Brief regering : Schriftelijke antwoorden op vragen, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 18 oktober 2023, over wetsvoorstellen op het terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het pakket Belastingplan 2024
36 431 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning
36 430 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het
in 2024 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon
Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR ARMOEDEBELEID,
PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 oktober 2023
In deze brief treft u de schriftelijke antwoorden op vragen die zijn gesteld tijdens
het wetgevingsoverleg van 18 oktober 2023 over wetsvoorstellen op het terrein van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het pakket Belastingplan 2024.
De resterende vragen worden maandag 23 oktober 2022 mondeling in het vervolg van het
wetgevingsoverleg beantwoord.
De antwoorden in deze brief zijn per wetsvoorstel geclusterd. Daarnaast is een aantal
vragen gesteld die niet direct betrekking hebben op de wetsvoorstellen die geagendeerd
waren voor het wetgevingsoverleg. Deze vragen worden aan het einde van deze brief
beantwoord, bij het kopje Overig.
Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering
van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning (Kamerstuk 36 431)
De heer Grinwis vraagt bij de verlaging van de afbouwgrens voor paren in het kindgebonden
budget naar de effecten voor de marginale druk en de overlap met de afbouw van de
huurtoeslag. Ook de heer Stoffer vraagt of er geen betere oplossing is en waarom het
kabinet de maatregelen voorstelt als we de marginale druk willen verlagen. De heer
Omtzigt vraagt of het kabinet iets kan doen om het afbouwpunt voor paren te verleggen
zodat de marginale druk bij éénverdieners niet stijgt naar 92%.
Het kabinet verlaagt het afbouwpunt voor paren omdat door de intensiveringen van het
kindgebonden budget in 2023 en 2024 inmiddels ook zeer hogere inkomens kindgebonden
budget kunnen aanvragen. Dit betekent dat zonder de verlaging van het afbouwpunt huishoudens
met een nog hoger inkomen recht krijgen op kindgebonden budget. Het kabinet kiest
ervoor om de extra middelen voor het kindgebonden budget terecht te laten komen bij
gezinnen met midden en lage inkomens, en meer en oudere kinderen in het bijzonder.
Ondanks dat kunnen paren met twee kinderen in 2024 met een inkomen tot iets meer dan
€ 108.000 kindgebonden budget aanvragen. Zie het onderstaande figuur. Paren met vier
kinderen kunnen al snel tot een inkomen van meer dan € 200.000 kindgebonden budget
(afhankelijk van de leeftijden van de kinderen).
Figuur 1: Verhoging kindgebonden budget paren in 2023 en 2024 met één of twee kinderen
(onder de 12 jaar).
Door de verlaging van de inkomensafbouwgrens voor paren van het kindgebonden budget
kan er voor werkenden in alleen- en tweeverdienershuishoudens met kinderen tot 18
jaar een overlap ontstaan tussen de afbouwpaden van huurtoeslag en kindgebonden budget.
Het verzamelinkomen van het huishouden moet dan in ieder geval liggen tussen de nieuwe
inkomensafbouwgrens en oude inkomensafbouwgrens indien deze in 2024 niet verlaagd
zou worden, respectievelijk € 35.849 en € 46.960. Deze huishoudens zouden zonder de
verlaging niet te maken hebben met afbouw van het kindgebonden budget en met de verlaging
wel.
Of zij ook daadwerkelijk te maken krijgen met de afbouw van de huurtoeslag hangt onder
meer af van de hoogte van het inkomen en de huur. Bij een huur van € 575 ontvangt
een paar met een gezamenlijk verzamelinkomen tot circa € 46.350 huurtoeslag (uitgaande
van de per 2024 verhoogde huurtoeslag). Bij een huur gelijk aan de maximumhuur voor
huurtoeslag (€ 808 in 2023) loopt hun huurtoeslag door tot circa € 51.000. Bij een
huur boven de maximum huur bestaat er geen recht op huurtoeslag.
De samenloop van afbouwpaden is vaak de oorzaak van een zeer hoge marginale druk.
Anderzijds gaat een hoge marginale druk vaak samen met een lage gemiddelde druk. Zo
heeft een alleenverdiener met een bruto inkomen van € 42.500 een zeer hoge marginale
druk van 92%, maar een gemiddelde druk van slechts 4%. De huishoudens die te maken
krijgen met gelijktijdige afbouw van de huurtoeslag en kindgebonden budget (circa
70.000) profiteren juist sterk van de verhoging van deze toeslagen. Daarnaast is het
aandeel werkenden met een zeer hoge marginale druk van meer dan 70% klein (circa 5%
in 2024).
Specifiek bij de verhoging van het kindgebonden budget, zou het niet verlagen van
de inkomensgrens een dekkingsprobleem geven. Een alternatief zou zijn om de bedragen
per kind en voor oudere kinderen minder te verhogen. Dit gaat dan ten koste van ondersteuning
aan grotere gezinnen of gezinnen met oudere kinderen en daarmee ten koste van de bestrijding
van kinderarmoede en ondersteuning van (lage) middeninkomens.
Een andere mogelijkheid is om het kindgebonden budget steiler af te bouwen. Het afbouwpercentage
zou daarvoor met 2,6%-punt moeten stijgen van 6,75% naar 9,35%. Dit is grafisch weergegeven
in figuur 2. Dit zou de marginale druk voor alle alleenstaande ouders vanaf het minimumloon
en alle paren met een huishoudinkomen vanaf circa modaal verhogen. Ook zou dit ervoor
zorgen dat sommige huishoudens, zoals alleenstaande ouders met één kind, in 2024 juist
minder kindgebonden budget ontvangen dan in 2023. Zie figuur 3. Omdat deze snellere
afbouw meer huishoudens raakt (circa 775.000 ten opzichte van 70.000) en deze huishoudens
over het algemeen sterker reageren op financiële prikkels, acht de regering een dergelijke
sterkere afbouw niet wenselijk. Bovendien zou een deel van de huishoudens in 2024
minder kindgebonden budget ontvangen dan in 2023. Daarom heeft het kabinet gekozen
voor de maatregelen zoals deze zijn opgenomen in het wetsvoorstel.
Figuur 2: Illustratie van alternatief afbouwpad kindgebonden budget
Figuur 3: Alternatief afbouwpad kindgebonden budget afgezet tegen basispad
Het vraagstuk van de marginale druk is niet eenvoudig en vergt een brede weging, waarbij
het hele stelsel van inkomensondersteuning ook in relatie tot het wettelijk minimumloon
en de fiscaliteit in ogenschouw moet worden genomen. Het is aan een nieuw kabinet
om hierin fundamentele keuzes te maken. Overigens zal er ook bij een grote stelselherziening
een afruil bestaan tussen budgettaire houdbaarheid, inkomensondersteuning en marginale
druk.
Wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in
verband met het in 2024 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het
referentieminimumloon (Kamerstuk 36 430)
De heer Van der Lee vraagt of, als de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting
(AHK) in het referentieminimumloon na 2024 wordt hervat, de armoede weer verder zal
oplopen. Tevens vraagt hij waarom het kabinet niet heeft gekozen voor een structurele
maatregel.
Bij een hervatting van de afbouw kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat dit
leidt tot een toename van het aantal personen en/of kinderen in armoede, omdat ook
een toekomstig kabinet dit naar verwachting mee zal wegen in de integrale koopkrachtbesluitvorming.
De afbouw van de dubbele AHK is niet de enige relevante factor. Zo geldt dat het minimumloon
elk halfjaar wordt geïndexeerd met de gemiddelde cao-loonontwikkeling en dat dit via
de referentiesystematiek ook effect heeft op de bijstandshoogte. Ook speelt fiscaal
overheidsbeleid een rol. Het enkel beschouwen van het aantal maal AHK waarmee wordt
gerekend in de referentiesystematiek van de bijstand geeft dus een onvolledig beeld
van de totale koopkrachtpositie van bijstandsgerechtigden. De mediane koopkracht van
bijstandsgerechtigden is in de periode 2014–2022, ondanks de afbouw van de dubbele
AHK, overigens jaarlijks toegenomen.
Overig
Kinderopvangtoeslag
De heer Alkaya vraagt of het kabinet geen geld bespaart doordat de kinderopvang pas
later gratis wordt. De heer Alkaya vraagt ook wat de netto kosten zijn als dit verrekend
wordt.
Doordat het nieuwe stelsel voor kinderopvang is uitgesteld van 2025 naar 2027 om een
gefaseerde invoering mogelijk te maken, is inderdaad incidenteel minder geld nodig
voor kinderopvang. Uitstel van het nieuwe stelsel gaf een budgettaire vrijval van
in totaal € 4,7 miljard. Hiervan is € 1,6 miljard gereserveerd voor ingroei naar het
nieuwe stelsel in de jaren 2025 en 2026. De overige € 3,1 miljard is ingezet voor
de rijksbrede dekkingsopgave van afgelopen voorjaar. Dit alles is verwerkt in de Voorjaarsnota
en de 1e suppletoire begroting SZW 2023. Zodoende zijn er netto geen middelen beschikbaar
voor een alternatieve vormgeving van de uitfasering van de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting
(IACK). Overigens heeft inmiddels loon- en prijsbijstelling plaatsgevonden, waardoor
de reservering voor ingroei naar het nieuwe stelsel is bijgesteld van € 1,6 miljard
naar ruim € 1,7 miljard.
De heer van Weyenberg vraagt of we op koers zitten om de stelselwijziging in 2027
in te voeren. Deze kabinetsperiode is hard gewerkt om een nieuw financieringsstelsel
voor de kinderopvang uit te werken dat veel eenvoudiger is voor ouders dan de huidige
kinderopvangtoeslag en hen meer zekerheid biedt. Daarbij hebben we gekozen voor een
innovatieve greenfield aanpak samen met uitvoerders, sectorpartijen en input vanuit
de wetenschap. Er ligt een concept stelselontwerp klaar met meerdere impactanalyses.
Het kabinet heeft in de brief van 15 september over de stand van zaken herziening
financieringsstelsel kinderopvang1 aan uw Kamer gemeld dat de verdere invulling op basis van deze impactanalyses en
besluitvorming aan een volgend kabinet is. De keuzes die een volgend kabinet maakt
zullen invloed hebben op de inrichting van het stelsel en op het moment van invoering.
Ondertussen gaan we verder met de voorbereidingen, bijvoorbeeld door verschillende
scenario’s uit te werken, zodat een volgend kabinet snel verder kan met uitwerking
in invoering van een nieuw stelsel.
De heer van Weyenberg vraagt ook of de € 1,6 miljard (inmiddels dus € 1,7 miljard)
beschikbaar is gesteld voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag in de tussenliggende
jaren. Dat is inderdaad het geval. In de brief van 15 september over de stand van
zaken herziening financieringsstelsel kinderopvang heeft u meer informatie gekregen
over mogelijke invullingen van deze verhoging, het ingroeipad naar een nieuw stelsel
en de effecten hiervan. Het gaat daarbij vooral over de verdeling over verschillende
inkomensgroepen. Uiterlijk in het voorjaar van 2024 is besluitvorming nodig over aanpassing
van de vergoedingspercentages vanaf 1 januari 2025.
Alleenverdienerproblematiek
De heer De Jong vraagt of er een concrete regeling is afgesproken met gemeenten om
gezinnen die geraakt worden door de alleenverdienersproblematiek te compenseren. Het
kabinet heeft in de Kamerbrief van 19 september jl.2 uiteengezet hoe het van plan is om de naar schatting 6.400 betrokken huishoudens
te compenseren. Voor de periode 2024–2027 verstrekken gemeenten een jaarlijkse tegemoetkoming
via een tijdelijke regeling. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hierbij
het voorbehoud gemaakt van een uitvoeringstoets en een aantal belangrijke randvoorwaarden.
Het kabinet heeft in de brief toegezegd aan deze randvoorwaarden te zullen voldoen.
Op hoofdlijnen is dus bekend hoe deze regeling er uit gaat zien. Zo zal er een vast
bedrag worden uitgekeerd en verstrekt het Rijk een lijst met betrokken huishoudens
aan gemeenten om de tegemoetkoming zoveel mogelijk ambtshalve toe te kennen. Vooraf
aan deze tijdelijke regeling kunnen gemeenten in 2023 de betrokken huishoudens ondersteunen
via de individuele bijzondere bijstand. In lijn met de aangenomen motie van het lid
Palland c.s.3 wordt op deze wijze voorkomen dat betrokken huishoudens zich tot de rechter moeten
wenden. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Warmerdam c.s.4 wordt met gemeenten en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gewerkt
aan een actieve benadering van deze huishoudens.
De heer De Jong vraagt ook of het kabinet in gesprek is gegaan met uitvoeringsorgansaties
om de financiële en persoonlijke gevolgen voor de betrokken gezinnen in kaart te brengen.
In de zoektocht naar een oplossing voor de problematiek vanaf begin dit jaar heeft
het kabinet intensief samengewerkt met de betrokken uitvoeringsorganisaties en gemeenten.
Daarbij is aan de Belastingdienst gevraagd om in beeld te brengen hoeveel huishoudens
in 2023 geraakt worden door problematiek en voor welk bedrag zij worden benadeeld.
Deze analyse is met de Kamerbrief van 19 september jl.5 aan uw Kamer gestuurd. Daarnaast wordt op regelmatige basis gesproken met de Landelijke
Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR), de Landelijke Cliëntenraad en individuele
gemeenten over de betrokken huishoudens en de oplossing die voor hen in de maak is.
De heer De Jong vraagt daarnaast of het kabinet bereid is de gezinnen te compenseren.
Het kabinet richt zich op het oplossen van de situatie voor de toekomst. Het kabinet
heeft in de Kamerbrief van 19 september jl.6 uiteengezet hoe de betrokken huishoudens dit jaar en voor de periode 2024–2027 een
tegemoetkoming ontvangen via de gemeenten, en in de jaren daarna via de inkomstenbelasting.
Nu we met gemeenten en uitvoeringsinstanties tot deze oplossingen gekomen zijn, richten
we ons op een zo snel als mogelijk uitwerking en invoering. Zo voorkomen we dat huishoudens
nog langer nadeel hebben van deze situatie.
De heer Van der Lee, mevrouw Van Dijk en de heer Stoffer vragen naar de stand van
zaken met betrekking tot de aangekondigde oplossing voor de alleenverdienersproblematiek.
De fundamentele oplossing, betreft een gerichte herinvoering van de uitbetaling van
de AHK voor de betreffende doelgroep. Het huidige beeld is dat, gezien de IV-portfolio
van de Belastingdienst, de fundamentele oplossing per 2028 kan worden ingevoerd. Zoals
aangegeven in de brief aan uw Kamer van 19 september jl.7 moet een uitvoeringstoets van de Belastingdienst uitwijzen of de beoogde invoering
per 2028 daadwerkelijk mogelijk is. Deze uitvoeringstoets wordt in het voorjaar van
2024 uitgevoerd en de uiteindelijke aanpassing vormt onderdeel van het Belastingplan
2025. De precieze vormgeving hangt af van wat uitvoerbaar is en het beste doenbaar
is voor belastingplichtigen. Het kabinet wacht niet op 2028 om de getroffen huishoudens
te compenseren en werkt nu, zoals aangegeven, een overbruggingsregeling uit voor de
jaren 2024–2027. Een wetsvoorstel hiertoe zal in 2024 bij uw Kamer worden ingediend.
Voor 2023 wordt in lijn met de moties van de leden Palland c.s.8 en Warmerdam c.s.9 met gemeenten en UWV gewerkt aan actieve benadering van getroffen huishoudens voor
compensatie via de individuele bijzondere bijstand. Het kabinet heeft bij de Miljoenennota
2024 reeds budget vrijgemaakt voor alle drie de maatregelen (fundamentele oplossing,
tijdelijke regeling en ondersteuning in 2023). Over de voortgang op zowel de fundamentele
als de tijdelijke oplossing informeren wij uw Kamer voor het eind van dit jaar.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Stoffer merken wij op dat het wetsvoorstel
voor de bevriezing van de AHK in het referentieminimumloon goed is voor de koopkracht
van bijstandsgerechtigden volgend jaar. De bevriezing verzacht de alleenverdienersproblematiek
echter niet. Deze problematiek wordt namelijk veroorzaakt doordat in de berekening
van het referentieminimumloon voor de bijstandsnormen de AHK meer dan één keer wordt
meegenomen en in de inkomstenbelasting voor alleenverdieners de AHK eenmaal wordt
toegepast. De alleenverdienersproblematiek is pas voorbij als de afbouw van de dubbele
AHK in referentieminimumloon voltooid is. Het huidige wetsvoorstel – een eenjarige
bevriezing van de AHK – verlengt de eenverdienersproblematiek daarom juist met een
jaar. De beoogde structurele oplossing via de fiscaliteit voorkomt dat de betrokken
huishoudens hier nadeel van ondervinden.
Werken moet lonen
De heer Van der Lee wijst op het toegenomen budgettaire beslag van de arbeidskorting
en vraagt of dit nodig is als het vanuit de bijstand al loont om te werken omdat de
bijstand voor een alleenstaande 70% van het referentieminimumloon bedraagt. Het kabinet
heeft in 2023 de arbeidskorting voor ca. € 3 miljard geïntensiveerd. In het Belastingplan
2024 wordt de arbeidskorting op het minimumloon € 115 verhoogd. Deze maatregelen verlagen
de belastingdruk op arbeid en maken dat werken meer loont. De hoogte van de bijstand
is via de netto-nettokoppeling afgeleid van de hoogte van het minimumloon. Hierdoor
is er een financiële stimulans om vanuit de bijstand te gaan werken. De maatregelen
in de arbeidskorting maken die stimulans groter, zonder dat dit ten koste gaat van
de hoogte van de bijstand. Dit maakt het perspectief van mensen die vanuit de bijstand
aan het werk gaan beter. Daar komt bij dat ook andere groepen baat hebben bij een
hogere arbeidskorting. U kunt hierbij denken aan werknemers die in deeltijd werken
en daardoor minder verdienen dan het minimumloon.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen