Brief regering : Reactie op rapport MIND onderzoek wachttijden ggz
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 678 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2023
Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, op verzoek van uw Kamer mijn reactie op de rapportage «toegankelijkheid
van geestelijke gezondheidszorg» die door MIND is opgesteld. Het rapport geeft een
persoonlijk en nadrukkelijk beeld van de problemen waar patiënten tegen aan lopen
als ze hulp zoeken in de ggz. Hieronder ga ik in op de bevindingen van MIND en de
aanbevelingen die MIND doet aan mij en aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ook
ga ik in op de stappen en maatregelen die ik hierop in samenwerking of afstemming
met onder meer verzekeraars, aanbieders, gemeenten en vertegenwoordiging van professionals
heb genomen of die nog genomen gaan worden. Daarnaast sta ik in deze brief stil bij
de voortgang van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over het vormgeven
van een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Dit naar aanleiding
van de motie Mohandis1 over een concrete aanpak om hiertoe te komen. Tot slot informeer ik u over de voortgang
van de zogenaamde consultatiefunctie ggz-sociaal domein.
Belangrijkste aanbevelingen MIND
MIND constateert dat mensen die te lang op de wachtlijst staan gedurende deze periode
niet of onvoldoende geholpen worden. Zij beveelt partijen aan strenger toe te zien
op de landelijke afspraken over wachttijdbegeleiding en overbruggingshulp. Hierbij
zouden de principes van het verkennend gesprek en «shared decision making» toegepast
moeten worden. Ook beveelt MIND aan om meer bekendheid aan de advies- en bemiddelingsfunctie
van zorgverzekeraars te geven. In het geval van een aanmeldstop bij een zorgaanbieder
wil MIND dat deze zorgaanbieder verantwoordelijk wordt voor de toeleiding van de cliënt
naar een gelijkwaardige behandeling. Met betrekking tot de contractering en inkoop
van zorg beveelt MIND verzekeraars aan om te stoppen met het hanteren van omzetplafonds
zolang er wachtlijsten zijn voor de betreffende zorg. Ook beveelt MIND aan om meer
toegankelijke behandelplekken voor zware of complexe zorg in de ggz te creëren en
om de capaciteit van kleine zorgaanbieders en vrijgevestigde beter te benutten. MIND
stelt verder dat er niet alleen zicht moet komen op de
benodigde capaciteit, maar ook meer (centrale) sturing en transparantie bij het contracteren
en inkopen van deze zorg. Tevens stelt MIND dat patiënten ook buiten de eigen regio
moeten kunnen zoeken naar zorg, als deze zorg meer passend is. Waar het gaat om drempels
bij zorgverzekeraars, beveelt MIND aan om cliënten goed te informeren over mogelijke
extra kosten bij ongecontracteerde zorg.
Reactie op aanbevelingen MIND
Het MIND-rapport geeft zoals gezegd een persoonlijk en nadrukkelijk beeld vanuit het
perspectief van de patiënt over hoe zij de zoektocht naar passend hulp ervaren. Het
onderzoek van MIND betreft een uitvraag onder hun leden over de problemen die zij
hebben ervaren met ggz-zorg vanaf 2021. Het rapport is gebaseerd op een vragenlijst
die door 297 leden is ingevuld en negen verdiepende interviews. Het onderzoek is daarmee
niet representatief voor iedereen die ggz zorg ontvangt, dat beschrijft MIND zelf
ook in het onderzoeksrapport: «Door de opzet van het onderzoek geven de resultaten
zeker geen representatief beeld van alle ggz-zorgvragers. Dat was ook niet de bedoeling.
We concentreren ons op de groep cliënten met (ernstige) problemen in de toegang en
proberen meer inzicht te krijgen in de aard van die problemen. Daarbij maakt dit onderzoek
wel duidelijk dat het om een substantiële groep mensen gaat en dat hun problemen de
kern van de ggz raken.» (p. 3)
De bevindingen van MIND zijn daarom wel een goede weerslag van problemen waarmee de
ggz-sector al langere tijd kampt en die voor patiënten en hun omgeving zeer impactvol
zijn. Deze problemen zijn voor mij herkenbaar en komen ook terug in de probleemanalyse
die ten grondslag ligt aan de afspraken die over de ggz zijn gemaakt in het Integraal
Zorgakkoord (IZA). Tevens sluit het beeld dat MIND schets aan op de analyse uit het
rapport «GGZ-uit de knel» van het Trimbos instituut, waar ik u dit voorjaar over heb
geïnformeerd.2 Ik zal hieronder specifiek ingaan op de aanbevelingen van MIND.
Ondersteuning na een verwijzing
MIND wijst erop dat ruim de helft van de respondenten met een lange wachttijd geen
overbruggingshulp krijgt aangeboden tijdens het wachten op hulp. Ik deel de opvatting
van MIND dat dit onwenselijk is. Ondersteuning tijdens het wachten kan voorkomen dat
problemen van mensen verergeren. Er zijn ook al veel goede voorbeelden, zoals Wachtkracht
in Zwolle en Wachtverzachter in Dronten. Deze initiatieven laten zien dat wachttijdbegeleiding
en overbruggingshulp van grote meerwaarde kunnen zijn en brede navolging verdienen.
Om concreet invulling te geven aan het breder inzetten van overbruggingszorg zal dit
opgenomen worden in de «leidende principes» die zorgaanbieders en verzekeraars opstellen
voor de inrichting van mentale gezondheidscentra. De mentale gezondheidscentra moeten
er mede aan bijdragen dat sociaal domein, huisartsenzorg en ggz beter op elkaar aansluiten.
Vanuit een mentaal gezondheidscentrum kan daarbij ook worden gekeken naar de mogelijkheden
van overbruggingszorg vanuit het sociaal domein, indien blijkt dat iemand te lang
zal moeten wachten tot intake of behandeling zal plaatsvinden. Het document «leidende
principes» zal naar verwachting begin 2024 beschikbaar komen. Waar het gaat om overbruggingszorg
zie ik een belangrijke rol voor de laagdrempelige steunpunten. Ik ga hieronder nog
apart in op de voortgang van de IZA-afspraak om te komen tot een landelijk dekkend
netwerk van deze voorzieningen.
Zoals gezegd is overbruggingszorg een zeer waardevol instrument voor mensen van wie
het zorgtraject nog moet starten, maar mijn primaire inzet is om ervoor te zorgen
dat mensen überhaupt minder lang op zorg moeten wachten. Dit ook in lijn met de ambitie
die partijen hebben vastgelegd in het IZA. Ook MIND wijst in haar rapport weer op
het belang hiervan, waarbij ze ook aandacht vraagt voor meer en betere informatie
over wachttijden. Om wachttijden te verkorten zet ik met de andere IZA-partijen in
op het vergroten van de behandelcapaciteit en op het sneller doorgeleiden van mensen
naar zorg of ondersteuning via het verkennend gesprek. Dit zodat vanaf 2025 in iedere
regio mensen beter en sneller naar zorg toegeleid kunnen worden. Tegelijkertijd hebben
we in het IZA ook afgesproken om de beschikbare zorgcapaciteit beter te benutten door
te komen tot wachtlijsten per regio, dit in aanvulling op de reeds bestaande wachtlijsten
per organisatie.
Momenteel wordt uitgewerkt hoe regionale wachtlijsten vormgegeven dienen te worden
en ik verwacht dat in de loop van komend jaar patiënten en verwijzers daar de eerste
resultaten van kunnen benutten. MIND wijst daarnaast ook op de rol die kleine aanbieders
en vrijgevestigden kunnen spelen in de zorg voor de groep patiënten met een complexe
zorgvraag. De betrokken partijen bij de landelijke trajecten om te komen tot mentale
gezondheidscentra, regionale wachtlijsten en betere bereikbaarheid van de ggz voor
huisartsenposten bekijken ook het potentieel van deze capaciteit, in relatie tot het
verkorten van de wachttijden in de ggz.
Naast verkorting van – en inzicht in – de wachtlijsten wil ik ook de rol van verzekeraars
beter betrekken bij het bemiddelen van patiënten naar een zorgaanbieder waar mensen
eerder geholpen kunnen worden, zoals ook MIND aanbeveelt. Eerder heb ik al aan uw
Kamer gemeld dat zorgverzekeraars inspanningen hebben gepleegd om zorgbemiddeling
meer onder de aandacht te brengen, dit onder meer via advertenties in kranten en filmpjes
in de wachtkamer bij de huisarts.3 Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld4, verkennen we of het mogelijk gemaakt kan worden dat zorgverzekeraars mensen die
wachten actief benaderen voor zorgbemiddeling, dit mede ter uitvoering van de motie
Bikker en Van den Hil.5 Daarnaast zal de stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden zich komend jaar inzetten
om de bekendheid van de advies- en bemiddelingsfunctie van zorgverzekeraars te vergroten.
Sturen op voldoende zorgaanbod
MIND wijst op het hanteren van zorgplafonds door verzekeraars en roept op om geen
zorgplafonds te hanteren voor zorg waarvoor een wachtlijst is. In het geval dat een
budgetplafond is bereikt, is de betreffende aanbieder verplicht de patiënt te wijzen
op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve
plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Kan de zorgverzekeraar dat alternatief niet
bieden, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Als
het alternatief buiten het gecontracteerde aanbod van de polis valt, is de zorgverzekeraar
verplicht volledige vergoeding te geven en geen eigen bijdrage voor de ongecontracteerde
zorg in rekening te brengen.
Het is daarnaast goed om nader in te gaan op de rol van zorgplafonds binnen het toegankelijk
en betaalbaar houden van de zorg. In ons stelsel heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht
jegens iedere individuele verzekerde en daarmee de taak om, in het geval van een naturapolis,
voldoende kwalitatieve zorg in te kopen voor al zijn verzekerden. Daar hoort bij dat
er (op macroniveau) doelmatig met schaarse financiële en personele middelen moeten
worden omgegaan. Een zorgverzekeraar gebruikt hiervoor meerdere instrumenten zoals
selectief inkopen, maar ook budgetplafonds. Selectief contracteren, dan wel het werken
met omzetplafonds, is dus een middel voor zorgverzekeraars om hun wettelijke taak
uit te kunnen voeren.
Naast de ruimte die er nog is binnen het stelsel voor verbetering en optimalisering
van het benutten van beschikbare capaciteit, zie ik ook dat het aanbod van specifieke
vormen van zorg onder druk staat. Het betreft dan met name de zorg voor een groep
mensen met complexe problematiek, de zogenoemde cruciale zorg. Over het borgen van
voldoende aanbod van dit type zorg hebben partijen in het IZA afspraken gemaakt. Middels
het traject cruciale zorg wordt gewerkt aan het doel dat voldoende cruciale ggz-capaciteit
geborgd wordt in de regio en bovenregionaal. Over de voortgang van dit traject zal
ik uw Kamer middels een aparte brief informeren, waarin ik ook de moties van uw Kamer
op dit punt zal betrekken.
Toegang tot zorg en ongecontracteerde zorg
Zorgverzekeraars bepalen zelf op basis van hun zorginkoopbeleid en diverse (kwaliteits)criteria
welke zorgaanbieders zij contracteren. MIND wijst op het feit dat het soms ontbreekt
aan informatie voor patiënten over extra kosten indien een specifieke aanbieder niet
gecontracteerd is. Laat ik onderstrepen dat het van belang is dat patiënten het tijdig
weten als hun keuze voor een zorgaanbieders hogere kosten met zich meebrengt. In dit
kader is het goed om op te merken dat de zorgaanbieder volgens de regeling transparantie
zorgaanbieders (TH/NR-028) van de NZa verplicht is om de consument te informeren over
datgene wat van belang is om een weloverwogen keuze te maken om zorg te vergelijken
en ontvangen. Hieronder valt ook informatie over het al dan niet hebben van een contract
met de verzekeraar van de verzekerde.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar, zoals in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars
aan consumenten (TH/NR-027) van de NZa staat vermeld, heldere informatie verschaffen
richting de verzekerde of de keuze voor een niet gecontracteerde zorgaanbieder leidt
tot extra kosten. Evenals wat de hoogte is van het percentage van de vergoeding bij
een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Mocht er geen sprake zijn van een contract,
dan moet de zorgverzekeraar hier richting de verzekerde transparant over zijn en ondubbelzinnig
duidelijk maken wat de (financiële) gevolgen kunnen zijn voor de verzekerde.
Ook zijn er afspraken gemaakt rondom de verbetering van de informatievoorziening voor
verzekerden in het kader van contractering, dit is ook recent aan uw Kamer bericht.6 Zorgverzekeraars hebben aangegeven belang te hechten aan eenduidige en uniforme communicatie
naar verzekerden en zij zetten een aantal stappen om de communicatie te verbeteren.
Dit met als doel de verzekerde goed te informeren, zodat deze een weloverwogen keuze
kan maken tijdens het overstapseizoen. Zo hanteren alle zorgverzekeraars nu dezelfde
definities om de contracteerstatus weer te geven aan de hand van vijf kernboodschappen,
zodat duidelijk is in hoeverre er al een contract is afgesloten en wat de mogelijke
financiële consequenties zijn. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) voert tijdens het lopende
overstapseizoen een onderzoek uit om na te gaan of dit ook de gewenste duidelijkheid
heeft opgeleverd bij verzekerden. Indien dit niet het geval is, bekijkt ZN wat verder
verbeterd moet worden. Daarnaast is een animatiefilmpje gemaakt, waarin uitleg wordt
gegeven over het overstapseizoen.
MIND wijst daarnaast ook op situaties van weigering door aanbieders omdat de cliënt
buiten het reguliere werkgebied van de ggz-aanbieder woont en dat de aanbieder om
deze reden besluit geen behandelovereenkomst te sluiten. Het uitgangspunt is dat een
arts of zorginstelling vanwege de op hen rustende zorgplicht een behandelovereenkomst
aan moet gaan. De redenen waarom een behandelaar kan afzien van het aangaan van een
behandelovereenkomst staan opgenomen in de KNMG-richtlijn, een van deze redenen is
de bereikbaarheid en (reis)afstand tussen de praktijk van de arts en de woon- of verblijfplaats
van de patiënt. Voor ggz-zorg is bereikbaarheid en (reis)afstand in ieder geval relevant
waar het gaat om zorg waar sprake is van een rol voor de crisisdienst of zorg waar
huisbezoeken worden gedaan, door bijvoorbeeld FACT-teams. De afweging van deze belangen
is aan de arts of zorginstelling. Echter, ik ben wel van mening dat een behandelaar
hier niet lichtvaardig mee om mag gaan. Ik zal dit punt ook overbrengen in de richting
van Artsenfederatie KNMG, de Nederlandse ggz (deNLggz) en de Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (NVvP) en hen vragen om in overleg met MIND te bezien in hoeverre
de uitvoering van de door hen aangehaalde richtlijn een probleem vormt en of aanpassing
noodzakelijk is.
Laagdrempelige steunpunten
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik vinden het van belang
dat mensen de eigen regie over hun leven hebben, dit is ook een van de basisgedachten
van het IZA. Hierbij zien we, voorafgaand aan en ook gedurende een behandeling, een
belangrijke rol weggelegd voor laagdrempelige steunpunten. Laagdrempelige steunpunten
zoals zelfregie- en herstelinitiatieven zijn plekken waar iedere inwoner terecht kan,
maar die ook toegankelijk zijn voor mensen met (ernstige) psychische problemen. Het
zijn plekken «door en voor» de mensen om wie het gaat, waar je je welkom voelt, waar
je gezien wordt als een mens die ertoe doet. Onderdeel van de IZA-afspraken is om
de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van deze laagdrempelige
steunpunten, waar iedere inwoner toegang tot heeft.
Uw Kamer heeft gevraagd om geïnformeerd te worden over de voortgang van deze afspraak
en de motie Mohandis c.s.7 vroeg in dit licht om een concrete aanpak tot realisatie van de afspraak met uw Kamer
te delen. In dit kader wijzen de Staatssecretaris en ik er graag op dat een brede
werkgroep onder regie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) op dit moment
werkt aan de implementatie van deze afspraak. Het brede onderzoek naar de huidige
beschikbaarheid van laagdrempelige steunpunten zal daarbij inzicht geven in wat nodig
is om te komen tot een landelijk dekkend netwerk. In de tussentijd worden gemeenten
en andere stakeholders nu al ondersteund bij het opzetten van extra steunpunten, door
middel van het door de betrokken partijen – waaronder MIND – ontwikkelde «handvattendocument
«laagdrempelige steunpunten»8.
In het handvattendocument wordt omschreven wat de kenmerken van laagdrempelige steunpunten
zijn, wat de visie op herstelgericht werken is, hoe de samenwerking tussen ggz, huisartsen,
sociaal werk en zelfregie- en herstelinitiatieven vormgegeven kan worden en wat er
nodig is om uiteindelijk te komen tot een landelijk dekkend netwerk laagdrempelige
steunpunten. Ook wordt er op dit moment gewerkt aan een procesplan dat begin 2024
wordt gepubliceerd, ter aanvulling op het handvattendocument. Het procesplan bevat
de activiteiten die de landelijke werkgroep zal ondernemen om gemeenten te ondersteunen
bij het opzetten van laagdrempelige steunpunten, zoals het opzetten van een kennisbank
met voorbeelden van steunpunten. Hiermee hoop ik uw Kamer
voldoende inzicht te hebben geboden in de wijze waarop we de IZA-afspraak over laagdrempelige
steunpunten omzetten in voorzieningen waar iedere burger in Nederland in de toekomst
een beroep op kan doen.
Consultatiefunctie sociaal domein – ggz
Een goede samenwerking tussen de ggz en het sociaal domein is van groot belang voor
mensen met een psychische stoornis. Een belangrijk middel om deze samenwerking te
verbeteren is de consultatiefunctie sociaal domein – geneeskundige ggz (hierna: consultatiefunctie
ggz). Op 15 juni 2023 heb ik de voorhang domeinoverstijgende consultatiefunctie geestelijke
gezondheidszorg aan uw Kamer gestuurd.9 Zoals toegezegd in de voorhangbrief, wordt uw Kamer hierbij geïnformeerd over de
voortgang. In de brief is het voornemen gedeeld om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
een opdracht te geven een prestatiebeschrijving met een vrij tarief voor de consultatiefunctie
ggz vast te laten stellen. De consultatiefunctie ggz voorziet erin dat professionals
in het sociaal domein professionals in de geneeskundige ggz kunnen consulteren (bevragen).
Het doel van de consultatie is het voorkomen van zorg of het voorkomen van zwaardere
zorg. Het gaat hier om domeinoverstijgende samenwerking tussen professionals om cliënten
de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding te kunnen bieden
Op 30 augustus 2023 heb ik de NZa de aanwijzing hiervoor gestuurd. De NZa heeft op
7 november 2023 de prestatie voor de consultatiefunctie ggz vastgesteld. De zorgverzekeraars
hebben aangegeven de consultatiefunctie ggz gedurende het eerste kwartaal van 2024,
na afloop van de reguliere contractering, te gaan inkopen. ZN, deNLggz en de VNG zijn
momenteel met elkaar in gesprek om deze inkoop verder vorm te geven. Daarmee zetten
de betrokken partijen weer een volgende stap in de realisatie van de consultatiefunctie
ggz.
Afsluitend
De persoonlijke verhalen uit het rapport van MIND onderstrepen voor mij de noodzaak
en urgentie om door te gaan met het uitvoeren van de gemaakte IZA-afspraken en zo
de toegankelijkheid in de ggz te verbeteren in het belang van patiënten en hun naasten.
In deze eerste periode van het IZA is daarmee een stevige basis gelegd om anders te
kijken naar de (zorg)vraag, beter inzicht te krijgen in de wachtlijsten en de beschikbare
capaciteit én daarnaar te handelen. Hierbij is in het bijzonder aandacht voor cruciale
ggz, met als doel meer grip te krijgen op het aanbod van deze zorg. De komende periode
zal ik uw Kamer hier over blijven informeren, zodat u zicht heeft op de voortgang
die wij boeken en de wijze waarop we de toegankelijkheid van de ggz borgen en versterken,
ten behoeve van alle mensen die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Indieners
-
Indiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.