Brief regering : Vervolg Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (LLO)
30 012 Leven Lang Leren
Nr. 156 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2023
In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (LLO) van 23 september 2022
hebben we aangegeven hoe we mensen, bedrijven en opleiders stimuleren in ontwikkeling
te blijven en zo de leer- en ontwikkelcultuur versterken.1 De urgentie om stappen te zetten op het gebied van LLO is hoog en is een verantwoordelijkheid
van ons allemaal. Leren en ontwikkelen dragen bij aan de brede welvaart. Een goed
opgeleide beroepsbevolking is een voorwaarde voor een sterke economie, innovatie en
een goed werkende arbeidsmarkt. Ook kan LLO het aanpassingsvermogen van individuen
en bedrijven vergroten. Dit is relevant voor de energie- en klimaattransitie, de digitalisering
en de veranderende opbouw van de beroepsbevolking, die allen zorgen voor grote veranderingen
op de arbeidsmarkt. Of met het oog op de krapte in (semi-)publieke sectoren, waarbij
LLO bij- en omscholing en daarmee de overstap kan bevorderen.
We werken met veel ambitie en overtuiging aan de uitvoering van onze maatregelen.
Vanwege het blijvend belang van leren en ontwikkelen voor de arbeidsmarkt geven wij,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister
van Economische Zaken en Klimaat, uitwerking aan eerder aangekondigde maatregelen.
Gezien de demissionaire status van dit kabinet is verdere besluitvorming aan een nieuw
kabinet.
We starten in de eerste plaats een programmatische aanpak om bedrijven en organisaties
actief te stimuleren en faciliteren om de leercultuur in hun organisatie te verbeteren.2 In de tweede plaats komen we met een verkenning van leerrechten met beleidsopties
voor een volgend kabinet. Tot slot hebben wij een toekomstverkenning binnen het onderwijs
uitgevoerd gericht op LLO, waaruit een onderwijsagenda LLO is voortgekomen. Die onderwijsagenda
bespreken we kort in deze brief en meer in detail in een aparte brief aan uw Kamer.
Leeswijzer
In deze brief schetsen we eerst kort de noodzaak voor inzet op LLO gezien de dynamiek
op de arbeidsmarkt en de grote behoefte aan een goed opgeleide beroepsbevolking. Daarbij
volgt de stand van zaken over de deelname aan LLO en de huidige inzet van het kabinet.
Vervolgens werken we in de daarop volgende paragrafen uit wat we verder nodig achten,
te weten:
• werkenden en werkzoekenden krijgen meer grip op hun ontwikkeling, met gerichte informatie
en waar mogelijk mogelijkheden in tijd en geld (paragraaf 1).
• organisaties worden gestimuleerd tot een positieve leercultuur, zodat het overal vanzelfsprekend
wordt om op de werkvloer te blijven leren en jezelf verder te ontwikkelen (paragraaf
2).
• opleiders worden geholpen om te komen tot betere mogelijkheden binnen het formele
vervolgonderwijs om hun rol te pakken bij LLO (paragraaf 3).
Groeiende noodzaak
Met het beleid voor LLO willen we eraan bijdragen dat leren en ontwikkelen voor iedereen
vanzelfsprekend wordt, waarbij iedereen de kans en stimulans krijgt zich te blijven
ontwikkelen voor hun participatie en blijvende inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. LLO
draagt bij aan een beter functionerende arbeidsmarkt en het terugdringen en voorkomen
van arbeidstekorten. Goed opgeleide mensen zijn onmisbaar om ambities op het gebied
van innovatie, transities en groei te realiseren. Juist nu werk en werktaken sneller
veranderen door onder meer technologische ontwikkelingen, de energie- en klimaattransitie
en digitalisering, is het des te urgenter dat mensen zich een leven lang blijven ontwikkelen.
Van vanzelfsprekendheid is echter op dit moment nog geen sprake. Hoewel de deelname
aan LLO in Nederland in internationaal perspectief, met een positie net achter de
Scandinavische landen, positief afsteekt tegen de deelname in veel andere landen,
is het zorgelijk dat de deelname aan alle vormen van leren stagneert of zelfs terugloopt.3 Er zijn verschillende vormen van leren, zoals informeel leren op het werk, non-formele
scholing in de vorm van een training of cursus, en formeel mbo-, hbo- en wetenschappelijk
onderwijs4. Het stimuleren van deelname aan al deze vormen van leren en ontwikkelen is belangrijk,
evenals het zorgen voor goede verbindingen tussen informeel leren, non-formele en
formele scholing.
Had in 2012 54 procent van de werknemers de afgelopen 2 jaar een opleiding of cursus
gevolgd, in 2021 is dat percentage gedaald naar 49 procent. Daarnaast blijft de deelname
aan formeel onderwijs door werkenden internationaal gezien achter. Zo constateert
de OESO dat de deelname van 25-plussers aan het hoger onderwijs in Nederland tot de
laagste van alle OESO-landen behoort.5 Ook geven werknemers aan minder behoefte aan scholing te hebben. Waar in 2012 bijna
de helft (49 procent) van de werknemers behoefte had aan een cursus, is dit in 2021
gedaald naar iets meer dan 4 op de 10 (42 procent).6 De deelname aan het informeel leren van taken op het werk daalt zelfs significant.
Zo nam tussen 2004 en 2020 in Nederland het percentage van de werktijd dat men besteedt
aan taken waarvan men kan leren af: van 31 naar 20 procent.7 In Europees perspectief scoort Nederland op het gebied van informeel leren gemiddeld.
De oorzaken van deze dalende trend bij leren en ontwikkelen zijn nog niet onderzocht.
Mogelijk is de coronacrisis van invloed. Sinds de periode daarna zien we lichte verbetering,
maar nog geen duurzame stijgende trend over meerdere jaren. Een mogelijke verklaring
is de veranderde samenstelling van de beroepsbevolking: flexkrachten en ouderen maken
een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking, maar nemen over het algemeen minder
deel aan scholing. Ook is denkbaar dat door de krapte op de arbeidsmarkt minder tijd
beschikbaar is voor het leren en ontwikkelen.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Leren en ontwikkelen doen we in belangrijke mate op ons werk. Werkgevers en werknemers
hebben een grote en gezamenlijke verantwoordelijkheid èn belang om te investeren in
scholing en ontwikkeling, opdat mensen en bedrijven wendbaar zijn, innoveren en kunnen
meebewegen met wat de (arbeids-)markt vraagt. Werkgevers en sociale partners in sectoren
zijn dan ook een drijvende kracht achter LLO, met jaarlijks circa € 3,6 miljard aan
investeringen door deze private partijen. Werkenden en werkzoekenden investeren zelf
ook tijd en geld en van hen mag ook gevraagd worden dat zij kansen die zij krijgen
aangrijpen. De overheid heeft een faciliterende en stimulerende rol bij LLO, aanvullend
op de eigen verantwoordelijkheid van werkenden, werkzoekenden en werkgevers die daarbij
ondersteund worden door sociale partners en hun organisaties. In het kader hieronder
staat ter illustratie een aantal beleidsinstrumenten van de Rijksoverheid. Publieke
en private opleiders dragen zorg voor een aanbod dat past bij leerbehoeften en mogelijkheden
van volwassen deelnemers. Het initieel onderwijs heeft de opdracht leerlingen en studenten
zodanig voor te bereiden dat zij zich een leven lang kunnen blijven ontwikkelen. Gemeenten
en UWV dragen zorg voor de inzet van scholing van uitkeringsgerechtigden in het kader
van re-integratie. Gemeenten zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor niet-werkenden.
Beleidsinstrumenten en NGF-projecten LLO van de Rijksoverheid
– Leeroverzicht, waarop iedereen opleidingsmogelijkheden kan zoeken, inclusief financieringsmogelijkheden.
– Levenlanglerenkrediet, biedt een studielening tegen gunstige voorwaarden voor erkende
voltijd-, deeltijd- of duale opleidingen aan hbo of universiteit en voltijdse bol-opleidingen
aan het mbo.
– STAP-budget (tot 1 januari 2024), tegemoetkoming in scholingskosten van OCW erkende
opleidingen, voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, ongeacht
arbeidsmarktpositie.
– SLIM-regeling, om leren en ontwikkelen in het mkb vanzelfsprekend te maken, waardoor
er aandacht is voor de ontwikkeling van het bedrijf en de medewerkers. Bedrijven en
samenwerkingsverbanden kunnen bijvoorbeeld subsidie aanvragen voor een doorlichting
van het bedrijf en het opstellen van een toekomstgericht opleidingsplan, voor loopbaan-
en ontwikkeladviezen van de medewerkers of om een methode zoals een leerrijke werkomgeving
of een bedrijfsschool op te zetten.
– Expeditie-regeling om een maatschappelijke beweging te stimuleren waarin interventies,
werkwijzen en methodieken op het gebied van duurzame inzetbaarheid en LLO vaker, beter
en sneller worden toegepast in bedrijven en organisaties.
– NGF project LLO-Katalysator stimuleert de vraagarticulatie van werkgevers, de ontwikkeling
van leer- en scholingsprogramma’s voor de energie- en grondstoffentransitie, de totstandkoming
van hybride leeromgevingen waarin bedrijfsleven en onderwijs samen vormgeven aan leren
en ontwikkelen op de werkvloer; en het werkt aan een LLO-Radar om skills-behoeften
in kaart te brengen en aan het versterken van de leercultuur.
– NGF project Opschaling publiek-private samenwerking, waarin opschaling plaatsvindt
van succesvolle publiek-private samenwerking in regio’s.
– NGF project Vaardig met vaardigheden, waarmee een gemeenschappelijke skillstaal CompetentNL
wordt ontwikkeld die nodig is om een skillsgerichte arbeidsmarkt te realiseren.
– Beleid voor basisvaardigheden en programma tel mee met Taal.8
Praktische werkwijze
Om leren en ontwikkelen vanzelfsprekend te maken zijn goede publieke en private voorzieningen
nodig die op elkaar aansluiten, elkaar versterken en goed op de doelgroep zijn afgestemd.
Daarom is het belangrijk het beleid voor LLO samen met alle betrokkenen te ontwikkelen,
met veel ruimte voor inbreng vanuit de praktijk. In de (regionale) praktijk komen
alle betrokkenen rondom LLO elkaar tegen. Werkenden, werkzoekenden, werkgevers, publieke
dienstverleners, publieke en private opleiders, vakbonden en brancheverenigingen geven
dagelijks vorm aan LLO en stemmen vraag en aanbod op elkaar af. Knelpunten en vraagstukken
worden waar mogelijk opgepakt en opgelost. Door nauw samen te werken met de praktijk
krijgen we goed zicht op de vraagstukken die spelen en waar nieuw beleid, wet- en
regelgeving een oplossing voor kunnen bieden. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot de
ontwikkeling van ontwikkelpaden en meer inzicht in vraagstukken en behoeften op de
arbeidsmarkt bij de LLO-Katalysator (zie voorbeelden).
Voorbeelden praktische werkwijze
Ontwikkelpaden
SZW, EZK en OCW werken samen met sectoren en arbeidsmarktregio’s aan het opzetten
en implementeren van ontwikkelpaden om de (zij-/)instroom van werkzoekenden en de
doorontwikkeling van werkenden in kraptesectoren te bevorderen. In een ontwikkelpad
staat beschreven hoe een (beoogd) werknemer zich stapsgewijs via verschillende functies
kan ontwikkelen tot een volledig gekwalificeerde beroepskracht. Het ontwikkelpad kan
bestaande functies bevatten en tevens nog te creëren instap- of opstapfuncties, die
deze kraptesectoren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt toegankelijker
maken. Aan elke functie wordt een (deel van een) mbo-opleiding gekoppeld, die geheel
of grotendeels in de praktijk kan worden gedaan. Zo ontstaat een sectorale leerlijn
praktijkleren in het mbo, die desgewenst uitgebreid kan worden naar het hbo of aangevuld
kan worden met branche-opleidingen. Het eerste ontwikkelpad start in de kinderopvang
en de intentie is daarna ontwikkelpaden te maken voor andere tekortsectoren te beginnen
in de techniek/bouw/energie.
NGF project de LLO-Katalysator
Dit is een initiatief van het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs,
die dit samen ontwikkelen en uitvoeren om een noodzakelijke impuls te geven aan LLO,
zowel in de regio’s als landelijk. De LLO-Katalysator richt zich op het initiëren
en coördineren van regionale en sectorale samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven/organisaties
en andere betrokkenen om te komen tot duurzame ecosystemen. Door een goede onderlinge
samenwerking, waarbij OCW meedoet als partner, krijgen we inzicht in de knelpunten
en vraagstukken in de praktijk.
Er zijn in juli jl. twee subsidieregelingen gestart die in afstemming met het veld
tot stand zijn gekomen. Samenwerkingsverbanden kunnen een tegemoetkoming krijgen voor
het stimuleren van vraagarticulatie van werkgevers, het ontwikkelen van leer- en scholingsoplossingen
voor de energie- en grondstoffentransitie of voor het versterken van het vraaggericht
en samen opleiden door bedrijfsleven en onderwijs. De komende periode gaat aandacht
uit naar het stimuleren van leercultuur, in afstemming met het programma leercultuur.
Met dit programma is (deels voorwaardelijk) € 391 miljoen gemoeid.
Ook andere vraagstukken kunnen zijn gebaat bij een werkwijze waarbij nauw wordt samengewerkt
met de praktijk. Dat draagt ook bij aan het oplossen van concrete vraagstukken van
werkenden, werkzoekenden en werkgevers. In de drie volgende paragrafen werken we uit
wat we verder nodig achten om mensen, bedrijven en opleiders een verdere impuls te
geven bij LLO.
1. Grip bieden op je ontwikkeling
Grip, of controle, is een belangrijke indicator voor persoonlijk welbevinden. Uit
psychologisch onderzoek blijkt dat hoe meer mensen het gevoel hebben grip op hun leven
te hebben, hoe groter hun persoonlijk welbevinden is. Of het gaat om wonen, zorg,
werk, of leefomgeving: bij al deze onderwerpen speelt de vraag in hoeverre burgers
genoeg grip hebben op de wijze waarop zij hun leven willen inrichten.9
Om grip te bieden en de ontwikkelvraag bij individuen te stimuleren, is enkel het
beschikbaar stellen van financiering voor scholing niet voldoende. Voor veel mensen
zijn er ook andere belemmeringen om deel te nemen, zoals een gebrek aan tijd, een
gebrek aan informatie of motivatie of inkomensverlies omdat vanwege het volgen van
de scholing minder uren kunnen worden gewerkt. SCP en Panteia wijzen erop dat vaak
een combinatie van redenen een drempel opwerpt voor LLO. SCP onderscheidt belemmeringen
die institutioneel of situationeel van aard zijn en belemmeringen in de persoon zelf.
Panteia maakt gebruik van de driedeling weten-willen-kunnen.10
De overheid zet gezien deze diversiteit aan belemmeringen in op maatregelen op verschillende
terreinen. Daarnaast zijn er ook veel lokale, regionale en sectorale regelingen, waardoor
het niet eenvoudig is alle mogelijkheden te kennen. Om scholings- en financieringsmogelijkheden
makkelijker vindbaar te maken, is het Leeroverzicht geïntroduceerd (www.leeroverzicht.nl). We geven meer bekendheid aan mogelijkheden die er zijn om scholing te financieren
waaronder het Levenlanglerenkrediet (LLK). In de aanpak richten we ons op de groepen
mensen die de weg naar LLO en het LLLK nog in mindere mate gevonden lijken te hebben.11 Vanuit de praktische aanpak kijken we met anderen overheden en organisaties wat verder
goede manieren zijn om tot meer overzicht te komen.
Daarnaast stimuleren we de ontwikkeling van vraaggericht onderwijs, bijvoorbeeld via
de NGF projecten LLO-Katalysator en Opschaling PPS’en. Met aanbod dat past bij de
mogelijkheden van mensen om leren te combineren met werken, nemen we de belemmering
«tijd» zoveel mogelijk weg en bieden we mensen meer mogelijkheden.
Financiering van scholing is een belangrijke manier om mensen grip te bieden op hun
eigen loopbaan. Deze ontwikkeling naar meer regie op je loopbaan is ook zichtbaar
in cao’s, waarin sociale partners afspraken maken over individuele leer- en ontwikkelbudgetten.
Uit onderzoek naar het gebruik van dergelijke private individuele leer- en ontwikkelbudgetten
blijkt dat de beschikbaarheid van tijd, voldoende budget en duidelijkheid over mogelijkheden
van een individueel budget belangrijk zijn om de benutting te stimuleren. Veel werkgevers
stellen een individueel leer- en ontwikkelbudget beschikbaar, maar door het wegnemen
van belemmeringen kunnen zij het gebruik ervan door de werkenden nog stimuleren en
omhoog brengen.12
De Rijksoverheid speelt ook een rol bij de financiering van scholing. Zo kunnen werkgevers
bijvoorbeeld beroep doen op een fiscale gerichte vrijstelling voor scholingskosten
conform de Wet op de Loonbelasting 1964. Om mensen meer regie of grip te geven op
hun ontwikkeling is tot 2024 het STAP-budget beschikbaar.13 De STAP-regeling was voor een brede doelgroep, bestaande uit iedereen die een band
met de Nederlandse arbeidsmarkt heeft: werkenden, werkzoekenden, uitkeringsgerechtigden,
niet werkenden, zzp’ers. De regeling is om budgettaire redenen afgeschaft, maar zoals
we al zagen is de noodzaak van LLO onverminderd groot. De aangenomen motie van het
lid Van der Lee c.s. onderstreept het belang van LLO door het volgende van de regering
te vragen:
1. te onderzoeken op welke wijze een instrument ter stimulering van leven lang ontwikkelen
(LLO) kan worden vormgegeven, gefocust op cruciale kraptesectoren zoals de energietransitie,
zorg, onderwijs, techniek en ICT;
2. het resterende STAP-budget zo gericht mogelijk in te zetten, en zo nodig dat restant
ook de komende twee jaar beschikbaar te houden als gericht individueel scholingsbudget;
3. verschillende varianten voor LLO uit te werken, waaronder varianten voor individuele
leerrechten, die uitvoerbaar zijn voor een volgend kabinet.14
We hebben u op 6 juli jl. geïnformeerd over onderdelen 1 en 2 van de motie.15 Zo is het voor STAP subsidiabele scholingsaanbod voor de resterende tijdvakken in
september en november van 2023 beperkt tot OCW-erkende opleidingen. Dat maakt het
subsidiabele scholingsaanbod meer beroepsgericht. Het kabinet heeft bij augustusbesluitvorming
besloten om van de voor 2023 resterende middelen voor het STAP-budget, € 73,5 miljoen
in te zetten voor een tijdelijke voorziening voor individuele scholing. Gezien het
besluit tot beëindiging van de STAP-regeling, zijn we – passend bij de demissionaire
status van het kabinet en de tijdelijke beschikbaarheid van deze middelen – voornemens
deze voorziening in te bedden in een bestaande regeling, namelijk de SLIM-regeling.
Hiervoor zal het budget van de SLIM-regeling voor de periode 2024 tot en met 2027
worden verhoogd. Waar de activiteiten in de SLIM-regeling zich tot nu toe richten
op MKB en grootbedrijven, willen we hieraan een tijdelijke voorziening voor individuele
scholing toevoegen die burgers de mogelijkheid biedt met scholing eigen regie te nemen
op hun loopbaan. Voor de invulling sluiten we aan bij het gevraagde in de motie van
het lid Van der Lee: de gerichte inzet van het budget, en de focus op cruciale kraptesectoren
als de energietransitie, zorg, onderwijs, techniek en ICT. Deze voorgenomen aanpassing
van de SLIM-regeling pakken we op in overleg met betrokkenen, opdat de inzet van de
extra middelen goed aansluit bij de behoeften op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt is
dat cofinanciering plaatsvindt zodat gemiddeld 20 procent van de scholingskosten uit
andere bronnen wordt gedekt, bijvoorbeeld door de burger of zijn werkgever.
Vanuit de STAP-regeling weten we dat een laagdrempelige scholingsregeling gericht
op een brede doelgroep tot veel animo leidt, vanuit alle lagen van de bevolking. De
keerzijde van de laagdrempeligheid is dat burgers de scholing ook makkelijker annuleren
als zij bij nader inzien de scholing toch niet kunnen of willen volgen, of de scholing
niet afronden. Wanneer de burger een eigen bijdrage moet betalen, maakt dit het volgen
van de scholing mogelijk minder laagdrempelig. Tegelijkertijd draagt cofinanciering
bij aan de doelmatigheid, omdat er een betere afweging wordt gemaakt over welke scholing
wordt gevolgd of aangeboden.
Het septembertijdvak waarin STAP-budget kon worden gevraagd voor een OCW-erkende opleiding
of een onderdeel daarvan, kon rekenen op veel belangstelling. Het beschikbare budget
van € 10 miljoen is op de dag van openstelling volledig uitgeput. In het septembertijdvak
is – in vergelijking met eerdere tijdvakken – verhoudingsgewijs meer aangevraagd:
– door de groep 18 tot 30-jarigen;
– door mensen met maximaal een mbo-opleiding;
– door werklozen, werkzoekenden en werkenden met een tijdelijk contract;
– voor omscholing.
Voor onderdeel 3 van de motie van het lid Van der Lee c.s. heeft een ambtelijke interdepartementale
werkgroep deze zomer een verkenning opgesteld met verschillende varianten voor een
individuele faciliteit voor LLO, die een volgend kabinet kan meenemen. De motie van
het lid Van der Lee richt zich op het beschikbaar stellen van middelen voor scholing
van individuen. Dat is ook de focus van de verkenning. Er wordt niet in gegaan op
het flankerend beleid dat nodig is om mensen te bereiken die minder geneigd zijn zelf
het initiatief te nemen. De verkenning beschrijft en vergelijkt drie opties om individuen
vanuit de overheid te ondersteunen in de kosten van (bij) scholing: een voucher, een
leerrekening en een leerrecht. Zij worden met elkaar vergeleken op een aantal kenmerken,
zoals de mogelijkheid om de regeling te richten op specifieke doelgroepen, de kosten,
de doelmatigheid, de flexibiliteit en invoeringstermijn. De drie varianten worden
los van elkaar beschreven, maar zijn ook in combinatie in te zetten. In samenhang
kunnen ze elkaars pluspunten versterken en ondervangen ze de minpunten. Er dienen
nog veel keuzes gemaakt te worden in de uitwerking van de instrumenten. Bij de verschillende
varianten voor een individuele faciliteit voor LLO hangt veel af van de verdere uitwerking
en de bereidheid daarvoor publiek en privaat middelen ter beschikking te stellen.
Hiermee doen we ook de motie van het lid Hagen c.s. af die de regering verzocht om
bij een toekomstverkenning LLO de opties voor een leerbudget te bekijken.16 De verkenning is als bijlage 1 bij deze brief opgenomen.
Bij het opstellen van de verkenning zijn de lessen uit STAP meegenomen, evenals bevindingen
uit eerdere adviezen en rapporten, zoals de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen,
eerdere adviezen van de Sociaal-Economische Raad en de aanbevelingen uit het rapport
van de commissie Borstlap.17 Tevens zijn de bevindingen meegenomen van de evaluatie van NL Leert Door, de regeling
die tijdens de Coronacrisis liep.18 Veel deelnemers hebben door NL Leert Door een positieve leerervaring gehad, wat leidde
tot een grotere bereidheid om in de toekomst te investeren in leren en ontwikkelen.
Midden 2024 komt naar verwachting de eindevaluatie van NL Leert Door beschikbaar.
2. Leercultuur stimuleren binnen organisaties
Leren gebeurt steeds meer in de praktijk. Voor het overgrote deel gaat het dan om
informeel leren («learning by doing» en kennisoverdracht op de werkvloer)19. Maar het leren op de werkvloer heeft ook in bij- en omscholing vaak een belangrijke
rol, bijvoorbeeld in duale opleidingsvormen zoals de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).
Zo bezien is het bedrijfsleven het grootste opleidingsinstituut in Nederland. Voor
veel werkenden zijn er cao’s met voorzieningen voor leren en ontwikkelen. Werkgevers
kunnen daarvoor vaak bij een O&O-fonds aanspraak maken op regelingen voor scholing
of duurzame inzetbaarheid voor hun werknemers. O&O-fondsen vervullen een belangrijke
rol op het gebied van leren en ontwikkelen voor ongeveer 2,5 miljoen werkenden. Veel
werkenden kunnen gebruik maken van dienstverlening van O&O-fondsen, onder andere gericht
op duurzame inzetbaarheid, leven lang ontwikkelen. De monitor O&O-fondsen die vorig
jaar is gepubliceerd geeft een overzicht van de activiteiten die de fondsen uitvoeren.20
Gezien het grote belang van een positieve leer- en ontwikkelcultuur start eind november
a.s. het programma Leercultuur. Het programma Leercultuur (zie bijlage 2) richt zich
op het stimuleren van leren en ontwikkelen in bedrijven, met speciale aandacht voor
het mkb. Het doel is het mkb meer bewust te maken van de noodzaak en waarde van LLO
voor hun organisatie en handvatten te bieden om leren en ontwikkelen in hun organisatie
vanzelfsprekend te maken. We hebben al enige jaren goede ervaringen opgedaan met de
SLIM-regeling. Dit is een subsidie waarmee het mkb en samenwerkingsverbanden leren
en ontwikkelen een stimulans kunnen geven. Bijzondere aandacht gaat uit naar het stimuleren
en versterken van informeel leren. Deze vorm van leren is laagdrempelig en toegankelijk
voor medewerkers van alle opleidingsniveaus. Het vraagt van de organisatie een goed
HR-beleid en, ook bij bedrijven die geen HR-afdeling hebben, aandacht voor mogelijkheden
voor taak- en functiemobiliteit. Naast de leiding van het bedrijf spelen ook de direct
leidinggevende en de collega’s een belangrijke rol bij het stimuleren van informeel
leren. Samen scheppen ze de «leercultuur» van een organisatie.
Leren en ontwikkelen in het mkb
Via de SLIM subsidieregeling is jaarlijks € 48 miljoen beschikbaar voor initiatieven
gericht op stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb. Tussen maart 2020 en februari
2023 zijn 3.902 subsidies toegekend. Op 1 juni 2023 is een nieuw aanvraagtijdvak geopend
voor samenwerkingsverbanden en grootbedrijven, waarvan we ondertussen weten dat het
beschikbare budget met 111 aanvragen voor € 13 miljoen is overvraagd. Via de SLIM
subsidieregeling faciliteren wij in 2023 weer bij honderden mkb bedrijven de leercultuur.
Begin 2024 worden de resultaten van een tussenevaluatie met de Kamer gedeeld.
Voorbeeld Leerrijke groenomgeving: Twee ondernemers in de groenvoorziening, Jos Kanters Groenvoorzieningen B.V. (onder
meer specialist in faunarasters en boomverzorging) en Lux Cernit Groenprojecten B.V.
(onder meer specialist in het onderhoud van verhardingen en het machinaal knippen
van hagen) hebben samen met een SLIM subsidie een digitaal opleidingsportaal ontwikkeld,
met korte filmpjes waardoor een medewerker de benodigde kennis laagdrempelig krijgt
aangeboden en daardoor snel aan de slag kan. In de groenvoorziening was geen specifieke
opleiding beschikbaar, terwijl beide bedrijven veel werken met zij-instromers van
alle leeftijden en met uiteenlopende achtergronden – maar zonder ervaring, kennis
en kunde in de groenvoorziening. Die leemte vullen Kanters en Lux Cernit met het portaal
samen op.
Op deze website zijn vele goede voorbeelden te vinden van ondernemers die met SLIM aan de slag zijn
gegaan om leren en ontwikkelen in hun organisatie te stimuleren.
Het programma Leercultuur heeft vier programmalijnen, waarbinnen een aantal acties
start:
1. Agenderen van de noodzaak van LLO, zodat werkgevers en werkenden doordrongen raken van de urgentie
van leren en ontwikkelen. Zo worden bijvoorbeeld in afstemming met de behoeften bij
onze samenwerkingspartners in sectoren en regio’s communicatie-instrumenten ontwikkeld.
Door deze communicatiemiddelen via hen onder de aandacht te brengen bij werkgevers
en werkenden neemt het bereik snel toe en werken we toe naar meer integrale communicatie
over een leven lang ontwikkelen.
2. Inspireren en motiveren, zodat werkgevers en werkenden in actie komen om te leren en ontwikkelen. In deze
programmalijn breiden we bijvoorbeeld het kennis- en ondersteuningsprogramma voor
mkb-bedrijven dat al loopt bij mkb’ers die deelnemen aan de SLIM-subsidieregeling,
uit. Tools en handleidingen, kennis- en intervisiebijeenkomsten helpen bedrijven om
het abstracte thema leercultuur concreet te maken. De bijeenkomsten faciliteren mkb-ondernemers
om van elkaar te kunnen leren op een zo praktisch mogelijke manier.
3. Ondersteunen en faciliteren, zodat werkgevers en werkenden beschikbare ondersteuning zoals de SLIM-regeling beter
weten te vinden en gebruiken. Zo laten we bijvoorbeeld een QuickScan leercultuur ontwikkelen
voor mkb-ondernemers. Een leercultuurscan is een online vragenlijst met een wetenschappelijke
basis vanuit literatuuronderzoek en empirisch onderzoek bij mkb-bedrijven. De QuickScan
is bedoeld als laagdrempelig bewustwordingsinstrument om een eerste indruk te krijgen
van de leercultuur in de eigen organisatie. Dat helpt bij het bepalen van prioriteiten
en het geeft praktische handvatten om te werken aan verbetering van de leercultuur.
De QuickScan is gratis te gebruiken, bijvoorbeeld via een online tool of app.
4. Kennisdeling en ontwikkeling. In deze programmalijn werken we aan het vergroten en toepasbaar maken en delen van
kennis op het gebied van LLO en leercultuur. In het kader van het Europese Jaar van
de Vaardigheden organiseert Nederland begin 2024 een internationale conferentie over
het belang van informeel leren. Verder lopen diverse projecten via de Expeditieregeling
uit het Meerjarig Investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid en LLO (MIP) dat samen
met sociale partners is opgezet. Met de Expeditieregeling financieren we projecten
met als doel het breder toepasbaar maken van wetenschappelijke en praktijkkennis op
het terrein van een leven lang ontwikkelen en duurzame inzetbaarheid. Inmiddels zijn
vier projecten gestart die worden uitgevoerd in 2023 en verder. De kennis die daaruit
voortkomt komt openbaar beschikbaar en delen wij actief. Begin 2024 opent een nieuw
aanvraagtijdvak. Hieronder is een voorbeeld opgenomen van een van de projecten die
op dit moment deelnemen in de Expeditieregeling.
Voorbeeld: Skills4Skills
In de sector mkb-metaal is een toename van digitalisering, complexe productie, de
integratie van productieketens en de beschikbaarheid van nieuwe technologieën. Dit
vraagt om de nodige flexibiliteit en aanpassingsvermogen en het vereist specifieke
kennis en vaardigheden van medewerkers en leidinggevenden om hier tijdig op te kunnen
anticiperen.
In dit project gaan de projectpartners interventies implementeren in pilotprojecten
in het mkb-metaal, in combinatie met een wetenschappelijk onderzoek om deze pilotprojecten
te evalueren en de succes- en faalfactoren in kaart te brengen. Doel is te komen tot
gedegen en gevalideerde interventies en methodieken in mkb-metaal om de sector de
stap te kunnen laten maken naar een skillsgerichte arbeidsmarkt.
Bron: Skills for skills is een Expeditie-project van de Koninklijke Metaalunie,
FNV, CNV, De Unie, Stichting PKM, Panteia, Stichting OOM. Zie de bijlage
van het programma leercultuur voor alle projecten.
Het programma wordt in samenwerking met andere partijen gaandeweg verder ingevuld
en ondersteunt sectorale en regionale partijen die contact hebben met werkgevers en
werkenden. Afstemming zal ook plaatsvinden met het NGF-project LLO Katalysator, dat
ook voorziet in acties gericht op het versterken van de leercultuur. Het programma
leercultuur moet leiden tot betere afstemming van de vele initiatieven en betere benutting
van opgedane kennis en ervaring. Daarnaast zorgt het programma voor aansprekende voorlichtingsactiviteiten
om de noodzaak van LLO voor het voetlicht te brengen en te inspireren hiermee aan
de slag te gaan.
3. Verkenning onderwijsagenda LLO
Het formele vervolgonderwijs is van grote waarde voor de ontwikkeling van mensen,
maar wordt nog onvoldoende benut voor LLO. Het merendeel van het LLO aanbod is nu
non-formeel van aard en wordt voor circa 85 procent door private opleiders verzorgd.
De deelname aan vormen van formeel vervolgonderwijs door werkenden en werkzoekenden
is nog zeer beperkt.
Daarmee laten we kansen voor LLO liggen. Het civiel effect van binnen het formele
onderwijs behaalde waarde documenten geeft werkenden en werkzoekenden een betere positie
op de arbeidsmarkt.21, 22 Het is een positieve ontwikkeling dat er meer diversiteit komt in het post-initiële
aanbod van publieke en private opleiders binnen het formele onderwijs. Dit is hard
nodig gezien de maatschappelijke behoefte aan (onderdelen van) formele opleidingen
voor kansrijke beroepen in kraptesectoren zoals de zorg, onderwijs, techniek, bouw
en ICT.
Nu werken, leren en innoveren op de werkvloer steeds meer vervlochten raken, veel
werkgevers en opleiders zich inzetten voor LLO en samenwerking in regionale en sectorale
publiek-private samenwerkingsverbanden (PPS), is het belangrijk dat we het formele
onderwijs ontsluiten voor LLO.23 Dit pakken we op met een onderwijsagenda LLO. Deze onderwijsagenda is het resultaat
van een toekomstverkenning die we afgelopen jaar hebben uitgevoerd.
Met de onderwijsagenda LLO willen we stap voor stap in de komende jaren de beweging
doorzetten die we samen met publieke en private opleiders en bedrijfsleven gestart
zijn. De onderwijsagenda geeft aan wat we per stap moeten verkennen en doen om kansen
te benutten, knelpunten in beleid, wet- en regelgeving op te lossen en publieke en
private opleiders toe te rusten voor LLO. De onderwijsagenda geeft richting bij nadere
besluitvorming op de onderdelen van deze agenda door een volgend kabinet.
Onderwijsagenda LLO
De agenda is een antwoord op drie hoofdvragen of doelen die in onze toekomstverkenning
centraal stonden:
1. Hoe maken we het voor iedereen makkelijker en aantrekkelijker om in latere fases van
het leven formeel onderwijs te volgen (diplomagerichte mbo-, hbo- en wo-opleidingen
of onderdelen ervan)?
2. Hoe kunnen we het voor het mbo, hbo en wo eenvoudiger maken om onderdelen van formele
opleidingen aan te bieden?
3. Hoe kunnen we voor publieke onderwijsinstellingen belemmeringen wegnemen om aanvullende
private LLO-activiteiten vraaggericht aan te bieden, passend bij hun publieke taak,
en uitgaande van een gelijk speelveld tussen publieke en private aanbieders?
De onderwijsagenda LLO ziet er als volgt uit:
1. Vereenvoudiging deelname op onderdelen van formeel onderwijs
2. Verbreding wettelijke taak voor LLO
3. Wegnemen belemmeringen om private LLO-activiteiten te verzorgen binnen publieke instellingen
4. Bevorderen gebruik microcredentials en certificaten
5. Beter verbinden van informeel, non-formeel en formeel leren
6. Verbeteren samenwerking tussen bedrijfsleven en opleiders
7. Stimuleren werken en leren via mbo-bbl en duaal hoger onderwijs
De onderwijsagenda bestaat uit zeven stappen. Bij de eerste vier stappen gaat het
om verkenningen naar meer fundamentele aanpassingen in beleid, wet- en regelgeving.
Hier trekken we maximaal twee jaar voor uit en het is aan een volgend kabinet om keuzes
te maken, zodra een (deel)verkenning af is. De overige drie stappen zijn al in gang
gezet en hebben als doel om de bijdrage van formeel onderwijs aan LLO in de huidige
praktijk te vergroten. Daarvoor werken we nauw samen met publieke en private opleiders,
werkgevers en sociale partners.
De onderwijsagenda LLO is dus geen volgtijdelijke agenda; de verkenningen en overige
stappen pakken we tegelijk op. Hoewel het woord verkennen impliceert dat nog geen
besluiten worden genomen, laten we hiermee zien dat we stappen als het verbreden van
een wettelijke taak voor LLO en het verruimen van wettelijke mogelijkheden voor het
aanbieden van onderdelen van formeel onderwijs, serieus overwegen. Waarbij ons vertrekpunt
is het vraaggericht stimuleren van LLO en het waarborgen van een gelijk speelveld
voor publieke en private opleiders. De bijgevoegde Verkenning individuele budgetten
en leerrechten kunt u ook in dit perspectief zien. Zie voor meer informatie de brief
Uitwerking onderwijsagenda LLO die wij parallel aan deze brief aan uw Kamer sturen.
De onderwijsagenda LLO gaat specifiek in op het mbo, hbo en wo. Dat neemt niet weg
dat ook het funderend onderwijs en het initiële vervolgonderwijs van grote waarde
zijn voor LLO. Daar wordt de basis gelegd en krijgen zij de skills mee voor een leven
lang ontwikkelen, bijvoorbeeld door kinderen en jongeren goede digitale vaardigheden
mee te geven en te helpen een lerende houding te ontwikkelen. We willen in de gehele
onderwijsketen het gesprek blijven voeren over de bijdrage aan LLO.
Tot slot
Er is een breed gedeeld gevoel van urgentie om stappen te zetten op het gebied van
een Leven Lang Ontwikkelen. Dit is een verantwoordelijkheid van ons allemaal. We zijn
daarom aan de slag met een aantal maatregelen die mensen, bedrijven en opleiders stimuleren
hierin hun deel te doen. Met het programma leercultuur hopen we daaraan een inspirerende
bijdrage te leveren. En voor de opleiders hebben we op de korte termijn acties om
hen te ondersteunen om te komen tot meer flexibel aanbod. Voor meer fundamentele aanpassingen
die nodig zijn, leggen we in deze brief opties neer voor een onderwijsagenda LLO voor
het nieuwe kabinet. We hebben de koers uitgezet voor een klimaat waarin leren en ontwikkelen
steeds meer vanzelfsprekend wordt en mensen, bedrijven en opleiders zich blijven ontwikkelen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Medeindiener
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Medeindiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap