Brief regering : Herziening Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek; Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
33 340 Evaluatie Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
30 995
Aanpak Wijken
Nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2023
Inleiding
De bestaanszekerheid van steeds meer Nederlanders staat onder druk. Dat geldt in het
bijzonder voor bewoners van de meest kwetsbare gebieden in Nederland. Deze gebieden
staan voor grote uitdagingen. Problemen als werkloosheid, armoede, onderwijsachterstanden,
woonproblematiek en een slechte gezondheid stapelen zich op. Veel mensen kampen met
een combinatie van problemen hetgeen de opgave om hier iets aan te veranderen vergroot.
Bewoners van deze gebieden ervaren minder kansen dan bewoners in andere delen van
het land. Het zet ook de leefbaarheid en veiligheid in deze gebieden onder druk.
Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) is in 2022 gestart om aan
deze hardnekkige problemen het hoofd te bieden, waarbij het Rijk zich heeft gecommitteerd
aan een langjarige inzet voor 15–20 jaar in 20 stedelijke focusgebieden. De eerste
bemoedigende resultaten van de gezamenlijke aanpak met gemeenten en hun lokale partners
worden zichtbaar, zoals het opleiden van lokale werkzoekenden tot «energiefixers»
die huisbezoeken afleggen en maatregelen treffen tegen tocht en kou, of het bundelen
van zeven geldstromen in een Regeling kansrijke wijk waardoor de uitvoering door lokale
partners in de kwetsbare gebieden eenvoudiger wordt.1 Onderdeel van de gereedschapskist voor gemeenten is ook de Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek (Wbmgp).
In deze brief deel ik mijn voornemens voor een herziening van de Wbmgp. Hierbij zal
ik eerst ingaan op de eerder aan uw Kamer toegezonden landelijke RIGO-evaluatie en
zal ik vervolgens een aantal ontwikkelrichtingen schetsen voor de Wbmgp: een mogelijke
inhoudelijke verbreding van de wet, een mogelijke uitbreiding van de geografische
reikwijdte van de Wbmgp naar de regio, en tot slot het wijzigen van enkele huidige
bepalingen van de Wbmgp op basis van de aanbevelingen uit de evaluatie.
1. Evaluatie selectieve woningtoewijziging op grond van de Wbmgp
De Wbmgp is bedoeld om gemeenten bijzondere wettelijke mogelijkheden te bieden in
specifieke gebieden die te maken hebben met een opeenstapeling van opgaven en deze
met meer slagkracht aan te kunnen pakken. Onderzoek van de Erasmus Universiteit toont
aan dat opgroeien in een kwetsbare wijk je in de rest van je leven aanzienlijk minder
kansen biedt.2 De Wbmgp draagt eraan bij dat maatschappelijke problemen niet blijven neerslaan in
een beperkt aantal kwetsbare wijken en dat wordt tegengegaan dat bewoners in deze
wijken op grote achterstand staan ten opzichte van bewoners in andere wijken.
Eerder heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de
landelijke RIGO-evaluatie over de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond
van de Wbmgp.3 De wet biedt gemeenten daarvoor een drietal maatregelen.
Ten eerste kunnen gemeenten van woningzoekende huurders in aangewezen kwetsbare buurten
vragen dat zij beschikken over een inkomen uit arbeid (artikel 8 Wbmgp). Dit kan van
alle woningzoekenden worden gevraagd die korter dan zes jaar in de regio woonachtig
zijn. Voor een aantal groepen geldt deze maatregel niet, zoals gepensioneerden en
studenten. Verder kan er gebruik worden gemaakt van een hardheidsclausule bij schrijnende
gevallen.
Ten tweede kan in aangewezen kwetsbare buurten voorrang worden verleend aan woningzoekende
huurders met bepaalde sociaaleconomische kenmerken, zoals samenstelling van het huishouden,
beroepen uit bepaalde sectoren (bijvoorbeeld uit de maatschappelijke sector; politiemensen,
leraren en zorgmedewerkers), bepaald opleidingsniveau (bijvoorbeeld minimaal startkwalificatie)
of het doen van vrijwilligerswerk (artikel 9 Wbmgp).
Ten derde kunnen gemeenten dit instrument inzetten om de huisvesting van woningzoekende
huurders met (een cumulatie van) overlastgevende en criminele gedragingen te beperken
in aangewezen buurten waar de leefbaarheid en veiligheid al flink onder druk staan
(artikel 10 Wbmgp). Ook bij deze maatregel kan er gebruik worden gemaakt van een hardheidsclausule
bij schrijnende gevallen.
Uit de RIGO-evaluatie bleek dat gemeenten deze bijzondere maatregelen een nuttige
aanvulling vinden op het brede palet aan in te zetten maatregelen en dat het voldoet
aan de lokale behoefte. Directe sturing op woningzoekenden in kwetsbare wijken heeft
effect op de bevolkingssamenstelling, draagt bij aan het versterken van kwetsbare
buurten en wijken en aan het verbeteren van het perspectief van bewoners. Uit de evaluatie
kwam ook naar voren dat er voor de inzet van de maatregelen zowel bij bewoners als
professionals in de aangewezen gebieden over het algemeen veel draagvlak is. De meeste
bewoners waarderen de aandacht voor de wijk; de aanpak brengt meer rust en draagt
bij aan het gevoel van veiligheid en erkenning. Uit de evaluatie kwam wel naar voren
dat de toepassing van dit instrument, als onderdeel van een integrale gebiedsaanpak,
een langjarige inzet vergt en dat effecten van de maatregelen afzonderlijk lastig
zijn aan te tonen en pas op langere termijn zichtbaar zijn. Mijn ambtsvoorgangers
hebben hier eerder ook op gewezen.
Tegelijk is van belang dat de inzet van de Wbmgp een – zij het noodzakelijke – uitzondering
blijft. De wet dient uitsluitend te worden ingezet als er geen andere oplossingen
mogelijk zijn en bestaande sectorale wet- en regelgeving niet (meer) toereikend is.
Ik stel op basis van de evaluatie vast dat gemeenten de inzet van de wet in de praktijk
zorgvuldig afwegen en dat toepassing eerder uitzondering is dan regel. En ik zie ook
dat gemeenten in toenemende mate de wet heel specifiek toepassen in bepaalde buurten,
straten en wooncomplexen (maatwerk). Dit leidt tot de conclusie dat de wet in de praktijk
proportioneel wordt toegepast. Wel blijkt dat gemeenten in de praktijk tegen een aantal
knelpunten oplopen die de effectiviteit van de wet in de weg staan (zie de voorgestelde
wijzigingen later in deze brief).
2. Toekomstige ontwikkelrichtingen Wbmgp
Bovenstaande bevindingen in combinatie met de constateringen die de drie raden hebben
gedaan in het adviesrapport «Elke regio telt!»4 over de onrechtvaardige regionale verschillen die zijn ontstaan tussen regio’s, geven
mij aanleiding om de mogelijkheden te onderzoeken naar een verbreding van de Wbmgp
langs twee lijnen: het uitbreiden van de inhoudelijke reikwijdte en van het geografische
toepassingsbereik van de wet. In elk geval blijft het uitgangspunt dat de inzet gericht
blijft op bijzondere situaties in specifieke gebieden.
Met het onderzoek naar een mogelijke inhoudelijke verbreding van de Wbmgp geef ik
invulling aan de aankondiging hierover in het NPLV.5Ik maak daarbij onder meer gebruik van een inventarisatie die het Ministerie van BZK
eerder heeft gedaan naar aanleiding van een uitvraag naar knelpunten in wet- en regelgeving,
die een gebiedsgerichte, integrale aanpak van opgaven in de weg staan.6 Gemeenten en andere partijen hebben in reactie hierop circa 100 voorstellen voor
verbetering aangedragen. Deze en andere suggesties zullen de komende tijd nader worden
geanalyseerd, waarbij ik zal bezien of een aantal van de aangedragen problemen mogelijk
opgelost kunnen worden met een (herziene) Wbmgp.
Ik zie niet alleen grote verschillen tussen en binnen stedelijke gebieden («randen
van de stad»), maar ook tussen regio’s.7 In regio’s vooral aan de randen van het land staat de kwaliteit van wonen, werken
en leven en de aantrekkelijkheid van deze regio’s onder druk door een stapeling van
hardnekkige sociaaleconomische en fysiek-ruimtelijke opgaven en ervaart een groter
aandeel inwoners dan gemiddeld een stapeling van (intergenerationele) problemen. De
benodigde aanpak overstijgt in veel gevallen de draagkracht van de individuele overheden
waardoor dit, net zoals in specifieke stedelijke gebieden, in specifieke regio’s ook
kan vragen om uitzonderingsbeleid en bijzondere wetgeving.8
Ik wil hierover de komende tijd het gesprek aangaan met de betrokken partijen in de
stedelijke gebieden en in de regio’s, mede in het kader van het vervolg op «Elke regio
telt!», om gezamenlijk te komen tot voorstellen ter verbreding van de wet om zo ook
in deze regio’s de kwaliteit van leven, wonen en werken te verbeteren. Het kan daarbij
bijvoorbeeld gaan om het tegengaan van verloedering in winkelstraten, het voorkomen
van ongewenste vastgoedtransacties, en om maatregelen om middengroepen en sociale
stijgers/bewoners met sociale binding te behouden. Het is daarbij nog te vroeg om
vast te stellen of dit vraagt om een toevoeging van wettelijke mogelijkheden. Het
kan ook gaan om het vergroten van aandacht, kennis en competenties ten opzichte van
het bestaande dan wel beschikbaar komende instrumentarium.
In het voorjaar van 2024 zal ik uw Kamer nader informeren over de eerste resultaten
die uit deze verkenning voortkomen. Deze voorgenomen verbreding van de Wbmgp sluit
zo ook beter aan bij de huidige uitgangspunten van het beleid, om bijvoorbeeld in
kwetsbare wijken en regio’s te streven naar meer gemengde wijken en meer perspectief
en kansen voor bewoners.
Beleidsreactie op de aanbevelingen tot wijziging van de Wbmgp
Naast onderzoek naar een verbreding van de Wbmgp, wil ik inzetten op het verbeteren
van het huidige instrumentarium in de wet. Bovengenoemde landelijke RIGO-evaluatie
over het toepassen van selectieve woningtoewijzing bevat namelijk een aantal aanbevelingen
tot wijziging van de huidige bepalingen (zie ook bijlage 2 van de bijbehorende brief9). Het betreft diverse verbetersuggesties die zijn voorgesteld door de betrokken gemeenten,
andere partijen en RIGO zelf. Bij de behandeling in uw Kamer van de evaluatie eind
2021 heeft mijn ambtsvoorganger het vervolgens aan het huidige kabinet overgelaten
om een appreciatie te geven over deze aanbevelingen.
Op grond van de aanbevelingen zie ik momenteel reeds een aantal wijzigingen voor mij
van de huidige bepalingen, zodat gemeenten voldoende handvaten krijgen om de problemen
beter aan te kunnen pakken. De aanpassingen betreffen enerzijds een aantal ruimere
mogelijkheden voor gemeenten om de selectieve woningtoewijzing in kwetsbare gebieden
beter in te kunnen zetten.
Anderzijds betreft het meer waarborgen voor een zorgvuldige afweging van het individuele
belang van de woningzoekende ten opzichte van het algemeen belang van het gebied en
vanuit het oogpunt van de bewoners zelf. Met mijn beleidsreactie geef ik tevens invulling
aan de aankondiging daarvan in het NPLV10 en de toezegging in het verslag van een schriftelijk overleg over het NPLV en de
Wbmgp11.
Hieronder treft u allereerst de belangrijkste inhoudelijke aanpassingen aan die ik
voor ogen heb (I). Daarna ga ik in op enkele procedurele wijzigingen (II) en op een
aantal nader uit te voeren verkenningen (III). Vervolgens sluit ik af met enkele aanbevelingen
die ik niet voornemens ben om over te nemen (IV).
Mijn voornemens tot wijziging zal ik nader uitwerken in een wetsvoorstel. Hierbij
zal ik tevens de uitkomsten van het onderzoekstraject rond de verbreding van de Wbmgp
betrekken, waarbij ik gedurende de totstandkoming daarvan vanuit een brede blik zal
bezien welke aanpassingen van de Wbmgp uiteindelijk passend zijn.
I. Belangrijkste inhoudelijke wijzigingen
I.1. Artikel 8; zes-jarencriterium voor de regio vervalt, geen beperking voor bijstandsgerechtigden
in het aangewezen gebied
In het RIGO-evaluatierapport hebben de gemeenten erop aangedrongen het zes-jarencriterium
in artikel 8 te schrappen. Zoals hierboven is toegelicht, geldt deze maatregel op
dit moment niet voor woningzoekenden zonder inkomen uit arbeid die zes jaar of langer
in de regio wonen; hun kan geen huisvestingsvergunning worden geweigerd. De gemeenten
geven aan dat de meeste woningzoekenden zes jaar of langer onafgebroken in de regio
wonen. De gemeente Capelle aan den IJssel geeft bijvoorbeeld aan dat het merendeel
(72%) van de kandidaat-huurders langer dan zes jaar in de regio woont, waarvan ca.
20% zonder inkomen uit arbeid. De maatregel heeft in een aangewezen kwetsbare buurt
daardoor minder effect om het aandeel bewoners met een inkomen uit arbeid te vergroten.
Voorstel:
Ik stel voor het huidige zes-jarencriterium te laten vervallen, zodat voor een aangewezen
buurt gelijke toegangscriteria gelden voor zowel nieuwkomers als voor woningzoekenden
die langer in de regio wonen. Daarnaast wil ik de beperking voor bijstandsgerechtigden
die al wonen in een aangewezen buurt laten vervallen. Woningzoekenden zonder inkomen
uit werk ondervinden dan geen belemmering meer van de maatregel bij een verhuizing
binnen die buurt. Verder blijven de van deze maatregel uitgezonderde groepen en de
hardheidsclausule in stand.
Ik verwacht dat het vervallen van het zes-jarencriterium gemeenten effectiever helpt
bij het streven naar meer gemengde wijken. Naast deze aanpassing van de maatregel,
vind ik het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de situatie van woningzoekenden
met een bijstandsuitkering die al in het aangewezen gebied wonen. Deze huurders moeten
binding met hun buurt kunnen blijven behouden als zij willen verhuizen naar een beter
passende woning binnen dit gebied. Op dit moment ondervinden woningzoekenden zonder
inkomen uit arbeid die korter dan zes jaar in een aangewezen gebied wonen een beperking
van de maatregel als men binnen dat gebied wil verhuizen.12 Tenslotte wil ik benadrukken dat de bestaande uitzonderingen van kracht blijven:
de maatregel geldt bijvoorbeeld niet voor gepensioneerden en voor jongeren die een
opleiding volgen (ingeschreven bij DUO). Ook blijft de toepassing van de hardheidsclausule
van kracht bij schrijnende gevallen.
I.2. Artikel 10a; meewegen van andere aanvullende bronnen
Gemeenten pleiten ervoor om bij de toepassing van artikel 10, screening door middel
van een onderzoek op basis van politiegegevens, ook andere informatiebronnen te kunnen
inzetten. Hierbij valt te denken aan signalen of meldingen van overlast of informatie
over criminaliteit en ondermijning die bij de gemeente of corporatie zelf bekend zijn.
Het screenen van potentiële huurders op een overlastgevend of crimineel verleden kan
op dit moment alleen gebeuren op grond van een verklaring omtrent het gedrag (VOG)
of door middel van een onderzoek op basis van politiegegevens.
Voorstel:
Ik wil deels tegemoetkomen aan de wens van gemeenten om ook andere bronnen mee te
laten wegen, naast politiegegevens, zodat een meer integrale beoordeling van de gegevens
kan plaatsvinden door de burgemeester bij een aanvraag van een huisvestingsvergunning.
De burgemeester maakt in het kader van de screening op basis van de verstrekte politiegegevens
een zorgvuldige afweging waarbij rekening wordt gehouden met onder andere de aard
en ernst van de gedragingen, frequentie en onderlinge samenhang, en het tijdsverloop.
Gemeenten hebben de laatste jaren steeds meer handvatten gekregen om bestuursrechtelijk
op te treden tegen overlastgevend gedrag. Ik stel voor dat de burgemeester in zijn
gehele afweging ook bestuursrechtelijke sancties moet kunnen meewegen bij het beoordelen,
indien de gemeenteraad dit in de huisvestingsverordening heeft bepaald. Daarbij vind
ik het wel van belang dat aanvullende bronnen verifieerbaar, transparant en objectief
zijn. Het gaat dan om sancties voor bijvoorbeeld woonoverlast, illegale verhuur, woningonttrekking
door prostitutie of hennepteelt. Verder wil ik het mogelijk maken dat gemeenten door
corporaties – vanwege overlastgevend en crimineel gedrag – ontbonden huurovereenkomsten,
die door de rechter zijn uitgesproken en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan,
ook kunnen meenemen in de afweging bij het al dan niet verkrijgen van een huisvestingsvergunning.
I.3. Artikel 10a; toevoegen gedragingen op terrein van ondermijnende criminaliteit
en bedreiging en intimidatie van professionals; loslaten «locatiebinding»
Artikel 10a bevat een limitatieve lijst van gedragingen waarover in geval van een
onderzoek op basis van politiegegevens aan de burgemeester gegevens kunnen worden
verstrekt.13 Gemeenten bepleiten om deze lijst met gedragingen waarop gescreend mag worden uit
te breiden met gedragingen die verband houden met ondermijnende criminaliteit (bijvoorbeeld
wapenbezit en wapenopslag, mensenhandel en mensensmokkel en lidmaatschap van een criminele
of terroristische organisatie). Ook pleiten gemeenten ervoor om de gedragingen waarop
getoetst wordt uit te breiden met bedreiging en intimidatie van professionals. Verder
wordt in de bepalingen in artikel 10a die zien op de gedragingen op verschillende
manieren een relatie gelegd tussen de gedraging en de omgeving (bijvoorbeeld «in of
in de omgeving van de woning» en «van omwonenden of bezoekers»). De gemeenten geven
aan dat overlastgevend en crimineel gedrag zich vaak niet beperkt tot de eigen woning
of tot überhaupt een woning. Bovendien blijkt in de praktijk dat deze verschillende
passages tot onduidelijkheid en interpretatieverschillen leiden bij gemeenten en politie.
Voorstel:
Ik ben het eens met de hierboven voorgestelde uitbreiding van de lijst met gedragingen.
Op verschijningsvormen van ondermijnende criminaliteit moet de overheid stevig weerwerk
kunnen bieden. Dat geldt zeker in kwetsbare gebieden waar juist bewoners in een sociaaleconomisch
zwakke positie vatbaar kunnen zijn voor ondermijnende criminaliteit. Ook stel ik voor
om de «locatiebinding» te laten vervallen. Wanneer bijvoorbeeld elders brandstichting,
vandalisme of bedreiging door de betrokkene heeft plaatsgevonden is het aan de burgemeester
om – op basis van de criteria in artikel 10b – het geheel aan feiten en omstandigheden
zorgvuldig te wegen en te beoordelen of de geconstateerde (cumulatie van) gedragingen
van invloed zijn op de leefbaarheid en veiligheid in een aangewezen gebied en uiteindelijk
op het besluit op de aanvraag voor een huisvestings- vergunning. De burgemeester maakt
daarin een afweging tussen het belang van het gebied en zijn bewoners, en het individuele
belang van de betrokken woningzoekende.
Wat betreft de door gemeenten gewenste uitbreiding van de gedragingen met bedreiging
en intimidatie van professionals, stel ik voor de gedraging misdrijven tegen het openbaar
gezag en belediging van ambtenaren in functie op te nemen in de lijst met gedragingen
waarover gegevens aan de burgemeester kunnen worden verstrekt. Het kan namelijk niet
zo zijn dat mensen die zich iedere dag inzetten voor onze samenleving hun werk niet
meer veilig kunnen doen. Dit heeft ook impact op de leefbaarheid en veiligheid in
aangewezen buurten en wijken.
In het kader van de weging van de proportionaliteit stel ik daarentegen wel voor om
de bestaande bepaling met betrekking tot het «gebruik van beledigende of discriminerende
taal of uitingen jegens of intimidatie van omwonenden of bezoekers» (art. 10a, tweede
lid, onderdeel c) te laten vervallen. Het bovenvermelde voornemen om «omwonenden of
bezoekers» uit de bestaande bepalingen te halen zou hier een onevenredige verbreding
naar «iedereen» betekenen en vragen oproepen.
I.4. Artikel 10; hardheidsclausule bij burgemeester i.p.v. college
In artikel 10 is een hardheidsclausule opgenomen voor de situaties dat het weigeren
van een huisvestingsvergunning tot «onbillijkheid van overwegende aard» leidt. De
bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen en een huisvestingsvergunning te
verlenen – ondanks een negatieve woonverklaring van de burgemeester – is belegd bij
het college van burgemeester en wethouders. Gemeenten ondervinden bij de wijze waarop
het proces van de toepassing van de hardheidsclausule is ingericht echter een knelpunt.
De burgemeester mag (in zijn rol als zelfstandig bestuursorgaan) niet met het college
delen wat zijn bevindingen zijn bij het afgeven van een negatieve woonverklaring.
Voorstel:
Ik vind dat gemeenten een terecht punt aankaarten. Daarom stel ik uit praktische overwegingen
voor om de bevoegdheid tot het in uitzonderlijke, schrijnende situaties toepassen
van de hardheidsclausule bij de burgemeester neer te leggen. Zo kan met kennis van
alle feiten en omstandigheden een zorgvuldige en integrale afweging plaatsvinden tussen
het algemene belang van de kwetsbare wijk en zijn bewoners, en het individuele belang
van betrokken woningzoekende.
II. Enkele procedurele wijzigingen
II.1. Artikel 6; verankering regionale en lokale afstemming gebiedsaanvraag
Uit de evaluatie blijkt dat gemeenten over het algemeen tevreden zijn over de samenwerking
en afstemming met uitvoeringspartijen, andere overheden en bewoners. In de regio Rotterdam
wordt de Wbmgp inmiddels in vijf gemeenten toegepast. De provincie Zuid-Holland vreest
dat bij nieuwe gebiedsaanvragen een gebrek aan regionale afstemming ertoe kan leiden
dat er niet meer voldoende passende verhuismogelijkheden in de regio overblijven.
Daarnaast beveelt Aedes aan om de regionale afstemming meer verplichtend te maken.
Ook beveelt Aedes aan om de lokale afstemming met partners in de aanvraag expliciet
te maken, zodat zichtbaar is dat met de betrokken bewonersvertegenwoordigingen en
corporaties overleg heeft plaatsgevonden.
Voorstel:
Ik onderschrijf de wens van betrokken partijen om de regionale afstemming van de gebiedsaanvraag
en de lokale afstemming met partners in de aanvraag meer expliciet te maken. Daarom
is mijn voorstel om voor het toepassen van selectieve woningtoewijzing in de Wbmgp
op te nemen dat de gemeenteraad in de aanvraag «voldoende aannemelijk» maakt dat er
is afgestemd met relevante lokale en regionale organisaties. Dit voornemen sluit aan
bij de behoefte in uw Kamer aan meer informatie over de afstemming tussen gemeenten
en hun partners.
II.2. Artikel 6; advies provincie over proportionaliteit toepassing artikel 9
Voor het toepassen van artikel 8 en 10 staat in artikel 6 opgenomen dat de gemeenteraad
«voldoende aannemelijk» moet maken dat woningzoekenden aan wie geen huisvestingsvergunning
kan worden verleend, voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio passende huisvesting
te vinden, en dat de Minister aan gedeputeerde staten over deze mogelijkheden advies
kan vragen.
Voor toepassing van artikel 9 gelden deze twee bepalingen niet, omdat het hier om
een voorrangsmaatregel gaat en niet om een weigering van de vergunning. RIGO adviseert
om voor artikel 9 dezelfde eisen te stellen als voor artikel 8 en 10. Uit de cijfers
over de vergunningverlening blijkt namelijk dat in de meeste gemeenten die artikel
9 toepassen, bijna alle huurwoningen in de aangewezen gebieden worden toegewezen aan
voorrangsgroepen. Dat heeft ook invloed op de mogelijkheden van woningzoekenden die
niet tot de voorrangsgroepen behoren in de aangewezen gebieden.
Voorstel:
Ik kan mij vinden in bovenstaande aanbeveling van RIGO. Daarom stel ik voor om artikel
6, tweede lid aan te passen, zodat voor de gebiedsaanvraag in het kader van artikel
9 ook aan de betrokken provincie advies kan worden gevraagd over de mogelijkheden
voor woningzoekenden aan wie geen voorrang wordt verleend, om binnen de regio passende
huisvesting te vinden.
III. Enkele uit te voeren verkenningen
III.1. Onderzoek versterking wijkeconomie
Hoofdstuk 2 van de Wbmgp biedt gemeenten de mogelijkheid om in zelf aan te wijzen
«kansenzones» de onroerendezaakbelastingen te verminderen, dan wel af te schaffen
en zo de wijkeconomie te stimuleren door het behouden en/of aantrekken van lokale
ondernemers. In de praktijk is deze specifieke maatregel tot nu toe nog niet gebruikt.
Voorstel:
Ik laat een verkenning uitvoeren naar mogelijke aanpassingen van de huidige bepalingen
in Hoofdstuk 2 en of er alternatieven zijn om lokale ondernemers in kwetsbare gebieden
te ondersteunen.
III.2. Artikel 10; eenduidige werkwijze screening
Gemeenten constateren dat de verschillende regionale eenheden van de politie hun eigen
methoden gebruiken voor het raadplegen van relevante politiegegevens ten behoeve van
gemeenten voor het toepassen van selectieve woningtoewijzing. Uit een daarvoor uitgevoerd
extern onderzoek is een advies gekomen over het aanbrengen van een meer eenduidige
werkwijze in de methode van screening op basis van artikel 10. Ook om rechtsongelijkheid
voor woningzoekenden te voorkomen pleiten de gemeenten voor heldere richtlijnen.
Voorstel:
Ik onderschrijf de noodzaak van heldere richtlijnen. De politie herkent de wenselijkheid
om meer eenduidigheid aan te brengen in de methode die de verschillende politie-eenheden
hanteren bij het opvragen en verwerken van politiegegevens voor de toepassing van
artikel 10. Afgesproken is dat de politie de komende periode mogelijke oplossingsrichtingen
verkent, waarbij voldoende ruimte blijft voor keuzes door het lokaal bevoegd gezag
en waarbij rechtsgelijkheid en wettelijke kaders worden geborgd. Over de uitvoering
van deze verkenning vindt afstemming plaats met de betrokken gemeenten.
III.3. Monitoring en evaluatie
Op dit moment hanteren gemeenten die de Wbmgp toepassen, elk hun eigen indicatoren
en bronnen om effecten van selectieve toewijzing op grond van de Wbmgp te monitoren.
Bovendien wisselt de kwaliteit van de monitoring per gemeente. Volgens RIGO zou het
Rijk betere effectmetingen door gemeenten kunnen faciliteren door een gestandaardiseerde
methode aan te reiken, waarmee per gemeente een vergelijkbare set gegevens van voldoende
kwaliteit kan worden verkregen. Het gaat hierbij niet alleen om kwantitatieve bronnen,
maar ook om kwalitatieve informatie.
Voorstel:
Ik onderschrijf deze aanbeveling en heb RIGO gevraagd om samen met betrokken gemeenten
daaraan uitvoering te geven. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie van het lid
Boulakjar (D66) om de RIGO-aanbeveling om te komen tot beter cijfermatig inzicht met
betrokken partijen verder uit te werken.14
Ik merk hierbij op dat de effecten van de Wbmgp-maatregelen zich moeilijk laten kwantificeren,
omdat de inzet onderdeel is van een bredere, integrale aanpak. Dit maakt dat het effect
van de instrumenten uit de Wbmgp moeilijk te onderscheiden is van andere lokale maatregelen
en (externe) invloeden. Bovendien zeggen cijfers niet alles. Daarom is ook kwalitatieve
informatie onmisbaar.
Ik vind het verder belangrijk dat er voor gemeenten ruimte voor maatwerk moet zijn
voor het opstellen van een lokale evaluatie. Voor de monitoring is het bovendien van
belang om aan te sluiten op de kennis die er al ligt. Zo zou het format «lokale evaluatie
toepassing Wbmgp» als uitgangspunt kunnen dienen. Dit format is gebaseerd op voorwerk
dat onder meer door bestuurskundige Pieter Tops is gedaan, en samen is ontwikkeld
met de Wbmgp-kenniskring van betrokken gemeenten.
IV. Niet overgenomen aanbevelingen
IV.1. Artikel 10; verlengde terugkijktermijn bij verblijf in een instelling
Op dit moment geldt voor het screenen op basis van politiegegevens een terugkijktermijn
van vier jaar (en een terugkijktermijn van twee jaar voor woningzoekenden tot achttien
jaar). Gemeenten verzoeken om de terugkijkperiode te verlengen als de potentiële huurder
gedurende de huidige termijn in detentie of in een instelling verbleef. Volgens de
gemeenten ontstaat alleen zo een compleet beeld van het overlastgevende of criminele
verleden van de betrokkene, en bevordert dit een zorgvuldige beoordeling door de burgemeester
van de politiegegevens.
Hoewel ik mij het verzoek van gemeenten goed kan voorstellen, neem ik deze aanbeveling
niet over. Er zijn argumenten waarom ik een verlenging van de terugkijktermijn bij
verblijf in detentie of in een instelling minder effectief vind en daarom ook vraagtekens
zet bij de proportionaliteit. Na nadere studie blijkt dat de terugkijktermijn van
de politiegegevens met hooguit één jaar zou kunnen worden verlengd. De reden is dat
ingevolge artikel 8, zesde lid van de Wet politiegegevens de gegevens die worden verwerkt
met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, in ieder geval uiterlijk
vijf jaar na de datum van eerste verwerking worden verwijderd. Een eventuele verlenging
met hooguit één jaar zou in mijn ogen van beperkte meerwaarde zijn.
Vervolgens ben ik nagegaan op welke wijze het verlengen van de terugkijktermijn bij
verblijf in een instelling bij een VOG geregeld is. Kort gezegd, wordt in de VOG-systematiek
de terugkijktermijn verlengd met de periode dat de betrokkene in zijn vrijheid is
beperkt. Daarbij moet worden bedacht dat een VOG-aanvraag wordt beoordeeld aan de
hand van justitiële gegevens, die aanzienlijk langer beschikbaar blijven dan politiegegevens.
Het gebruik van een VOG voor de toepassing van artikel 10 Wbmgp heeft echter zijn
beperkingen wat betreft effectiviteit. Uit de landelijke RIGO-evaluatie komt naar
voren dat bij screening op grond van politiegegevens meer gedragingen (met name overlast)
kunnen worden meegenomen dan bij de VOG. Uit onderzoek blijkt namelijk dat 82% van
de woningzoekenden met een negatieve woonverklaring van de burgemeester mogelijk wel
een VOG zou hebben gekregen.15 Tegen deze achtergrond zou ook het verlengen van de terugkijktermijn voor de screening
op basis van een VOG naar mijn mening voor gemeenten van geringe meerwaarde zijn.
IV.2. Artikel 18 Huisvestingswet; verruimen intrekkingsgronden huisvestingsvergunning
Artikel 18 Huisvestingswet 2014 biedt drie redenen om een huisvestingsvergunning in
te trekken: 1) wanneer de woonruimte niet op tijd in gebruik wordt genomen, 2) wanneer
sprake is van verstrekking van onjuiste gegevens, of 3) wanneer er sprake is van een
situatie uit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
(Wet Bibob). Een aantal gemeenten verzoekt deze intrekkingsgronden verder uit te breiden,
omdat huurders ná het verkrijgen van de huisvestingsvergunning soms gedragingen vertonen
die, wanneer deze van tevoren bekend waren geweest, hadden kunnen leiden tot een negatieve
woonverklaring en het niet verlenen van een vergunning.
Ik neem dit verzoek niet over. Als het over strafrechtelijke gedragingen gaat, dan
biedt de Huisvestingswet voldoende mogelijkheden om op dergelijke situaties in te
spelen. Volgens de Wet Bibob kan een beschikking, en dus ook de huisvestings- vergunning,
worden ingetrokken. Dit behoeft geen verdere wettelijke aanvulling. Verder acht ik
het niet wenselijk dat om andere redenen dan de drie bovenstaande een huisvestingsvergunning
tussentijds kan worden ingetrokken.
Bij het verlenen van de huisvestingsvergunning gaat het om het in gebruik nemen of
geven van woonruimte. Dit betreft een toets aan de «voorkant», waarbij de toets expliciet
niet ziet op het in gebruik houden van de woonruimte. Ook bij reguliere huisvestingsvergunningen
vindt geen tussentijdse toets plaats.
In het geval dat voorschriften worden overtreden op basis van artikel 10 Wbmgp, ben
ik van mening dat er ook voldoende instrumenten zijn. Deels ligt dat dus besloten
in de Huisvestingswet en de Wet Bibob, maar daarnaast kunnen gemeenten ook andere
(handhavings)instrumenten benutten, zoals een last onder bestuursdwang of bestuurlijke
boete (artikel 10, vierde lid Wbmgp) of optreden op grond van de Wet aanpak woonoverlast
of de Opiumwet (artikel 13b).
Tot slot kan worden opgemerkt dat in ernstige gevallen de verhuurder ook altijd de
privaatrechtelijke mogelijkheid heeft over te gaan tot ontbinding van de huurovereenkomst.
IV.3. Artikel 8, 9 en 10; verlengen termijn eerste gebiedsaanwijzing
RIGO adviseert om de eerste termijn van een gebiedsaanwijzing met een geldigheid van
vier jaar te verlengen naar zes of acht jaar. Argument is dat selectieve toewijzing
alleen betrekking heeft op vrijkomende woningen en daarom op de langere termijn pas
effect heeft op de sociaaleconomische bevolkingssamenstelling en op de leefbaarheid
en veiligheid in de aangewezen gebieden.
Ik neem dit advies niet over. De periode van vier jaar is bewust gekozen, zodat iedere
gemeenteraad zich tenminste één keer in de raadsperiode kan uitspreken over de toepassing
van de selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp. Juist vanwege het ingrijpende
karakter van de maatregel dienen dergelijke besluiten democratisch gelegitimeerd te
zijn. Daarbij heeft de gemeenteraad de mogelijkheid om per gebiedsaanwijzing vier
keer een verlenging aan te vragen. Ik zie geen aanleiding om dit te wijzigen.
Tot slot
Met deze brief heb ik mijn voornemens aan u voorgelegd om te komen tot een verbreding
van de Wbmgp, bedoeld als rijksbreed juridisch instrument voor een langjarige, integrale
en doelgerichte aanpak in bijzondere situaties in kwetsbare gebieden. Niet alleen
in wijken van (grote) steden, maar ook ten behoeve van regio’s die te maken hebben
met een stapeling van achterstanden en waar de kwaliteit van leven, wonen en werken
ook onder druk staan.
In het verlengde hiervan overweeg ik de citeertitel «Wet bijzondere maatregelen grootstedelijk
problematiek» te herzien. Ook ben ik ingegaan op de voorgenomen concrete aanpassingen
van de huidige bepalingen in de Wbmgp, mede naar aanleiding van de RIGO-evaluatie
over de toepassing van selectieve woningtoewijzing. Ik zie ernaar uit om hierover
met u in gesprek te gaan.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties