Brief regering : Voortgang beleid chemische stoffen
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 268
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 oktober 2023
Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van het Impulsprogramma Chemische
Stoffen zoals toegezegd in mijn brief van 11 december 20221 waarmee ik u het programmaplan heb toegezonden. Ook informeer ik u over enkele andere
actuele onderwerpen met betrekking tot chemische stoffen:
• Het rapport «Verkenning risicofactoren biocidegebruik»2;
• De uitvoering van acties op chemische stoffen uit het nationale portfolio voor actie
op milieu en gezondheid in vervolg op Ostrava-verklaring3;
• Voortgang asbestbeleid, incl. een recent rapport van de Gezondheidsraad en een reactie
op een brief van de gemeente Lelystad.
Impulsprogramma Chemische Stoffen
Het doel van het nationale en internationale stoffenbeleid is om de vervuiling van
het milieu door gevaarlijke chemische stoffen terug te dringen en nieuwe vervuiling
zoveel mogelijk te voorkomen. Het Impulsprogramma is opgezet om gebleken, urgente
knelpunten in dit beleid projectmatig en gericht aan te pakken. Het gaat daarbij ook
om het op onderdelen vergroten van de samenhang in het stoffenbeleid voor bodem, water,
lucht, producten en productieprocessen. Een voorbeeld daarvan is het impulsproject
«Cumulatie van stoffen». Dit project betreft de uitvoering van de motie van het lid
Grinwis c.s.4, die is aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 107, item 14) na debat over de vervuiling rond Tata Steel (Handelingen II 2020/21, nr. 107, item 4).
Het Impulsprogramma is nu volop op stoom. In het overzicht hieronder worden de hoofdlijnen
van de resultaten van de 19 projecten van het programma benoemd en de belangrijkste
lopende acties. Ook de beleidsreactie op de bijgevoegde onderzoeksrapporten is daarin
opgenomen. Dit zijn: «Policy instruments for promoting innovation to prevent or control
risks of chemicals», «Versterken proces vaststellen van milieukwaliteitseisen voor
lucht en water», «Indicatoren ZZS emissiebeleid» en «Methodiek Ecotoxische druk».
Het Impulsprogramma is dynamisch opgezet waardoor kan worden ingespeeld op actuele
ontwikkelingen. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de
Veiligheid «Industrie en omwonenden»5 is in het Impulsprogramma intensiever ingezet op het impulsproject «Omgaan met onzekerheden
– voorzorg». Onder meer wordt er gewerkt aan concrete ondersteuning voor de uitvoeringspraktijk
van bevoegde gezagen bij het toepassen van het voorzorgbeginsel. Op basis van praktijkervaringen
van decentrale overheden c.q. omgevingsdiensten wordt bekeken wat nodig is om de vergunningverlening
gericht te versterken zowel praktisch als juridisch.
Het impulsproject «Versterking VTH-stelsel – Try-out ZZS», dat in samenhang met het
Interbestuurlijk Programma VTH wordt uitgevoerd, leidt na een half jaar al tot een
werkbare samenwerkingsstructuur tussen het RIVM en de Omgevingsdiensten. De kennisuitwisseling
die hiermee wordt gerealiseerd komt ten goede aan een betere uitvoering van het ZZS-emissiebeleid.
Het is ook ondersteunend aan het toepassen van het voorzorgsbeginsel en het werken
met vermijdings- en reductieprogramma’s (VRPs).
De invulling van enkele van de impulsprojecten is gebaseerd op de bevindingen uit
de Beleidsverkenning Biociden6. In vervolg hierop is door de betrokken departementen het «Strategisch kader voor
de inzet van biociden bij het voorkomen en beheersen van ongewenste organismen» (kortweg
Strategisch Kader Biociden) opgesteld dat u separaat van deze brief ontvangt. De impulsprojecten
die hiermee samenhangen, treft u ook in genoemd overzicht aan.
Bij de uitvoering van het Impulsprogramma wordt ingespeeld op signalen en inbreng
vanuit alle betrokken partijen, onder meer door diverse stakeholderbijeenkomsten te
organiseren of hieraan deel te nemen en door frequente gesprekken met de koepels VNG,
IPO en UvW en ODNL. Het gaat daarbij ook over de verbetering van de communicatie over
het stoffenbeleid en het handelingsperspectief voor burgers.
De signalen en de resultaten van het programma bevestigen het beeld dat er nu en in
de komende jaren een forse inzet nodig is om met de uitvoering van het beleid over
gevaarlijke chemische stoffen concrete milieuwinst te kunnen behalen. Begin volgend
jaar zal ik u opnieuw informeren over het programma als geheel, en specifiek over
de projecten «ZZS in de energietransitie», «Omgaan met onzekerheden – voorzorg», «Cumulatie
van stoffen», «Vermijdings- en reductieprogramma’s ZZS-emissies», «MKB en ZZS-emissies»
en «Versterking VTH-stelsel – Try-out-ZZS».
Verkenning risicofactoren biocidegebruik
Bij brief van 12 juni 20207 is in de beleidsreactie op de resultaten van de Fact Finding Missie8 van de Europese Commissie geconcludeerd dat een extra inzet voor de handhaving wenselijk
is op het biocidegebruik dat het meest gevoelig is voor risico’s. In vervolg hierop
heb ik het RIVM gevraagd om informatie over dit biocidegebruik en aanbevelingen voor
het risicogerichte toezicht op biociden.
Het RIVM heeft hiernaar onderzoek gedaan resulterend in het rapport «Verkenning risicofactoren
biocidegebruik» dat ik u hierbij toezend.
Het rapport bevat een uitgebreid overzicht van de praktijk van biocidegebruik, risicovolle
situaties, onderzoeksgegevens en bevindingen vanuit de handhaving. Daarnaast bevat
het rapport aanbevelingen voor toezicht, beleid en onderzoek, bijvoorbeeld over verbeteringen
in opleidingen en over de bewustwording bij particulieren over juist gebruik van middelen.
Mijn beleid is erop gericht dat biocidegebruik niet leidt tot schade aan gezondheid
en milieu. Daarom neem ik de aanbevelingen van het rapport graag ter harte. Met de
handhavende instanties zoals het ILT en de NVWA zal specifiek worden besproken hoe
de aanbevelingen gericht op toezicht kunnen worden opgepakt binnen de beleidslijn
«Versterken en bevorderen toezicht en handhaving» uit het Strategisch Kader Biociden.
De aanbevelingen voor beleid en onderzoek hebben betrekking op verschillende onderwerpen
en zijn ook relevant voor diverse beleidsdepartementen. De aanbevelingen sluiten aan
bij de beleidslijnen van het Strategisch kader biociden, zoals «Verhogen kennis in
de keten», «Verduurzamen van het middelen- en maatregelenpakket» en «Meer inzicht
in het gebruik van en blootstelling aan biociden», en zullen daarbinnen in beschouwing
worden genomen. Ik zal u hierover regelmatig informeren.
De uitvoering van acties op chemische stoffen uit het nationale portfolio voor actie
op milieu en gezondheid
In 2017 hebben de lidstaten van de Paneuropese regio van de WHO de zogenoemde Ostrava
verklaring voor Milieu en Gezondheid vastgesteld. Hierin is afgesproken dat iedere
lidstaat een nationaal portfolio indient met acties om het milieu en de gezondheid
te verbeteren. Op 25 januari 2019 is u het nationale portfolio voor actie op het gebied
van milieu en gezondheid aangeboden. Inmiddels is op 21 februari van dit jaar in samenwerking
met de WHO een webinar georganiseerd, in aanloop naar de 7e ministeriële conferentie
voor milieu en gezondheid. Dit webinar ging over de aanpak van blootstelling bij gebruik
en emissies van zorgwekkende chemische stoffen9. Tijdens deze conferentie is bevestigd dat blijvende aandacht hiervoor nodig is.
Zoals eerder dit jaar door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met u
is gedeeld, heeft hij namens Nederland tijdens de 7e ministeriële conferentie de «Budapest
Declaration on Environment and Health» ondertekend10.
De uitvoering van de mondiaal toegezegde acties uit het nationaal portfolio laat ook
in de praktijk zien, dat Nederland groot belang hecht aan de samenwerking met de 53
lidstaten van de Europese regio van de WHO over chemische stoffen en de relatie tussen
milieu en gezondheid.
Voortgang beleid asbest
Asbestdaken
De samenwerking op de asbestdakenaanpak, waarvoor de ambassadeurs van de asbestdakenaanpak
in 2020 een samenwerkingsverklaring tekenden, is zeer waardevol, gelet op de resterende
opgave. Momenteel wordt met de ambassadeurs nagedacht over activiteiten die de komende
jaren kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast zet mijn ministerie extra in op communicatie
en bewustwording rondom de noodzaak tot sanering van asbestdaken, zoals aangekondigd
in de brief aan uw Kamer van 17 juni 202211. In dit kader is Milieu Centraal dit jaar gestart met een intensief communicatietraject,
waaronder de actieweek «Week van de asbestvrije schuur» in september jl. Voor de komende
jaren wordt nu een brede communicatiestrategie asbestdaken uitgewerkt die in het voorjaar
van 2024 gereed is. Hierbij zullen ook de ervaringen en ideeën van de ambassadeurs
worden meegenomen.
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft mij verzocht om een reactie
op de brief van de gemeente Lelystad over het asbestfonds en een subsidie voor asbestdaken.
In de brief wordt gepleit voor een subsidie voor particulieren. Zoals eerder is aangegeven,
is dit niet de weg die ik voor ogen heb.12 De gemeente Lelystad pleit daarnaast voor een bredere toegankelijkheid van het bestaande
leningenfonds. Ik ben me momenteel aan het beraden over dit leningenfonds en zal u
daar begin 2024 nader over informeren.
Overigens bent u voor de zomer geïnformeerd over de praktijkproef waarbij een asbestdak
is verwijderd met het toepassen van schuim13, 14. Inmiddels blijkt iets meer tijd nodig te zijn voor de eindrapportage van deze praktijkproef;
deze wordt nu tegen het eind van dit jaar verwacht.
Asbestconferentie
Als gevolg van de Covid-pandemie kon de voor 2020 voorziene asbestconferentie uit
de nationale portfolio van de Ostrava verklaring niet doorgaan. Op 30 november en
1 december van dit jaar wordt wel de jaarlijkse European Asbestos Forum Conference
georganiseerd. In tegenstelling tot wat de naam doet verwachten, trekt dit congres
sprekers en deelnemers uit de hele wereld. De leden van de European Environment and
Health Task Force zijn expliciet uitgenodigd om deel te nemen.
Adviezen Gezondheidsraad over asbest
Eind 2022 bent u geïnformeerd over de geplande adviezen van de Gezondheidsraad over
(1) de risico’s van orale blootstelling aan asbest en (2) over het jaarlijkse aantal
asbestslachtoffers door blootstelling in het verleden.15 De Gezondheidsraad zal het advies over orale blootstelling uiterlijk begin 2024 publiceren.
Het advies over het jaarlijkse aantal asbestslachtoffers is onlangs uitgebracht (zie
bijlage: «Longkankersterfte door inhalatoire blootstelling aan asbest»). De Gezondheidsraad
geeft aan dat in de publicatie van het Global Asbestos Disaster sprake is van een
overschatting van het aantal slachtoffers door asbest-gerelateerde longkanker. De
Gezondheidsraad stelt de jaarlijkse sterfte in Nederland door asbest-gerelateerde
longkanker op ruim 600 personen en door mesothelioom rond de 500 personen. De methodiek
en de resultaten uit het RIVM-rapport uit 201716 hoeven daarom niet te worden herzien. Aangezien de latentietijd van asbestkanker
rond de 30–50 jaar ligt, gaat het bij deze slachtoffers om blootstellingen aan asbest
in het verleden en dan vooral bij specifieke groepen werknemers. De verwachting is
dat de aantallen vanwege het in 1993 ingevoerde asbestverbod de komende jaren zullen
dalen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Overzicht voortgang Impulsprogramma Chemische Stoffen
Dit overzicht betreft de voortgang van de 19 projecten van het Impulsprogramma Chemische
Stoffen. De projecten zijn gerangschikt onder vijf impulsdomeinen:
(1) het voorkomen van risico’s als gevolg van chemische stoffen;
(2) het behouden en waar nodig verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving (lucht,
water, bodem);
(3) het vergroten van kennis over (beleid gericht op) chemische stoffen en het verbeteren
van uitvoering van het beleid;
(4) het verbeteren van het stoffenbeleid rekening houdend met het burgerperspectief;
(5) de monitoring en de staat van de milieukwaliteit in relatie tot het beleid om risico’s
als gevolg van chemische stoffen te voorkomen en de kwaliteit van de leefomgeving
te behouden en waar nodig verbeteren.
Impulsdomein 1: Voorkomen milieurisico’s
Project 1: Instrumenten voor innovatie
Dit project is gericht op ondersteunende en stimulerende instrumenten die innovaties
bevorderen waarmee de milieulast van chemische stoffen kan worden voorkomen of verminderd.
Een eerste resultaat van dit project is het bijgevoegde onderzoeksrapport «Policy instruments for promoting innovation to prevent or control risks of chemicals». Regulatoire maatregelen, bijvoorbeeld vanuit REACH, hebben een bewezen positieve
werking op innovatie. In deze studie ligt de focus op het verder verbeteren van het
huidige beleid ter stimulering van innovatie, bijvoorbeeld door gebruik van ook ander
type beleidinstrumentarium, zoals marktgebaseerde instrumenten.
In de verkenning zijn 38 typen beleidsinstrumenten gevonden. De vijf meest kansrijke
zijn: een heffing, een belasting, gerichte steun, een subsidie en een wetenschap-industrie
netwerk. Er blijkt uit de verkenning dat gerichte overheidsondersteuning het meest
effectief is als de gehele keten voor een product meedoet. Waar alternatieven beschikbaar
zijn, die nog niet kunnen concurreren, is een belasting geschikt om opschaling te
stimuleren.
Deze verkennende studie biedt waardevolle inzichten hoe op nationaal en Europees niveau
innovatie verder gestimuleerd kan worden om milieu en gezondheidsrisico’s door het
gebruik van chemische stoffen te voorkomen of verminderen. De uitkomsten van de studie
zullen besproken worden met publieke en private partijen, zowel nationaal als internationaal
in verband met de implementatie van de Europese Strategie voor duurzame chemische stoffen. Op basis hiervan zullen vervolgstappen worden bezien.
Project 2: Verkenning ZZS in de Energietransitie
Voor de energietransitie kunnen (nieuwe) materialen of productieprocessen van belang
zijn die mogelijk ook (nieuwe) risico’s voor mens en milieu met zich meebrengen, of
het veilige hergebruik van de materialen bemoeilijken. De inzet in dit project is
erop gericht om te verkennen onder welke voorwaarden sprake kan zijn van zogeheten
«meekoppelkansen» namelijk het verwezenlijken van duurzaamheids- en klimaatdoelen
in combinatie met een gezonde en schone leefomgeving.
In dit project wordt momenteel een eerste verkenning uitgevoerd waarmee in kaart wordt
gebracht welke kansen en risico’s de grote maatschappelijke transities bieden voor
het verder realiseren van een reductie van risico’s van chemische stoffen voor mens
en milieu. De focus ligt daarbij op het veilig gebruik van chemische stoffen in nieuwe
energiesystemen. De resultaten van deze verkenning die door het RIVM wordt uitgevoerd,
worden verwacht in het eerste kwartaal van 2024. Gezien de verwevenheid van de transities
naar een klimaat-neutrale, schone, circulaire economie heeft dit project een doorlooptijd
voor de gehele duur van het impulsprogramma.
Project 3: Functionaliteit – Verbreding Integraal Plaag Management (IPM)
Dit project betreft de zogeheten integrale plaagdierbeheersing (IPM / Integrated Pest
Management). IPM is ontwikkeld voor gewasbeschermingsmiddelen. Inmiddels wordt het
ook ingezet bij de bestrijding van knaagdieren met – in uiterste geval – gebruik van
biociden.
De kern van IPM is om biociden zo spaarzaam en gericht mogelijk te gebruiken. Daartoe
wordt allereerst ingezet op preventiemaatregelen en het gebruik van niet-chemische
bestrijdingsmethoden. Het uitgangspunt is dat biociden pas worden ingezet als er geen
andere opties meer mogelijk zijn.
Het impulsproject is gericht op het breder inzetten van IPM bij het voorkomen of bestrijden
van andere organismen dan knaagdieren. Het project sluit daarmee bij het Strategisch
Kader Biociden.
In het kader van dit project is op 11 oktober een symposium georganiseerd in samenwerking
met het Kennisnetwerk Biociden. Vanuit verschillende inspirerende invalshoeken is
in het symposium aan de hand van voorbeelden uit de praktijk dieper ingegaan op hoe
de toepassing van IPM te verbreden is naar het gebruik van onder andere insecticiden
en conserveermiddelen. Met de resultaten van dit symposium wordt verder gewerkt aan
het verbreden van de toepassing van IPM.
Project 4: Omgaan met onzekerheden – voorzorg
Het project «Omgaan met onzekerheden – voorzorg» gaat over de toepassing van het voorzorgsbeginsel
als het gaat om chemische stoffen. Voorzorg is van belang bij het voorkomen en terugdringen
van vervuiling van het milieu door gevaarlijke chemische stoffen in gevallen waar
er nog een bepaalde mate van onzekerheid is over de risico’s. In reactie op de aanbevelingen
van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid «Industrie en omwonenden» en recente toezeggingen
aan uw Kamer, onder meer in het Commissiedebat Externe Veiligheid van 11 oktober,
wordt intensiever ingezet op dit impulsproject.
De uitvoering van dit project betreft de volgende onderdelen:
• Ter ondersteuning van de uitvoeringspraktijk bij bevoegde gezagen is een nieuwe pagina
gelanceerd op het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO): https://www.iplo.nl/voorzorg-omgevingsvergunning. Deze pagina is bedoeld om bevoegde gezagen te ondersteunen bij hun VTH-taak wat
betreft de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij vergunningverlening voor emissies
van chemische stoffen.
• Om de uitvoeringspraktijk verder te kunnen verbeteren kan vanuit de try-out ZZS extra
deskundige ondersteuning worden geboden vanuit het RIVM (zie project 11).
• Verder wordt binnen dit project gewerkt aan meer duidelijkheid en samenhang in stoffenbeleid
voor water, lucht en bodem over hoe om te gaan met nieuwe en onzekere milieu en gezondheidsrisico’s
van chemische stoffen en daarbij voorzorg toe te passen. Hiervoor voert het RIVM-onderzoek
uit. Hierbij wordt concreet gekeken naar stoffenlijsten die voor een eerste verkenning
door een bevoegd gezag kunnen worden benut. Medio 2024 worden hiervan de resultaten
verwacht.
• Uitgaande van ervaringen in de uitvoeringspraktijk van decentrale overheden (c.q.
omgevingsdiensten) zal verder in samenwerking met de VNG, IPO, UvW en ODNL worden
bekeken welke praktische en juridische mogelijkheden er zijn om de toepassing van
het voorzorgbeginsel bij vergunningverlening te versterken als het gaat om chemische
stoffen. Dit betreft ook de inzet van de pZZS lijst. De opties die mogelijk zijn nadat
de Omgevingswet in werking is getreden, worden hierbij meegenomen.
Project 5: Publiek belang van het gebruik van stoffen
Dit project is in voorbereiding. In dit project wordt aangesloten op ontwikkelingen
die de Europese Commissie voor ogen heeft. Het gaat om het al dan niet meewegen van
het publiek belang van een stof, het essentieel zijn van een stof, bij uitzonderingen
op beperkende maatregelen voor stoffen. Daarbij zullen ook de functionaliteit van
een stof en eventuele alternatieven een rol spelen. Hierbij wordt uitgegaan van de
geldende Europese regelgeving en zal ook rekening gehouden worden met de lopende/komende
herzieningen, zoals de Europese REACH-verordening en de Europese Biocidenverordening.
Impulsdomein 2: Leefomgeving (lucht, water, bodem)
Project 6: Cumulatie van stoffen
Met dit impulsproject wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.17 door het RIVM te laten onderzoeken of en hoe cumulatie kan worden meegewogen in de
risico-inventarisatie bij vergunningverlening met het oog op emissies van Zeer Zorgwekkende
Stoffen (ZZS). Gestart is met een vervolg op de RIVM-verkenning «Cumulatie en vergunningverlening
ZZS»18. Uit deze verkenning bleek dat het lastig is om de cumulatieve effecten van (mogelijk)
schadelijke stoffen mee te wegen bij vergunningverlening omdat nog veel onbekend is
over de gezondheidsrisico’s van mengsels van stoffen. Het RIVM deed aanbeveling voor
een aantal vervolgstappen.
Het project is nu opgebouwd uit samenhangende deelonderzoeken die het RIVM uitvoert
en waarvan het eindresultaat in het eerste kwartaal van 2024 wordt verwacht. Hierbij
worden onder meer methoden bekeken om cumulatie te betrekken bij de vergunningverlening
van directe lozingen in water en luchtemissies. Ook worden de ervaringen van omgevingsdiensten
en waterschappen betrokken.
Verder wordt gekeken naar de verspreiding van ZZS-emissies en wordt met casussen gewerkt
aan meer duidelijkheid over mengselblootstellingen van metalen.
Project 7: Normstelling
Vooruitlopend op de start van dit project is het proces om te komen tot normen voor
lucht- en waterkwaliteit tegen het licht gehouden. Er is bekeken hoe dit werkproces
– waar eenvoudig mogelijk en nodig – met een aantal werkafspraken en maatregelen te
verhelderen en verbeteren zijn. De basis hiervoor is het onlangs door TAUW uitgebrachte
rapport «Versterken proces vaststellen van milieukwaliteitseisen voor lucht en water»19. Na een aantal snel door te voeren verbeteringen in het werkproces wordt gestart
met het Impulsproject zelf. Dit heeft tot doel om de normstelling voor de kwaliteit
van lucht, water en bodem meer in lijn en/of meer op elkaar afgestemd te krijgen,
rekening houdend met de Europese kaders.
Project 8: Verbreden beeld ZZS-emissies
Dit project betreft de nog niet in kaart gebrachte bronnen van ZZS-emissies buiten
de industriële emissies. Op dit moment wordt bekeken welke informatie daarover al
voorhanden is en voor welke onderwerpen het RIVM hiervan een beeld kan geven.
Impulsdomein 3: Kennis en uitvoering
Project 9: Vermijdings- en Reductieprogramma’s (VRP’s) ZZS-emissies
Het doel van dit project is om vanuit de behoeften van de uitvoeringspraktijk opties
aan te reiken aan de bevoegde gezagen om de uitvoeringspraktijk te vergemakkelijken
en waar mogelijk en nodig te verbeteren. Het onderzoek van het RIVM geeft invulling
aan de aangehouden motie van het lid Van Esch (PvdD) waarin verzocht wordt om, in
overleg met de Omgevingsdiensten, een landelijk toetsingskader te ontwikkelen waarmee
ZZS-plannen van bedrijven kunnen worden gecontroleerd.20
Het RIVM is in september 2022 op basis van een steekproef een onderzoek gestart naar
de praktijkervaringen met het opstellen en beoordelen van Vermijdings- en Reductieprogramma’s
(VRP’s). Bedrijven die ZZS emitteren of lozen zijn sinds 2016 verplicht om elke 5
jaar een VRP op te stellen. Hierin staan de acties die het bedrijf zal ondernemen
om ZZS-emissies te voorkomen en, als dat niet kan, zoveel mogelijk te verminderen
inclusief een plan van aanpak hoe het bedrijf dit zal aanpakken. De oplevering van
het onderzoeksrapport van het RIVM wordt begin 2024 verwacht.
Project 10: MKB en ZZS-emissies
Kennis over emissies van ZZS bij MKB-bedrijven en hun bevoegde gezagen is nu nog beperkt.
Daarom wordt onder dit project een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoe bevoegde
gezagen zodanig kunnen worden ondersteund dat zij meer zicht krijgen op de mogelijke
ZZS-emissies bij MKB-bedrijven. Als concreet eindproduct wordt toegewerkt naar een
handleiding voor toezichthouders waarin onder meer duidelijk wordt bij welk type bedrijf
welke ZZS te verwachten zijn. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin 2024 afgerond.
Project 11: Versterking VTH-stelsel – Try-out ZZS
Het project Try-out ZZS dat gaat over de versterking van VTH bij het omgaan met ZZS
door bevoegde gezagen is dit jaar van start gegaan en wordt eind 2024 geëvalueerd.
De ambitie is, gezien de veelbelovende start, om het opgebouwde samenwerkingsverband
daarna structureel te maken. Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, Industrie
en Omwonenden, dat onder meer gaat over uitvoerbaarheid van emissiebeleid, is hier
mede aanleiding voor.
Het RIVM en ODNL hebben inmiddels een robuust samenwerkingsverband ontwikkeld dat
nu in de praktijk wordt uitgeprobeerd. ODNL en RIVM zorgen voor de samenwerking met
de afzonderlijke omgevingsdiensten (OD’s). Dit gebeurt op drie niveaus, namelijk op
het niveau van de 29 OD’s, van de 6 bovenregionale samenwerkingen tussen de OD’s (de
BRZO-regio’s) en op landelijk niveau met ODNL. Deze samenwerking wordt aangeduid met
het «29-6-1 model» met het succesvolle «GGD-model» als voorbeeld.
ODNL zet binnen dit model «ODNL-regiotrekkers» in die als verbindende schakel dienen
voor de verschillende OD’s in hun regio. Het RIVM zet een aantal «RIVM-liaisons» in
die, samen met de regiotrekkers, kennisvragen signaleren, en deze ook zelf kunnen
oppakken. De samenwerking maakt het mogelijk om bestaande kennis optimaal te benutten
en direct aan de slag te gaan met nieuwe kennisvragen.
Het eerste beeld is dat er zowel ad hoc vragen (toonbankvragen) komen als meer structurele
kennisvragen die via projecten kunnen worden opgepakt. Voor landelijke, meer structurele
kennisvragen worden projectleiders en experts ingezet vanuit zowel ODNL als RIVM.
Daar waar mogelijk en relevant wordt gebruik gemaakt van bestaande structuren, zoals
het al goed lopende ZZS Kennisnetwerk, de bestaande Kennisschakelpunten, en de bestaande
samenwerkingen tussen OD’s en de GGD-en.
Project 12: Chemische stoffen in de circulaire economie
Bij dit project staat er een onderzoek op stapel naar de mogelijke aanwezigheid van
PCB-houdende materialen in gebouwen/bouwwerken. Het project heeft als doel om het
zicht te verhogen op en informatie over (gevaarlijke) chemische stoffen in specifieke
afvalstromen. Achterliggend doel is dat zoveel mogelijk sprake moet kunnen zijn van
nuttige toepassing van de materialen waar de afvalstromen uit bestaan inclusief recycling.
Project 13: Kennis in de keten – biociden
Dit project heeft als doel om de kennis over biociden en het juist toepassen daarvan
in de hele keten te verbeteren. Vooral bij verkoop en toepassing van biociden bij
bedrijven, instellingen, overheden en burgers. Het project is nog niet gestart. De
bedoeling is namelijk dat het nauw aansluit op het Strategisch Kader Biociden dat
onlangs gereed is gekomen.
Project 14: Samenhang in wettelijke kaders
Voortbouwend op de Europese «Chemicals Strategy for Sustainability» (EC, 2020) kan
vanuit dit project bijgedragen worden aan meer samenhang tussen Europese verordeningen,
bijvoorbeeld bij de herziening van de REACH-verordening en Biocidenverordening. Eén
van de doelen uit die Europese strategie is meer samenhang in testmethodes die onder
de verschillende wettelijke kaders nodig zijn.
Daarom richten de eerste activiteiten onder dit project zich op het valideren van
testmethodes. Om te kunnen beoordelen of en hoe een stof veilig geproduceerd en gebruikt
kan worden, is informatie nodig over de eigenschappen ervan. Deze informatie komt
tot stand door middel van testen via verschillende testmethodes afhankelijk van de
specifieke stoffen. De uitkomsten van deze methodes moeten uiteraard betrouwbaar zijn.
Er is momenteel echter sprake van een aanzienlijke achterstand in het valideren van
testmethodes binnen de EU. Er is daarom een oproep gedaan om een Europese strategie
te ontwikkelen voor structurele financiering. Deze is bedoeld om de systematische
ontwikkeling, validatie, harmonisatie en het vaststellen van OESO-testrichtlijnen
te garanderen.21 Het gaat daarbij ook om het bevorderen van internationale samenwerking binnen de
context van de OESO. Verder is een publiek-private samenwerking (PEPPER) gesteund
voor het valideren van methodes om hormoonverstoring vast te kunnen stellen.22
Impulsdomein 4: Burgerperspectief
Project 15: Publieke overheidswebsites chemische stoffen
De bedoeling van dit project is de informatie voor burgers en stakeholders op bestaande
publieke overheidswebsites over chemische stoffen te verbeteren. Er wordt onder andere
gekeken naar onderlinge samenhang en eventuele hiaten of onduidelijkheid in informatie.
Aangezien overheidswebsites gezien worden als één van de middelen in communicatie
over chemische stoffen wordt dit project uitgevoerd in nauwe relatie met project 16.
Project 16: Communicatie over chemische stoffen
In dit project is gestart met de ontwikkeling van een algemene communicatiestrategie
over het milieubeleid gericht op chemische stoffen. In de ontwikkeling van deze strategie
zullen ook belanghebbende partijen worden betrokken. Op basis van deze strategie zal
een keuze gemaakt worden voor een bijbehorend middelenpakket, waarbij ook gekeken
wordt hoe hierin de bestaande overheidswebsites een plek kunnen krijgen (zie project
15).
Hoewel geen onderdeel van dit Impulsproject, zullen de eerste inzichten ook benut
worden voor het uitwerken van de communicatie rond de ZZS-emissieregistratie die naar
verwachting vanaf 2024 voor een breed publiek toegankelijk wordt.
Impulsdomein 5: Monitoring milieukwaliteit
Project 17: Methodiek ecotoxische druk
Dit RIVM-project, in opdracht van IenW en LNV, is gericht op de wijze waarop de toxiciteitsdruk
in kwetsbare gebieden kan worden bepaald. De aanleiding was het RLI-advies «Greep
op gevaarlijke stoffen» uit 2020 waarin aanbevelingen werden gedaan om een meer gebiedsgerichte
benadering te ontwikkelen om daarmee het effect van cumulatieve blootstelling beter
in kaart te kunnen brengen. Met dit project wordt uitvoering gegeven aan de toezeggingen
die hierna aan de Kamer zijn gedaan23.
Het RIVM heeft in dit project voor overheden en andere stakeholders een praktische
leidraad ontwikkeld om op een inzichtelijke, wetenschappelijk onderbouwde manier de
ecotoxicologische druk in bodem en oppervlaktewater van kwetsbare gebieden te kunnen
bepalen. Om dit te kunnen uitvoeren is specialistische expertise en kennis nodig.
De gebruiker van de leidraad wordt aan de hand van een gebiedsanalyse en probleemstelling
stapsgewijs door de meest relevante analytische methoden en technieken geleid, van
chemische analyse tot ecologische waarnemingen. Aan de leidraad zal brede bekendheid
worden gegeven zowel bij overheden, onder meer via het reguliere overleg met VNG,
IPO, UvW en ODNL, als bij andere stakeholders, onder meer via de Klankbordgroep Stoffen
REACH.
Project 18: Indicatoren voor ZZS-emissiebeleid
Het huidige ZZS-emissiebeleid, dat gericht is op het voorkomen en beperken van ZZS-emissies
kent drie sporen: het identificeren van ZZS, in beeld brengen van ZZS-emissies uit
industriële bronnen en minimaliseren van ZZS-emissies. Om het succes van het ZZS-emissiebeleid
goed te kunnen monitoren, heeft het RIVM-onderzoek gedaan naar geschikte indicatoren
hiervoor, resulterend in bijgevoegd rapport «Indicatoren ZZS emissiebeleid».
De ontwikkeling van ZZS-beleidsindicatoren sluit nauw aan bij één van de aanbevelingen
van de Europese «Chemicals Strategy for Sustainability» (EC, 2020), namelijk: «een
kader van indicatoren ontwikkelen om de oorzaken en effecten van chemische verontreiniging
te monitoren en de doeltreffendheid van de wetgeving inzake chemische stoffen te meten».
Het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) en het Europees Milieuagentschap (EEA) werken
in vervolg hierop aan een indicatorenraamwerk.
Met inzet van het RIVM zal ook nationaal op basis van het rapport «Indicatoren ZZS
emissiebeleid» verder worden gewerkt aan het ontwikkelen van een «dashboard» waarmee
periodiek, compact en visueel de successen en knelpunten van het ZZS-emissiebeleid
kunnen worden getoond.
Project 19: Monitoring biocidegebruik
Het biocidenbeleid is erop gericht de milieulast door het gebruik van biociden zoveel
mogelijk te verlagen. Om te kunnen monitoren in hoeverre hierop voortgang wordt geboekt,
wordt getracht een eerste beeld te krijgen van de omvang van het biocidegebruik door
de omvang van de hoeveelheden biociden die op de markt worden gebracht in kaart te
brengen. Voor een eerste verkenning is aan het Centraal Bureau voor de Statistiek
gevraagd welke gegevens hierover uit bestaande data zijn te verkrijgen. In deze opdracht
is ook gevraagd te kijken naar registratiesystemen die buiten Nederland worden gebruikt
om zicht te krijgen op de biocidenmarkt. In het voorjaar van 2024 worden de eerste
resultaten van deze verkenning verwacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat