Brief regering : Monitor Ondernemingsklimaat en onderzoek ‘Redenen waarom bedrijven uit Nederland vertrekken’
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 584
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2023
Op 14 oktober vorig jaar heb ik uw Kamer mijn Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat
in Nederland1 (hierna: Strategische agenda) toegestuurd. Met de uitvoering van deze agenda geef
ik ook invulling aan de motie Van Strien c.s.2, die de regering verzoekt te onderzoeken op welke wijze het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat een actieve, centrale en coördinerende rol kan pakken richting andere
overheden en departementen om ons toekomstige verdienvermogen te versterken. Met deze
brief informeer ik uw Kamer zoals toegezegd3 over mijn nieuwe Monitor Ondernemingkslimaat. Daarnaast bied ik uw Kamer het rapport
aan van een recent onderzoek naar de motieven van bedrijven om bedrijfsonderdelen
te verplaatsen naar het buitenland dan wel geheel uit Nederland te vertrekken. In
januari 2024 breng ik uw Kamer middels een brede voortgangsrapportage op de hoogte
van de overige activiteiten in het kader van mijn Strategische agenda.
Monitor Ondernemingsklimaat
In mijn Strategische agenda heb ik aangekondigd een monitor te laten ontwikkelen voor
de staat van het ondernemingsklimaat. Momenteel ben ik volop bezig met de uitvoering
daarvan. Ik heb toegezegd uw Kamer in november de eerste Monitor Ondernemingsklimaat
toe te sturen. De uitkomsten ga ik in een nieuw op te zetten dashboard presenteren
op een openbare website. De vormgeving hiervan zal enige tijd kosten. Ik voorzie de
monitor daarom begin 2024 op te kunnen leveren en uw Kamer daarover te informeren.
Componenten Monitor Ondernemingsklimaat
Onderstaand geef ik u een toelichting op de componenten van de Monitor Ondernemingsklimaat.
Zoals in mijn brief van 14 oktober jl. toegelicht, bevat de monitor zowel kwantitatieve
als kwalitatieve elementen en betrek ik waar mogelijk bestaande kennisbronnen en monitors.
De verschillende componenten geven in samenhang een beeld van het ondernemingsklimaat
op micro-, meso- en macroniveau. Ik voer de monitor jaarlijks uit en creëer hiermee
een instrument dat periodiek, evenwichtig en zo actueel mogelijk zicht geeft op de
stand van zaken. Hiermee kunnen we de ontwikkelingen volgen en (bij)sturen waar nodig.
Enquête Ondernemingsklimaat
We bevragen in Nederland gevestigde bedrijven via een enquête naar hun oordeel over
de aantrekkelijkheid van Nederland als land om in te blijven ondernemen. We onderzoeken
dit in algemene zin, maar ook op specifieke elementen, zoals fiscaliteit, financiering,
regelgeving, infrastructuur en voor hen relevant overheidsbeleid. Ook vragen we bijvoorbeeld
naar een eventuele overweging om bedrijfsactiviteiten uit Nederland te verplaatsten,
dan wel deze naar Nederland (terug) te halen. De uitkomsten koppelen we aan de microdata
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om de representativiteit te borgen
aan de hand van een wegingsmodel dat corrigeert voor selectiviteit in de steekproef.
De data leveren een gedetailleerd beeld op van de perceptie van bedrijven op ondernemen
in Nederland («Hoe denken bedrijven over het ondernemingsklimaat?»).
Analyse databronnen
Het beeld dat uit de enquête voortkomt, combineren we met data uit andere bronnen,
waardoor de resultaten aan kracht winnen. In de monitor (I) relateren we de enquête
aan de feitelijke bedrijvigheid in Nederland («Welke effecten heeft het ondernemingsklimaat
op de bedrijvigheid?») en (II) bekijken we deze in samenhang met internationale ontwikkelingen
(«Hoe scoort Nederland ten opzichte van andere landen?»).
I.
Voor wat betreft «feitelijke bedrijvigheid» brengen we de algehele bedrijfsdynamiek
in Nederland in kaart – uitgesplitst naar sector, bedrijfsomvang, vestigingsplaats,
etc. – op basis van CBS-microdata. Wanneer we dit voor een aantal jaren achter elkaar
doen, ontstaat een beeld van (ontwikkelingen in) de verscheidenheid en het verloop
in bedrijfsactiviteiten in Nederland.
II.
Voor wat betreft «internationale ontwikkelingen» kijken we in het bijzonder naar de
verschillende indicatoren in het Global Competitiveness Report (GCR) van het World
Economic Forum (WEF). Aanvullend nemen we andere internationale rangschikkingen in
de vergelijking mee, evenals relevante (wetenschappelijke) en recente inzichten op
basis van literatuur- en deskresearch. Dit onderdeel van de monitor richt zich op
die indicatoren die aansluiten bij de zogeheten bepalende factoren uit mijn Strategische
agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland: personeel en talent, financiering,
fiscaliteit, ruimte voor bedrijven, infrastructuur, regeldruk, innovatie en digitalisering,
ecosysteem startups en scale-ups, interne markt EU en dienstverlening mkb.
Monitor Ondernemingsklimaat en brede welvaart
De maatschappelijke bijdrage van het bedrijfsleven is belangrijk en staat prominent
op de agenda. Momenteel maken we de brede welvaart in Nederland en de voortgang op
de Sustainable Development Goals (SDG’s) inzichtelijk in de Monitor Brede Welvaart
en de Sustainable Development Goals van het CBS, die jaarlijks op Verantwoordingsdag
(dit jaar op 17 mei jl.) verschijnt.
Tijdens het plenaire debat over het Vestigingsklimaat sprak ik met de fractie van
de ChristenUnie over de suggestie om de bijdrage van bedrijven aan brede welvaart
als component ook een plaats te geven in de Monitor Ondernemingsklimaat. Op 30 juni
jl. heb ik uw Kamer de Kamerbrief Perspectief op de Nederlandse economie toegestuurd.
Hierin geef ik aan dat één van de vier pijlers van een toekomstbestendige economie
is dat de samenleving in voldoende mate kan meedoen en meeprofiteren van de brede
welvaart die onze economie creëert4. In de basis draait de economie om mensen en de samenleving. Mensen moeten in voldoende
mate kunnen participeren aan en profiteren van economische groei. Ook in mijn Monitor
Ondernemingsklimaat komt dit aspect aan de orde. Zo peilen we via de enquête onder
andere in hoeverre bedrijven het eens zijn met de stelling dat van hen verwacht mag
worden dat zij zich inzetten voor de leefomgeving (beperken overlast, sponsoring,
bijdrage aan maatschappelijke doelen, e.d.). En in de samenstelling van de te monitoren
kwantitatieve indicatoren zal ik bovendien rekening houden met voorwaarden die de
bijdragen van bedrijven aan de brede welvaart faciliteren.
De Monitor Ondernemingsklimaat is er in de kern op gericht een beeld te geven van
de kwaliteit van de randvoorwaarden die ondernemers in staat stellen zo optimaal mogelijk
te ondernemen. Zo kunnen we doelgerichter sturen op het versterken van het ondernemingsklimaat
voor het bedrijfsleven in al zijn diversiteit: grote bedrijven, het mkb, startups
en scale-ups. Het doel van de monitor is daarmee niet de bijdrage van bedrijven, bijvoorbeeld
aan brede welvaart, als zodanig in kaart te brengen.
Dat neemt niet weg dat er mogelijk meer inzicht kan worden verkregen in de brede welvaart
in ons land. In mijn eerdergenoemde Perspectief-brief geef ik aan dat er diverse indicatoren
bestaan om te monitoren hoe welvaart en welzijn zijn verdeeld over de samenleving
en haar regio’s. Sommige indicatoren zijn objectief meetbaar, bijvoorbeeld het besteedbaar
inkomen, de levensverwachting, toegankelijkheid van onderwijs en de mogelijkheid om
een geschikte woning te vinden. Andere indicatoren meten, meer subjectief, hoe mensen
welvaart en welzijn ervaren, bijvoorbeeld hoe tevreden zij zijn over hun leven of
hoe zij hun gezondheid ervaren. De monitor van het CBS onderzoekt hoe brede welvaart
is verdeeld over bepaalde groepen in de samenleving.
In mijn Perspectief-brief geef ik verder aan dat het kabinet in gesprek gaat met planbureaus
over de manier waarop indicatoren – die (door mensen ervaren) brede welvaart meten
– kunnen bijdragen aan een beter begrip van de verdeling van brede welvaart in diverse
situaties en dat het kabinet zal bezien hoe dat aan toekomstig beleid kan bijdragen.
Daarnaast verken ik samen met het CBS hoe duurzaamheidsinformatie in bestuursverslagen
van grote bedrijven die vanaf boekjaren 2024–2026 beschikbaar komt op grond van de
verplichtingen uit de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), kan worden verwerkt in bestaande of nieuwe monitoringsinstrumenten. Ik zal
uw Kamer hier later dit jaar verder over informeren.
Onderzoek inzake vertrekkende bedrijven
Naar aanleiding van een aangenomen motie van het lid Van Haga c.s.5 heb ik Buck Consultants International (BCI) opdracht gegeven om onderzoek te doen
naar de voornaamste redenen waarom bedrijven uit Nederland vertrekken of bedrijfsonderdelen
uit Nederland verplaatsen. BCI heeft, op basis van interviews met 17 bedrijven uit
deze doelgroep een kwalitatief beeld gegeven van de redenen voor vertrek. Dit beeld
sluit aan op analyses die uit eerder onderzoek6 naar voren zijn gekomen.
Kwaliteit ondernemingsklimaat niet doorslaggevend voor vertrekkende bedrijven
BCI licht toe dat een beslissing tot verplaatsing meestal het gevolg is van een mix
van factoren, dat de aanleiding in bijna alle gevallen bedrijfsspecifiek is en dat
de kwaliteit van het Nederlandse ondernemingsklimaat op zich niet zozeer doorslaggevend
is. Enerzijds kan er sprake zijn van push-factoren in Nederland die bedrijven of bedrijfsonderdelen doen uitwijken naar het
buitenland, anderzijds kunnen er ook pull-factoren in het buitenland zijn die bedrijven doen overwegen daarheen te verplaatsen.
BCI constateert dat verplaatsing zelden een volledig vertrek van een bedrijf betekent;
veelal gaat het om verplaatsing van een of meerdere bedrijfsonderdelen. Bedrijven
geven aan dat het verplaatsen van activiteiten over het algemeen complex en kostbaar
is.
Als meest concrete aanleiding voor vertrek naar het buitenland wordt een verandering
in de bedrijfsstrategie van het moederbedrijf aangehaald, opgevolgd door beperkte
beschikbaarheid van personeel in Nederland. Uit de interviews blijkt dat het Nederlandse
belastingklimaat nauwelijks een rol speelt. Wel geven geïnterviewde bedrijven aan
de continuïteit van de 30%-regeling belangrijk te vinden. De meest genoemde pull-factor
om naar het buitenland te vertrekken is (ook) bedrijfsstrategisch van aard: het benutten
van marktkansen door in het buitenland fysieke aanwezigheid op te bouwen. Een andere
belangrijke pull-factor zijn de lagere arbeidskosten in Centraal- en Oost-Europa en
Azië. Een derde pull-factor is de toegang tot talent. Hoewel arbeidsmarktkrapte ook
in het buitenland een punt van zorg is, zijn er regio’s en landen waar simpelweg meer
mensen wonen en/of waar werknemers met specifiek gewenste profielen gemakkelijker
gevonden kunnen worden.
Zorgen over groeimogelijkheden, investeringen in het buitenland
Uit het onderzoek blijkt verder dat er onder de geïnterviewde bedrijven zorgen zijn
over de groeimogelijkheden in Nederland. Veelgenoemde factoren in deze context zijn
beperkt beschikbare fysieke ruimte, onvoldoende aanbod van en huisvestingsmogelijkheden
voor talent, lange realisatietermijnen van nieuwe investeringen en tekorten in termen
van elektrische netwerkcapaciteit. Voor de bedrijven in de onderzoekspopulatie geldt
dat dit niet per definitie leidt tot vertrek van bestaande bedrijfsactiviteiten naar
buitenland, maar betekent het wel dat nieuwe investeringen vaker in het buitenland
plaatsvinden.
Roep om strategische keuzes van de overheid
In het onderzoeksrapport beveelt BCI de overheid aan om:
I. Structurele monitoring op te zetten van (gedeeltelijk) vertrekkende bedrijven zodat
een scherper beeld ontstaat van patronen en drijfveren voor vertrek;
II. Intensiever contact met het bedrijfsleven te onderhouden en daarbij expliciet op zoek
te gaan naar knelpunten en push-factoren;
III. Aan helder industriebeleid te werken, waarbij aangegeven wordt welke keuzes het kabinet
voor Nederland maakt in het licht van de transities.
BCI onderstreept het belang om keuzes te maken over welke bedrijfsactiviteiten we
in Nederland willen behouden en laten groeien. Het is simpelweg niet mogelijk om in
alle strategsiche sectoren leidend te zijn. Nederland zal, onder andere in samenwerking
met Europese partners, een richting moeten kiezen, waarbij onder meer maatschappelijke
uitdagingen, technologische kansen, groeipotentieel en geopolitieke factoren meegewogen
worden.
Eerder gaf ik al aan uw Kamer onlangs de Kamerbrief Perspectief op de Nederlandse
economie toe te hebben gestuurd (Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 131). In die brief geeft het kabinet aan te koersen op een economie met vier pijlers:
een economie die (1) innovatief en (2) duurzaam is, (3) een sterke positie in een
weerbaar Europa heeft en (4) de Nederlandse samenleving laat meedoen en meeprofiteren
van de brede welvaart die wordt gecreëerd. Het kabinet zal uw Kamer verder in het
najaar een Technologiestrategie aanbieden, waarin dieper wordt ingegaan op de technologieën
die een sleutelrol vervullen voor de toekomst van Nederland. Daarnaast zal het kabinet
uw Kamer na de zomer een analyse van groeimarkten toesturen, waarin kansrijke markten
voor toekomstig verdienvermogen gekoppeld worden aan de sterktes van onze economie.
Ik stuurde u bovendien mede namens het kabinet op 14 juli jl. (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 196) de Kamerbrief Stand van zaken Nationaal Programma Verduurzaming Industrie toe, waarin
ik tevens een toelichting gaf op de routekaart Verduurzaming Industrie. De routekaart
gaat onder meer in op de belangrijkste randvoorwaarden voor de verduurzaming van de
industrie, zoals vergunningverlening en ruimte, en op relevante marktontwikkelingen
en marktordening.
De onderzoeksresulaten van BCI zijn over het algemeen in lijn met eerder onderzoek
en mijn eigen bevindingen over het vestigings- en ondernemingsklimaat. Voor wat betreft
de internationale concurrentiepositie lijkt Nederland er relatief goed voor te staan.
Maar we moeten alert zijn om in de voorhoede te kunnen blijven en ervoor te zorgen
dat bedrijven ook in de toekomst in Nederland willen en kunnen groeien. De zorgen
rondom bijvoorbeeld netcapaciteit en -congestie, tekort aan talent en schaarste van
fysieke ruimte om te wonen en te groeien verdienen aandacht. Datzelfde geldt voor
maatregelen van derde landen die tot een pull-effect kunnen leiden voor bedrijven.
Zo zien we bijvoorbeeld dat de toegang tot (risico)kapitaal in derde landen, ten opzichte
van de EU, sneller en eenvoudiger is. De aanbevelingen in het rapport neem ik ter
harte en sluiten in grote mate aan bij huidig beleid. Zo gaf ik eerder in deze brief
al aan dat in mijn monitor ook gekeken wordt naar eventuele overwegingen van bedrijven
om bedrijfsactiviteiten uit Nederland te verplaatsen, dan wel deze naar Nederland
(terug) te halen. Daarnaast verzamelt het CBS al elke drie jaar informatie over bedrijven
die bedrijfsonderdelen uit Nederland verplaatsen en hun beweegredenen hiervoor7. Ik kijk hoe ik deze gegevens en de resultaten van het BCI-onderzoek het beste mee
kan nemen in de Monitor Ondernemingsklimaat.
Tot slot
Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van enkele onderdelen
van mijn Strategische agenda. Maar er gebeurt meer. Zo werk ik aan de ontwikkeling
van een centrale financieringshub voor de vindbaarheid van financiering en financieringsadvies
voor het mkb. Ook heeft het kabinet onlangs het Actieplan Groene en Digitale banen
gelanceerd. Hierbinnen werk ik samen met OCW en SZW onder meer aan het verbeteren
van de samenwerking tussen het (beroeps)onderwijs en werkgevers om het personeelstekort
in techniek en ICT aan te pakken.
Zoals hierboven al aangegeven zal ik uw Kamer in januari 2024 een voortgangsrapportage
toesturen, over onder meer de bovenstaande activiteiten, een toelichting op de Impacttoets
Ondernemingsklimaat, de uitkomsten van de monitor Ondernemingsklimaat, mijn dialoog
met het bedrijfsleven en andere acties op de tien bepalende factoren uit mijn Strategische
agenda.
Graag wil ik benadrukken dat een succesvolle uitvoering van mijn Strategische agenda
inzet van verschillende partijen vraagt. Ik blijf mij inzetten om de goede samenwerking
met het bedrijfsleven, andere stakeholders, medeoverheden en departementen te behouden
en waar mogelijk te versterken.
Tenslotte wil ik aangeven dat ik aan een verkenning werk van hoe de Corporate Governance
Code toekomstbestendig kan worden ingericht. Via deze brief wil ik u laten weten dat
ik de resultaten van deze verkenning later met uw Kamer deel: in het vierde kwartaal
van dit jaar in plaats van deze zomer.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat