Brief regering : Verslag van de informele Raad Algemene Zaken (RAZ) Cohesie van 28 en 29 september 2023
21 501-08 Milieuraad
Nr. 914 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2023
Hieronder ontvangt uw Kamer het Verslag van de Informele Raad Algemene Zaken («RAZ»)
– Cohesie van 28 en 29 september jl. te Murcia.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Verslag Informele Raad Algemene Zaken – Cohesie – 29 september Murcia
Tijdens de informele Raad Algemene Zaken – Cohesie in Murcia, is voor het eerst van
gedachten gewisseld over wat het Spaans voorzitterschap «cohesiebeleid 2.0» noemt.
Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels de geannoteerde agenda1.
Het voorzitterschap vroeg lidstaten welke lessen voor de uitvoering kunnen worden
getrokken uit de Herstel en Veerkracht Faciliteit (HVF), voor het cohesiebeleid. Lidstaten,
waaronder Nederland, gaven aan dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken uit
dit nieuwe instrument. Wel lijkt een meerderheid van de lidstaten kritisch te zijn
op de grote mate van inhoudelijke overlap tussen cohesiebeleid en de HVF. Lidstaten
gaven aan dat er te weinig regionale betrokkenheid is geweest bij de totstandkoming
van de Herstel en Veerkracht Plannen, iets dat in cohesiebeleid beter verankerd is.
Meerdere lidstaten waren daarnaast wel positief ten aanzien van de sterkere focus
binnen de HVF op prestaties in plaats van kosten in het geval van declaraties (performance not linked to cost). Zij benadrukten dat gebruik van deze methodiek nader moet worden uitgezocht, ook
voor het cohesiebeleid.
Onder de lidstaten bestond consensus over het feit dat cohesiebeleid toegespitst moet
blijven op de behoeften van en kansen voor de EU-regio’s. Daarom benadrukte een aantal
lidstaten dat cohesiebeleid in gedeeld beheer moet blijven, ook gezien de complexiteit
en diversiteit van alle regio’s. Verder gaven veel lidstaten aan dat cohesiebeleid
een meer place based approach zou moeten krijgen, waarbij sterker wordt gekeken naar specifieke omstandigheden
en potentie van de specifieke regio. Momenteel worden cohesiemiddelen aan regio’s
voornamelijk toebedeeld op basis van het BBP per hoofd. Een aantal lidstaten riep
op deze indicatoren te herzien en aan te passen aan huidige uitdagingen zoals bijvoorbeeld
demografische uitdagingen en mate van blootstelling aan gevolgen van klimaatverandering.
Nederland benadrukte hierbij het belang van betrouwbare, adequate en duidelijk meetbare
data.
De laatste jaren zijn onder cohesiebeleid meerdere nieuwe fondsen opgericht. Er is
consensus dat dit leidt tot complexiteit in uitvoering en tot overlap. Lidstaten riepen
op om in de toekomst de regelgevende kaders te harmoniseren. Enkele lidstaten en instellingen
riepen zelf op tot het (volledig) samenvoegen van fondsen onder cohesiebeleid. Ook
Nederland is voorstander van het kijken naar verbetering en vereenvoudiging van bestaande
instrumenten. Daarnaast riep Nederland op om afhoudend te zijn bij het oprichten van
nieuwe fondsen in de toekomst.
Cohesiebeleid is de afgelopen periode meerdere malen ingezet voor crises, zoals de
Covid-19-crisis en de oorlog in Oekraïne. In een volgend cohesiebeleid moet dit beter
ingebed zijn en moeten er betere mogelijkheden komen voor flexibiliteit, zonder af
te doen aan de langetermijndoelstellingen. Deze moeten gericht blijven op het versterken
van de economische, sociale en territoriale cohesie in de EU en op het verkleinen
van de regionale verschillen.
Lidstaten benoemden de groene en digitale transitie en innovatie als belangrijkste
doelstellingen van het cohesiebeleid. Oost-Europese lidstaten gaven daarbij wel aan
dat innovatie pas mogelijk is nadat bepaalde infrastructurele en sociale randvoorwaarden
op orde zijn, en gaven aan dat Cohesiemiddelen hiervoor uiterst geschikt zijn. Elke
regio heeft een uniek pad en voor die specificiteit moet ruimte zijn. Nederland en
andere landen riepen op om dit wel binnen de kaders van algemene Europese doelen te
doen en stelden dat dit ook gekoppeld aan economische en rechtstatelijke hervormingen
moet blijven. Daarnaast werd er opgeroepen dat samenwerking, vooral op innovatie,
tussen regio’s en landen gestimuleerd moet worden. Nederland is dan ook voorstander
van het verder uitdiepen van het instrument voor interregionale innovatiesamenwerking (I3).
Indieners
-
Indiener
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat