Brief regering : Definitief besluit op verzoek NPO tot intrekking voorlopigeerkenning Ongehoord Nederland
29 692 Politiek en media
Nr. 28 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2023
Inleiding
Hierbij stuur ik uw Kamer het definitieve besluit op het verzoek van de NPO van 24 april
2023 tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland. Ik besluit,
in overeenstemming met het voorgenomen besluit, om het verzoek van de NPO af te wijzen
en niet over te gaan tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland.
Tegelijkertijd constateer ik dat veranderingen nodig zijn die het publieke omroepbestel
robuuster maken. Ik doe daarom in deze brief twee voorstellen tot wijziging van de
Mediawet. Daarmee wil ik zorgen voor meer robuuste waarborgen in het publieke bestel
door de journalistieke code expliciet in de wet te verankeren. Daarnaast doe ik een
krachtige oproep aan Ongehoord Nederland om zich constructief op te stellen tegenover
andere partijen in het bestel en om de door de omroep zelf genoemde verbeterplannen
adequaat door te voeren. Tegelijkertijd benadruk ik de belangrijke opdracht voor het
Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) en de NPO, die beide hun eigen
rol en verantwoordelijkheid ten volle moeten invullen.
Definitief besluit
De NPO is van mening dat Ongehoord Nederland onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid
tot samenwerking binnen het publieke mediabestel. Volgens de Mediawet 2008 moet voor
het intrekken van een (voorlopige) erkenning op deze grond sprake zijn van een structureel
en zeer manifest gebrek aan samenwerking. Ik kom tot het oordeel dat het gebrek aan
samenwerking niet dusdanig structureel en manifest is, dat het een verstrekkende maatregel
als het intrekken van de voorlopige erkenning kan rechtvaardigen.
Op 27 november 2023 is een voorgenomen besluit toegestuurd aan de NPO en Ongehoord
Nederland. Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze op het
voorgenomen besluit naar voren te brengen. De zienswijzen van de NPO en Ongehoord
Nederland heb ik beide op 11 december 2023 ontvangen. Ik heb de zienswijzen zorgvuldig
bestudeerd en gewogen en ben tot de conclusie gekomen dat de zienswijzen geen aanleiding
geven om tot een ander oordeel te komen dan in het voorgenomen besluit. In de Kamerbrief
van 27 november 2023 is het relevante juridisch kader beschreven.1
Effectieve invulling rollen en verantwoordelijkheden in het bestel
Voor het goed functioneren van het publieke bestel is het belangrijk dat alle partijen
in het bestel het gezamenlijk belang van de publieke omroep in het oog houden en zich
niet alleen bewust zijn van hun eigen rol en positie, maar ook de legitieme rol en
positie van de ander erkennen en respecteren.
De ombudsman NPO heeft op verschillende momenten geconstateerd dat Ongehoord Nederland
de journalistieke code niet heeft nageleefd. Van Ongehoord Nederland verwacht ik dat
zij zich houdt aan de voorschriften uit de journalistieke code en ook de verbeterplannen
die de omroep daartoe beschrijft, adequaat blijft doorvoeren. Daarnaast dient Ongehoord
Nederland zich te houden aan de bindende besluiten van de raad van bestuur van de
NPO. Ik verwacht tot slot een constructieve houding van Ongehoord Nederland richting
andere partijen binnen het bestel.
Zoals in het besluit wordt toegelicht, houdt het Commissariaat toezicht op de naleving
van artikel 2.1 van de Mediawet 2008. In het tweede lid, aanhef en onder e, is geregeld
dat publiek media-aanbod moet voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen
die binnen de sector gehanteerd worden. Het Commissariaat is, op basis van de Mediawet
2008, dus de aangewezen partij om bij niet-naleving van deze journalistieke kwaliteitseisen
handhavend op te treden. Daarnaast is in artikel 2.88 van de Mediawet 2008 vastgelegd
dat omroepen een redactiestatuut moeten hebben en dat dit redactiestatuut in elk geval
moet waarborgen dat de normen inzake journalistieke deontologie en kwaliteit worden
gehanteerd. Ook het toezicht op de naleving van het redactiestatuut is belegd bij
het Commissariaat.
Op 28 november 2023 publiceerde het Commissariaat de resultaten van een sectorbreed
inventariserend onderzoek naar de manier waarop omroepen de betrouwbaarheid van hun
media-aanbod waarborgen2. Het Commissariaat geeft aan dat de inventarisatie dient als bouwsteen voor het toezicht
op het waarborgen van de journalistieke kwaliteitseisen en de naleving van het redactiestatuut.
Ik hecht er zeer aan dat het toezicht op deze normen, die essentieel zijn voor een
goed functionerend publiek bestel, goed wordt ingevuld. Dat toezicht ligt bij de onafhankelijke
toezichthouder. Ik vind het dan ook belangrijk dat het Commissariaat ten behoeve van
zijn toezichthoudende taak de algemene normen uit de Mediawet 2008 verdere uitwerking
geeft zodat het toezicht op de naleving van deze normen stevig kan worden ingevuld.
Ik zal bij deze ontwikkeling de vinger aan de pols houden en daarover het gesprek
voeren met het Commissariaat. Ik roep het Commissariaat hierbij op zijn rol ten volle
te vervullen. Daarbij neem ik de positie van het Commissariaat als onafhankelijk toezichthouder
in acht.
De NPO is en blijft verantwoordelijk voor het bevorderen van de samenwerking binnen
de landelijke publieke mediadienst. Het feit dat ik het verzoek van de NPO afwijs,
doet daar niet aan af. Als de NPO in de toekomst constateert dat een omroep onvoldoende
uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking, dan kan zij de omroep daarop
aanspreken. Binnen de kaders van de Mediawet 2008 kan de NPO, indien er op basis van
nieuwe feiten naar mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering wordt gegeven
aan de bereidheid tot samenwerking opnieuw een verzoek tot intrekking indienen. Daarnaast
is de NPO als sturend en coördinerend orgaan verantwoordelijk voor de plaatsing en
coördinatie van programma’s.
Naar robuustere waarborgen in het bestel
Goed en betrouwbaar media-aanbod is het fundament van de publieke omroep. De journalistieke
code, die alle omroepen hebben onderschreven, is daarbij een onmisbaar element. Het
al dan niet onderschrijven van de journalistieke code is op dit moment een vrije keuze
voor omroepen. Ik wil de inhoud van de journalistieke code vanzelfsprekend bij de
omroepen houden. Dit mag en moet immers niet door de politiek worden ingevuld. Tegelijkertijd
vind ik dat het onderschrijven en naleven van de code niet een keuze van individuele
omroepen maar een harde eis zou moeten zijn voor toetreding tot en deelname aan het
publieke bestel. Daar is wat mij betreft de politiek aan zet. Daarom is mijn inzet
om de Mediawet 2008 zodanig aan te passen dat:
1) het onderschrijven van de journalistieke code een expliciet criterium wordt voor toetreding
van (nieuwe) omroepen tot het bestel; en
2) het naleven van de journalistieke code een zelfstandig vereiste wordt in de Mediawet
2008, als nadere invulling van artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de
Mediawet 2008.
Daarmee wordt het niet onderschrijven en het niet naleven van de journalistieke code
een expliciete grondslag om aan een omroep een sanctie te kunnen opleggen. Dit schrijf
ik vanuit mijn overtuiging dat het naleven van de journalistieke code cruciaal is
voor het functioneren van de publieke omroep.
Hierbij overweeg ik nog het volgende. Voormalig Minister Slob heeft bij de vorige
toetredingsprocedure aan aspirant-omroepen Ongehoord Nederland en Omroep Zwart expliciet
gevraagd of zij de journalistieke code onderschrijven. Ook hieruit blijkt een waardering
van het onderschrijven van de journalistieke code als essentieel voor toetreding tot
het publieke bestel. Daarnaast noemt het adviescollege-Van Geel de kwaliteit van het
media-aanbod in relatie tot de professionele standaarden als mogelijk toetredingscriterium.
Beide bovenstaande zaken sterken mij in mijn inzet om het onderschrijven van de journalistieke
code een wettelijke toegangseis voor nieuwe omroepen te maken.
Daarnaast doet het adviescollege-Van Geel ook een aantal aanbevelingen voor het verduidelijken
van de rollen en verantwoordelijkheden binnen het publieke bestel. Het adviescollege
stelt onder andere voor om de mogelijkheid te creëren om een omroeperkenning tussentijds
in te trekken in gevallen waarin het gedrag van een omroep het gezag of het functioneren
van de publieke omroep als instituut ernstig schaadt of in gevaar brengt. Het adviescollege
adviseert vervolgens om deze bevoegdheid te beleggen bij een nog op te richten Autoriteit
Publieke Media en dus niet langer bij de bewindspersoon voor media. Tot slot stelt
het adviescollege voor om de sanctiebevoegdheden die momenteel bij de NPO belegd zijn,
over te hevelen naar diezelfde Autoriteit Publieke Media. Tevens verzoekt de motie-Mohandis
c.s. mij om te verkennen of het sanctiebeleid van het publieke omroepbestel kan worden
aangescherpt en verduidelijkt. Deze twee bovenstaande zaken sterken mij in mijn voornemen
om het naleven van de journalistieke code een wettelijke eis te maken in de Mediawet.
Daarbij vind ik ook het idee van een Autoriteit Publieke Media een interessante gedachte.
Deze voorstellen vormen mijn inzet om te komen tot een robuuste en weerbare publieke
omroep. Ik zal de uitwerking in overleg met de NPO, het College van Omroepen en het
Commissariaat verder vormgeven. Ik zal uw Kamer nader informeren over de voortgang
van de uitwerking van deze voorstellen, die ook een aanpassing van het wettelijk kader
vergen, bij de ambtelijke verkenning van het advies Van Geel die zoals toegezegd in
februari naar uw Kamer zal worden gestuurd. Uiteraard ga ik graag met uw Kamer in
gesprek over deze voorstellen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S.P.R.A. van Weyenberg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap