
Over de inventarisatie rondom het oprichten van een monument, het bijstaan met expertise
over archeologisch onderzoek en erfgoedparticipatie op Sint-Eustatius
Tijdens het tweeminutendebat Erfgoed op 18 oktober 2023 heeft het lid Wuite een motie
ingediend die de regering verzoekt in gesprek te gaan met Sint-Eustatius en het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te inventariseren wat de stand van
zaken is rondom het oprichten van een monument, en bij te staan met expertise waar
het gaat om archeologisch onderzoek, erfgoedparticipatie rondom UNESCO-beleid en administratieve
lasten, en de Tweede Kamer daar voor de begrotingsbehandeling over te informeren.6
Op dit moment vindt overleg plaats met het Openbaar Lichaam Sint-Eustatius (OLE) over
de cultuuragenda. Deze cultuuragenda is de uitwerking van het cultuurconvenant dat
mijn voorganger met OLE heeft gesloten in 2022. Het departement van Cultuur en Evenementen
van OLE heeft in het kader van de cultuuragenda aan de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (RCE) ondersteuning gevraagd op het gebied van archeologie. De RCE is in gesprek
met OLE om hen te ondersteunen met kennis en expertise voor een aantal actuele kwesties
op korte termijn. Daarnaast zijn het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in gesprek met de
initiatiefnemers voor een gedenkplaats voor tot slaafgemaakten op Sint-Eustatius.
Hiervoor zijn middelen toegezegd vanuit de maatregelen die volgen op de excuses van
de regering voor het slavernijverleden.7 Betrokkenen op Sint-Eustatius werken aan een voorstel voor de gedenkplaats. Ook ondersteunen
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Rijksdienst voor Cultureel
Erfgoed, het OLE, de Statia Heritage Implementation Committee en de Sint-Eustatius
Afrikan Burial Ground Alliance met archeologische expertise voor het onderzoek naar
en de bescherming van het erfgoed van het slavernijverleden op het eiland. Hiertoe
wordt ook juridische ondersteuning geboden voor onder andere het actualiseren van
de eilandverordening onder de Monumentenwet BES, waardoor de administratieve last
naar verwachting zal verminderen.
Voor wat betreft erfgoedparticipatie richt het Verdrag van Faro (Raad van Europa,
2005) -en niet zozeer het UNESCO-beleid- zich specifiek op de verbinding tussen mensen
en erfgoed. In het kader van de beschikbaar gestelde Faro-middelen in het kader van
de Uitvoeringsagenda Faro is ook een initiatief van Sint-Eustatius geselecteerd. Het
betreft de Sint-Eustatius African Burial Ground Alliance, die de inwoners van Sint-Eustatius
helpt een eigen perspectief te vormen op (bedreigd) erfgoed van het slavernijverleden
en hoe ze hier zorg voor kunnen dragen.
2. Toezeggingen
Permanente commissie Beschermwaardigheid van Cultuurgoederen
Op 27 december 2022 kondigde mijn voorganger in de beleidsreactie8 op het adviesrapport «Onmisbaar en Onvervangbaar. Naar een dynamisch beschermingsmodel voor de Collectie
Nederland van de Commissie Collectie Nederland»9 aan een permanente commissie in te stellen die gaat adviseren over de beschermwaardigheid
van cultuurgoederen en de Tweede Kamer te informeren over wie zitting neemt in deze
commissie. Op dit moment werk ik aan de formele instelling van deze commissie. Ik
verwacht de commissieleden in het eerste kwartaal van 2024 te benoemen en dan ook
een instellingsbesluit in de Staatscourant te publiceren. Ik zal uw Kamer hierover
informeren.
Over de voortgang van de pilots betreffende de «maatschappelijke impact» van instellingen
in het aanvraag- en verantwoordingsproces van de bis
Tijdens het commissiedebat op 29 juni 2023 (Kamerstuk 32 820, nr. 510)over de Uitgangspuntenbrief culturele basisinfrastructuur 2025–2028 is toegezegd
dat de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de voortgang van de pilots betreffende
de maatschappelijke impact van bis-instellingen10. Ik wil uw Kamer graag informeren over de voortgang.
De voorbereidingen voor deze pilots zijn gestart en bevinden zich nu in een verkennende
fase. In de loop van 2024 worden een viertal pilots concreet uitgewerkt. De pilots
gaan van start met het begin van de nieuwe subsidieperiode, omdat eerst duidelijk
moet zijn welke instellingen de nieuwe bis-subsidies ontvangen en de looptijd wordt
gekoppeld aan de volledige subsidieperiode.
In deze pilots gaat geëxperimenteerd worden met methodes om de maatschappelijke impact
van bis-instellingen inzichtelijk te maken. Het uitgangspunt voor de bis-subsidie
blijft de artistieke en/of inhoudelijke kwaliteit van instellingen. Vanuit die kwaliteit
hebben de instellingen een effect op de samenleving: zij hebben maatschappelijke impact.
Deze impact kan niet worden beschreven met traditionele indicatoren zoals publieksbereik
of aantallen voorstellingen. Het gaat bijvoorbeeld om de impact op het publiek, maar
ook om de bijdrage aan maatschappelijke vraagstukken en de invloed op domeinen als
de wetenschap, gezondheidszorg en onderwijs. Deze impact is altijd gerelateerd aan
het profiel van de instelling. Overigens is dit niet hetzelfde als het criterium «maatschappelijk
betekenis» zoals dat in de subsidieregeling wordt gehanteerd: dat begrip kent een
bredere toepassing. In de pilots wordt samen met de sector en andere stakeholders
verkend welke indicatoren en instrumenten de impact inzichtelijk kunnen maken en in
hoeverre deze instrumenten uitvoerbaar zijn voor culturele instellingen. Daarnaast
onderzoek ik hoe, en of, de uitkomsten bruikbaar zijn in het subsidieproces.
Het in kaart brengen van deze effecten en daarover rapporteren biedt verschillende
voordelen. Ten eerste biedt dit het Ministerie van OCW aanknopingspunten voor de monitoring
en verantwoording van gesubsidieerde instellingen. Ten tweede biedt het instellingen
nieuwe mogelijkheden om de opgedane inzichten te gebruiken in de keuzes die zij maken.
Als laatste zorgt deze benadering op termijn voor een beter inzicht in hoe en op welke
manier de culturele en creatieve sector in Nederland bijdraagt aan maatschappelijke
ontwikkelingen.
Ik ben in contact met de Rijkscultuurfondsen, private fondsen, brancheverenigingen
en andere overheden over dit onderwerp omdat de maatschappelijke impact van culturele
instellingen zich immers niet beperkt tot de bis. Ook betrek ik ontwikkelingen op
Europees niveau bij de pilots, zoals de invoering van de Corporate Sustainability Reporting Directive.
Uw Kamer wordt voor Prinsjesdag 2024 nader geïnformeerd over de concrete invulling
van de pilots.
Over de aanpak van de nulmeting naar de toegankelijkheid en deelname van mensen met
een beperking in de cultuursector.
Tijdens het commissiedebat op 29 juni 2023 over de Uitgangspuntenbrief culturele basisinfrastructuur
2025 -2028 heeft mijn voorganger toegezegd een nulmeting te doen naar de toegankelijkheid
en deelname van mensen met een beperking aan de cultuursector en de Tweede Kamer over
de aanpak te informeren voor de behandeling van de cultuurbegroting.11 Op dit moment wordt nog gewerkt aan de voorbereidingen van een nulmeting, waaronder
het zekerstellen van de benodigde expertise en het bepalen van de juiste scope van
het onderzoek in relatie tot bestaande onderzoeken en monitors, opdat deze op gedegen
wijze wordt uitgevoerd en zo doelgericht mogelijk kan bijdragen aan de uitwerking
van het beleid.
Over het onderscheid amateur en professional bij de fondsen
Tijdens het commissiedebat over de Uitgangspuntenbrief culturele basisinfrastructuur
2025–2028 heeft het lid Kwint gevraagd om een verduidelijking van de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de fondsen inzake amateur en professional.12
Het uitgangspunt is dat de regelingen van het Fonds voor cultuurparticipatie (FCP)
bedoeld zijn voor niet-professionals. De regelingen van de andere fondsen, zoals het
Fonds Podiumkunsten (FPK) zijn gericht op professionals. Tijdens het debat werd er
gewezen op een onduidelijkheid tussen deze verschillende regelingen die gericht zijn
op talenten. Op basis van de voorwaarden van de huidige talentenregelingen bij het
FCP en de andere fondsen vallen organisaties met een aanzienlijk deel kunstvakstudenten
(gedeeltelijk) tussen de regelingen van deze twee fondsen in. De huidige talentenregeling
bij het FCP is bedoeld voor organisaties die talenten opleiden richting het niveau
van het kunstvakonderwijs. De talentenregeling van het Fonds Podiumkunsten is daarentegen
juist weer bedoeld voor professionals. Om deze onduidelijkheid op te lossen heb ik
het FCP gevraagd de nieuwe editie van de talentenregeling aan te passen. In de nieuwe
meerjarenregeling «Talentontwikkeling» van het FCP, voor de periode 2025–2028, is daarom mogelijk gemaakt dat ook organisaties
met deelnemers uit het kunstvakonderwijs aanvragen kunnen doen. Daarnaast is bij makers
die zich als autodidact ontwikkelen de overgang tussen amateurkunst en professioneel
werken vaak minder zichtbaar. Het verwerven van een inkomen uit een beroepspraktijk
in de culturele en creatieve sector is een logische aanwijzing, maar daarnaast is
ook erkenning van het professionele veld een indicator. Ten aanzien van de autodidacten
heb ik de fondsen gevraagd nader te definiëren wanneer een maker professioneel mag
worden genoemd, zodat organisaties die met hen werken ondersteuning kunnen aanvragen
bij het FPK.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.P.R.A. van Weyenberg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.