Brief regering : Resultaten praktijkproef asbestdaksanering met schuim
25 834 Problematiek rondom asbest
Nr. 195
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN VAN DE MINISTER
VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2023
Asbest is een gevaarlijke stof. Vanuit milieuoogpunt is het zaak om de verwijdering
van asbestdaken te stimuleren. Het is van groot belang dat gezond en veilig werken
daarbij voorop staat en dat emissiereducerende maatregelen genomen worden. Hoe minder
vezels er vrijkomen, hoe minder risico’s voor de gezondheid. Als het toepassen van
emissiereducerende maatregelen tevens kan leiden tot een kostenverlaging is dat een
bijkomend voordeel.
Ook uw Kamer heeft verzocht om de verwijdering van asbestdaken te stimuleren. De motie
van de leden Stoffer en Geurts1 vraagt daartoe de regering meer blootstellingsonderzoek te doen zodat meer inzicht
wordt verkregen in de mogelijkheden voor kostenverlaging door onder meer toepassing
van emissiereducerende maatregelen bij asbestverwijderingen.
Aanleiding en opzet praktijkproef
Onder regie van het programmabureau dat de versnellingsaanpak asbestdaken sanering
faciliteert is naar aanleiding van bovengenoemde motie een kostenanalyse uitgevoerd
naar het gebruik van schuim als emissiebeheersende maatregel. Met de brief van 17 juni
20222 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Volgens die kostenanalyse zou het gebruiken
van schuim bij het verwijderen van asbestdaken niet leiden tot een kostenverlaging.
Omdat enkele praktijkgegevens over het toepassen van schuim ontbraken en daarom een
aantal aannames zijn gedaan, werd destijds aanbevolen deze via een praktijkproef nader
vast te stellen. In de genoemde brief is toegezegd deze praktijkproef uit te voeren.
De praktijkproef is zoals eerder gemeld3 uitgevoerd op 13 juni 2023, waarbij een dak van Rijkswaterstaat is verwijderd.
Hierbij bied ik u de resultaten aan van de praktijkproef waarbij schuim is gebruikt
bij het verwijderen van een asbestdak. Voor de kostenaspecten zijn de resultaten opgenomen
in het bijgevoegde rapport van SIRA Consulting. Het bijgevoegde rapport van TNO bevat
de resultaten van de uitgevoerde blootstellingsmetingen. Daarnaast is advies gevraagd
aan het RIVM over de milieu hygiënische aspecten van het schuim. Hiervan is geen rapport
uitgebracht, maar de bevindingen zijn kort verwoord in deze brief.
Bij het uitvoeren van de praktijkproef is gebleken dat laboratoria bij het onderzoeken
van materiaalmonsters niet alle typen asbest hebben waargenomen die uit de resultaten
van de luchtmonsters kwamen. Vanwege het grote belang van betrouwbare laboratoriumanalyses
in het asbeststelsel, informeren de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en ik u daar samen over met deze brief.
Uitkomsten praktijkproef
Volgens het rapport van SIRA Consulting zou onder voorbehoud vanwege enkele onzekerheden,
een verlaging tussen 6 en 16% van de kosten voor de verwijdering van een asbestdak
kunnen worden bereikt als in een lagere risicoklasse kan worden verwijderd (risicoklasse
1 in plaats van 2). Uit de resultaten van de blootstellingsmetingen tijdens de uitgevoerde
praktijkproef door TNO is gebleken dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, omdat
de blootstelling ondanks het gebruik van schuim daarvoor veel te hoog was. De betrokken
werknemers waren overigens daartegen wel voldoende beschermd. TNO geeft aan dat het
schuim vrij snel na het aanbrengen grotendeels weer verdween. Een mogelijke oorzaak
is het warme en zonnige weer. TNO signaleert ook dat er niet is gewerkt volgens het
door FoamShield ter beschikking gestelde werkplan, omdat de onderkant van het asbestdak
niet is ingeschuimd. FoamShield heeft achteraf echter aangegeven dat dit alleen nodig
is bij daken van stallen waar ook de onderkant van de platen verweerd kunnen zijn.
Het RIVM heeft laten weten dat moet worden voorkomen dat schuim naar de omgeving en
het oppervlaktewater wordt verspreid. TNO heeft geconstateerd dat een deel van het
schuim wegwaaide (en dus in de omgeving terecht kwam) en dat een deel van het schuim
als vloeistof wegvloeide, wat niet werd opgevangen. Volgens het RIVM moet verder nog
worden vastgesteld welke persoonlijke beschermingsmiddelen nodig zijn om werknemers
te beschermen tegen het schuim.
Beleidsreactie
De uitkomsten van de praktijkproef laten zien dat het toepassen van schuim tijdens
het verwijderen van asbestdaken niet per definitie leidt tot blootstelling onder de
grenswaarde. Het gebruiken van schuim lijkt daarom geen robuuste oplossing die onder
uiteenlopende (weers)omstandigheden zodanig kan worden toegepast dat asbestdaken in
een lagere risicoklasse kunnen worden verwijderd en kosten worden bespaard.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen situaties zijn dat het schuim wel zodanig werkt
dat asbestdaken in een lagere risicoklasse kunnen worden verwijderd. Het is aan de
leverancier om via het Validatie- en Innovatiepunt (VIP) de werkmethode voor die nader
te omschrijven situaties alsnog te laten beoordelen. Het VIP kijkt naast de gemeten
blootstellingen onder andere naar de exacte werkmethode, de veiligheid en borging
van de werkmethode, de opvang van materialen, de opleidingsvereisten en het toepassingsbereik
(scope) van de werkmethode. De praktijkproef heeft hiervoor een aantal relevante aandachtspunten
opgeleverd.
Gezien het vorenstaande is het aan de markt om eventueel verdere stappen te zetten.
Ik beschouw wat dit aspect betreft mijn inzet als beëindigd.
Verbeterpunt bij het analyseren van materiaalmonsters
In de regelgeving worden zes verschillende asbestmineralen gedefinieerd, waaronder
chrysotiel en amosiet. Amosiet brengt meer gezondheidsrisico’s met zich mee dan chrysotiel.
Volgens het asbestinventarisatierapport dat is opgesteld voorafgaand aan de verwijdering
van het asbestdak van de praktijkproef, zou alleen chrysotiel (10–15%) aanwezig zijn
in de dakplaten. Ook de twee laboratoria die in opdracht van TNO tijdens de praktijkproef
verzamelde materiaalmonsters hebben geanalyseerd, troffen (in eerste instantie) alleen
chrysotiel aan. In de luchtmonsters die TNO zelf heeft geanalyseerd is echter naast
chrysotiel ook amosiet aangetroffen. Daarop heeft één van de twee laboratoria op eigen
initiatief bij heranalyse ook amosiet in de materiaalmonsters aangetroffen. TNO heeft
de aanwezigheid van amosiet in het materiaal bevestigd door zelf de materiaalmonsters
te onderzoeken.
Dat amosiet niet is opgemerkt, is zorgelijk. Hoewel deze soort asbest in veel lagere
concentraties (0,1–2%) in het materiaal aanwezig was dan chrysotiel, had dit moeten
worden gevonden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er mensen zijn blootgesteld
aan asbest door het niet opmerken van amosiet. De monsters zijn namelijk wel als asbesthoudend
materiaal aangemerkt doordat chrysotiel is aangetroffen.
Met Fenelab (de brancheorganisatie van geaccrediteerde laboratoria) is overleg geweest
over de bevindingen. Fenelab heeft laten weten dat de oorzaak van het niet aantreffen
van amosiet moet worden gezocht in onbekendheid bij de laboratoria met de mogelijke
aanwezigheid van amosiet in asbestcement. Afgesproken is dat Fenelab de volgende verbeteracties
zal uitvoeren:
• Bij de NEN-commissie aangeven dat in de norm voor het uitvoeren van asbestanalyses
in materialen (NEN 5896) moet worden opgenomen dat amosiet kan worden verwacht in
asbestcement.
• De leden van Fenelab worden geïnformeerd via de ledenvergadering en via een nieuwsbrief
worden ook andere laboratoria en VOAM, de branchevereniging van asbestinventarisatiebureaus,
geïnformeerd.
• In de eerste helft van 2024 houdt Fenelab een blind onderzoek, waarbij een amosiethoudend
monster van asbestcement ter analyse wordt aangeboden aan alle in Nederland opererende
laboratoria om na te gaan of zij het amosiet hierin aantreffen. Aan de hand van de
uitkomsten kunnen zo nodig verdere acties worden vastgesteld.
Ten slotte
Het is belangrijk dat asbestanalyses, de basis van een goed functionerend asbeststelsel,
betrouwbaar zijn. Het is daarom goed dat hierin een verbeterpunt is gesignaleerd en
dat Fenelab dit heeft opgepakt. Ik wil hierbij benadrukken dat het aanvankelijk niet
vaststellen van amosiet in de asbestmonsters, geen invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid
van de uitgevoerde praktijkproef.
Ten slotte concludeer ik dat deze praktijkproef het belang heeft aangetoond van de
zorgvuldig ingerichte VIP-procedure. Daarbij wordt naast de gemeten blootstellingen
naar meerdere aspecten gekeken, zoals de borging en het toepassingsbereik van de werkmethode.
De praktijkproef heeft hiervoor relevante aandachtspunten opgeleverd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid