Brief regering : Recente moties aangaande Dierproeven en TPI
32 336 Dierproeven
Nr. 151 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2023
Op 9 mei en 16 mei 2023 hebben het commissiedebat en het tweeminutendebat over dierproeven
en de transitie naar proefdiervrije innovatie plaatsgevonden. Tijdens deze twee debatten
heb ik een aantal toezeggingen gedaan waarvan een deel in de brief van 13 juli jl.
is behandeld (Kamerstuk 32 336, nr. 150). Ik informeer de Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW), over de overige toezeggingen en moties en een aantal rapporten. Het gaat om
de volgende moties en toezeggingen:
o De motie van leden Wassenberg, Graus, Beckerman en De Groot waarmee de regering verzocht
wordt om te onderzoeken hoe de structurele toepassing van systematic reviews beter
geïmplementeerd kan worden (Kamerstuk 32 336, nr. 145).
o De toezegging (TZ202305-017) om de Kamer in het najaar te informeren over de implementatie
van systematic reviews in bestaande wetgeving (Toezegging ID 6048);
o De motie van leden Wassenberg en Beckerman waarmee de regering verzocht wordt om in
overleg met de betrokken kennis- en onderwijsinstellingen te onderzoeken hoe kennis
over (en de toepassing van) systematic reviews vast onderdeel kan worden van medisch-biologische
opleidingen. (Kamerstuk 32 336, nr. 146);
o De toezegging (TZ202305-016) om de Kamer in het najaar te informeren over de gesprekken
met EU-lidstaten over validatie.
Tevens informeer ik de Kamer met deze brief in paragraaf II over het jaarlijks overzicht
van dierproeven en proefdieren in Nederland, zoals gepubliceerd door de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit («Zo doende 2022», bijlage 1). In paragraaf III informeer
ik vervolgens de Kamer over een rapport van adviesbureau EMMA «Naar meer proefdiervrije innovatie, een volgende stap in de transitie» (bijlage 2) en een rapportage van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad)
met de titel «De beschikbaarheid en toegankelijkheid van menselijk weefsel voor biomedisch onderzoek
en onderwijs» (bijlage 3).
I. Moties, toezeggingen en pilot transparant proefdieronderzoek
Synthesis of Evidence of Systematic Reviews
Synthesis of Evidence (SoE) is een verzamelnaam voor de verschillende vormen van ordenen
en evalueren van de beschikbare wetenschappelijke kennis als onderbouwing van een
voorgenomen (dier)proef. Deze methoden zijn voor proefdieronderzoek van belang, omdat
daarmee het maken van een weloverwogen keuze voor het meest geschikte (dier)model
en bijbehorende proefopzet voor een bepaalde onderzoeksvraag ondersteund wordt. De
beschikbare informatie biedt onder andere inzicht in de relevantie van het model voor
de onderzoeksvraag en hoe de proefopzet dient te worden gedaan. Dit kan de kwaliteit
van proefdieronderzoek verhogen en onnodig herhalen van onderzoek en dus onnodig gebruik
van proefdieren voorkomen. De systematic review (SR) is een specifieke vorm van SoE,
met name geschikt voor onderzoek waarbij resultaten uit fundamenteel onderzoek worden
vertaald naar de praktijk (translationeel onderzoek).
De eerste stappen van een SR zijn vaak toepasbaar. Het blijkt in de praktijk echter
niet voor elke wetenschapsdiscipline even uitvoerbaar of zinvol, afhankelijk van het
type onderzoek en de mate van beschikbare literatuur, zoals onderschreven in de «Zienswijze
Synthesis of Evidence»1 van het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad). In de wetenschapsdisciplines
waar een SR minder of niet uitvoerbaar is, zijn er in de meeste gevallen wel andere
vormen van SoE die een onderzoeker kan toepassen om toch een overzicht te krijgen
van alle informatie rondom een onderzoeksvraag. Welke vorm van SoE geschikt is om
de beschikbare informatie op te halen moet naar mijn mening een vrijwillige en afgewogen
keuze blijven van een onderzoeker zelf. Desalniettemin onderschrijf ik de waarde van
SRs. Om die reden worden sinds 2012 via het ZonMw subsidieprogramma Meer Kennis met
Minder Dieren (MKMD), workshops en expert-begeleiding bij de uitvoering van SRs voor
proefdieronderzoek gefinancierd. Onderzoekers kunnen een tegemoetkoming aanvragen
voor de begeleiding en uitvoering voor deze complexe en kostbare vorm van SoE. In
de motie van leden Wassenberg, Graus, Beckerman en De Groot (Kamerstuk 32 336, nr. 145) wordt de regering verzocht om een structurele toepassing van SR beter te implementeren.
Als uitvoering van de motie heb ik ZonMw de opdracht gegeven deze SR-subsidies binnen
de nieuwe MKMD-programmaperiode (april 2024 tot april 2028) te continueren. Ook heb
ik ZonMw gevraagd te kijken welke aanpassingen nodig zijn om deze praktijk binnen
de wetenschap nog verder te verspreiden. ZonMw geeft aan dat de vraag naar deze subsidies
nog steeds groeiende is, dat is een goed teken. Daarom heb ik het budget voor die
subsidies binnen het nieuwe MKMD-programma verhoogd van 700.000 euro naar 1 miljoen
euro.
Ik heb toegezegd om de Kamer dit najaar te informeren over hoe het zit met implementatie
van SoE bij de vergunningverlening van dierproeven (uitvoering van de wetgeving, TZ202305-017).
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft mij laten weten dat in het proces voor
vergunningverlening het principe van SoE al wordt toegepast, naast andere wetenschappelijke
onderbouwingen voor het vergunnen van een dierproef. De CCD ziet hier onverminderd
op toe.
In de Kamer hebben we regelmatig gesproken over de mogelijkheden die kunstmatige intelligentie
kan bieden voor bijvoorbeeld het beter vindbaar maken van proefdiervrije innovaties.
Ik zie op termijn zeker de potentie van kunstmatige intelligentie om het doorzoeken
van literatuur te versnellen. Daarom heb ik, zoals beschreven in mijn Kamerbrief van
30 januari 2023 (Kamerstuk 32 336, nr. 143), via ZonMw een driejarig project gefinancierd die proefdiervrije methoden makkelijker
vindbaar moet maken in de literatuur. Belangrijke voorwaarde is dat deze tool gratis
beschikbaar komt voor het onderzoeksveld. Het is belangrijk hierbij op te merken dat
de technieken hiervoor nog in ontwikkeling zijn en op dit moment nog niet ver genoeg
zijn om gebruikt te worden als onderdeel van of in plaats van een SR. Zoals gezegd
zie ik wel de potentie die deze technieken hebben voor SoE en blijf ik daarom de ontwikkelingen
op dit gebied nauwlettend volgen.
In de Kamerbrief van 13 juli jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 150) informeerde de Minister van OCW de Kamer dat de resultaten van het pilotonderzoek
«Transparant proefdieronderzoek» van ZonMw dit najaar verwacht werden. ZonMw heeft de Minister van OCW laten weten
meer tijd nodig te hebben om het onderzoek gedegen af te ronden. De verwachting van
ZonMw is dat de resultaten komend voorjaar met de Kamer gedeeld kunnen worden. In
deze pilot wordt onderzocht welke manieren en voorwaarden de transparantie en kwaliteit
van proefdieronderzoek kunnen verhogen, waarbij gekeken wordt naar preregistratie,
rapportage richtlijnen, FAIR data en open access publicatie. Dit kan de kwaliteit
van SoE mogelijk verbeteren, doordat resultaten uit proefdieronderzoek inzichtelijker
en beter vindbaar worden. Ik wacht de resultaten uit dit onderzoek af, alvorens samen
met de Minister van OCW te kijken op welke manier transparantie van proefdieronderzoek
verder gestimuleerd kan worden.
Met de motie van de leden Wassenberg en Beckerman (Kamerstuk 32 336, nr. 146) wordt de regering verzocht om te onderzoeken hoe kennis over (en toepassing van)
SRs vast onderdeel kan worden in medisch-biologische opleidingen2. Universiteiten en universitair medische centra (umc’s) hebben de ambitie om het
aantal proefdieren in het (post)academisch onderwijs te verminderen en diervrije methoden
te bevorderen. Mede daarom is het streefbeeld «innovatie in het onderwijs met minder
proefdieren»3 opgesteld. Uitgangspunt is dat er in het onderwijs, met name aan toekomstige onderzoekers,
meer aandacht is voor proefdiervrije innovaties en een vermindering van het gebruik
van proefdieren. Het is aan universiteiten en umc’s zelf om de genoemde aanbevelingen
en noodzakelijke acties uit het streefbeeld te implementeren in de opleidingen. Zij
zijn immers zelf verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijscurriculum. Daarom
is de Minister van OCW met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL) in gesprek over welke mogelijkheden de
kennis- en onderwijsinstellingen zien voor uitvoering van deze motie. In 2024 wordt
de uitkomst hiervan met de Kamer gedeeld.
EU-activiteiten
Ik heb toegezegd u te informeren over de gesprekken over validatie die ik voer met
andere EU-lidstaten. Deze gesprekken worden gevoerd in het kader van het recent gepubliceerde
voorstel van de Commissie naar aanleiding van het Europese Burgerinitiatief «Voor
cosmetica zonder dierenleed – maak Europa dierproefvrij». Op 29 september jl. heb
ik de Kamer met een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3790) geïnformeerd over de reactie van het kabinet hierop. Tevens geeft het BNC-fiche
inzicht in de stappen die ik Europees onderneem ter verbetering van validatie of kwalificatie
van proefdiervrije innovatie. Een van de stappen die de Commissie naar aanleiding
van het burgerinitiatief neemt, is het indienen van een voorstel binnen de European Research Area (ERA), een Europees beleidsinstrument. De Commissie heeft samen met drie lidstaten
en een stakeholder op 1 december jl. een definitieve versie van het voorstel met de
titel «Non-animal approaches in biomedical research and testing of pharmaceuticals»
ingediend. Een van de doelen van dit voorstel is om een Europese validatie- en implementatiestrategie
op te stellen voor proefdiervrije methoden. Een ander doel is om op Europees niveau
prioriteiten te stellen voor de ontwikkeling van proefdiervrije methoden voor veiligheidstesten
van geneesmiddelen en fundamentele en toegepaste biomedische wetenschap.
Een ERA is erop gericht om onderzoeksbeleid en onderzoeksprogramma’s van Europese
lidstaten op elkaar af te stemmen, zodat er betere samenwerking in de EU tot stand
komt op specifieke thema’s. Juist op het terrein van proefdiervrije innovaties is
Europese harmonisatie en samenwerking belangrijk en sluit een ERA daar dus goed bij
aan. Nederland is voortrekker voor dit initiatief en ik ben verheugd dat dit ERA-voorstel
in samenwerking met de Commissie en de andere betrokkenen tot stand is gekomen. Indien
het ERA-voorstel wordt geaccepteerd zal deze in de periode 2025 tot en met 2027 uitgevoerd
gaan worden en het kader vormen voor gesprekken met andere lidstaten over validatie.
Zoals in het BNC-fiche aangegeven zal ik daar waar mogelijk actief inhoudelijk bijdragen
aan de invulling van het door de Europese Commissie aangekondigde stappenplan richting
het infaseren van proefdiervrije innovaties en het vervolgens uitfaseren van dierproeven.
Op 11 en 12 december jl. heeft de Commissie in het kader van dat stappenplan een eerste
bijeenkomst georganiseerd. Ik zal de Kamer regelmatig blijven informeren over de ontwikkelingen
op Europees niveau.
II De Zodoende dierproevencijfers en onderzoek niet-humane primaten
Ondanks de verschillende technologische ontwikkelingen en innovaties blijven dierproeven
vooralsnog noodzakelijk om de gezondheid en veiligheid van mens, dier en milieu te
waarborgen. Welzijn van het proefdier, kwaliteit van de dierproef en transparantie
hierover zijn daarbij essentieel. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
zal de volledige jaarregistratie 2022 over dierproeven, zoals gebruikelijk, publiceren
op haar eigen website. De belangrijkste tabellen uit de «Zo doende 2022» zijn alvast
bij deze brief toegevoegd (bijlage 1).
Instellingsvergunninghouders moeten in het kader van de Wet op de dierproeven (Wod)
een registratie bijhouden van de uitgevoerde dierproeven en gebruikte proefdieren.
Het gebruik van één proefdier telt daarbij als één dierproef. De NVWA verzamelt deze
gegevens en publiceert ieder jaar een jaarverslag over de gecumuleerde registratiegegevens
in de «Zo doende» in overeenstemming met de Europese richtlijn.
Belangrijkste bevindingen 2022
In het rapportagejaar 2022 zijn 492.402 dierproeven geregistreerd. Dat zijn 14.432
dierproeven meer dan in 2021. Sinds meerdere jaren is het aantal dierproeven in Nederland
relatief constant, waarbij in 2022 een lichte stijging te zien is t.o.v. voorgaande
jaren. De meeste dierproeven werden uitgevoerd krachtens wetgeving vereiste toxiciteits-
en veiligheidstesten, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en toegepast en omzettingsgericht
onderzoek. In de jaarregistratie zijn veelgebruikte proefdiersoorten opgenomen per
diersoort.
Het aantal proefdieren dat is gedood of is doodgegaan zonder dat zij onderdeel waren
van een dierproef, is ten opzichte van het vorige verslagjaar gestegen met 2,2% van
334.504 naar 341.887 dieren. Ik betreur deze stijging, juist omdat er in de afgelopen
jaren actief op is ingezet om deze aantallen waar mogelijk terug te dringen. Mede
naar aanleiding van de motie van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 32 336, nr. 140) is er een werkgroep ingericht die kijkt naar de (on)mogelijkheden om dit aantal
terug te dringen. Resultaten worden in het voorjaar van 2024 verwacht.
In 2022 vonden minder proeven plaats met onder andere categorieën: koppotigen, Mongoolse
gerbils, katten, runderen, Syrische goudhamsters en «andere knaagdieren». In 2022
liet het aantal proeven met onder andere: honden, Java-apen, zebravissen, paarden
en ezels een stijging zien. Ondanks de afname van het aantal dierproeven in verschillende
categorieën, is deze afname niet terug te zien in het totaalcijfer van het aantal
dierproeven. Dit is o.a. toe te schrijven aan een aantal duidelijke stijgingen in
andere categorieën. De stijging van het aantal honden valt grotendeels te verklaren
door een studie naar de aanwezigheid van bepaalde virussen in honden. Na eenmalige
bloedafname zijn deze honden weer meegegaan met hun eigenaar. Eenzelfde soort studie
is gedaan naar de aanwezigheid van virussen in paarden.
Het gestegen gebruik van Java-apen is te verklaren door een, door de EU gesubsidieerde,
studie naar nieuwe vaccinatiestrategieën voor infectieziekten.
Ik heb net als de Kamer de ambitie om het aantal dierproeven af te laten nemen. Helaas
zijn er geen eenvoudige en snelle maatregelen om dat te bereiken. Mijn TPI-beleid
is erop gericht om proefdiervrije innovaties in te faseren, zodat op termijn dierproeven
uitgefaseerd kunnen worden. De recente mededeling van de Europese Commissie voor het
opstellen van een Europees stappenplan biedt perspectieven. Om de aantallen daadwerkelijk
naar beneden te brengen is een Europese aanpak belangrijk. Ondanks alle activiteiten
en inspanningen van partijen blijft het aantal dierproeven in Nederland min of meer
stabiel. Het is belangrijk om te noemen dat dit aantal alleen een absolute weergave
is; de getallen uit de «Zodoende» worden niet afgezet tegen de totale omvang van het
(biomedische) onderzoek in dat jaar. Of het aandeel proefdieronderzoek ten opzichte
van de totale omvang is afgenomen, gelijk gebleven of toegenomen, is uit de Zodoende
niet af te leiden. Het effect van TPI is daardoor niet direct af te leiden van deze
absolute getallen. Daarom ben ik met partijen, waaronder het NCad, in gesprek om een
diepere analyse op zowel de proefdiercijfers als ook de activiteiten gerelateerd aan
TPI uit te voeren, om zo gerichter te kunnen sturen.
Voortgang onderzoek naar mogelijkheden tot verdere verlaging van proeven op niet-humane
primaten
Afgelopen juli heeft de Minister van OCW de Kamer geïnformeerd over de invulling van
het onderzoek naar de mogelijkheden tot verdere verlaging van het aantal proeven op
niet-humane primaten (motie Wassenberg c.s.)4. In navolging op die brief informeert mijn collega van OCW dat er een onderzoekscommissie
is ingesteld die eind november van start is gegaan. De commissie streeft ernaar de
uitkomsten van het onderzoek en de review door internationale experts in november
2024 aan de Minister van OCW aan te bieden, waarna deze het eindrapport met de Kamer
zal delen.
III Appreciatie op adviesrapporten
Naar meer proefdiervrije innovatie. Een volgende stap in de transitie.
In juli heeft het adviesbureau EMMA het rapport «Naar meer proefdiervrije innovatie, een volgende stap in de transitie» (bijlage 2) opgeleverd. Dit rapport is opgeleverd naar aanleiding van een Dialoogtraject,
als onderdeel van mijn TPI-beleid. In een transitie blijft het volgen van de signalen
en de dynamiek van de verschillende partijen in de diverse beleidssectoren en onderzoeksdomeinen
belangrijk, zodat kennis en nieuwe inzichten niet verloren gaan. Verhalen delen en
dialoog voeren (Kamerstuk 32 336, nr. 121 d.d. 21 juli 2021) is daarom een van de actielijnen uit de TPI-programmaperiode 2021–2023.
Bureau EMMA is gevraagd om te helpen die dialoog vorm te geven.
De opdracht aan bureau EMMA was gericht op drie onderdelen. Het eerste onderdeel moest
ruimte bieden aan de verschillende stakeholders om, eventueel anoniem, open en persoonlijk
te reflecteren op de huidige kansen en bedreigingen van de transitie. Hiertoe heeft
bureau EMMA met een 30-tal verschillende personen uit het veld persoonlijke interviews
gehouden. Het tweede onderdeel betrof de organisatie van een bijeenkomst (Dialoogdag).
Die bijeenkomst, die in november 2022 heeft plaatsgevonden, was bedoeld om met het
brede veld te zoeken naar mogelijkheden om de benoemde kansen, zorgen en bedreigingen
bespreekbaar te maken en ideeën op te halen. Het derde onderdeel betrof het opstellen
van een adviesrapport met daarin aanbevelingen voor de rol van de overheid in de transitie,
op basis van de ideeën en reflecties die tijdens de interviews en Dialoogdag zijn
opgehaald.
Het rapport geeft inzicht in de rollen die de overheid kan spelen in de verschillende
fasen van de transitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van twee modellen, de x-curve
van de transitiedynamiek5 en het sturingskwadrant6, 7. H
et rapport schetst vervolgens aan de hand van die modellen een aantal handelingsperspectieven
voor de verschillende fases in de transitie. De rollen die de overheid in die verschillende
fases kan aannemen lopen in een transitie deels door elkaar. Ik herken de rol van
de responsieve overheid en netwerkende overheid passend bij de huidige fase in de
transitie: typerend voor het partnerprogramma TPI en de steun voor diverse initiatieven.
Ook herken ik de opkomende rol van presterende overheid, zoals bijvoorbeeld:
• Meer sturende rol in netwerk. Ik ben na ontvangst van het rapport in juli jl. actief op zoek gegaan naar professionals
die lokale TPI-werkgroepen op willen zetten op de verschillende Nederlandse wetenschapscampussen
en heb hiervoor een netwerk opgezet. Bijeenkomsten voor dit netwerk blijf ik actief
organiseren en ondersteunen. Indien lokale partijen aanvullende gesprekstafels met
lokale stakeholders willen organiseren, met als doel om een lokale TPI-werkgroep op
te richten, zal ik die gesprekstafels financieel ondersteunen.
• Financiering voor concrete doelen. De financiële steun aan initiatieven met concrete doelen wordt voortgezet, zoals
de Helpathons (dat zijn bijeenkomsten gericht op het bedenken van proefdiervrije oplossingen)
en YoungTPI (dat is een netwerk van jonge professionals werkend aan de transitie naar
proefdiervrije innovatie). Ook zet ik mij in voor een aanvraag bij het Groeifonds
voor een Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie in Utrecht.
• Verbreed de dialoog. Ik breid de communicatie stapsgewijs uit naar een breder publiek. Er wordt gewerkt
aan een laagdrempelige animatievideo over de transitie en er wordt actiever gebruik
gemaakt van LinkedIn. Ook zijn dit najaar door LNV voor het eerst workshops gegeven
(sturende overheid) over de transitie op de beroepsdagen van biotechnici en proefdierverzorgers.
• Toegankelijkheid van kennis. In het rapport staat dat kennisdeling over beschikbare proefdiervrije innovaties
beter kan. Daarom heb ik een informele werkgroep opgericht die heeft voorgesteld om
een expertcommissie voor proefdiervrije methoden op te richten. Ik ben voornemens
de Universiteit Utrecht een opdracht te geven om verder uit te werken hoe een dergelijke
commissie, die bedoeld is om specialistische kennis over specifieke proefdiervrije
methoden toegankelijker te maken, het beste ingericht kan worden.
De beschikbaarheid en toegankelijkheid van menselijk weefsel voor onderzoek en onderwijs
In april van dit jaar heeft het NCad een adviesrapport opgeleverd over toegang tot
menselijk weefsel. In dit rapport worden een negental aanbevelingen gedaan op beleidsterreinen
van verschillende Ministers. Aanbevelingen nummer één en negen betreffen het beleidsterrein
van mij en de Minister van OCW. Hieronder geef ik een korte beschrijving en reactie
op deze twee aanbevelingen, mede namens de Minister van OCW. De Minister van VWS zal
de Kamer zelf informeren over zijn reactie op aanbevelingen twee tot en met acht uit
dit NCad-rapport. Voor de volledige omschrijving van de aanbevelingen verwijs ik naar
het rapport.
Ik ben voornemens om de aanbevelingen van het NCad als volgt op te pakken:
In de eerste aanbeveling adviseert het NCad om het initiatief Health-RI actief en
voor langere tijd te steunen. Health-RI is een Nederlands initiatief dat ernaar streeft
beschikbare bio en databanken te combineren, zodat onderzoekers bij één loket terecht
kunnen voor menselijk weefsel en data. Dit draagt bij aan de mogelijkheden voor de
ontwikkeling van proefdiervrije modellen op basis van menselijk weefsel, of het beschikbaar
stellen van deze weefsels voor educatiedoeleinden om ook op dat vlak het gebruik van
proefdieren te verminderen. Dit initiatief wordt momenteel via het Groeifonds gefinancierd.
Recent heeft het kabinet de tweede tranche voor Health-RI toegekend, die voorziet
in de financiering voor nog eens zes jaar. Naarmate de ontwikkelingen rond de nationale
gezondheidsdata-infrastructuur vorderen, zal het mogelijk worden te bepalen of vervolgfinanciering
vanuit de overheid mogelijk en wenselijk is. Ik zal in overleg met andere betrokken
bewindspersonen onderzoeken of een structurele financiering nodig en mogelijk is.
Het initiatief Health-RI richt zich op Nederland.
De laatste aanbeveling van het NCad is om het werken met menselijke materialen op
te nemen in de opleidingscurricula van de levenswetenschappen om het zo meer bekendheid
te geven en het onderzoeksveld verder te ontwikkelen. De Nederlandse Federatie van
Universitair Medische Centra (NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL) dragen er
zorg voor dat het rapport en de aanbeveling bij de betreffende opleidingen onder de
aandacht wordt gebracht.
Afsluiting
Het TPI-programma loopt formeel tot einde dit jaar. Ik heb, gezien de uitdagingen
die er nog liggen, besloten om het programma voort te zetten. In het voorjaar zal
ik de Kamer informeren over de doelstellingen van mijn TPI-beleid voor de komende
vijf jaar, aansluitend bij de huidige missie en ambitie van het TPI-partnerprogramma.
Zowel de handelingsperspectieven uit het EMMA-rapport als de aanbevelingen uit het
nog te verwachten NCad-rapport zal ik daarin meenemen. De verwachting is dat het NCad
in het voorjaar van 2024 een evaluatie van hun transitie advies uit 2016 zal opleveren.
Dat advies was toen mede de basis voor het huidige TPI-programma.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit