Brief regering : Verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2023
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 624 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2023
Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal pensioenonderwerpen en toezeggingen
die ik uw Kamer heb gedaan en waaraan ik uitvoering heb gegeven. Aan de orde komen
de volgende onderwerpen: 1) het informeren van aspirant-werknemers over pensioenopbouw;
2) het plan van aanpak voor het onderzoek naar de governance in het nieuwe stelsel;
3) de aanpak van de pensioensector rond private equity-beleggingen; 4) de verlaging
van de toetredingsleeftijd pensioenregelingen; 5) de inwerkingtreding keuzerecht bedrag
ineens; 6) de laagdrempelige informatievoorziening pensioenen en het informatiepunt
Digitale Overheid en 7) het overgangsrecht premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid
bij een verzekeraar.
1. Informeren aspirant-werknemers over pensioenopbouw
Meer aandacht van de werknemer voor pensioenopbouw kan ertoe leiden dat meer mensen
pensioen gaan opbouwen. Naar aanleiding van de motie van het lid Van Beukering-Huijbregts
ben ik, met het oog op het nieuwe pensioenstelsel, met de werkgeversvertegenwoordigers
in gesprek gegaan over de wijze waarop sollicitanten (aspirant-werknemers) binnen
de bestaande wettelijke verplichtingen zo goed mogelijk geïnformeerd kunnen worden
over de pensioenregeling waaraan zij bij indiensttreding zullen deelnemen.1, 2
Dit overleg heeft geleid tot een oproep van de werkgeversvertegenwoordiging aan de
grootste vacaturesites van Nederland om pensioen een standaard onderdeel te laten
zijn van vacatureteksten. Daarnaast is de eerdere oproep tot melding van pensioen
in vacatureteksten in het kader van aanvalsplan witte vlek herhaald op de website
ondernemen.nl, een initiatief van VNO-NCW en MKB-Nederland. Deze oproepen zijn een
aanvulling op de bestaande wettelijke verplichting van de werkgever om, op grond van
artikel 655 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de werknemer binnen een maand na
indiensttreding een schriftelijke of elektronische opgave te verstrekken of de werknemer
gaat deelnemen aan een pensioenregeling. Daarnaast moet de werkgever, op grond van
artikel 7 van de Pensioenwet de werknemer binnen een maand na indiensttreding schriftelijk
of elektronisch informeren of de werkgever de werknemer al dan niet een aanbod tot
het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, en zo ja binnen welke termijn het aanbod
wordt gedaan en wie de pensioenuitvoerder is.
Tevens dient opgemerkt te worden dat ook de Stichting van de Arbeid (StvdA) in haar
brief «Aanscherping en voortgangsrapportage aanvalsplan witte vlek en stand van zaken
advies pensioen (2022)» (Bijlage bij Kamerstuk 32 043, nr. 594), in aanvulling op bovenstaande wettelijke verplichting, een aantal aanvullende maatregelen
heeft voorgesteld.3 Immers, het informeren van de (aspirant-) werknemer voorafgaand aan de indiensttreding
is een beter moment omdat deze dan de aanwezigheid van een pensioenregeling kan meenemen
in zijn of haar afweging om een baan te aanvaarden. Zo zal de StvdA er bij de Nederlandse
Vereniging voor Personeelsbeleid (NVP) op aandringen dat bij aanpassing van de Sollicitatiecode
van de NVP wordt opgenomen dat in vacatureteksten moet worden aangeven of er wel of
geen pensioenregeling wordt aangeboden. Daarnaast worden cao-partijen hiertoe opgeroepen.
In de volgende voortgangsrapportage aanvalsplan witte vlek (voorjaar 2024) zal de
stand van zaken worden gemeld. Tot slot dient opgemerkt te worden dat het niet alleen
belangrijk is dat aspirant-werknemers worden geïnformeerd over het wel of niet aanwezig
zijn van een pensioenregeling, maar ook werknemers die reeds in dienst zijn. Meer
aandacht van de werknemer voor pensioenopbouw kan er immers toe leiden dat meer mensen
pensioen gaan opbouwen.
2. Plan van aanpak onderzoek governance in het nieuwe stelsel
De Tweede Kamer heeft met de motie van het lid Palland c.s. verzocht om te onderzoeken
of na de invoering van de Wet toekomst pensioenen de vertegenwoordiging door de belanghebbenden
in het pensioenfonds nog steeds afdoende is voor de evenwichtige besluitvorming?4 En heeft gevraagd om de Tweede Kamer te informeren over het plan van aanpak. Met
deze brief kom ik hieraan tegemoet.
De Wet toekomst pensioenen, beoogt geen wijzigingen aan te brengen in de (primaire)
verantwoordelijkheidsverdeling tussen sociale partners en pensioenuitvoerders en geen
wijzigingen in de verhouding binnen het pensioenfonds; de relatie tussen bestuur,
verantwoording en toezicht. Hoewel in het nieuwe stelsel andere vraagstukken voor
kunnen liggen, ben ik van mening dat de bestaande governancestructuren en vormen van
verantwoording en medezeggenschap ook toepasbaar zijn voor de transitie en in de nieuwe
situatie. Wel zijn met het oog op de transitie, en specifiek ten aanzien van een evenwichtige
belangenafweging bij invaren, een aantal waarborgen opgenomen, zoals het hoorrecht
voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van pensioengerechtigden
in de arbeidsvoorwaardelijke fase (artikel 150g Pensioenwet), een versterking van
de rol van de fondsorganen en een reflectiemoment en een (expliciete) rol voor het
intern toezicht. Daarnaast zullen de betrokken partijen en pensioenfondsorganen ieder
vanuit hun eigen verantwoordelijkheden rekening houden met de consequenties van het
nieuwe pensioenstelsel en het uitvoeren van (enkel) premieregelingen. Dat neemt niet
weg dat het verstandig is om de komende jaren te benutten om te bezien of de huidige
governance(modellen) en vormen van verantwoording en medezeggenschap ook op de lange
termijn nog het meest passend zijn en indien dit niet het geval is, te bezien welke
veranderingen dan nodig zijn.
Momenteel doet Netspar onderzoek naar de gewenste governance na transitie.5 Naar verwachting biedt het onderzoek van Netspar aanknopingspunten om verder uit
te werken. Voor mij is het daarbij van belang om dit vraagstuk niet alleen vanuit
theoretisch perspectief te bezien, maar ook vanuit de praktijk. Ik ben daarom voornemens
om in aansluiting op het Netspar onderzoek, in 2024 een onderzoeksopdracht uit te
zetten om mij daarover te informeren en te adviseren. Mede gezien alles wat er op
pensioenfondsen afkomt ten tijde van de transitie is het gewenst om daar geen additionele
wettelijk verplichte wijzigingen rondom de governance aan toe te voegen, naast de
al genoemde versterkingen zoals opgenomen in de Wet toekomst pensioenen. Deze transitieperiode
kan, zoals hiervoor aangegeven, wel worden gebruikt om te onderzoeken of de huidige
governance(modellen) en vormen van verantwoording en medezeggenschap ook op lange
termijn nog steeds het meest passend zijn of dat deze moeten worden gewijzigd.
De opdracht zal enerzijds bestaan uit het ophalen van praktijkervaringen. Wat gaat
goed? En wat kan beter? Daarbij zal zowel gesproken worden met vertegenwoordigers
van groepen deelnemers, jong en oud, actief en gepensioneerd als met pensioenfondsen
en de toezichthouder. En anderzijds wordt gevraagd het governancevraagstuk vanuit
een breder perspectief te bezien, waarbij mede naar aanleiding van de debatten met
uw Kamer onder andere aandacht zal worden gevraagd voor het bevorderen van diversiteit
van pensioenfondsorganen en de veranderende arbeidsmarkt.
3. Aanpak van de pensioensector rond private equity-beleggingen
Naar aanleiding van twee moties van Nijboer en Maatoug ben ik met de sector in overleg
over de hoge prestatievergoedingen bij beleggen in private equity.6 Ik heb erop aangedrongen dat de pensioensector zich inspant om de hoogte van de prestatievergoedingen
aan te pakken. Een aantal pensioenfondsen gaf duidelijk aan dat die hoge prestatievergoedingen
ook bij hen zwaar op de maag liggen. Ze vinden de vergoedingen niet uitlegbaar en
het stuit deelnemers tegen de borst, maar tegelijk is het ook moeilijk «om goede beleggingsmogelijkheden
te laten lopen» en niet te benutten. Het benutten van dergelijke beleggingsmogelijkheden
is immers ook in het belang van de deelnemer, zo geven sectorpartijen aan. In de brief
van 7 oktober 2022 gaf de pensioensector aan actie te gaan ondernemen op deze punten.7
Private equity kan een relevant onderdeel zijn van de beleggingsmix van pensioenfondsen;
die keuze is aan het fonds. Uitgangspunt is dat het pensioenfondsbestuur in het belang
van de deelnemer het beleggingsbeleid bepaalt en de daarvoor benodigde afweging maakt
tussen rendement, risico, kosten en of de betreffende beleggingen maatschappelijk
verantwoord zijn. Ook de keuze om wel of niet, of in welke mate, te beleggen in private
equity valt hieronder. In de gesprekken met de sector heb ik aangegeven dat het van
groot belang is dat het fondsbestuur voldoende transparant is zodat deelnemers inzicht
krijgen in de afwegingen die gemaakt zijn: waarom het fonds voor deze beleggingen
kiest, op welke manier prestatievergoedingen samenhangen met de behaalde (over)rendementen
en hoe die beleggingen maatschappelijke doelen kunnen dienen. Zo kan private equity,
en dan met name de categorie venture capital (zie hiervoor de bijlage van genoemde brief), pensioenfondsen mogelijkheden bieden
om innovatieve start-ups en bedrijven te steunen die niet in aanmerking komen voor
meer traditionele vormen van financiering, zoals bancaire of niet-bancaire leningen,
bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie. De Minister van EZK heeft eerder
dit jaar aangegeven hierbij een faciliterende rol te willen spelen.8
Begin dit jaar heb ik het overleg vervolgd met de sector en vorige maand ontving ik
een tweede brief waarin de Pensioenfederatie namens de sector aangeeft welke acties
tot nu toe ondernomen zijn.9 Er zijn stappen gezet waar het gaat om aan deelnemers en fondsorganen meer verantwoording
af te leggen over de keuzes die de fondsbesturen maken, en om hun dilemma's en afwegingen
beter inzichtelijk te maken door inzet van verschillende communicatiemiddelen. De
Pensioenfederatie geeft aan dat dat in voorgaande jaren wellicht onvoldoende gebeurde.
De brief van september bevat zes pagina’s met voorbeelden waaruit blijkt dat pensioenfondsbesturen
de afgelopen tijd met hun verantwoordings- of belanghebbendenorgaan nadrukkelijk hebben
stilgestaan bij de afwegingen rond private equity. Ook is extra aandacht besteed aan
private equity als beleggingscategorie in jaarverslagen over 2022 en wordt er uitgelegd
wat private equity is, waarom pensioenfondsen erin beleggen, wat dilemma’s zijn, maar
ook wat de voordelen zijn en welke (duurzame) doelen ermee bereikt kunnen worden.
Ook worden specifieke voorbeelden onder de aandacht gebracht van private equity beleggingen
in de energietransitie (link). Ik doe de oproep aan de sector om deze voorbeelden te benutten om te bevorderen
dat hier sectorbreed navolging aan wordt gegeven.
Om ook in internationaal verband te proberen om de prestatiebeloningen aan te pakken
zijn Nederlandse pensioenfondsen in overleg getreden met Finse en Deense pensioenfondsen.
Gebleken is volgens de Pensioenfederatie dat dit vraagstuk vooral in Nederland speelt
en in de Scandinavische landen slechts op kleinere schaal. De brief van de Pensioenfederatie
geeft aan «Er was geen animo bij deze partijen om verder over het onderwerp te spreken.»
Er is ook overleg geweest met vertegenwoordigers van het Principles for Responsible Investment-netwerk (PRI).10 Afgesproken is dit najaar een conferentie te organiseren over dit onderwerp. De Pensioenfederatie
geeft aan bezig te zijn om dit samen met PRI te organiseren.
4. Verlaging van de toetredingsleeftijd pensioenregelingen
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) wordt de wettelijke
toetredingsleeftijd voor pensioenregelingen per 1 januari 2024 verlaagd van 21 naar
18 jaar. Hierdoor kunnen meer werkenden eerder in hun loopbaan pensioen opbouwen.
Dit betekent dat uiterlijk per deze datum alle pensioenregelingen met een toetredingsleeftijd
hoger dan 18 jaar aangepast dienen te worden, zodat alle werknemers vanaf 18 jaar
pensioen kunnen opbouwen in de pensioenregeling van hun werkgever. Vanaf dat moment
zijn werkgevers immers verplicht om – indien zij een pensioenovereenkomst aanbieden
aan hun werknemers – aan alle werknemers vanaf 18 jaar dit aanbod te doen.
Deze aanpassing heeft ook gevolgen voor rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen.
Om te voorkomen dat er in korte tijd veel pensioenregelingen bij verzekeraars moeten
worden aangepast, is in het staffelbesluit pensioenen mogelijk gemaakt dat pensioenuitvoerders
gedurende de transitieperiode de leeftijdscategorie van 20–24 jaar mag worden uitgebreid
met de 18- en 19-jarigen, zonder het premiepercentage te wijzigen mits deze pensioenregelingen
hierdoor niet de fiscale maximaal toegestane premiepercentages te boven gaan.11 Het voornoemde fiscale besluit geldt overigens voor alle pensioenuitvoerders, pensioenfondsen,
verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Met deze tijdelijke maatregel wordt het
proces van aanpassing van een grote hoeveelheid pensioenregelingen vereenvoudigd.
Bij een toets of er sprake is van ongelijke behandeling naar leeftijd hebben zowel
werkgevers als verzekeraars een eigen verantwoordelijkheid. Vanuit het Ministerie
van SZW zijn aandachtspunten gegeven aan de verzekeraars die zij kunnen gebruiken
bij het uitvoeren van de beoordeling of sprake is van ongelijke behandeling.
De verlaging van de toetredingsleeftijd heeft ook consequenties voor de verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfondsen, die een hogere toetredingsleeftijd dan 18 jaar kennen.
Zij zullen hun verplichtstelling moeten wijzigen. Vanuit het Ministerie van SZW is
eind juni een oproep gedaan aan de desbetreffende bedrijfstakpensioenfondsen om de
toetredingsleeftijd in hun verplichtstelling aan te passen. Daarnaast is ook met een
groot aantal pensioenfondsen contact geweest naar aanleiding van deze oproep. Ik kan
uw Kamer melden dat de sociale partners in de betreffende bedrijfstak(ken) hiermee
voortvarend aan de slag zijn gegaan. Op dit moment zijn er meerdere wijzigingsaanvragen
in behandeling bij het Ministerie van SZW. Daarnaast zijn er al enkele aanvragen afgerond.
Een paar sectoren dient nog een wijzigingsaanvraag in te dienen.
Ook is er in de afgelopen maanden naar aanleiding van de verlaging van de toetredingsleeftijd
gesproken met sociale partners en fondsbestuurders van het pensioenfonds voor het
kappersbedrijf met name in het kader van de nul-franchise.12 In dat kader wijs ik ook op het door uw Kamer aangenomen amendement bij het Belastingplan
2024, dat regelt dat voor pensioenfondsen waar de opbouw niet of niet volledig is
gekoppeld aan een franchise de fiscale maxima niet gelden voor 21-minners. Deze uitzondering
vervalt op 1 januari 2026. Hierdoor kan de pensioenregeling van het pensioenfonds
voor het kappersbedrijf de komende twee jaar in beginsel nog ongewijzigd worden uitgevoerd.
5. Inwerkintreding keuzerecht bedrag ineens
Op 5 juli 2023 heb ik uw Kamer laten weten dat het keuzerecht bedrag ineens niet eerder
dan 1 juli 2024 in werking zal treden, waarbij ik heb opgemerkt dat de uiteindelijke
datum afhankelijk zal zijn van de voortgang van het parlementaire proces.13 Zoals ik voor de zomer heb aangegeven vind ik het belangrijk dat deelnemers goed
worden geïnformeerd over het keuzerecht voor opname van een bedrag ineens van het
ouderdomspensioen. Dit vergt allereerst goede informatie vanuit pensioenuitvoerders
en daarnaast voldoende tijd voor een deelnemer om een weloverwogen keuze te kunnen
maken. De (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders hebben eerder aangegeven na
instemming van beide Kamers met het wetsvoorstel herziening bedrag ineens tenminste
zes tot negen maanden nodig te hebben om deelnemers goed te kunnen informeren over
de keuze van bedrag ineens.
Uit de langetermijnagenda van de Tweede Kamer blijkt nu dat de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens voor begin 2024 is geagendeerd. Een
inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2024 zou betekenen dat pensioenuitvoerders minder
dan zes maanden hebben om deelnemers te kunnen informeren. Ik kan daarom – mede namens
de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – niet anders concluderen
dan dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2024 niet meer haalbaar is.
Het keuzerecht bedrag ineens zal daarom niet eerder dan 1 januari 2025 in werking
kunnen treden, waarbij de uiteindelijke datum afhankelijk blijft van de voortgang
van het parlementaire proces.
6. Laagdrempelige informatievoorziening pensioenen en het Informatiepunt Digitale
Overheid
In het huidige tijdvak, na inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, is het
belangrijk dat breed wordt ingezet op heldere en laagdrempelige informatie over pensioen.
Met deze brief geef ik aan waar burgers terecht kunnen met vragen over hun pensioen
en met meer algemene pensioenvragen. Het bieden van duidelijke, eenvoudige en toegankelijke
informatie is ook een uitgangspunt van de publiekscampagne en van de website Externe link:www.pensioenduidelijkheid.nl. Hierin wordt ook rekening gehouden met verschillende doelgroepen en de mate van
(financiële) geletterdheid. Voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening
bestaat het Informatiepunten Digitale Overheid (IDO). Dit is een landelijk dekkend
netwerk van 633 informatiepunten beschikbaar in openbare bibliotheken. Deze informatiepunten
zijn laagdrempelig, gratis en worden bemand door getrainde medewerkers in dienst van
de bibliotheek.
De meeste vragen op de fysieke locatie van de IDO’s worden gesteld over DigiD, over
gemeentelijke dienstverlening en over computers/tablets en smartphones. Met hun geactiveerde
DigiD kunnen mensen vervolgens Externe link:www.mijnpensioenoverzicht.nl bezoeken en zien wat hun opgebouwde en verwachte pensioenbedragen zijn, netto per
maand en inclusief AOW. Momenteel verken ik de mogelijkheden met de Vereniging van
Openbare Bibliotheken, waar de IDO’s gevestigd zijn, om te bezien of het verstrekken
van verdere informatie, of een doorverwijzing, hierbij mogelijk is. Bij meer algemene
vragen over het pensioenstelsel en veranderingen ervan, worden mensen geattendeerd
op de website Externe link:www.pensioenduidelijkheid.nl.
7. Overgangsrecht premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid bij een verzekeraar
In de Wet toekomst pensioenen is overgangsrecht getroffen voor premievrije voortzetting
vanwege arbeidsongeschiktheid, ook wel vrijstelling van premiebetaling vanwege invaliditeit
genoemd, als deze wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Het overgangsrecht regelt
dat in bepaalde situaties deze premievrije voortzetting onder het karakter van de
oude regeling ongewijzigd voortgezet mag worden. Het verwerven van pensioenaanspraken
bij een verzekeraar mag worden voortgezet als dit het gevolg is van premievrije voortzetting
vanwege arbeidsongeschiktheid waarbij:
– zowel de eerste ziektedag als ook het doorlopen van de wachttijd (veelal 104 weken)
onder het oude pensioenstelsel heeft plaatsgevonden; of
– de deelnemer ziek uit dienst is getreden onder het oude pensioenstelsel en de wachttijd
wordt doorlopen na de uitdiensttreding.
Het huidige overgangsrecht geldt niet voor deelnemers die in dienst zijn bij de werkgever
en die op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel ziek zijn maar nog niet
de wachttijd hebben doorlopen. Deze deelnemers kwalificeren dan nog niet als arbeidsongeschikt
conform het pensioenreglement. De pensioenovereenkomst van deze deelnemers kan gewijzigd
worden conform de daarvoor geldende regels.
Het Verbond van Verzekeraars signaleerde een knelpunt bij dit overgangsrecht. Als
de werkgever bij overgang naar het nieuwe stelsel ook wisselt van pensioenuitvoerder,
dan dreigen zieke deelnemers tussen wal en schip te vallen.
In de huidige verzekeringsvoorwaarden van verzekeraars is veelal vastgelegd dat de
arbeidsongeschikte (ex)werknemer een rechtstreekse vordering op de verzekeraar heeft
op voortzetting van de betaling van overeengekomen premiebedragen voor pensioenopbouw
bij arbeidsongeschiktheid. Daarbij is overeengekomen dat de pensioenregeling, waarin
een (ex)werknemer deelnam op het moment dat hij ziek wordt, bepalend is voor de hoogte
en voortzetting van deze premiebedragen. Voor aanpassing is dan instemming van de
werkgever, werknemer en verzekeraar nodig. Voor het geval partijen geen overeenstemming
bereiken, kan dit een knelpunt opleveren omdat voortzetting op grond van het oude
stelsel niet is toegestaan. Daarnaast sluit het huidige overgangsrecht niet aan bij
het «Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling
in pensioenregelingen» (bijlage bij Kamerstuk 32 043, nr. 170). In dit convenant hebben verzekeraars onderling afspraken gemaakt over onder andere
premievrijstelling in pensioenregelingen bij collectieve beëindigingen. Het zogeheten
uitlooprisico wordt dan gedragen door de verzekeraar van de pensioenregeling waarin
de werknemer deelnemer was op de eerste ziektedag. Met andere woorden: als de werkgever
de pensioenregeling onderbrengt bij een andere verzekeraar, is het uitlooprisico voor
de oude verzekeraar. Deze afspraken zijn bedoeld om werknemers die ziek zijn te beschermen
tegen inkomensverlies bij onder meer collectieve beëindigingen.
Via deze brief informeer ik uw Kamer dat ik mij ervoor zal inspannen om het in de
wet vastgelegd overgangsrecht te verruimen om dit specifieke knelpunt weg te nemen.
Dit om te borgen dat deze beperkte groep deelnemers niet tussen wal en schip valt.
Voor de volledigheid merk ik op dat een dergelijke verruiming niet verplicht wordt.
Het overgangsrecht zal de bevoegdheid geven om hier tussen werkgever, werknemer en
verzekeraar afspraken over te maken.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.