Brief regering : Vijfde rapportage uitreizigers
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 698 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2023
Conform de motie van de leden Michon-Derkzen (VVD) en Bikker (CU)1 ontvangt u hierbij, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid, de vijfde integrale rapportage uitreizigers. De rapportage
gaat in op de Nederlandse inzet ten aanzien van accountability, de inrichting van
het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek (LAOV) en het intrekken van het Nederlanderschap
op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap en artikel 14,
tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap. Gebaseerd op de laatste openbare cijfers
van de AIVD geeft deze rapportage tevens een overzicht van het actuele aantal uitreizigers.
Overzicht aantallen uitreizigers2
De cijfers weerspiegelen de stand van zaken op 30 november 2023. Per «categorie» worden
de cijfers afgerond, omdat de exacte cijfers zicht kunnen geven op de informatiepositie
van de AIVD.
Aantallen volwassen uitreizigers
Onderkende uitreizigers
300
Teruggekeerd naar Nederland
90
Teruggekeerd naar ander land
15
Overleden
105
Volwassen uitreizigers in Syrië, Irak of Turkije
In kampen of in detentie
25
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië
25
Mogelijk elders in Syrië
30
In Turkije
10
Kinderen met een Nederlandse link1
In Syrisch-Koerdische kampen of detentie
30
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië
70
Mogelijk elders in Syrië
35
In Turkije
15
Teruggekeerd naar Nederland
80
Teruggekeerd naar een ander land
50
Overleden
30
X Noot
1
Met link wordt bedoelt dat zij tenminste één ouder hebben met de Nederlandse nationaliteit
of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond.
Inzet op accountability
Omdat internationale terroristische misdrijven niet onbestraft mogen blijven draagt
het kabinet, samen met Europese partners, bij aan accountability van IS-strijders
in Irak. Het leed dat door IS aan alle slachtoffers – en in het bijzonder aan de Jezidi-gemeenschap –
is aangedaan is onbeschrijfelijk. Het is daarom belangrijk dat Nederland zich blijft
inzetten voor berechting en steun aan alle slachtoffers van deze gruweldaden.
Mede ter uitvoering van de motie van het lid Piri (PvdA)4
voor een actieplan voor hulp aan de Jezidi-gemeenschap in Noord-Irak van 25 augustus jl. voorziet het kabinet daarom meerdere sporen in de komende periode:
1. Het kabinet is zich zeer bewust van de voortdurende problematiek waar de Jezidi-gemeenschap
mee te maken heeft in Irak. Het kabinet kaart deze problematiek consequent aan in
bilaterale gesprekken met de Iraakse autoriteiten en brengt het waar mogelijk onder
de aandacht in multilaterale gremia als de Verenigde Naties en de Europese Unie.
2. Nederland blijft veel belang hechten aan accountability en zet zich daarom in voor
de opsporing, vervolging en berechting van IS-strijders die misdaden hebben begaan
jegens onder anderen de Jezidi-gemeenschap. Nauwe samenwerking met andere landen (o.a.
Duitsland, Frankrijk, België), (lokale) NGO’s en de Jezidi-gemeenschap zelf is hierin
cruciaal. Ook het ondersteunen van en de samenwerking met bewijsvergaringmechanismen
zoals International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het UN Investigative
Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD) blijft belangrijk. Ik verwijs u ook graag naar de paragraaf «Ontwikkeling
UNITAD».
3. Ten slotte ondersteunt Nederland meerdere projecten en programma’s om de leefomstandigheden
van de Jezidi-gemeenschap in (Noord-)Irak te verbeteren. UNICEF heeft bijvoorbeeld
programma’s opgezet op gebied van kinderbescherming, traumaverwerking en life skills in kampen voor ontheemden waar veel Jezidi’s verblijven als Khanke, Shariya en Chammishko.
Dit is onderdeel van het door Nederland gefinancierde Prospects Programma. Een ander voorbeeld is de meerjarige steun aan Norwegian People’s Aid (NPA), dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van Sexual and Gender-Based Violence (SGBV), psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie
en actieve deelname van Jezidi-vrouwen in de samenleving. Een laatste voorbeeld is
de steun aan de International Organization for Migration (IOM) voor een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law (YSL).
Het kabinet blijft zich inzetten voor de verbetering van de positie van de Jezidi-gemeenschap
in Irak. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Van der Werf,
Sjoerdsma en Hammelbrug (D66) over de petitie van Jezidi-vrouwen ga ik hier ook nader
op in.5
Ontwikkeling UNITAD
Ten aanzien van UNITAD, is op 15 september jl. door de VN Veiligheidsraad besloten
dat het mandaat ná september 2024 niet zal worden verlengd. De Speciaal Adviseur van
UNITAD is verzocht om een «completion roadmap» op te stellen om de afronding van het mandaat van UNITAD voor te bereiden. De ontwikkelingen
worden in Nederland door betrokken partijen nauwgezet gevolgd. Wanneer meer bekend
is over de completion roadmap en kaders voor toekomstige samenwerking van Nederland met de Iraakse autoriteiten
ten aanzien van de strijd tegen straffeloosheid voor misdrijven gepleegd door IS,
zal de Tweede Kamer hier vanzelfsprekend over geïnformeerd worden. Wat vooropstaat
is dat het kabinet de inspanningen van internationale bewijsvergaringsmechanismen
zal blijven steunen. Dit geldt ook voor UNITAD zolang het mandaat loopt.
Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek (LAOV)
Tijdens het commissiedebat terrorisme/extremisme van 7 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 687) is de toezegging6 gedaan om uw Kamer te informeren over de inrichting van het Landelijk Afstemmingsoverleg
Vertrek en de gesprekken die ik hierover heb gevoerd met de G4-gemeenten.
De aanleiding voor het oprichten van dit gremium waren de knelpunten die de G4-gemeenten
onder de aandacht hebben gebracht. Hierover heb ik op 10 mei jl. gesproken met de
burgemeester van Utrecht, die namens de G4 het gesprek voerde. Bij onrechtmatig verblijvende
terrorismeveroordeelden ziet een aantal burgemeesters slechts beperkt handelingsperspectief
in de uitvoering van de persoonsgerichte aanpak. Zij zien de formele verantwoordelijkheid
voor het bepalen van de aanpak op deze doelgroep (gericht op vertrek) graag rechtstreeks
belegd bij de Minister van Justitie en Veiligheid. In het gesprek met de burgemeester
Dijksma heb ik toegezegd de mogelijkheden voor een Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek
verder uit te werken.
Het doel van het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek is dan ook om op nationaal niveau
zicht te houden op terrorismeveroordeelden zonder rechtmatig verblijf ten behoeve
van het vertrek naar het land van herkomst of het land van de overgebleven nationaliteit.
Dit overleg is echter geen vervanging voor het multidisciplinaire casusoverleg en/of
de persoonsgerichte aanpak, waarbij zorg- en veiligheidspartners zijn aangesloten.
Onder andere de mogelijke zorgbehoefte, die gediend wordt door partijen zoals Reclassering,
GGZ en eventueel jeugdbescherming bij een lokaal casusoverleg, wordt niet ondervangen
door het afstemmingsoverleg. Het mitigeren van risico’s ten aanzien van openbare orde
en nationale veiligheid vindt hier, in tegenstelling tot het lokaal casusoverleg en/of
de persoonsgerichte aanpak, ook niet plaats. Mogelijke signalen die relevant zijn
voor de nationale veiligheid worden door de staande meldstructuren van de partners
in het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek doorgeleid naar de veiligheidspartners
(politie en AIVD), die hier vanuit hun eigen taken en bevoegdheden opvolging aan kunnen
geven.
Op 29 juni jl. heeft de NCTV een expertsessie georganiseerd met diverse betrokken
partijen en de vertegenwoordigers van de G4-gemeenten. Deze expertsessie had tot doel
om deelnemers te informeren en een gedeeld beeld te creëren. De burgemeesters van
de G4 ontvangen binnenkort, conform afspraak, het definitieve plan van aanpak van
het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek. Op dit moment vindt nog een juridische validatie
plaats. Het is de verwachting dat de pilot voor het einde van het jaar zal starten.
In de verkenning van het LAOV is onder andere, conform motie van het lid Michon-Derkzen
(VVD), gekeken of het aanstellen van een coördinator of ketenmarinier effectief is
voor deze doelgroep.7 Hieruit blijkt dat een aanvullende rol door bijvoorbeeld een ketenmarinier pas goed
kan worden beoordeeld na de oprichting van het LAOV. Dit wordt daarom te zijner tijd
opnieuw bezien, in overleg met de G4. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer over de uitkomst
geïnformeerd.
Intrekken Nederlanderschap (stand per 1 december 2023)
Uitreizigers die meer nationaliteiten bezitten dan alleen de Nederlandse, kunnen hun
Nederlanderschap verliezen op grond van de bevoegdheden die de Rijkswet op het Nederlanderschap
biedt. Dit kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet, zolang zij zich nog
in het buitenland bevinden. Indien zij als Nederlander gerepatrieerd worden ter berechting
in Nederland, kunnen zij op grond van artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap
ná een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf in aanmerking
komen voor intrekking van het Nederlanderschap, mits zij hierdoor niet staatloos worden.
Sinds de inwerkingtreding van de bevoegdheid tot intrekken Nederlanderschap op grond
van artikel 14, vierde lid, Rijkswet is in 24 zaken besloten tot het intrekken van
het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid. Het betreft hier personen
die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die
een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Vier van deze besluiten tot intrekking
zijn vernietigd door de rechter. Vijf besluiten zijn in 2019 en 2020 door de IND ingetrokken,
omdat deze juridisch niet verdedigbaar bleken. Vijftien intrekkingen zijn inmiddels
definitief. Hiermee zijn alle lopende zaken afgehandeld.
Naast de hierboven genoemde bevoegdheid is het ook mogelijk om op grond van artikel
14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap in te trekken
na een onherroepelijke veroordeling in Nederland voor een terroristisch misdrijf.
Sinds de inwerkingtreding van deze bevoegdheid is in 29 zaken besloten tot het intrekken
van het Nederlanderschap. Zeven intrekkingszaken zijn nog in behandeling bij de rechtbank
en vier in hoger beroep bij de Raad van State. Negen intrekkingen zijn inmiddels definitief.
De overige zaken bevinden zich nog in de bezwaarfase of er staat nog een (bezwaar
of beroep) termijn open. Bij deze cijfers wordt er geen onderscheid gemaakt tussen
uitreizigers en niet-uitreizigers.
Indien het Nederlanderschap van een veroordeelde wordt ingetrokken op grond van artikel
14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap, zetten betrokken ketenpartners zich
in voor het realiseren van vertrek tijdens of aansluitend op de strafrechtelijke detentie.
Bij een deel van de terrorismeveroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken,
is het tot op heden echter niet mogelijk gebleken om vertrek te realiseren, zelfstandig
dan wel gedwongen. Dit betekent dat deze personen, totdat vertrek is gerealiseerd,
onrechtmatig in Nederland verblijven. De inzet van alle betrokken partners is erop
gericht om het perspectief op vertrek te verbeteren door onder andere de terugkeersamenwerking
met landen van overgebleven nationaliteit te verbeteren.
Evaluatieonderzoek naar artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap
Tijdens de behandeling van het voorstel tot verlenging van de werkingsduur van artikel
14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in december 2021 is door uw
Kamer de gewijzigde motie van het lid Koekkoek (VOLT) aangenomen. Deze motie verzoekt
de regering deze bepaling na 2,5 jaar te evalueren teneinde de effecten van de wet
op de rechtmatigheid en proportionaliteit in de uitvoering te beoordelen.8
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid heeft, namens de Minister
van Justitie en Veiligheid, met het oog op deze motie in maart van dit jaar een evaluatieonderzoek
aangevraagd bij het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). De
aanvraag voor dit onderzoek is door het WODC in behandeling genomen. Het WODC heeft
recent laten weten dat een nieuw evaluatieonderzoek naar artikel 14, vierde lid, Rijkswet
op het Nederlanderschap conform de motie geen nieuwe inzichten zal opleveren ten opzichte
van het in 2020 verrichte onderzoek. Volgens het WODC zal een nieuw onderzoek daarom
geen meerwaarde hebben en niet doelmatig zijn.
In 2020 is het onderzoeksrapport «Evaluatie wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in het belang van de
nationale veiligheid» opgeleverd. De hoofdvraag van dit onderzoek luidde in hoeverre de invoering van artikel 14,
vierde lid, de legale terugkeer van Nederlandse leden van buitenlandse, jihadistische
organisaties naar Nederland door middel van intrekking van hun Nederlanderschap heeft
weten te verhinderen. Het onderzoek behelsde, naast deze «resultaat-vraag», ook een
plan- en procesevaluatie. Ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvragen
zijn destijds alle casussen, waarin intrekking van het Nederlanderschap is overwogen
dan wel toegepast, bestudeerd. Daarnaast is literatuur- en jurisprudentieonderzoek
uitgevoerd en zijn diverse betrokkenen geïnterviewd.
In het onderzoek is – als onderdeel van de procesevaluatie – ook het verloop en de
uitkomst van het besluitvormingsproces geëvalueerd. Hierbij is nadrukkelijk ook gekeken
naar de proportionaliteit in de uitvoering. Geconcludeerd is dat in de besluitvorming
over intrekking van het Nederlanderschap inderdaad wordt gelet op de proportionaliteit,
waarbij verschillende aspecten worden meegewogen. Ook de ongewenstverklaring wordt
getoetst, onder andere aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM). Daarnaast is onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de intrekkingsbesluiten door rechterlijke uitspraken te analyseren. Hierin zijn
ten tijde van het onderzoek geen onrechtmatigheden geconstateerd.
Sinds het verrichten van dit onderzoek zijn drie nieuwe zaken geweest waarin het Nederlanderschap
is ingetrokken op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap.
Nu de werkwijze bij toepassing van deze bepaling niet is veranderd, is het volgens
het WODC niet aannemelijk dat een herhaling van het onderzoek, waarbij ook deze drie
nieuwe casussen zouden worden bestudeerd, tot nieuwe conclusies zou leiden omtrent
de proportionaliteit en rechtmatigheid van de toepassing van deze bepaling.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid