Brief regering : Verslag Landbouw- en Visserijraad 10 tot en met 12 december 2023
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1610
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2023
Op 10, 11 en 12 december jl. vond de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) plaats
in Brussel. Met deze brief informeer ik de Kamer over de uitkomsten van de Raad. Verder
maak ik van de gelegenheid gebruik om de Kamer te informeren over de relevante ontwikkelingen
in relatie tot het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) voor een
Verordening over duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ook geef ik met deze
brief uitvoering aan de motie van het lid Van Campen over het belang van Renure (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1604), de motie van het lid Eppink (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1588) over mensenrechtenschendingen in de Chinese visserijsector, de motie van het lid
Vedder c.s. over kabeljauw (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1592) en de motie van het lid Flach c.s. over tong (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1603).
I. Verslag Landbouw- en Visserijraad
Vangstmogelijkheden 2024
Zoals gebruikelijk is op de decemberraad gesproken over de vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TAC) voor het volgende jaar. Daarmee wordt vastgesteld welke mogelijkheden voor
visserij de Nederlandse vloot het komende jaar zal hebben. De besluiten die hier worden
genomen zijn dan ook van groot belang voor de visserijsector. Tegelijkertijd dienen
deze onderhandelingen zorg te dragen voor uitkomsten die passen binnen een duurzaam
bestandbeheer om daarmee de visbestanden voor de lange termijn te behouden wat ook
essentieel is voor een duurzame visserij.
Voor de meeste visbestanden die voor Nederland relevant zijn, geldt dat de Europese
Unie (EU) onderhandelt met het Verenigd Koninkrijk (VK) en Noorwegen. Volgend uit
haar exclusieve bevoegdheid op het terrein van visserij in de Uniewateren voert de
Commissie deze onderhandelingen namens alle EU-lidstaten en op basis van een vertrouwelijk
mandaat dat is vastgesteld door de Raad. Het uitgangspunt voor deze onderhandelingen
is altijd het wetenschappelijk vangstadvies van de Internationale Raad voor Onderzoek
naar de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES). Daarnaast zijn de instituties van de EU en de EU-lidstaten juridisch gebonden
aan het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en, wanneer van toepassing, de geldende
Meerjarenplannen. Eén van de doelstellingen van het GVB, waar de instituties van de
EU de EU-lidstaten dus aan gebonden zijn, is de doelstelling om het niveau van maximale
duurzame opbrengst (maximum sustainable yield, MSY) in 2020 te behalen. Indien dit
voor bepaalde visbestanden niet is behaald, en bestanden niet voldoen aan de criteria
van het geldende Meerjarenplan voor stabiliserende maatregelen, geldt dat het strengste
vangstadvies toegepast dient te worden. De huidige Europese regelgeving laat daarmee
zeer weinig ruimte voor interpretatie of flexibiliteit. Nederland heeft reeds aangedrongen
op een herijking van het GVB, zodat onder meer toekomstperspectief aan de visserijsectoren
kan worden gegeven in een veranderende omgeving (Bijlage bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1437, brief met Nederlandse reactie op consultatie over de voortgang van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid). Ik blijf mij hiervoor inzetten.
Het is voor het eerst sinds de Brexit dat de vangstmogelijkhedenonderhandelingen met
derde landen, VK en Noorwegen, nog voor de decemberraad zijn afgerond. Als gevolg
hiervan was het niet nodig om tijdelijke TAC’s voor de bestanden die onderdeel uitmaken
van die onderhandelingen vast te stellen. De uitkomsten van de onderhandelingen met
derde landen zijn opgenomen in het voorstel voor de Verordening Vangstmogelijkheden
2024 voor de Atlantische Oceaan en Noordzee dat op de Raad ter besluitvorming voorlag.
Tevens bevat dit voorstel ook regelgeving voor het beheer van autonome EU-bestanden,
zoals aal. Daarnaast stond ook de Verordening Vangstmogelijkheden 2024 voor de Middellandse
Zee en Zwarte Zee op de agenda. Onder deze verordening worden geen vangstmogelijkheden
voor de Nederlandse visserijsector vastgelegd. De Raad nam uiteindelijk met gekwalificeerde
meerderheid zowel de Verordening Vangstmogelijkheden 2024 voor de Atlantische Oceaan
en Noordzee, als de Verordening Vangstmogelijkheden 2024 voor de Middellandse Zee
en Zwarte Zee aan.
Ten aanzien van de regelgeving voor aal, zijn er dit jaar wederom regels gesteld betreffende
de gesloten periode. Voor Nederland geldt dat de huidige gesloten periode kan worden
aangehouden (van 1 september 2024 tot 1 maart 2025), voor de gebieden waar deze op
van toepassing is.
Ten behoeve van glasaal is een wijziging doorgevoerd in de te sluiten periode. Hierdoor
ontstaat meer flexibiliteit voor het vissen van glasaal tijdens de gesloten periode
ten behoeve van glasaal bestemd voor uitzet. Daarbij is opgenomen dat dit niet af
mag doen aan de totale gesloten periode. Net zoals in 2023 moet de totale gesloten
periode in totaal 6 maanden zijn. De overeengekomen flexibiliteit komt ook Nederland
ten goede. Hoewel in Nederland zelf geen visserij op glasaal plaatsvindt, maakt Nederland
wel gebruik van gevangen glasaal voor de uitzet ten behoeve van het herstel van de
aalpopulatie. Hiermee geeft het invulling aan de afspraken zoals gemaakt in kader
van het aalbeheerplan. Voorts heb ik mij ingezet voor het creëren van een mogelijkheid
voor een ontheffing voor onderzoeksprojecten gedurende de gesloten periode en voor
de mogelijkheid voor de terugzet van ongewenste bijvangsten van aal, in plaats van
een verbod op bijvangsten. Beide punten zijn door de Raad in de verordening opgenomen.
Daarnaast heeft de Raad besloten dat de door de regionale beheersorganisatie van de
Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean, GFCM) overeengekomen maatregelen, waaronder maatregelen voor de gesloten periode
geldend voor de zoete wateren aangrenzend aan de Middellandse Zee, in de Verordening
Vangstmogelijkheden 2024 voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee zullen worden opgenomen.
Vanwege het risico op mogelijke precedentwerking voor zoete wateren aangrenzend aan
de Noordzee, heb ik deze discussie met veel aandacht gevolgd. Zoals reeds aangegeven
in de Kamerbrief met de Geannoteerde Agenda voor de decemberraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1601), ben ik van mening dat zoete wateren buiten de scope vallen van het GVB voor zover
het maatregelen betreft ten aanzien van de instandhouding van de biologische rijkdommen
van de zee en het beheer van de visserij en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren
(Verordening (EU) nr. 1380/2013, basisverordening GVB). Dit punt heb ik tijdens de
Raad wederom benoemd. De Commissie en de Juridische Dienst van de Raad (JDR) staan
op het standpunt dat de Raad de bevoegdheid heeft de scope van de Verordening vangstmogelijkheden
uit te breiden, omdat dit in lijn is met de bepalingen uit de Aalverordening, welke
met medebeslissing van het Europees Parlement is vastgesteld. Met het genomen besluit
is niet direct sprake van een precedent richting de Noordzee, maar ik zal de komende
tijd hier scherp op blijven letten.
Tijdens de Raad is ook overeenstemming bereikt tussen de lidstaten over hoe om te
gaan met de gevolgen van het niet toekennen van toegang tot de Noorse wateren aan
Denemarken voor zover dit makreelvisserij betreft. Hierdoor kon Denemarken al sinds
twee jaar een deel van hun totale makreelquotum niet meer opvissen. De onderhandelingen
hebben een uitkomst geboden waarmee een nieuwe interne EU-verdeling is gemaakt van
dit quotum. Daarmee zal ook een deel van de vangstmogelijkheden van makreel in de
Westelijke Wateren beschikbaar komen voor de Nederlandse vloot. Deze vangstmogelijkheden
komen beschikbaar met terugwerkende kracht vanaf 2023. Bij vaststelling van de verordening
voor 2024 heeft de Raad een verklaring afgegeven waarin aangegeven staat hoe het aandeel
voor de Westelijke Wateren stapsgewijs verandert tot aan 2026.
In kader van EU-VK zijn afspraken gemaakt over het splitsen van TACs waar tot op heden
met één TAC op meerdere soorten gevist kon worden. Deze afspraak volgt uit de Handels-
en Samnewerkingsovereenkomst met het VK, waarin is afgesproken in het kader van duurzaam
beheer de TACs in lijn te brengen met de wetenschappelijke adviezen, die per visbestand
beschikbaar zijn. In het Speciaal Comité voor Visserij (Specialised Committee on Fisheries) hebben de EU en het VK afgesproken dat de verdeling tussen EU en VK hierbij wordt
bepaald op basis van een referentieperiode van 10 jaar (2010 tot en met 2020). Tijdens
de Raad is gesproken over hoe de verdeling binnen de EU vorm te geven om daarmee een
nieuwe relatieve stabiliteit voor de desbetreffende soorten vast te stellen. Dit betreft
de soorten griet, tongschar, witje voor zowel vangsten in het Kanaal als in Skagerrak/Kattegat.
Voor het Kanaal is besloten een referentieperiode van 5 jaar te hanteren om hiermee
zoveel mogelijk aan te sluiten bij recente vlootontwikkelingen. Voor Skagerak/Kattegat
is het niet gelukt tot overeenstemming te komen voor een te hanteren referentieperiode.
De inzet van Nederland is om ook hier een periode te kiezen die recente vlootontwikkelingen
meeneemt en tegelijkertijd, ook omdat vanuit deze soorten een choke-situatie kan ontstaan.
Zolang er geen overeenkomst is over de verdeling zullen deze bestanden niet bevist
kunnen worden in het Skagerrak/Kattegat. Evenmin kan gebruik worden gemaakt van de
100% gebiedsflexibiliteit die voor deze bestanden tussen het Kanaal en het Skagerrak/Kattegat
is afgesproken. Daarom zal de komende tijd het overleg hierover moeten worden voortgezet.
Achtergrond onderhandelingen met derde landen
Ik hecht er waarde aan om de achtergrond van de diverse onderhandelingen nader toe
te lichten:
Uitkomsten bilaterale onderhandelingen met het VK- gevolgen korting vangstmogelijkheden
tong
In mijn brief van 8 december 2023 (Kenmerk 2023Z19883) heb ik de uw Kamer geïnformeerd dat de bilaterale onderhandelingen tussen de EU
en het VK over de vangstmogelijkheden zijn afgerond en dat dit voor tong een korting
van -60% inhoudt ten opzichte van het vangstadvies voor 2023. Ik benadruk nogmaals
dat ik me terdege bewust ben van de grote negatieve gevolgen voor de Nederlandse demersale
sector.
Net zoals in voorgaande Raden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1582), heb ik mijn zorgen over de gevolgen voor de Nederlandse demersale vloot tijdens
de Raad wederom benoemd en aangegeven dat dit besluit mij zwaar valt. Aangezien het
bilaterale akkoord met het VK al voor de Raad was ondertekend, kon ik zoals aangegeven
in mijn brief van 8 december jongstleden (Kenmerk 2023Z19883) geen invulling geven aan de aangenomen motie van het lid Flach c.s. die mij opriep
om mij in te zetten voor een halvering van de korting in de vangstmogelijkheden voor
tong. Ik heb bij de vaststelling van de Verordening Vangstmogelijkheden 2024 voor
de Atlantische Oceaan en Noordzee een verklaring over de sociaaleconomische gevolgen
van de overeengekomen vangstmogelijkheden voor tong afgegeven. Daarnaast heb ik met
Frankrijk, Italië, Denemarken en Portugal bij de vaststelling van de verordening voor
2024 een gezamenlijke verklaring afgegeven dat in de besluitvorming over de vangstmogelijkheden
een adequate balans tussen de ecologische, sociale en economische pijlers in het GVB
zou moeten worden bereikt. Net zoals en marge van de Raad in november (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1602), heb ik deze Raad met een aantal collega Ministers gesproken over een aantal aspecten
in de huidige inrichting van het systeem waaronder de sociaaleconomische gevolgen.
De komende tijd zal ik het gesprek met de collega Ministers voortzetten. Ik ben voornemens
om hierover gezamenlijk met andere lidstaten een non-paper op te stellen met een oproep
aan de nieuwe Commissie om hiertoe maatregelen te treffen.
In haar wetenschappelijk vangstadvies voor tong geeft ICES als hoofdadvies een korting
van 60% ten opzichte van het wetenschappelijke vangstadvies voor 2023, conform de
MSY- benadering. Volgens schattingen van de ICES is het paaibestand niet in overeenstemming
met MSY en is het zo laag dat het voortplantingsvermogen in gevaar is (het bestand
bevindt zich onder de Blim-referentie). Om gezond te zijn moet de biomassa van het
paaibestand toenemen tot het MSY-niveau (boven het MSYBtrigger-referentiepunt).
Ik heb uitvoerig het vangstadvies geanalyseerd en besproken met Wageningen Marine
Research (WMR). Helaas leiden alle opties voor hogere vangstniveaus dan –60% die door
de ICES zijn gegeven, tot een hoger risico dat het herstel van het bestand naar een
gezond niveau achterblijft.
Het niet volgen van het hoofdadvies zou daarmee een negatief effect kunnen hebben
op toekomstige vangstadviezen en zelfs kunnen leiden tot een verdere daling in de
vangstmogelijkheden in 2025. In het debat van 7 december jongstleden heb ik aangegeven
dat komend jaar al sprake kan zijn van een nulvangstadvies. Deze tekst wil ik met
bovenstaande nuanceren. Daarnaast zal ook de uit te voeren benchmark, waar ik hieronder
op in ga, van invloed zijn op de adviezen in de toekomst.
Aangezien voor het tongbestand niet het in het GVB neergelegde MSY-2020 doel is behaald
en evenmin wordt voldaan aan de criteria van het EU-Meerjarenplan Noordzee voor stabiliserende
maatregelen, is de EU gebonden aan het strengste scenario in het vangstadvies. Ook
in haar inzet in de onderhandelingen met derde landen, zijn de instituties van de
EU en de EU-lidstaten gebonden aan de Europese wetgeving. Zoals altijd in onderhandelingen
met derde landen, kunnen onderhandelingspartners waarmee de EU onderhandelt, de uiteindelijke
onderhandelingsresultaten beïnvloeden en ruimte zoeken. Zij zijn immers niet gebonden
aan Europese wetgeving. Ten aanzien van tong, was dit niet het geval en zette het
VK erop in om het hoofdadvies van ICES op te volgen.
Ik hecht er waarde aan dat de wetenschappelijke vangstadviezen, inclusief de bestandsmodellen
die hieraan te grondslag liggen, de conditie van de visbestanden zo accuraat mogelijk
meten. Immers de impact van de modellen en adviezen is groot, mede gelet op de juridische
gebondenheid van de EU aan deze adviezen. Daarom heb ik in deze Raad wederom de Commissie
opgeroepen om in haar contact met ICES erop te wijzen dat een benchmark naar een bestandsmodel
voor tong nauwkeurig en zo spoedig mogelijk zal worden uitgevoerd.
Op 19 december jl. heb ik in een Bestuurlijk Overleg (BO) met de sector het gesprek
gevoerd over de gevolgen van de vastgestelde reductie op de vangstmogelijkheden voor
tong. In dit overleg hebben we gesproken over de daadwerkelijke impact van de vastgestelde
vangstmogelijkheden en de mogelijkheden die er zijn om de verwachte effecten te kunnen
mitigeren. Daarbij zijn verschillende opties verkend waarin ik u hieronder mee zal
nemen. Ik heb met de sector afgesproken dat we ons de komende tijd aan beide zijden
in zullen zetten om de benoemde mogelijkheden verder te verkennen dan wel uit te werken
en hierover in januari verder het gesprek te voeren.
Ik vind het belangrijk om dit gesprek te voeren vanuit een duidelijker beeld over
de impact van de reductie. De afname van -60% is een afname in vangstmogelijkheden
in relatie tot het wetenschappelijk advies dat ICES voor 2023 heeft afgegeven. Er
is dus geen sprake van een -60% afname van de vangstmogelijkheden ten opzichte van
de daadwerkelijke vangsten in 2023. De vastgestelde vangstmogelijkheden komen voor
Nederland neer op ruim 2.400 ton voor 2024. Op 26 oktober 2023 bedroeg de benutting
van de vangstmogelijkheden van 2023 ruim 2.400 ton, enigszins vergelijkbaar met het
quotum voor 2024. Dit wil echter niet zeggen dat met de vastgestelde vangstmogelijkheden
ook komend jaar voldoende ruimte is tot eind oktober, dit is begrijpelijk afhankelijk
van de vangsten gedurende het jaar. Daarnaast zal deze afname in vangstmogelijkheden
verschillend uitpakken voor individuele vissers. Op 14 december 2023 bedroeg de benutting
van de vangstmogelijkheden ruim 3.000 ton, wat bij voortzetting van de huidige vangsten
tot het einde van dit jaar zou betekenen dat de mogelijke benutting ongeveer 3.200
ton zou zijn.
Het GVB biedt de mogelijkheid om jaarlijks 10% van de vangstmogelijkheden, wanneer
deze lopende het jaar niet zijn benut, mee te nemen naar het volgende jaar. Ook voor
tong is reeds de aanvraag gedaan om dit voor 2024 toe te mogen passen. Hiervoor is
goedkeuring van de Europese Commissie nodig. Wanneer dit wordt goedgekeurd, zal dit
een ophoging van de vangstmogelijkheden betekenen van ruim 700 ton. Daarmee zouden
de vangstmogelijkheden voor 2024 nagenoeg overeenkomen met de verwachte vangsten voor
2023. Ik zet me er dan ook voor in om te zorgen dat er tijdig, dat wil zeggen begin
2024, duidelijkheid komt over het kunnen inzetten van de jaarflexibiliteit zodat deze
duidelijkheid niet, zoals normaliter, pas in het derde kwartaal ontstaat.
Tot slot, in verband met de voorwaarden voor de aanlandplicht reserveer ik standaard
een klein deel van het tongquotum voor de aanlanding van ondermaatse tong. De sector
heeft mij verzocht te kijken of deze reservering ruimte kan geven. Ik heb toegezegd
dit te bekijken en te onderzoeken hoe andere lidstaten hier invulling aan geven, waarbij
ik wel wil benadrukken dat ik heb te voldoen aan de verplichtingen rondom de aanlandplicht.
Daarnaast heb ik in het BO stil gestaan bij de verdeling van de contingenten die zijn
vrijgevallen als gevolg van de plaatsgevonden sanering. In kader van de sanering zijn
de contingenten van vissers die hier aan deelnamen vervallen als voorwaarde van de
sanering. Zoals aangegeven in de brief van 22 juli (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) zullen de vangstmogelijkheden van de vrijgekomen contingenten van de gesaneerde
vaartuigen in 2024 beschikbaar gesteld worden voor de overgebleven vissers, waaronder
de tongvissers. Deze vangstmogelijkheden worden in 2024 in beheer gegeven aan de producentenorganisaties
(PO’s) op basis van hun vangsten in 2023. Voor tong betreft dit circa 24% van de totale
te gecontingenteerde hoeveelheid. Het is aan de PO’s om vervolgens de vrijgekomen
vangstmogelijkheden te verdelen over hun leden. Op deze manier wil ik er voor zorgen
dat er geen vangstmogelijkheden ongebruikt blijven. Momenteel lopen nog juridische
bezwaarprocedures over een aantal vervallen contingenten. Desondanks worden deze vangstmogelijkheden
wel in beheer gegeven van de PO’s overeenkomstig met de uitvoeringsregeling en kunnen
verdeeld worden door de PO’s over hun leden. Zowel de sector als ik hebben in het
gesprek gedeeld dat het van belang is dat deze contingenten ter beschikking komen
aan actieve vissers. Vanuit de PO’s zal hierin een gezamenlijke lijn worden opgesteld
hoe hier invulling aan te geven. De sector zal deze lijn ook met mij delen.
Daarnaast heb ik in het BO stilgestaan bij eventuele mogelijkheden voor steunmaatregelen.
Daarbij wil ik eerst benadrukken dat de wenselijkheid hiervan en daarmee besluitvorming
hierover voor mij afhankelijk is van een duidelijkere beeld van de sociaal economische
effecten van de vastgestelde vangstmogelijkheden voor tong. Ik heb ook Wageningen
Economic Research (WeCR) gevraagd een analyse hiernaar uit te voeren.
De mogelijkheden hiervoor lijken echter zeer beperkt en vergen nadere bestudering
en overleg met de Europese Commissie. De sector heeft mij verzocht tot een stilligregeling.
De meest passende invulling hiervan zou onder het EMFAF zijn. Dit vergt echter een
aanpassing van het huidige programma en zelfs dan zijn de kaders zeer strikt. Zo zullen
aanvullende instandhoudingsmaatregelen genomen moeten worden omdat de verlaging van
de vangstmogelijkheden an sich geen legitieme reden is voor inzet van deze regeling.
Dit is, zeker gezien dat grotendeels van de vangsten in VK-wateren plaatsvinden, niet
eenvoudig.
Zoals aangegeven ga ik in januari verder in gesprek met de sector. Uiteraard zal ik
de uw Kamer hierover informeren.
Overige bestanden EU-VK
Ten aanzien van andere visbestanden, die voor de Nederlandse sector relevant zijn
en waarvoor de vangstmogelijkheden bilateraal tussen de EU en het VK zijn overeengekomen,
geldt dat deze voor het merendeel zijn vastgesteld op het MSY-niveau, zoals haaien
en roggen (+81,2%) en Noorse Kreeft (-4%) ten opzichte van de TACs voor 2023. Voor
zeebaars geldt een roll-over van de maatregelen, inclusief de hoogte van de vangstmogelijkheden
en de verdeling tussen de metiers, die voor 2023 zijn afgesproken. Voor bestanden
met een nulvangstadvies, waaronder de westelijke horsmakreel, is een bijvangst-TAC
vastgesteld. Voor de westelijke horsmakreel was dit vorig jaar ook al het geval.
Uitkomsten trilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen
Op 8 december jongstleden is een akkoord bereikt tussen de EU, het VK en Noorwegen
over de vangstmogelijkheden voor Noordzeeharing, schol, zwarte koolvis, wijting, schelvis,
kabeljauw vastgesteld. Voor Noordzeeharing (+28,9%), schol (+2,6%) en zwarte koolvis
(+25) zijn vangstmogelijkheden vastgesteld op het MSY-niveau overeenkomstig de ICES-adviezen.
Voor Noordzeeharing geldt dat ook discussie is gevoerd over een revisie van huidige
managementbeheer. Aangezien de drie partijen niet met elkaar tot overeenstemming zijn
gekomen is besloten om deze discussie voort te zetten in 2024.
Voor kabeljauw geldt, dat ICES dit jaar een nieuw assessmentmodel voor kabeljauw heeft
toegepast, welke de basis voor het wetenschappelijk advies vormt. De uitkomsten van
dit nieuwe advies zijn niet een op een te vertalen naar het huidige managementbeheermodel
voor kabeljauw. Dit vergt onder meer een herverdeling van vangstmogelijkheden tussen
de Noordzee en de wateren ten westen van Schotland. Gelet op deze complexiteit, hebben
de EU, het VK en Noorwegen besloten pas in 2024 tot een herverdeling over te gaan.
Ten aanzien van de geadviseerde TAC, heeft ICES geadviseerd voor een MSY-advies in
combinatie met voorzorgsconsideraties. Deze voorzorgsconsideraties zijn niet gelijk
aan het voorzorgsbeginsel en zijn zodoende ook juridisch niet-bindend. In lijn met
de aangenomen motie van het lid Vedder c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1592) die oproept om bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor kabeljauw naast
de wetenschappelijke adviezen ook economische en maatschappelijke effecten mee te
nemen in de Nederlandse onderhandelingsinzet, heb ik dan ook ingestemd met stijging
van +15% voor de drie subbestanden. De toename van +15% is lager dan vangstmogelijkheden
op MSY-niveau (+25 %), maar hoger dan vangstmogelijkheden op het niveau van de voorzorgsconsideraties
(- 17%). Anders dan bij Noordzeetong, bood het vangstadvies voor kabeljauw wel deze
ruimte. Daarnaast hebben de EU, het VK en Noorwegen ICES verzocht om nader wetenschappelijk
onderzoek te doen en zo meer inzicht in de staat van de diverse kabeljauw-subbestanden
te verkrijgen.
Vanwege de interactie met kabeljauw, hebben de EU, het VK en Noorwegen besloten om
lagere vangstmogelijkheden dan het door ICES geadviseerde MSY-niveau vast te stellen
en zo de kwetsbare kabeljauw-subbestanden te ontzien. De EU, het VK en Noorwegen hebben
voor wijting een toename van +124% en voor schelvis een toename van +74% vastgesteld
ten opzichte van de TACs voor 2023.
Uitkomsten bilaterale onderhandelingen met Noorwegen
De EU en Noorwegen hebben op 8 december jongstleden een akkoord bereikt over de uitwisseling
van vangstmogelijkheden en toegang tot elkaars wateren. Het akkoord voldoet aan de
Nederlandse inzet om haar bijdrage aan de ruilbalans te beperken. Voor wat betreft
de EU-toegang tot Noorse wateren voor de demersale bestanden en Atlanto-Scandian haring
geldt dat deze gelijk is gebleven aan toegang die voor 2023 was afgesproken. Hoewel
ik graag had gezien dat deze toegang zou worden hersteld tot het historische niveau,
kan ik mij vinden in dit compromis. Zoals in eerdere Raden gemeld vind ik het belangrijk
dat er een oplossing wordt gevonden voor het verbod voor de boomkorvisserij in Noorse
wateren. Ik kan mij dan ook vinden in de afspraak die de EU en Noorwegen overeengekomen
zijn dat de EU een aanvraag kan doen voor een onderzoekspilot met boomkorvaartuigen
in de Noorse wateren. Ik hoop dat de komende tijd in overleg met België en de Commissie
een invulling voor deze pilot gevonden kan worden en hierover het gesprek met Noorwegen
plaats kan vinden.
Nieuwe genomische technieken (NGT’s)
Tijdens de Raad legde het voorzitterschap een compromistekst voor om tot een algemene
oriëntatie te komen over het NGT-voorstel. De Raad is echter niet tot een gekwalificeerde
meerderheid gekomen. Een significante groep lidstaten, waaronder Nederland, waren
wel positief over het voorstel vanwege de positieve effecten op duurzaamheid en voedselzekerheid
door de weerbaarheid van planten te versterken tegen bijvoorbeeld de negatieve gevolgen
van extreme weersomstandigheden, of door het gebruik van pesticiden te verminderen.
Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, wezen wederom op het belang van de door de
Commissie aangekondigde studie met betrekking tot patenten. Ik riep op dit onderzoek
niet later dan 2025 af te ronden. Het Europees Parlement zal in februari 2024 stemmen
over het NGT-voorstel. Het is nog onduidelijk hoe dit voorstel verder gebracht zal
worden nu het Spaanse voorzitterschap niet tot een algemene oriëntatie is gekomen.
Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR)
In de aanloop naar deze Raad was onduidelijk hoe het Spaanse voorzitterschap en de
lidstaten wilden doorgaan met de SUR-voorstel, zoals ik u heb gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1602). Het Spaanse voorzitterschap heeft uiteindelijk een voortgangsrapport opgeleverd
over de gehouden besprekingen en heeft in deze Raad niet gestreefd naar een algemene
oriëntatie. In de Raad waren veel lidstaten (opnieuw) uiterst kritisch op het oorspronkelijke
voorstel van de Commissie. Lidstaten gaven daarbij aan dat er vooral rekening gehouden
moet worden met het signaal van het Europees Parlement, waar de SUR op 22 november
jl. werd afgewezen. Dit is volgens deze lidstaten een duidelijk politiek signaal dat
er weinig draagvlak is voor de SUR. In de Raad was er geen steun voor bindende reductiedoelen
voor chemische gewasbeschermingsmiddelen op nationaal of EU-niveau. Daarnaast vond
het overgrote deel van de Raad dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met de
reductie die de lidstaten reeds hebben behaald in hun eigen land. Ik bracht mijn teleurstelling
over dat de Raad er niet in geslaagd is om tot een algemene oriëntatie te komen. Het
is nu aan het inkomende Belgische voorzitterschap om het voorstel verder te brengen.
Plantaardig- en bosbouwkundig uitgangsmateriaal
Naar aanleiding van voortgangsrapportages van het Spaanse voorzitterschap sprak de
Raad over de voorstellen voor verordeningen over plantaardig (PRM) en bosbouwkundig
(FRM) uitgangsmateriaal.
Vrijwel alle lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan in beginsel positief te staan
tegenover de voorstellen. De voorstellen zorgen voor de vereiste modernisering en
harmonisatie van de wetgeving op het terrein van plantaardig en bosbouwkundig uitgangsmateriaal
en kunnen een positieve bijdrage leveren aan de doelen van de EU op het gebied van
klimaat en biodiversiteit, zoals ook werd benadrukt door de Commissie. Wel hadden
lidstaten nog zorgen omtrent verschillende aspecten van de voorgestelde verordeningen.
Het grootste punt van zorg, door veel lidstaten genoemd, is de mogelijke toename van
administratieve en financiële lasten voor zowel de autoriteiten als het bedrijfsleven
als gevolg van het voorstel. Ook ik heb hier aandacht voor gevraagd, in het bijzonder
voor de in het PRM-voorstel beschreven extra duurzaamheidstesten voor de groente-
en fruitsector, welke zullen leiden tot een toename van lasten voor het midden- en
kleinbedrijf. Enkele lidstaten deelden deze specifieke zorg. Daarnaast heb ik mijn
zorgen geuit over de uitvoerbaarheid van de voorgenomen verandering wat betreft de
import van zaden in het PRM-voorstel.
Verder vroegen meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aandacht voor en opheldering
van bepaalde definities in de beide voorstellen en heb ik aangegeven twijfels te hebben
over de handhaafbaarheid van het FRM-voorstel. Verder uitten lidstaten onder andere
zorgen over het grote aantal gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen in het voorstel
(die volgens de Commissie noodzakelijk zijn om het mogelijk te maken de regels snel
aan te passen aan nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen) en de
verplichting om nationale noodplannen op te stellen om ervoor te zorgen dat er altijd
voldoende teeltmateriaal beschikbaar is.
Implementatie eerste jaar GLB-NSP
Bijna een jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) en de Nationaal Strategische Plannen (NSP’s), wisselde de Raad van gedachten
over het eerste implementatiejaar van het nieuwe GLB. Hoewel vrijwel alle lidstaten
beaamden dat de GLB-NSP’s kunnen bijdragen aan het behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen
van de EU en het ondersteunen van de transitie in de landbouw, ervaren alle lidstaten
nog grote uitdagingen bij de implementatie. Alle lidstaten, waaronder Nederland, pleitten
voor meer flexibiliteit en tijdige besluitvorming van de Commissie in de procedure
voor het aanpassen van de NSP’s. De Commissie gaf in reactie hierop aan te onderzoeken
hoe dit proces simpeler en soepeler kan worden gemaakt binnen het bestaande rechtskader.
Verder benadrukten veel lidstaten het belang van duidelijk en voorspelbaar beleid
voor boeren.
Verder heb ik aandacht gevraagd voor de overinschrijving van de ecoregeling en de
daaruit voortvloeiende financiële uitdagingen. De Eurocommissaris noemde tijdens de
Raad de situatie in Nederland inzake de overschrijving van de ecoregeling als iets
positiefs, maar ging niet nader in op de lastige financiële implicaties hiervan. Ik
heb in de Raad aangegeven actief op zoek te zijn naar mogelijkheden om boeren financieel
te kunnen belonen voor hun inzet. Er lopen op dit moment gesprekken met de Commissie
hierover en hoewel ik niet kan garanderen dat ik een passende oplossing vind, zet
ik alles op alles om die wel te vinden.
Slowakije vroeg, gesteund door een aantal andere Oost-Europese lidstaten, onder dit
agendapunt aandacht voor externe convergentie. Deze lidstaten riepen de Commissie
op om de GLB-hectarepremies sneller dan afgesproken in het huidige GLB gelijk te trekken
tussen lidstaten. Ik heb aangegeven de Landbouw- en Visserijraad niet het geschikte
platform te vinden voor deze discussie. Ook de Commissie benadrukte dat deze discussie
plaats moet vinden in het kader van de gesprekken over het nieuwe Meerjarig Financieel
Kader (MFK) voor na 2027.
Marktsituatie
Tijdens de Raad vond een gedachtewisseling plaats over de situatie op de landbouwmarkten.
Eerst gaf de Commissie, zoals gebruikelijk, een update van de marktsituatie. Volgens
de Commissie wordt de situatie op de landbouwmarkten steeds stabieler. Toch is het
belangrijk om de situatie goed te blijven monitoren gezien onder andere de geopolitieke
ontwikkelingen en weersomstandigheden, aldus de Commissie. Ook het belang van het
goed functioneren van de solidariteitscorridors met Oekraïne werd nogmaals herhaald.
In de tafelronde benadrukten lidstaten de uitdagingen waar verschillende sectoren
tegenaan lopen en uitten zij hun zorgen over de mogelijke gevolgen van de huidige
geopolitieke ontwikkelingen. Ik heb aangegeven blij te zijn dat de markten en inputprijzen
stabiliseren. Verder heb ik ingebracht dat klimaatverandering op de langere termijn
een veerkrachtigere landbouw vereist. In dit verband heb ik ook, in lijn met de motie
van het lid Van Campen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1604), het belang van RENURE benadrukt en de Commissie opgeroepen om het gebruik hiervan
snel toe te staan. Daarnaast heb ik nogmaals opgeroepen tot het herstellen van de
interne markt en het opheffen van de unilaterale importmaatregelen die door enkele
aan Oekraïne grenzende listaten zijn ingesteld. Deze oproep werd door veel collega’s
herhaald.
Onder dit agendapunt riep Roemenië, gesteund door een aantal andere lidstaten, de
Commissie op om in 2024 een derogatie van GLMC 7 (gewasrotatie) en 8 (verplichte braaklegging)
toe te staan. Deze oproep kon rekenen op steun van een groot aantal lidstaten, maar
niet op steun van de Commissie. Volgens de Commissie is de situatie nu verbeterd ten
opzichte van een jaar geleden waardoor er geen reden is om de derogatie te verlengen,
en is het juridisch gezien ingewikkeld om deze maatregel in te stellen. Vervolgens
lichtte Polen een diversenpunt toe met betrekking tot EU-uitbreiding. Polen voerde
aan dat de EU-landbouwsector goed moet worden voorbereid op een mogelijke toetreding
van Oekraïne en dat ervoor moet worden gezorgd dat EU-uitbreiding niet leidt tot een
afname van de winstgevendheid van de EU-landbouwproductie. Een aantal lidstaten benadrukte
dat de impact van toetreding van Oekraïne goed in kaart dient te worden gebracht,
iets dat ook de Commissie onderschreef.
Diversenpunt: Dwangarbeid in de Chinese visserijsector
Nederland heeft op de Raad verzocht om informatie van de Europese Commissie over de
ontwikkelingen op het gebied van Europese wetgeving ten aanzien van dwangarbeid. Hiermee
heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Eppink (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1588), waarin het kabinet verzocht wordt mensenrechtenschendingen in de Chinese visserijsector
te agenderen en te bespreken op de Landbouw- en Visserijraad. Verschillende lidstaten
erkenden dit probleem en het belang dit op Europees niveau aan te pakken. Eurocommissaris
Sinkevičius voor Milieu Oceanen en Visserij heeft de Raad geïnformeerd over lopende
wetgevingstrajecten over verordeningen die dit probleem kunnen adresseren, te weten
de Verordening verbod op producten gemaakt met dwangarbeid op de Europese markt1 en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)2 Daarbij heeft de Commissaris aangegeven dat de effectiviteit van deze verordeningen
afhangt van de implementatie door EU-lidstaten.
Diversenpunt: Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI)
Onder informatiepunten, hebben Nederland en Frankrijk gezamenlijk het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI) gepresenteerd. Het GNSBI is een initiatief dat vorig jaar door Nederland,
in samenwerking met Frankrijk, is gestart voor een verkenning naar versterkte samenwerking
tussen landen op de Noordzee met als doel om integraal de energietransitie, natuurbescherming
en het creëren van voldoende ruimte voor transport en duurzame voedselproductie op
te pakken. Tijdens dit agendapunt is er een terugkoppeling gegeven van de ministertop
van maritieme ruimtelijke ordening (MSP) van 21 november jongstleden, waar de Ministers
van Noordzeelanden (inclusief het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen) zich hebben gecommitteerd
aan versterkte samenwerking om de zee op duurzame wijze beter te kunnen gebruiken.
De Commissie en meerdere lidstaten hebben Frankrijk en Nederland geprezen om de goede
samenwerking in dit initiatief en hun steun uitgesproken.
Diversenpunt: Activatie crisiskader EMFAF
Onder informatiepunten heeft Portugal verzocht, namens verschillende andere EU-lidstaten,
om verlenging van het crisiskader onder het Europees Fonds voor Maritieme zaken en
Aquacultuur (EMFAF). Portugal deed dit verzoek, gelet op de aanhoudende hoge brandstofprijzen
als gevolg van de oorlog in Oekraïne en de verwachting dat de prijzen langdurig hoog
zullen blijven naar aanleiding van het conflict tussen Israel en Hamas. Veel EU-lidstaten
konden de voorgestelde verlenging steunen. Het Nederlandse kabinet is geen voorstander
van brandstofsteun. Daarnaast zijn de brandstofprijzen, hoewel nog steeds hoog, niet
op het niveau die rechtvaardigt dat hier sprake zou zijn van een crisis. Ik heb daarom
geen steun uitgesproken voor de verlening van deze steunmaatregel. Wel heb ik benadrukt
dat ik het belangrijk vind dat de vloot wordt ondersteund in de transitie in de visserij.
In het bijzonder heb ik de Commissie verzocht om steunmaatregelen mogelijk te maken
voor vaartuigen langer dan 24 meter.
Diversenpunt: Dierenwelzijnspakket
Tijdens de Raad presenteerde de Commissie de op 7 december jl. gepubliceerde dierenwelzijnsvoorstellen
over het transport van dieren en over het welzijn en de traceerbaarheid van honden
en katten. Ook gaf de Commissie een toelichting op haar mededeling over het Fur Free
Europe burgerinitiatief.
Lidstaten verwelkomden de voorstellen van de Commissie en gaven een eerste beknopte
reactie hierop, onder voorbehoud van verdere bestudering van de voorstellen. Veel
lidstaten benadrukten het belang van dierenwelzijn en onderschreven het belang van
de herziening van de regels hieromtrent. Wel waren de initiële reacties op het voorstel
gemengd. Ik heb aangegeven dat ik blij ben met de publicatie van de voorstellen, maar
dat ik had gehoopt op een hoger ambitieniveau voor wat betreft het transportvoorstel.
Hierin kreeg ik bijval van een aantal collega’s. Een groot aantal lidstaten was kritisch
over het transportvoorstel en vroeg aandacht voor de mogelijke gevolgen van de voorstellen
op het concurrentievermogen van de Europese producenten en voor het belang van het
goed functioneren van de interne markt.
Wat betreft de Commissiemededeling over het burgerinitiatief Fur Free Europe gaf een
merendeel van de lidstaten aan voor een EU-verbod op pelsdierhouderij te zijn. Veel
lidstaten hebben al een nationaal verbod ingesteld. Ik heb, met steun van enkele collega’s,
aangegeven het niet nodig te achten om te wachten op een advies van de European Food
Safety Authority (EFSA) alvorens een EU-breed verbod in te stellen. De Commissie gaf
aan het advies van EFSA af te wachten.
Tot slot riep ik, samen met een aantal collega’s, de Commissie op om de overige in
het kader van de «van boer tot bord»-strategie aangekondigde dierenwelzijnsvoorstellen
ook spoedig te publiceren. In reactie hierop gaf de Commissie aan nog steeds te werken
aan deze voorstellen en zich hiervoor te blijven inzetten. Een concreet tijdpad voor
de publicatie van de overige voorstellen werd niet genoemd.
De BNC-fiches over de gepubliceerde dierenwelzijnsvoorstellen met daarin het kabinetsstandpunt
worden binnenkort met uw Kamer gedeeld.
Diversenpunt: Herziening Ontbijtrichtlijnen
Het voorzitterschap informeerde de lidstaten over de stand van zaken van en het vervolgproces
voor de herziening van de zogenoemde ontbijtrichtlijnen. Een ruime gekwalificeerde
meerderheid heeft reeds eerder, in het Speciaal Comité Landbouw, ingestemd met het
Raadsmandaat, waarmee de weg vrij is voor het aankomend Belgische voorzitterschap
om de triloog te starten. Ik heb in de Raad aangegeven niet te kunnen instemmen met
het Raadsmandaat, vanwege zorgen omtrent de controleerbaarheid en handhaarbaafheid
van de voorgestelde regels voor de oorsprongsetikettering van honing, en de verwachte
hoge nalevingskosten die hiermee gepaard gaan.
II. Raadswerkgroep Duurzaam Gebruik gewasbescherming op 23 en 24 november 2023.
Op 23 en 24 november jl. heeft een bespreking plaatsgevonden in de Raadswerkgroep
over het voorstel voor een Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Conform het informatieverzoek van de Kamer (kenmerk 2022D39627), informeer ik u over de uitkomsten van deze bespreking en het vervolg hiervan.
Bij aanvang van de Raadswerkgroep werd de afwijzing besproken van het SUR-voorstel
door het Europees Parlement op de dag ervoor (22 november jl.) en de betekenis hiervan
voor de behandeling van de SUR in Raadsverband. Daarbij gaf een meerderheid van lidstaten
aan de besprekingen te willen doorzetten. Vervolgens heeft voorzitter Spanje de tweedaagse
Raadswerkgroep gewijd aan het bespreken van een integrale compromistekst, die Spanje
had voorbereid. Tijdens de artikelsgewijze bespreking hiervan hebben lidstaten verschillende
wensen ingebracht, behalve voor de artikelen die gaan over reductiedoelstellingen,
gevoelige gebieden en Hoofdstuk IV geïntegreerde gewasbescherming. Deze laatste artikelen
zijn niet (diepgaand) besproken. Nederland heeft onder meer gewezen op de door voorzitter
Spanje aangepaste definitie van chemische stoffen, waardoor natuurlijke werkzame stoffen,
bijvoorbeeld op basis van zwavel, niet meer worden beschouwd als chemisch en daarmee
buiten de reductiedoelen vallen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Nederland
is het niet eens met zo een definitie in de SUR en vindt dat stoffen die buiten de
definitie van chemische werkzame stoffen vallen natuurlijke stoffen moeten zijn die
zo min mogelijk schadelijke neveneffecten hebben en daarmee geschikt zijn voor geïntegreerde
gewasbescherming. Ook heeft Nederland gevraagd om een uitzonderingspositie voor bepaalde
typen glastuinbouw, namelijk met nagenoeg geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen
naar het milieu, om gewasbeschermingsmiddelen te kunnen blijven gebruiken binnen de
bufferzone van drie meter grenzend aan oppervlaktewater, in lijn met de motie van
het lid Van der Plas (Kamerstuk 27 858, nr. 595). Op dit moment is het vervolg van de behandeling van de SUR onder het inkomende
Belgische voorzitterschap niet bekend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.