Brief regering : Geannoteerde Agenda Informele Raad WSB 10-12 januari 2024
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 732
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2023
Van 10 tot en met 12 januari aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC plaats te Namen.
Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Het inkomend Belgische
EU-Voorzitterschap heeft aangekondigd de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid van 10–12 januari 2024 te willen gebruiken voor een eerste oriëntatie op de
prioriteiten op sociaal terrein, richting de nieuwe Europese Commissie. Ik informeer
uw Kamer hierbij namens het kabinet over de Nederlandse inzet richting de in 2024
inkomende Europese Commissie op het sociale en werkgelegenheidsdomein.
Conform de vastgestelde afspraken informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda
tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake het EU-richtlijnvoorstel verbetering
van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk en de herziening van de Coördinatieverordening
Sociale Zekerheid. Tevens informeer ik uw Kamer over een recent bereikt voorlopig
politiek akkoord over de herziening van twee richtlijnen ten behoeve van grenswaarden
voor lood en diisocyanaten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 10–12 januari
2024
Er is nog geen agenda bekend voor de Informele Raad. Evenmin zijn er discussiestukken
gedeeld door het Belgisch EU-Voorzitterschap.
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
− Nederlandse inzet richting Brussel op het sociale en werkgelegenheidsdomein;
− De kwartaalrapportage t.a.v. de herziening van Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
(COM(2016) 815);
− De kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van Arbeidsvoorwaarden
bij Platformwerk (COM(2021) 762);
− Informatie over het voorlopig bereikte politiek akkoord over de herziening van twee
richtlijnen ten behoeve van grenswaarden voor lood en diisocyanaten.
Nederlandse inzet richting Brussel op het sociale en werkgelegenheidsdomein
In juni 2024 gaan burgers in de hele Europese Unie naar de stembus voor de Europese
parlementsverkiezingen. Daarna treedt eind 2024 een nieuwe Europese Commissie aan
voor de periode 2024–2029. De Europese Raad van Regeringsleiders formuleert naar verwachting
in juni 2024 een leidraad voor de nieuwe Europese Commissie via de Strategische Agenda.
Als voorbereiding op deze Strategische Agenda heeft het inkomend Belgische EU-Voorzitterschap
aangekondigd de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 10–12 januari
2024 te willen gebruiken voor een eerste oriëntatie op de prioriteiten op sociaal
terrein. Zoals ik in het Schriftelijk Overleg over de Formele Raad WSB van 9 oktober jl.
heb toegezegd, informeer ik uw Kamer hierbij namens het kabinet over de Nederlandse
inzet richting de in 2024 inkomende Europese Commissie op het sociale en werkgelegenheidsdomein.1 Vooraf wil ik kort ingaan op de geschiedenis van de sociale en werkgelegenheidsdimensie
van de EU, de uitdagingen waar de lidstaten en de Unie zich de komende periode voor
geboden zien, het standpunt dat het kabinet de afgelopen jaren binnen het sociale
en werkgelegenheidsdomein heeft uitgedragen, het karakter van de onderhandelingen
die in Brussel plaatsvinden, en de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de
Unie binnen het sociale en werkgelegenheidsdomein.
Terugblik
De afgelopen periode zijn op Europees niveau belangrijke stappen gezet in de bevordering
van werkgelegenheid, sociale bescherming en gelijkwaardige kansen. De versterking
van de sociale en werkgelegenheidsdimensie van de Unie kreeg op 17 november 2017 een
impuls toen de Europese staatshoofden en regeringsleiders, de Europese Commissie en
het Europees Parlement in Göteborg de Europese pijler van sociale rechten ondertekenden.2 De principes van de pijler zijn gericht op gelijke kansen op de arbeidsmarkt, fatsoenlijke
arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming en inclusie. Ze dragen bij aan de totstandkoming
van een diepere en eerlijkere interne markt. Een goed werkende en eerlijke interne
markt voor personen, goederen, kapitaal en diensten is het belangrijkste middel van
de EU om brede welvaart en banen te creëren, en is essentieel voor het concurrentievermogen
van Nederland en de EU als geheel. Voor behoud en versterking van het draagvlak voor
de interne markt, is het belangrijk dat iedereen de vruchten ervan kan plukken en
niemand wordt achtergelaten.
Europese initiatieven die zijn voortgekomen uit de pijler, zoals de Richtlijn Raamwerk
Europese Minimumlonen3, de Richtlijn Beloningstransparantie4, en de Raadsaanbeveling Minimuminkomen5, hebben lidstaten handvatten aangereikt om voor wat betreft de welvaartsniveaus naar
elkaar toe te groeien en daarmee opwaarts sociaaleconomisch te convergeren. Deze convergentie
helpt de sociaaleconomische verschillen tussen de lidstaten te verkleinen en draagt
bij aan de algemene sociaaleconomische stabiliteit in de EU. Een evenwichtigere economie
is minder vatbaar voor economische schokken en crises. Daarnaast bevordert opwaartse
convergentie sociale cohesie door de ongelijkheid in inkomen, werkgelegenheid en levensstandaarden
te verkleinen.
Daarnaast dragen de activiteiten van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA)6 en initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen7 bij aan gezond, eerlijk en veilig werk, en bovendien aan een gelijker speelveld waarin
niet op arbeidsomstandigheden en -voorwaarden wordt geconcurreerd, maar op kwaliteit
en innovatie. Hier zijn zowel werkenden als werkgevers bij gebaat. En met de bekrachtiging
van de Porto-verklaring in mei 2021 werken lidstaten in gezamenlijkheid toe naar drie
EU-doelstellingen voor 2030 met betrekking tot werkgelegenheid, om- en bijscholing, en de
bestrijding van armoede, waaronder armoede onder kinderen.8
Vooruitblik
Tegelijkertijd ziet de EU zich gesteld voor een brede verscheidenheid aan uitdagingen.
Demografische veranderingen, meer specifiek een vergrijzende bevolking en technologische
ontwikkelingen vragen om hervormingen op diverse vlakken, zoals sociale zekerheid
en de arbeidsmarkt. Een steeds complexere en veranderende wereldorde vraagt om versterking
van de open strategische autonomie van de Unie. Klimaatverandering en de groeiende
en verjongende bevolkingsgroepen in andere delen van de wereld vergroten de behoefte
in de Unie om grip te krijgen op (arbeids-)migratie, ook in relatie tot druk op de
woningmarkt, zorg, en onderwijs. Tegelijkertijd vergen klimaatverandering, de energietransitie
en een verder digitaliserende en automatiserende samenleving – zeker in tijden van
arbeidsmarktkrapte – een grote inspanning om talent, vaardigheden, kennis en kapitaal
aan te trekken en te borgen dat iedereen ook in de toekomst kan meedoen en zich verder
kan blijven ontplooien middels kwalitatief goed werk. Dit is ook nodig om ons verdienvermogen
en onze concurrentiekracht op peil te houden. De transities dienen bovendien eerlijk
en inclusief te verlopen, wat ook belangrijk is voor het draagvlak.
Tegen de achtergrond van een nieuwe geopolitieke realiteit, en in het bijzonder de
oorlog in Oekraïne, staat het vraagstuk van toekomstige uitbreiding van de Unie weer
duidelijk op de agenda. Dit roept de vraag op in hoeverre institutionele en beleidsmatige
hervormingen nodig zijn om te zorgen dat de EU ook met nieuwe lidstaten een sterke
en legitieme actor blijft. Bij dit vraagstuk dient ook naar positieve en negatieve
effecten op het sociale en werkgelegenheidsdomein gekeken te worden, inclusief de
gevolgen voor het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal en bijbehorende
handelingsperspectieven. Het is van belang om oog te houden voor voldoende draagvlak
onder EU-burgers.
Bij dit alles dient er voortdurend voldoende aandacht te zijn voor de uitvoeringscapaciteit
van nationale en Europese uitvoerings- en handhavingsinstanties in de uitvoering van
Europese initiatieven. Dat vergt kwalitatief goede wetgeving, die voldoende ruimte
laat aan lidstaten om een effectieve aansluiting op hun nationale stelsels te waarborgen.
Net als bij het ontwikkelen van nationaal beleid, heeft het kabinet aanvullend aandacht
voor het doenvermogen van burgers en de maatschappelijke effecten van beleid en regelgeving.
Bovenstaande uitdagingen vragen om passende actie gericht op het sociale- en werkgelegenheidsbeleid
van de Unie. Daarbij kan worden voortgebouwd op de recente inspanningen van de Unie
om opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld te bevorderen,
met de Europese pijler voor sociale rechten als leidraad.
Karakter van de onderhandelingen
In lijn met die gedachte heeft Nederland zich de afgelopen periode in Brussel proactief
opgesteld ten opzichte van initiatieven in het sociale en werkgelegenheidsdomein,
om ervoor te zorgen dat Nederlandse ideeën en Nederlandse belangen goed worden verankerd
in de onderhandelingsresultaten.9 Door niet alleen aan tafel zitten, maar ook actief mee te praten, oefent Nederland
het meest effectief invloed uit in de onderhandelingen. Daarbij is Nederland er tijdens
de onderhandelingen in geslaagd voorstellen succesvol bij te sturen en beter in lijn
te brengen met het kabinetsstandpunt, bijvoorbeeld tijdens de onderhandelingen over
de Richtlijn Raamwerk Europese Minimumlonen en de Richtlijn Beloningstransparantie.
Ook is Nederland middels vroegtijdige beïnvloeding agendabepalend geweest, bijvoorbeeld
bij de totstandkoming van het Commissievoorstel voor de EU-Richtlijn verbetering van
arbeidsvoorwaarden bij platformwerk.
Naar aanleiding van de motie Tielen10 gaf het kabinet eerder een overzicht van al het sociaal beleid zoals voorgesteld
door de Europese Commissie, en gaf het daarbij aan hoe het kabinet dat apprecieerde,
en wat het resultaat van het onderhandelingsproces is geweest. Dit overzicht en de
meer recente ervaringen in de Brusselse onderhandelingen laten zien dat het in het
algemeen effectiever is gebleken punten uit de kabinetsinzet te bereiken als Nederlandse
onderhandelaars gedurende de onderhandelingen actief meepraten aan de onderhandelingstafel
om te zoeken naar werkbare compromissen. De belangen van een lidstaat die deel uitmaakt
van een coalitie van gelijkgezinden worden in de regel sterker gereflecteerd in een
onderhandelingsuitkomst dan van lidstaten die geïsoleerd staan. Dit onderstreept de
noodzaak om, ook als het gaat om de toekomstige ontwikkeling van de sociale en werkgelegenheidsdimensie,
te investeren in coalitievorming met een brede groep gelijkgezinde lidstaten en daarbij
waar mogelijk ook niet-gelijkgezinde lidstaten te betrekken. Daarbij hebben de coalities
die Nederland smeedt vaak een wisselend karakter.
Bevoegdheidsverdeling
De noodzaak van een effectieve onderhandelingsstrategie houdt tevens verband met de
bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten in het sociale en werkgelegenheidsdomein,
die is vastgelegd in de EU-verdragen.11 Verder is van belang om onderscheid te maken tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen.
In geval van wetgevingshandelingen gaat het om verordeningen, richtlijnen, besluiten,
aanbevelingen en adviezen. Daarbij zijn aanbevelingen en adviezen niet juridisch bindend
voor de lidstaten. Daarnaast neemt de Raad ook documenten met een politiek karakter
aan die geen rechtsgevolgen hebben, zoals conclusies, resoluties en verklaringen.12 In het sociale en werkgelegenheidsdomein vindt besluitvorming over wetgevingshandelingen
overwegend plaats op basis van gekwalificeerde meerderheid, tenzij in de desbetreffende
rechtsgrondslag anders wordt vermeld.13 Een gekwalificeerde meerderheid is bereikt als aan twee voorwaarden tegelijkertijd
wordt voldaan: 55% van de lidstaten stemt vóór (in de praktijk betekent dat: 15 van
de 27 lidstaten), en het voorstel wordt gesteund door lidstaten die samen ten minste
65% van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen.
Nederlandse prioriteiten richting de volgende Commissie
De EU kan een verschil maken bij het aangaan van gedeelde uitdagingen tussen de lidstaten
of van de Unie als geheel op terreinen waar Europese samenwerking of coördinatie meerwaarde
heeft. Het kabinet identificeert zes deelgebieden op sociaal terrein, waar wat het
kabinet betreft de komende periode Europees optreden en/of coördinatie van toegevoegde
waarde is. Hieronder geeft het kabinet per deelgebied een korte toelichting.
i. Arbeidsmigratie en grensoverschrijdende handhaving: het vrij verkeer van werknemers en diensten levert lidstaten, burgers en bedrijven
veel op. EU-arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse en
Europese economieën. Dit geldt ook voor kennismigranten van buiten de EU, waarvoor
Nederland een uitnodigend beleid voert. Tegelijkertijd kent arbeidsmigratie ook schaduwzijden,
zoals misstanden en uitbuiting, druk op ruimte, publieke voorzieningen en sociale
cohesie, en het risico op brain drain in landen van herkomst. Arbeidsmigranten ontvangen vaak nog steeds niet de woon-
en werkomstandigheden waar zij recht op hebben, wat kan leiden tot een race to the bottom op arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden. Dit geldt zowel voor EU-arbeidsmigranten
als voor arbeidsmigranten uit derde landen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Arbeidsmigratie
moet onderdeel zijn van een bredere visie op de Nederlandse economie, de samenleving
en welke banen daarbij horen. Het is noodzakelijk om op Europees niveau het gesprek
te intensiveren over de uitdagingen rondom arbeidsmigratie. Het kabinet is voornemens
het Europese debat te voeden met de in Nederland gezette stappen in het verbeteren
van de positie van arbeidsmigranten door uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport
van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer).14 Ook werkt het kabinet actief samen met landen van herkomst op het gebied van informatievoorziening,
het tegengaan van postbusconstructies, en grensoverschrijdende handhaving. In relatie
tot deze thema’s speelt de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) een belangrijke rol in
het bevorderen van eerlijke arbeidsmobiliteit. De aankomende evaluatie van de ELA
in 2024 biedt de kans om deze activiteiten verder te versterken. Het kabinet zet daarbij
in op vier prioriteiten: 1) blijvende aandacht voor de uitdagingen rond detachering
van derdelanders, inclusief het scheppen van de benodigde helderheid over het juridische
kader hieromtrent, onder andere ten behoeve van de aanpak van schijnconstructies,
2) ELA haar analysemogelijkheden volledig laten benutten, specifiek bij de verwerking
van persoonsgegevens, 3) een proactieve rol voor ELA bij het initiëren van gezamenlijke
inspecties, en 4) het verbeteren van de (toegang tot) informatievoorziening om de
positie van kwetsbare groepen arbeidsmigranten te verbeteren, onder andere via het
EURES-netwerk.
ii. Gezond en veilig werken: ook een betere bescherming van werkenden op het gebied van gezonde en veilige werkomstandigheden
draagt bij aan het versterken van de capaciteiten van onze beroepsbevolking en is
daarmee een investering in menselijk kapitaal. Een gezonde en veilige werkomgeving,
waarbij nadruk ligt op preventie, houdt werkenden duurzaam op de arbeidsmarkt en vermindert
druk op socialezekerheidsstelsels. Daarbij dient ook voldoende aandacht te zijn voor
mentale gezondheid in een diverse en veranderende wereld van werk, waarvoor ik tijdens
de Occupational Health and Safety-top in Stockholm van 15–16 mei jl. aandacht heb gevraagd en waarna de Europese Commissie
heeft aangekondigd een initiatief te ontwikkelen. Daarnaast kent de Unie een uitgebreid
juridisch kader op het gebied van minimumnormen op gezondheids- en veiligheidseisen
op het werk. Daarbovenop kunnen de lidstaten strengere maatregelen handhaven of vaststellen.
Nederland heeft in Europees verband relatief hoge beschermingsniveaus. Om een gelijk
speelveld tussen lidstaten en bedrijven te creëren en werkenden in de Unie beter te
beschermen, zet het kabinet samen met andere lidstaten in op een uitbreiding van de
capaciteit bij de Commissie om het stellen van minimumnormen voor gevaarlijke stoffen
te versnellen, in lijn met de missie van de Arbovisie 2040 dat er geen mensen meer
overlijden door slechte arbeidsomstandigheden («zero death»).15
iii. Toekomst arbeidsrecht: algoritmes en automatisering raken vele vormen en soorten van werk in alle lidstaten,
waarbij deze vormen van werk soms ook een inherent grensoverschrijdend karakter kennen.
Discussies over automatisering en de toekomst van werk, zoals de opkomst van kunstmatige
intelligentie, betekenen dat veel banen van karakter zullen veranderen. Dergelijke
technologische ontwikkelingen bieden ook kansen en kunnen innovatie aanjagen. Er zullen
nieuwe banen ontstaan, en ook zal de productiviteit van werkenden die gebruik maken
van nieuwe technologieën toenemen. Tegelijkertijd is het zaak alert te zijn op de
vraag of het gebruik van technologieën, zoals algoritmisch management, de klassieke
relatie tussen werkgevers aan de ene kant en werknemers of zelfstandigen aan de andere
kant onder druk zet, waarbij de exacte impact op dit moment nog moeilijk te overzien
is. Het kabinet zet zich er actief voor in bij deze ontwikkelingen de balans tussen
innovatie en bescherming te borgen en vindt het wenselijk om op EU-niveau tot geharmoniseerde
regelgeving te komen voor aanbieders van AI-systemen om te borgen dat AI-systemen
pas de Europese interne markt op komen als ze voldoen aan een aantal eisen. De EU
heeft op die manier het vermogen, bijvoorbeeld met de Verordening Kunstmatige Intelligentie,
om wereldwijd de standaard te zetten.16 Met het voorstel Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk
heeft de Europese Commissie een eerste stap gezet om zowel de duurzame ontwikkeling
van platformbedrijven als de daadwerkelijke bescherming van werkenden in de platformeconomie
te bevorderen. Het kabinet kijkt daarom met interesse uit naar de door de Commissie
aangekondigde studie over de impact van het gebruik van kunstmatige intelligentie
op de bredere arbeidsmarkt.
iv. Toekomst sociale zekerheidscoördinatie: iedere lidstaat heeft zijn eigen socialezekerheidsstelsel. Vanwege het vrij verkeer
van werknemers en diensten in de Unie is coördinatie tussen socialezekerheidsstelsels
binnen de EU essentieel voor een goed functionerende interne markt en heeft daarmee
een grote impact op het dagelijks leven van veel mensen. De EU heeft daarom regels
om de interactie tussen de nationale socialezekerheidsstelsels te coördineren, zodat
duidelijk is welke rechten en plichten er voor werknemers gelden als gevolg van het
vrij verkeer.17 Deze regels zorgen ervoor dat iemand niet onbeschermd of dubbel gedekt is in grensoverschrijdende
situaties. Sinds 2016 wordt onderhandeld over de herziening van de verordening die
de coördinatie van sociale zekerheid binnen de EU regelt. Er hebben sindsdien ingrijpende
veranderingen plaatsgevonden op de arbeidsmarkt zoals de toename van digitalisering
in het arbeidsdomein en het thuis en op afstand werken. Ook hebben mensen niet langer
decennia dezelfde baan, bij dezelfde werkgever, in hetzelfde land. Daarom is de kabinetsinzet
gericht op het introduceren van een reflectieperiode om de Europese Commissie de gelegenheid
te bieden om een geheel nieuw herzieningsvoorstel op te stellen.
Strategisch vooruitblikkend op de nieuwe Commissie ziet het kabinet graag aandacht
voor de volgende onderwerpen bij het vormgeven van een mogelijk nieuw herzieningsvoorstel.
Allereerst is het belangrijk dat het nieuwe herzieningsvoorstel aansluit bij de arbeidsmarkt
en sociale zekerheid van de toekomst en het daarmee de beoogde modernisatie realiseert.
Daarnaast is re-integratie op de arbeidsmarkt van cruciaal belang voor individuen
en de samenleving, omdat werkgelegenheid zorgt voor financiële stabiliteit, persoonlijke
ontwikkeling en het de economische groei, de sociale cohesie en een verminderde afhankelijkheid
van socialezekerheidsstelsels bevordert. Inhoudelijk zet het kabinet daarom in op
coördinatieregels die effectief bijdragen aan het activeren van mensen om te re-integreren
op de arbeidsmarkt, ook in een grensoverschrijdende context. Op deze wijze kan de
verordening ook bijdragen aan het bevorderen van arbeidsparticipatie van het individu
en daarmee bijdragen aan het tegengaan van arbeidskrapte. Wat betreft de vraag of
een mobiele burger een beroep kan doen op een bepaalde socialezekerheidsregeling van
een lidstaat, is het belangrijk dat er voldoende sprake is van een band met de betreffende
lidstaat. Ook vindt het kabinet het belangrijk dat al in een vroeg stadium voldoende
aandacht is voor het perspectief van de uitvoering op dit beleidsterrein. Bij het
vormgeven van de herziening van de verordening is het belangrijk dat de burger centraal
staat en dat de regels – waar mogelijk – vereenvoudigd worden. Tot slot, ziet het
kabinet het herformuleren van het herzieningsvoorstel ook als een mogelijkheid om
samenwerking tussen lidstaten te verbeteren met als doel de handhaving te verbeteren
en schijnconstructies tegen te gaan. De komende periode zal gebruikt worden om de
inzet van Nederland met het oog op een mogelijke toekomstige herziening verder te
concretiseren.
v. Vaardigheden: de toekomst van werk vindt op dit moment al plaats. Demografische veranderingen,
de verschuiving naar het digitale leven, (de)globalisering, de groene transitie en
migratiestromen zorgen voor kansen en uitdagingen op de arbeidsmarkt. Daarom is om-
en bijscholing essentieel om werkenden te kunnen voorzien in de vaardigheden, zodat
zij voorbereid zijn en blijven voor de toekomst van werk en de transities die voor
ons liggen. Hoewel de EU relatief weinig bevoegdheden heeft om instrumenten voor te
stellen op het gebied van vaardigheden, staan lidstaten op dit gebied wel voor gedeelde
uitdagingen. Daarom zet het kabinet in op het onder de aandacht brengen van staand
nationaal beleid over het belang van een brede leercultuur en op de waarde van informeel
leren. Ook heeft het kabinet oog voor digitale inclusie, onder andere door mensen
digitale (basis-)vaardigheden aan te leren zodat zij volledig mee kunnen doen in de
arbeidsmarkt en de maatschappij in den brede. Een versterkte leer- en ontwikkelcultuur
met meer aandacht voor informeel en (non)-formeel leren draagt bij aan een goed werkende,
toekomstbestendige arbeidsmarkt waarin het vanzelfsprekend is dat mensen zich een
leven lang blijven ontwikkelen (LLO). Ook zet het kabinet in op een betere match tussen
werkgevers en werkzoekenden, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een nationale vaardighedentaal
(CompetentNL) die compatibel is met de Europese vaardighedentaal (ESCO).
vi. Integratie en inburgering: het kabinet heeft ook aandacht voor integratie en inburgering van mensen die in
EU-lidstaten komen wonen en werken, zowel afkomstig van binnen de Unie als van daarbuiten.
Een goede integratie van nieuwkomers is essentieel met het oog op sociale cohesie
en ontwikkeling van het individu. Dit vereist zowel het nemen van eigen verantwoordelijkheid,
als een samenleving die iedereen de kans biedt zijn talenten te ontplooien. Voorop
staat dat de Europese Unie geen bevoegdheden heeft om beleid te vormen rond integratie
en inburgering. Daartegenover bestaan er op deze thema’s wel Europese expertgroepen
en netwerken, zoals het Europees Migratienetwerk en het European Integration Network,
waar kennis en ervaringen met beleid worden uitgewisseld. Het kabinet zet zich ervoor
in om gebruik te maken van bestaande deskundigengroepen en netwerken op deze thema’s,
zodat lidstaten van elkaar kunnen leren en beste praktijken op dit gebied kunnen delen.
Daarbij heeft het kabinet speciale aandacht voor welke factoren hebben bijgedragen
aan de (arbeids-)participatie van Oekraïense ontheemden en welke eerste lessen daaruit
kunnen worden getrokken, ook voor andere nieuwkomers.18
Sociaaleconomische Raad – Europese Beleidsagenda 2024–2029
Tegelijkertijd met de formulering van de Nederlandse inzet richting de in 2024 inkomende
Europese Commissie op het sociale en werkgelegenheidsdomein heeft de Sociaaleconomische
Raad (SER) een verkenning opgesteld over de Europese Beleidsagenda 2024–2029.19 Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en onafhankelijke kroonleden geven
met deze verkenning hun bredere kijk op de uitdagingen waar de EU voor staat, de actuele
stand van de Europese samenwerking en de verwachte context waarbinnen de verdere vormgeving
van de Europese beleidsagenda voor de komende jaren zal plaatsvinden. Het kabinet
spreekt haar waardering uit voor de verkenning van de SER, dat de noodzaak van een
proactieve opstelling in de EU op het sociale en werkgelegenheidsdomein onderschrijft.
Het kabinet constateert dat de SER-verkenning op vele punten overeenkomt met de eigen
geformuleerde prioriteiten, waardoor het kabinet zich gesterkt voelt in het uitdragen
van deze inzet op het sociale en werkgelegenheidsdomein voor de komende Commissieperiode.
Slot
Na het plaatsvinden van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in Namen
van 10–12 januari 2024, zal het Belgisch EU-Voorzitterschap op 15 en 16 april 2024 een high-level bijeenkomst organiseren waarbij de Raad van Ministers, de Europese Commissie en het
Europees Parlement zullen spreken over de prioritaire thema’s binnen het sociale en
werkgelegenheidsdomein. Het inkomend Belgisch EU-voorzitterschap beoogt deze bijeenkomst bij te laten dragen aan de formulering van de Strategische
Agenda door de Europese Raad van Regeringsleiders, die naar verwachting in juni 2024
wordt vastgesteld. Het kabinet zal uw Kamer, conform de gemaakte EU-informatieafspraken
met het parlement, op de daarvoor geijkte momenten informeren over de Nederlandse
inzet middels Geannoteerde Agenda’s en Raadsverslagen. In geval van wetgevings- en
andere voorstellen van de Europese Commissie informeert het kabinet de beide Kamers
in de regel via het BNC-fiche.20
Gelet op de genoemde uitdagingen is juist in deze periode een sterke Europese Unie
nodig, die is gestoeld op samenwerking tussen lidstaten, overheden, sociale partners
en burgers. Het kabinet acht het daarom van belang om de verdere invulling van de
sociale en werkgelegenheidsdimensie van de Unie proactief te beïnvloeden. Naast de
eigen inzet zullen er nieuwe onderwerpen op ons afkomen, die een Nederlandse opstelling/reactie
vergen. Deze ideeën en thema’s zal het kabinet in de kern beoordelen op het feit of
ze bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en/of een gelijk speelveld
tussen lidstaten, bedrijven en werkenden. Nederland heeft andere lidstaten nodig om,
binnen de EU, resultaten te boeken. Goede betrekkingen en coalitievorming met andere
EU-lidstaten en EU-instellingen zijn essentieel voor het bereiken van goede onderhandelingsresultaten.
Samengevat is het kabinet van mening dat een proactieve beïnvloeding van het Europese
besluitvormingsproces op het sociale en werkgelegenheidsdomein essentieel is voor
het verwezenlijken van de in deze brief uiteengezette Nederlandse inzet die erop gericht
is concrete resultaten voor de samenleving tot stand te brengen.
Kwartaalrapportage t.a.v. de herziening van Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
(COM(2016) 815);
De herziening van Verordening 883/2004 staat niet op de agenda van de Informele Raad.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld toont het huidige Spaanse voorzitterschap wel ambitie
om tot een akkoord te komen.21 Dit onderwerp is besproken in Coreper van 8 december jl. Het voorzitterschap heeft
in Coreper gevraagd om een aangepast Raadsmandaat. Binnen de Raad bestond daarvoor
echter onvoldoende steun. Het voorzitterschap heeft wel aangegeven in gesprek te blijven
met lidstaten en het Europees Parlement. Het is vooralsnog onhelder of dit onderwerp
dit jaar opnieuw in Coreper geagendeerd wordt en/of er een triloog met het Europees
Parlement wordt belegd. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven zal ik uw
Kamer daar nader over informeren.
Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van Arbeidsvoorwaarden
bij Platformwerk (COM(2021) 762);
Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel
«verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk» informeer ik u hierbij over
de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel.
Uw Kamer is regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over
dit Richtlijnvoorstel en het krachtenveld in de Raad.22 In het bijzonder is Uw Kamer geïnformeerd over de algemene oriëntatie die is bereikt
in juni 2023 en waarmee Nederland heeft ingestemd23, de positie van het Europees Parlement24 en de voortgang in de triloog.25
Voorlopig akkoord
Het Spaanse voorzitterschap van de Raad van de EU (hierna: de Raad), de Europese Commissie
(hierna: de Commissie) en het Europese Parlement (hierna: het EP) hebben tijdens de
triloog van 12 december jl. een voorlopig akkoord bereikt over het Richtlijnvoorstel.
Lidstaten zijn hierover geïnformeerd in het Coreper26 van 15 december jl.
Graag geef ik Uw Kamer in deze voortgangsrapportage eerst beknopte achtergrondinformatie
over het Richtlijnvoorstel en de inzet van Nederland. Vervolgens geef ik u mijn appreciatie
van het voorlopige akkoord en licht ik toe waarom het kabinet voornemens is om in
te stemmen met het voorlopig akkoord.27 Aan het einde van deze voortgangsrapportage sta ik stil bij het vervolgproces.
1. Achtergrondinformatie
Het Richtlijnvoorstel beoogt de arbeidsvoorwaarden voor platformwerkers te verbeteren
met een weerlegbaar rechtsvermoeden, waarmee de juiste arbeidsrechtelijke kwalificatie
van een platformwerker kan worden vastgesteld. Ook beoogt het richtlijnvoorstel de
transparantie en verantwoordingsplicht te verbeteren bij de inzet van automatische
monitorings- en besluitvormingssystemen bij platformwerk.
Grensoverschrijdende aspecten van platformwerk
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over dit Richtlijnvoorstel28 is optreden op Europees niveau van toegevoegde waarde als het gaat om de bescherming
van werkenden in de platformeconomie. De platformeconomie heeft immers bij uitstek
grensoverschrijdende aspecten. Veel platformwerk wordt online en grensoverschrijdend
uitgevoerd. Dat brengt risico’s mee van een ongelijk speelveld voor bedrijven door
oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, zoals ook de SER constateert in haar
advies van oktober 2020 («Hoe werkt de platformeconomie?»).
Schijnzelfstandigheid in platformwerk
Onder meer door de WRR, de Commissie Regulering van Werk (Commissie Borstlap)29 en door de SER (MLT-advies)30 zijn de afgelopen jaren bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt te
hervormen. Deze voorstellen hebben, net als het Richtlijnvoorstel, onder meer als
doel om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, de positie van kwetsbare werkenden te
versterken en de «kwalificatievraag»31 te verduidelijken. Het Richtlijnvoorstel ligt daarmee in het verlengde van deze (bredere)
arbeidsmarktadviezen.
Veel lidstaten staan voor vergelijkbare uitdagingen. In diverse lidstaten van de Europese
Unie heeft de rechter geoordeeld dat platformwerkers – in de voorliggende gevallen
– moeten worden beschouwd als werknemers.
Deze tendens in de rechtspraak is (tot aan de hoogste rechter toe) in meerdere lidstaten,
waaronder in Nederland, zichtbaar, maar nog niet in alle lidstaten. Dit veroorzaakt
onduidelijkheid voor alle partijen. Onduidelijkheid die in de praktijk ten koste kan
gaan van de bescherming en rechtszekerheid van werkenden.
Het hoge aantal rechtszaken wijst op de noodzaak van meer duidelijkheid en om te komen
tot een gelijk speelveld tussen de lidstaten en tussen arbeidsplatforms en andere
bedrijven, en het voorkomen van een neerwaartse spiraal van arbeidsvoorwaarden.
De wens om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, in het bijzonder daar waar platforms
gebruikmaken van aansturing via algoritmen (als nieuwe manier van uitoefening van
«gezag»), sluit aan bij ontwikkelingen op nationaal vlak.
2. Inzet Nederland
Zoals aangegeven in het BNC-fiche32 staat het kabinet positief tegenover het oorspronkelijke richtlijnvoorstel van de
Europese Commissie. Het kabinet heeft de wens om schijnzelfstandigheid tegen te gaan,
in het bijzonder daar waar platforms gebruikmaken van aansturing via algoritmen (als
nieuwe manier van uitoefening van «gezag»). Zoals hiervoor aangegeven sluit dit aan
bij de tendens in de rechtspraak (tot aan de hoogste rechter) in meerdere lidstaten,
waarin de rechter heeft geoordeeld dat platformwerkers – in de voorliggende gevallen
– werknemers zijn. Het Richtlijnvoorstel biedt een kans om de wensen van het kabinet
op dat vlak te realiseren, ook met oog op een gelijker speelveld tussen lidstaten
en een duurzame ontwikkeling van de platformeconomie.
3. Appreciatie voorlopig akkoord
Ik ben blij dat er een voorlopig akkoord is bereikt, mede gezien het complexe krachtenveld.
Het bereiken van een voorlopig akkoord betreft een belangrijke mijlpaal, de EU loopt
daarmee voorop met het vaststellen van duidelijke standaarden op dit terrein. Ik heb
er bij het Spaanse voorzitterschap steeds op aangedrongen om de vaart in de triloog
te houden, zonder in te boeten op het doel van een sterke en effectieve richtlijn
ter bescherming van platformwerkers en het verschaffen van duidelijkheid voor werkgevenden.
Mijn inzet is steeds gericht geweest op een sterk en effectief weerlegbaar rechtsvermoeden
en een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief mogelijke uitwerking
daarvan. Ik heb me daarbij ingezet voor een effectieve richtlijn die platformwerkers
daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande
situatie. Daarbij acht ik het van belang dat er sprake is van een goede balans tussen
de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven en de bescherming van werknemers.
Op veel punten komt het voorlopig akkoord tegemoet aan de Nederlandse inzet. Graag
licht ik dat hieronder toe. Ik zal daarbij uitvoeriger ingaan op het weerlegbaar rechtsvermoeden,
omdat op dit punt de standpunten het meest uiteenliepen. Ook ga ik in op het hoofdstuk
over automatische monitoring en besluitvormingssystemen en een aantal overige onderdelen
van het voorlopig akkoord.
1. Weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast
Commissievoorstel
In het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie wordt uitgegaan van een
weerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst wanneer aan
ten minste twee van de volgende vijf criteria is voldaan:
a) Het niveau van de vergoeding wordt daadwerkelijk bepaald of er worden bovengrenzen
vastgesteld;
b) De persoon die platformwerk verricht, wordt verplicht specifieke bindende regels in
acht te nemen met betrekking tot het uiterlijk, het gedrag ten aanzien van de afnemer
van de dienst of de uitvoering van het werk;
c) Er wordt toezicht gehouden op de uitvoering van het werk of de kwaliteit van de resultaten
van het werk wordt geverifieerd, ook met behulp van elektronische middelen;
d) De vrijheid om het werk te organiseren wordt daadwerkelijk beperkt onder meer door
sancties, met name de vrijheid om zelf de arbeidstijd of perioden van afwezigheid
te kiezen, om taken te aanvaarden of te weigeren of om gebruik te maken van onderaannemers
of vervangers in te schakelen;
e) De mogelijkheid om een klantenbestand op te bouwen of werk voor derden uit te voeren
wordt daadwerkelijk beperkt.
Voorlopig akkoord
In het voorlopig akkoord is de term «criteria» vervangen door «indicatoren». Deze
aanduiding vonden de onderhandelaren van het Europees Parlement juridisch meer zuiver.
Het weerlegbaar rechtsvermoeden kan worden ingeroepen als er sprake is van meer dan één van de vijf indicatoren die duiden op aansturing en gezag. De van toepassing zijnde indicatoren kunnen zowel
blijken uit het van toepassing zijnde contract of algemene voorwaarden, als uit de
invulling in de praktijk.
Het betreft een «open lijst»; lidstaten kunnen deze lijst eventueel aanvullen (zonder
dat de drempel ter activering omhoog mag). In het voorlopig akkoord zijn in ieder
geval de volgende vijf indicatoren opgenomen:
a) Het niveau van de vergoeding wordt daadwerkelijk bepaald of er worden bovengrenzen
vastgesteld;
b) Er wordt toezicht gehouden op de uitvoering van het werk of de kwaliteit van de resultaten
van het werk wordt geverifieerd;
c) De persoon die platformwerk verricht, wordt verplicht specifieke bindende regels in
acht te nemen met betrekking tot het uiterlijk, het gedrag ten aanzien van de afnemer
van de dienst of de uitvoering van het werk;
d) De verdeling of toebedeling van taken wordt beheerst of aangestuurd;
e) De werkomstandigheden of werktijden worden vastgesteld, of de vrijheid om werktijden
of periodes van afwezigheid te verkiezen worden beperkt.
Toepassing van het rechtsvermoeden kan (net als in het Commissievoorstel en de Algemene
Oriëntatie van de Raad) worden weerlegd door het platform of door de werkende zelf.
Als er geen (succesvolle) weerlegging plaatsvindt, kan ervan worden uitgegaan dat
sprake is van werknemerschap. Of er daadwerkelijk sprake is van werknemerschap wordt
bepaald door de rechter of bevoegde autoriteiten van de lidstaten zelf, in lijn met
hun nationale wetgeving, CAO’s etc. met inachtneming van uitspraken van het Hof van
Justitie van de Europese Unie.
Het voorlopig akkoord sluit meer aan bij het oorspronkelijke Commissievoorstel dan
de algemene oriëntatie zoals vastgesteld door de Raad. In het oorspronkelijke Commissievoorstel
was ook sprake was van «twee uit vijf» vereisten. Bij de algemene oriëntatie was sprake
van «drie uit zeven».
Het weerlegbaar rechtsvermoeden is in beginsel niet van toepassing in procedures in
fiscaal recht, sociale zekerheidsrecht en strafrecht, maar lidstaten kunnen daar alsnog
toe besluiten.
Het Europees Parlement heeft ten aanzien van het weerlegbaar rechtsvermoeden een grote
stap gezet richting de Raad. Met het rechtsvermoeden zoals aanvankelijk voorgesteld
door het EP («werknemer, tenzij») was de kans namelijk groter dat èchte zelfstandigen
ten onrechte als werknemer zouden worden gekwalificeerd. Platforms werden namelijk
vermoed werkgever te zijn, zonder dat er voldaan diende te zijn aan aanvullende criteria
die wijzen op gezag. Het aanvankelijke standpunt van het EP was daarmee minder evenwichtig
dan het Commissievoorstel.
Ik meen dat hiermee in het voorlopig akkoord een goede balans is gevonden, waarbij
meer duidelijkheid en zekerheid kan worden geboden aan platformwerkers en werkgevenden,
zonder dat échte zelfstandigen onder het rechtsvermoeden zouden vallen.
2. Automatische monitoring en besluitvormingssystemen
De bepalingen in dit hoofdstuk zien op transparantie over en het gebruik van geautomatiseerde
monitoring – en besluitvormingssystemen, de verplichting van menselijk toezicht en
de effecten op de fysieke en mentale gezondheid en veiligheid van platformwerkers,
het recht van platformwerkers om een onderbouwing te krijgen van geautomatiseerde
beslissingen en het recht om te kunnen verzoeken deze te laten herzien. Uit de bepalingen
volgt ook de verplichting voor platformbedrijven om platformwerkers of hun vertegenwoordigers
te informeren en consulteren over beslissingen ten aanzien van de inzet van algoritmen,
bijvoorbeeld als er nieuwe vormen van geautomatiseerde monitoring of besluitvorming
worden geïntroduceerd.
Over de bepalingen van dit hoofdstuk liepen de standpunten tussen de Raad en het Europees
Parlement minder uiteen.
Ik ben tevreden met de tekst uit dit hoofdstuk zoals die is opgenomen in het voorlopig
akkoord: de bepalingen over de inzet van algoritmen bij automatische monitoring –
en besluitvormingssystemen bieden meer rechten en duidelijkheid aan werkenden in de
platformsector dan thans het geval is.
Zo mogen digitale arbeidsplatforms geen persoonlijke data verzamelen over de psychische
gesteldheid van een platformwerker en mag geen data worden verwerkt om bijvoorbeeld
de etniciteit of seksuele voorkeur van een platformwerker uit af te leiden. Ook moeten
platformwerkers en hun vertegenwoordigers worden geïnformeerd over de inzet en het
gebruik van automatische monitoring- en besluitvormingssystemen en welke data worden
verzameld door deze systemen. In gevallen waarin door het gebruik van automatische
monitoring- en besluitvormingssystemen een hoog risico bestaat op een inbreuk op rechten
en vrijheden van platformwerkers, moeten een impactanalyse worden uitgevoerd waarover
platformwerkers en hun vertegenwoordigers moeten worden geconsulteerd.
Besluiten die tot gevolg hebben dat het contract van een platformwerker wordt beperkt,
geschorst of beëindigd mogen enkel nog genomen worden door een mens.
3. Overige punten
Definitie digitaal arbeidsplatform
In het voorlopig akkoord wordt onder een digitaal arbeidsplatform verstaan iedere
natuurlijke of rechtspersoon die een dienst aanbiedt die aan de volgende criteria
voldoet:
a) De dienst vindt, in ieder geval gedeeltelijk, op afstand plaats door middel van een
digitaal middel zoals een website of applicatie;
b) De dienst wordt verleend op verzoek van de ontvanger van de dienst;
c) De dienst omvat, als essentieel en noodzakelijk onderdeel, het organiseren van betaald
werk door individuen, los van de vraag of dit werk online of op een locatie plaatsvindt;
d) Het omvat het gebruik van systemen voor automatische monitoring en besluitvorming.
Mijn inschatting is dat de meeste platforms waarbij mogelijk veel wordt gewerkt met
schijnzelfstandigen, en waar automatische monitoring en besluitvormingssystemen worden
gebruikt, onder de definitie van digitaal arbeidsplatform vallen. Deze definitie draagt
daarmee bij aan het doel om schijnzelfstandigheid in platformwerk tegen te gaan.
Vertegenwoordigers van platformwerkers
Op dit punt is in het voorlopig akkoord opgenomen dat onder vertegenwoordigers van
platformwerkers in overeenstemming met het nationale recht ook vakbonden kunnen worden
verstaan. Ook wordt in een aantal artikelen specifiek verwezen naar een mogelijke
rol voor vertegenwoordigers van platformwerkers, zoals bij bescherming van platformwerkers
bij gebruik van automatische monitoring en besluitvormingssystemen.
De bepalingen over vertegenwoordigers van platformwerkers bieden duidelijkheid over
de vraag in welke situaties platformwerkers of hun vertegenwoordigers zich kunnen
beroepen op onderdelen van de richtlijn.
Intermediairs
Op het punt van intermediairs is in het voorlopig akkoord opgenomen dat lidstaten
passende maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat, wanneer een digitaal arbeidsplatform
gebruikmaakt van intermediairs, personen die platformwerk verrichten en een contractuele
relatie met een intermediair hebben, hetzelfde beschermingsniveau genieten dat uit
hoofde van de richtlijn wordt geboden aan personen die een directe contractuele relatie
hebben met een digitaal arbeidsplatform.
Ik vind het positief dat er duidelijkheid is over de bescherming van platformwerkers
bij de inzet van intermediairs. Hiermee wordt voorkomen dat platformbedrijven onder
hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de richtlijn uit kunnen komen.
Deze definities bieden voldoende duidelijkheid over de vraag in welke situaties platformwerkers
of hun vertegenwoordigers zich kunnen beroepen op onderdelen van de richtlijn. Ook
vind ik het positief dat er duidelijkheid is over de bescherming van platformwerkers
bij de inzet van intermediairs. Hiermee wordt voorkomen dat platformbedrijven onder
hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de richtlijn uit kunnen komen.
4. Vervolgproces
Het voorlopig akkoord staat geagendeerd voor het Coreper van 22 december a.s. Hoewel
dit nog geen formele instemming betreft wordt aan de lidstaten gevraagd of zij bereid
zijn het voorlopig politiek akkoord te steunen. Het voorlopig akkoord is in lijn met
de kabinetsinzet zoals geformuleerd in het BNC-fiche.33 Zoals hierboven toegelicht ben ik voornemens in te stemmen met het voorlopig akkoord.
Als er voldoende steun (gekwalificeerde meerderheid) is, kan het voorlopig akkoord
ter stemming worden voorgelegd aan het Europees Parlement (in plenaire setting) en
vervolgens de Raad. Daarvoor dient de richtlijntekst eerst vertaald te worden in alle
officiële talen van de EU en besproken te worden in de juristen-linguïstengroep.
Als zowel het EP als de Raad formeel met het akkoord instemmen, wordt het akkoord
gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. Lidstaten hebben vervolgens twee jaar
de tijd om de bepalingen uit de richtlijn om te zetten in nationale wet- en regelgeving.
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.