Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Zwangerschap en Geboorte van 10 oktober 2023, over de mogelijkheden van pijnbehandeling voor zwangeren en aanbieding RIVM advies uitvoering monitoringsfunctie eerste 1000 dagen
32 279 Zorg rond zwangerschap en geboorte
Nr. 250
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2023
Tijdens het Commissiedebat Zwangerschap en geboorte van 10 oktober 2023 (Kamerstuk
32 279, nr. 249) heb ik een toezegging gedaan aan Kamerlid Paulusma om met de Koninklijke Nederlandse
Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en
Gynaecologie (NVOG) in gesprek te gaan, om te bezien of er meer nodig is om informatie
over de mogelijkheden van pijnbehandeling onder de aandacht te brengen van zwangeren.
Met deze brief ga ik in op deze toezegging.
Daarnaast breng ik uw Kamer middels deze brief op de hoogte van het RIVM-rapport «Advies
uitvoering monitoringsfunctie eerste 1.000 dagen».
Toezegging pijnbehandeling
Allereerst wil ik benadrukken dat het gesprek over (niet-)medicamenteuze vormen van
pijnbehandeling in de spreekkamer plaatsvindt tussen zwangere en de verloskundig zorgverlener.
Hierin is het van belang dat er tijdens dit gesprek voldoende ruimte is om het over
alle vormen van pijnbehandeling te hebben. Deze informatie moet toereikend zijn zodat
de zwangere een weloverwogen keuze kan maken. Zoals toegezegd ben ik het gesprek aangegaan
met de KNOV en NVOG. Tegelijkertijd heb ik zowel de Patiëntenfederatie Nederland (PFN)
als de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA) gesproken om een zo volledig
mogelijk beeld te krijgen. Uit deze gesprekken komt over het algemeen naar voren dat
er al veel informatie beschikbaar is en dat er duidelijk afspraken gemaakt zijn over
pijnbehandeling. De partijen hebben de volgende punten van aandacht benoemd.
De KNOV en NVOG hebben aangegeven dat er voldoende informatie beschikbaar is ten aanzien
van medicamenteuze vormen van pijnbehandeling. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt
over pijnbehandeling. Deze afspraken zijn vastgelegd in de multidisciplinaire richtlijn
«Pijnbehandeling tijdens de bevalling»1. Met betrekking tot de informatievoorziening is het onderwerp onderdeel van het gesprek
in de spreekkamer. Ook wordt er tegelijk met het bespreken van de bevallingswensen
en het bevalplan stil gestaan bij het onderwerp en is er voorlichtingsmateriaal over
beschikbaar in de vorm van een keuzehulp2. Tevens heeft de KNOV laten weten dat een van de belangrijkste redenen voor een verwijzing
tijdens de bevalling een verzoek om pijnstilling is. Daarom wordt het onderwerp uitgebreid
besproken in de spreekkamer. Zowel de KNOV als de NVOG vragen zich daarom af of er
grote behoefte is om dit onderwerp extra onder de aandacht te brengen. Desalniettemin
hebben beiden partijen aangegeven dat zij altijd open staan om het gesprek over verbeteringen
hiervan met andere partijen te blijven voeren.
Volgens de NVA kunnen verloskundigen, gynaecologen en anesthesiologen nog beter samenwerken
om zwangeren tijdig van informatie te voorzien over pijnbehandeling tijdens de bevalling
en hen te begeleiden bij hun keuze en verwachtingen. Hiervoor zien zij twee concrete
aandachtspunten in het huidige proces. Allereerst het vergroten van de aandacht voor
pijnbehandeling in de consulten, denk hierbij aan het tijdig bespreken van de verwachtingen
en het inzetten van de keuzehulp. Als tweede aandachtspunt noemen zij de huidige richtlijn.
Deze richtlijn focust zich met name op de medisch-inhoudelijke aspecten rondom de
(effectiviteit van de) verschillende pijnbehandelingen. Volgens de NVA kan het mogelijk
helpen om, als aanvulling op de huidige richtlijn een leidraad met ketenafspraken
over pijnbehandelverzoeken te maken zodat de organisatie van zorg waaronder de beschikbaarheid
van anesthesiologen, nog beter kan aansluiten op pijnbehandelverzoeken van zwangere
vrouwen. De KNOV herkent dit signaal en is blij dat ook de NVA dit identificeert.
Uit het gesprek met de PFN is naar voren gekomen dat er inderdaad al veel informatie
beschikbaar is, maar dat specifiek de mogelijkheden voor pijnbehandeling in de eerstelijn
en/of andere vormen van (niet-medische) pijnbehandeling momenteel beperkt in beeld
zijn. Ook de KNOV signaleert een grotere behoefte naar meer informatie over niet-medische
pijnbehandelingsopties. Naar aanleiding hiervan is de KNOV momenteel bezig met een
handreiking over niet-medicinale pijnbehandeling methodes tijdens de bevalling. De
PFN en NVOG lezen hierop mee. Voor de zomer van 2024 wordt deze handreiking gepubliceerd.
In het kader van integrale geboortezorg vindt de PFN het vooral van belang dat alle
stakeholders hier vanaf het begin bij betrokken zijn en een actieve bijdrage in leveren.
Verder onderschrijft de PFN het taboe op pijnbehandeling tijdens de bevalling. Dit
behoeft volgens hen meer aandacht. Zwangeren kunnen nog beter voorbereid worden op
hun verwachtingen rondom pijnbehandeling tijdens de bevalling. Goede communicatie,
verwachtingsmanagement en betere voorlichting zijn hierin van belang. Zo signaleert
de PFN dat de eerdergenoemde keuzehulp op dit moment meer aandacht behoeft, om op
deze manier de bekendheid te vergroten en ervoor te zorgen dat zwangeren dit hulpmiddel
goed weten te vinden.
Bovenstaande benadrukt nogmaals hoe belangrijk het is dat er goede gesprekken over
(niet-)medicamenteuze vormen van pijnbehandeling plaatsvinden tussen (aanstaande)
zwangere en haar verloskundig zorgverlener. Om dit te kunnen doen is het belangrijk
om hier op landelijk niveau goede afspraken over te maken. Om deze reden roep ik de
partijen op om met elkaar in gesprek te blijven over alle vormen van pijnbehandeling
tijdens de bevalling en de voorlichting daarvan. Om de wensen en behoeften van (aanstaande)
zwangeren en de kinderen centraal te kunnen stellen, is het van belang dat (aanstaande)
zwangeren goed geïnformeerd zijn. Dit stelt hen in staat regie te nemen en maakt het
mogelijk om een weloverwogen keus te kunnen maken.
Naar aanleiding van de beschreven reactie van de partijen, heb ik er vertrouwen in
dat zij dit gesprek gezamenlijk zullen blijven voeren. Met deze brief doe ik de toezegging
af.
RIVM-briefrapport
Op 4 december 2023 heeft het RIVM het briefrapport «Advies uitvoering monitoringsfunctie
eerste 1.000 dagen» aangeboden. Dit briefrapport is in de bijlage opgenomen. Onderstaand
licht ik u het rapport toe.
Aanleiding monitoringsfunctie
In 2020 heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar oorzaken van het stagneren
van de afname in perinatale sterfte in Nederland. Eén van de conclusies uit dit onderzoek
was de behoefte aan een monitoringsfunctie die inzicht biedt in de landelijke ontwikkelingen
in de geboortezorg en de gezondheid van moeder en kind en dat deze gegevens in onderlinge
samenhang analyseert en duidt. Op basis van deze aanbeveling heb ik Andersson Elffers
Felix (AEF) gevraagd een verkenning uit te voeren naar de vormgeving en positionering
van een monitoringsfunctie voor de eerste 1.000 dagen. Hieruit is naar voren gekomen
dat het RIVM de meest voor de hand liggende partij is voor deze monitoringsfunctie.
AEF adviseert wel om dit samen met veldpartijen te doen.
Ik heb het RIVM gevraagd een werkwijze voor te stellen voor een monitoringsfunctie
waarbij informatie over hoe de zorg voor en gezondheid van (aanstaande) zwangeren
en kinderen zich in de eerste 1.000 dagen ontwikkelen, uit bestaande databronnen gehaald
wordt. Denk hierbij aan gegevens over zwangerschappen van Perined en gegevens over
sociale omstandigheden van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het doel
van deze monitoringsfunctie is om deze gegevens met elkaar in verband te brengen en
in samenhang te duiden.
Advies uitvoering monitoringsfunctie eerste 1.000 dagen
In het rapport adviseert het RIVM om de monitor stapsgewijs te ontwikkelen in een
learning community waarin veldpartijen, beleidsmakers en onderzoekers samen werken aan gedeelde inzichten
over gezondheid en zorg rond de eerste 1.000 dagen. De eerste stap die het RIVM hierin
adviseert is om in 2024 samen met alle betrokken partijen te komen tot een vastgestelde
werkagenda, door gezamenlijk te bepalen welke onderwerpen en onderzoeksvragen voorrang
behoeven. Op basis van deze werkagenda en prioritering van onderwerpen zal er vervolgens
een eerste onderwerp of onderzoeksvraag uitgewerkt worden. Om te beoordelen of het
proces voldoet aan de uitgangspunten van de monitoringsfunctie zal het proces en de
governance geëvalueerd worden. Op basis hiervan kan eventueel de werkwijze en/of governance
worden aangepast. Hierna volgt een tweede uitwerking van het volgend onderwerp volgens
een (eventueel) bijgesteld werkproces. Ook hierna volgt weer een evaluatie. Deze stappen
herhalen zich na elke rapportage.
Op dit moment ben ik in gesprek met het RIVM over een mogelijke vervolgopdracht op
basis van de aanbevelingen uit het voorliggende advies. Op basis van deze vervolgopdracht
kan verdere besluitvorming worden vormgegeven.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.