Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het afschaffen van de verplichte ouderbijdragen in het internationale onderwijs
22 452 Internationalisering van het onderwijs
Nr. 88 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2023
Hierbij stuur ik u de reactie op het verzoek van de commissie, ontvangen op 7 november
2023, over een brief van schoolleiders van particuliere internationale scholen, betreffende
het afschaffen van de verplichte ouderbijdragen in het internationale onderwijs.
Inleiding en samenvatting
In Nederland bestaat er bekostigd en niet-bekostigd internationaal onderwijs, ook
wel particulier internationaal onderwijs genoemd. Tussen beide vormen van onderwijs
bestaat een aantal verschillen. Het bekostigde internationaal onderwijs bedient een
specifieke doelgroep, terwijl voor het particuliere internationaal onderwijs geen
toelatingscriteria bestaan. Ook moeten de besturen van afdelingen voor internationaal
georiënteerd basisonderwijs (IGBO) en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
(IGVO) in principe aan alle regels uit de sectorwetgeving voldoen, omdat ze bekostiging
ontvangen. Dat geldt niet voor particuliere internationale scholen. Het verschil in
bekostiging hangt hier nauw mee samen. Er is een duidelijk onderscheid tussen het
particuliere en het bekostigde internationaal onderwijs in Nederland.
Bekostigde afdelingen voor internationaal onderwijs mogen de ouderbijdrage verplicht
stellen. IGBO- en IGVO-afdelingen zijn geen zelfstandige scholen, maar juridisch gezien
altijd onderdeel van een bestaande school. De wetgever heeft de bekostiging voor deze
afdelingen allereerst nooit als kostendekkend beschouwd. Ook geldt dat bij niet-betaling
van de ouderbijdrage de leerling alsnog kan worden toegelaten tot de school waar de
afdeling toe behoort. Tenslotte vallen deze afdelingen vallen buiten het bereik van
artikel 41a, WPO en artikel 8.32, WVO 2020. Voor wat betreft de verplichte ouderbijdrage
voor het IGBO en het IGVO is dus geen sprake van strijd met bestaande regels.
1. Belang om private en publieke activiteiten te onderscheiden
Bekostigde scholen moeten in principe aan de volledige sectorwetgeving voldoen en
de inspectie van het onderwijs houdt hier toezicht op. Leeft een school deze eisen
niet na, dan kunnen (in het uiterste geval) bekostigingssancties worden opgelegd.
Particuliere scholen hoeven niet de volledige sectorwetgeving te volgen, maar zij
moeten wel aan een beperkte set van wettelijke eisen te voldoen. Deze scholen kennen
daardoor meer vrijheid om het onderwijs anders in te richten. Welke eisen precies
van toepassing zijn, verschilt naar gelang het type particuliere school: er gelden
verschillende eisen voor de zogenoemde b2-, b3- en b4-scholen.
2. Bekostigd internationaal georiënteerd onderwijs in opkomst
In ons stelsel bestaan verschillende soorten internationaal onderwijs: een bekostigde
en een niet-bekostigde variant. De bekostigde variant zijn de afdelingen voor internationaal
georiënteerd basisonderwijs (IGBO) en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
(IGVO). Afdelingen voor IGBO en IGVO zijn altijd verbonden aan reguliere, bekostigde
scholen. De niet-bekostigde variant zijn de b4-scholen: de particuliere internationale
scholen.
Er bestaan enkele belangrijke verschillen tussen IGBO en IGVO enerzijds en de particuliere
internationale scholen anderzijds. Allereerst bedienen deze soorten van internationaal
onderwijs verschillende doelgroepen. IGBO en IGVO zijn bedoeld voor een specifieke
doelgroep: Nederlandse leerlingen die langer dan twee jaar onderwijs in het buitenland
hebben gevolgd en leerlingen die tijdelijk in Nederland verblijven of hier al wonen,
maar binnenkort uit Nederland vertrekken. Voor deze afdelingen gelden daarom wettelijke
toelatingscriteria. Dat betekent dat niet elke leerling zomaar tot deze afdelingen
kan worden toegelaten.
De doelgroep van deze afdelingen vormt de reden dat zij bekostiging ontvangen van
het Rijk: om leerlingen die hier tijdelijk zijn een plek te geven in ons onderwijsstelsel,
waar zij onderwijs van niveau kunnen volgen. Voor het internationaal particulier onderwijs
geldt dat er geen wettelijke toelatingscriteria zijn.
Een ander verschil is – in het verlengde van het algemene onderscheid tussen bekostigde
en niet-bekostigde scholen – dat bekostigde afdelingen in principe aan alle eisen
uit de sectorwetgeving moeten voldoen. Afdelingen voor IGBO en IGVO moeten bijvoorbeeld
voldoen aan de kerndoelen. De inspectie heeft dan ook een veel grotere toezichthoudende
rol bij het IGBO en het IGVO. Zij hebben hiervoor een eigen beoordelingskader.
Afdelingen voor IGBO en IGVO moeten bijvoorbeeld voldoen aan de taaleisen uit de WPO
en de WVO. Volgens de wet- en regelgeving kan het onderwijs op IGBO- en IGVO-afdelingen
in het Engels worden gegeven (artikel 9, lid 14, WPO en artikel 12 Beleidsregel IGVO
2021). Andere voertalen dan het Nederlands of het Engels zijn niet toegestaan. Particuliere
internationale scholen hebben meer mogelijkheden voor wat betreft de voertaal. Daardoor
is het mogelijk dat er in Nederland Franse, Duitse en Japanse scholen bestaan.
De beperkte regels die aan particuliere internationale scholen worden gesteld geven
hen veel ruimte het onderwijs anders in te richten. Met het specifieke karakter van
deze scholen kunnen zij een specifieke doelgroep bereiken van kinderen die langere
tijd in Nederland verblijven, maar die onderwijs wensen te volgen conform de regels
en kaders uit een ander land. Het gaat dus om twee verschillende onderwijsvormen,
die inhoudelijk en voor wat betreft de toepasselijke regelgeving van elkaar verschillen.
Los van het voorgaande geldt dat sprake is van een lichte groei in het aantal afdelingen
voor IGBO en IGVO, maar een vergelijkbare groei is zichtbaar bij de particuliere internationale
scholen. Afdelingen voor IGBO en IGVO bestaan al langer, dus van een recente opkomst
is geen sprake.
3. Verplichte ouderbijdragen in het bekostigd internationaal onderwijs onrechtmatig
Internationaal onderwijs is duurder dan regulier onderwijs. Er zijn bijvoorbeeld specifieke
leermiddelen nodig. Ook moeten de docenten toegerust zijn om onderwijs te bieden aan
een internationale klas. Om leerlingen die in het buitenland onderwijs hebben gevolgd
en/of tijdelijk in Nederland zijn een doorlopende leerlijn te kunnen bieden, ontvangen
afdelingen voor IGBO en IGVO (aanvullende) bekostiging. Die bekostiging is door de
wetgever echter nooit als kostendekkend bedoeld. De gedachte is altijd geweest dat
ook belanghebbende bedrijven en/of ouders aan deze vorm van onderwijs bijdragen. Voor
bedrijven geldt dat zij belang hebben bij goed internationaal onderwijs, omdat dit
bijdraagt aan de arbeidsmobiliteit van hun werknemers.
Deelname van leerlingen aan (extra) activiteiten op een school kan inderdaad niet
afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage (artikel 40, 41a, WPO en artikel 8.32,
WVO 2020). Afdelingen voor IGBO en IGVO zijn geen zelfstandige scholen, maar zijn
juridisch gezien altijd onderdeel van een reguliere, bekostigde school. Als een ouder
de ouderbijdrage niet betaalt voor het IGBO of het IGVO, kan de leerling alsnog worden
toegelaten tot de school waar het IGBO of IGVO een onderdeel van is. Dat betekent
dat de deelname aan het onderwijs op de school die het IGBO of IGVO onder zich heeft,
niet afhankelijk wordt gesteld van het betalen van de ouderbijdrage. Bovendien zijn
het IGBO en het IGVO geen extra activiteiten in de zin van artikel 41a WPO, maar volledige
en ondeelbare onderwijsprogramma’s die worden aangeboden op een afdeling van een reguliere
school. Er is dus geen sprake van strijdigheid met de hierboven aangehaalde artikelen.
4. Gelijktrekken speelveld internationaal onderwijs
Voor welke internationale school ouders kiezen, hangt af van veel verschillende factoren.
De hoogte van de ouderbijdrage zou daarbij een rol kunnen spelen. Tegelijkertijd vind
ik het belangrijk om te benadrukken dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen het
bekostigd en het niet-bekostigd internationaal onderwijs, waarvan het verschil in
doelgroep er één is.
Deze verschillen tussen beide onderwijsvormen verklaren het verschil in financiering.
Ik hecht een grote waarde aan beide vormen van internationaal onderwijs en ik vind
het dan ook belangrijk dat sprake is van een gelijk speelveld. Daarom blijf ik alert
op de ontwikkelingen en de groei in beide onderwijsvormen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs