Brief regering : Opvolging EHRM-uitspraak A.M.A. t. Nederland (nr. 23048/19)
29 344 Terugkeerbeleid
Nr. 154 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE
ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2023
Op 24 oktober jl. heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM)
in de zaak A.M.A. t. Nederland (nr. 23048/19) een procedurele schending vastgesteld van artikel 3 van het Europees
Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), dat een verbod van marteling en
onmenselijke en vernederende behandeling behelst. Gelet op de voorgeschiedenis van
deze zaak, waarbij er reeds op meerdere momenten correspondentie over deze zaak is
verzonden aan uw Kamer, informeer ik u bij uitzondering over de wijze waarop opvolging
gegeven zal worden aan deze uitspraak voor wat betreft het individuele geval.
Samenvatting van de uitspraak
Het EHRM heeft in de A.M.A.-uitspraak geoordeeld dat de wijze waarop de IND kort voor de uitzetting van betrokkene
in 2018 heeft beoordeeld of er bij uitzetting naar Bahrein een reëel risico bestond
op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM niet voldeed aan de procedurele vereisten
van artikel 3 EVRM. Het EHRM woog bij dat oordeel in het bijzonder mee dat de IND
het document dat betrokkene bij zijn opvolgende aanvraag overlegde niet heeft beoordeeld
in het licht van alle in het dossier beschikbare informatie over zijn individuele
situatie en de situatie in Bahrein. Het EHRM heeft nadrukkelijk geen oordeel gegeven
over de vraag of er op het moment van uitzetting van betrokkene een reëel risico bestond
op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en evenmin over de vraag of de behandeling
van betrokkene in Bahrein in strijd is met artikel 3 EVRM. Ook geeft de uitspraak
voldoende grond om aan te nemen dat de wettelijke mogelijkheid in de Nederlandse asielprocedure
om te bepalen dat de behandeling van een eerste opvolgende aanvraag niet in Nederland
mag worden afgewacht als zodanig niet in strijd is met artikel 3 EVRM.
Het EHRM legde aan Nederland een verplichting op tot betaling van een billijke genoegdoening
van 50.000 euro voor geleden immateriële schade. Nederland zal op korte termijn aan
deze verplichting voldoen.
Opvolging
Het EHRM heeft overwogen dat het aan de Staat is om, onder toezicht van het Comité
van Ministers van de Raad van Europa dat belast is met de supervisie van de tenuitvoerlegging
van EHRM-uitspraken, maatregelen te treffen die geschikt zijn om de rechten van betrokkene
te verzekeren. Dit toezicht, waarbij het Comité van Ministers op voorstel van het
secretariaat van de Raad van Europa beoordeelt of de individuele en algemene maatregelen
die Nederland heeft genomen om de uitspraak uit te voeren en vergelijkbare schendingen
in de toekomst te voorkomen, zal in de loop van 2024 vorm worden gegeven. De regering
zal daarbij aan het Comité van Ministers ook rapporteren welke maatregelen Nederland
neemt om vergelijkbare schendingen in de toekomst te voorkomen.
De Nederlandse beslispraktijk ten aanzien van «last minute» asielverzoeken zoals in
onderhavige zaak is al gewijzigd naar aanleiding van het LH-arrest (C-921/19).1 Ook andere rechtspraak van nadien van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft tot aanpassingen van de beslispraktijk
in dergelijke zaken geleid. De verwachting is dan ook dat een vergelijkbare procedurele
schending zich in de toekomst niet snel zal voordoen. De Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid zal echter bezien of verdere maatregelen de kans hierop verder kunnen
verkleinen.
Ten aanzien van de individuele maatregelen zal Nederland diens diplomatieke inspanningen
voortzetten. De Nederlandse ambassade te Koeweit heeft de rechtszaken van de betrokkene
gevolgd en Nederland kaart in contacten met de Bahreinse autoriteiten op verschillende
niveaus consistent het belang van een eerlijke rechtsgang en humane behandeling van
gedetineerden aan. Daarnaast bestaan deze inspanningen uit het onderhouden van contact
met verschillende relevante partijen zoals de Bahreinse ombudsman, het Nationale Instituut
voor mensenrechten in Bahrein, maatschappelijke organisaties en de Nederlandse advocaat
van de betrokkene. Onlangs heeft de ambassade in Koeweit betrokkene kunnen bezoeken
in de gevangenis
Deze inspanningen voor humane detentieomstandigheden voor betrokkene worden in navolging
op de uitspraak voortgezet. Ook wordt de advocaat van betrokkene vanuit de diplomatieke
post geattendeerd op de rechtsmiddelen die voor hem openstaan in Bahrein zoals bijvoorbeeld
het indienen van een aanvraag voor het omzetten van zijn straf naar een alternatieve
straf.
Hoewel daartoe verzocht door betrokkene, heeft het EHRM uitdrukkelijk géén verplichtingen
aan Nederland opgelegd om zich in te spannen voor het overbrengen van betrokkene naar
Nederland noch vloeit dit voort uit de inhoud van de uitspraak. Nederland is niet
in de positie om een oordeel te geven over de vraag of betrokkene onschuldig is aan
de feiten waarvoor hij in Bahrein is veroordeeld, waaronder deelname aan een terroristische
groepering en deelname aan een terrorismetrainingskamp. Ook kan door Nederland niet
vastgesteld worden dat betrokkene in Bahrein op politieke gronden is veroordeeld.
Het is onduidelijk wat de activiteiten zijn geweest van betrokkene en om die reden
kan eveneens niet worden vastgesteld of de aanwezigheid van betrokkene in Nederland
een gevaar voor de nationale veiligheid zou vormen.
Verdere inspanningen voor vervroegde vrijlating van betrokkene, dan wel inspanningen
gericht op het terughalen van betrokkene naar Nederland, liggen naar het oordeel van
het kabinet niet in de rede.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken